bron
Een nieuw lied van een meisjen gelyk haar moeder. Z.p., ca. 1800
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_nie141nieu01_01/colofon.php
© 2011 dbnl
1
Een nieuw lied,
van een meisjen gelyk haar moeder.
Op een aangenaame Wys.
1.
Ik ben thans een-en-twintig jaar, Een meisjen in den fleur van 't leven, En ik kryg wel geen minnaar:
Ik weet niet wat ik heb misdreven:
'K ben proper en net aangedaan, 'K ben al zo ryk als mynen broeder, Waarom kryg ik thans geenen man, Ik ben een meisjen als myn moeder.
2.
Myn moeder als zy wierd een vrouw Was twee maand min als agttien jaaren, Z' had veel minnaars tot d' echt' trouw, En niemand vraagt my om te paaren, Ik kan de vlaamsche en fransche taal, Waarom kryg ik geen liefde-voeder, 'K kan zingen als een nagtegaal;
Ik ben een meisjen als myn moeder.
3.
Ik ben van aanzigt wel gemaakt, Bloozende kaaken en bruin oogen, Ik doen al wat een jongman smaakt, Als ik my ergens mag vertoonen, 'K draag schoone koussen nette schoen.
In 't hair spaar ik geene poeder, Waarom? Ik heb een man van doen, Ik ben een meisjen als myn moeder.
4
Ik ben niet kreupel of niet mank, Ik heb geen bult of scheeve beenen, 'K verdien een man van d' eerste rang, Ik vlieg over de vloer of steenen;
En dog niemand die na my ziet, Nog Vlaamsch, of Fransch of Duitsche
Een nieuw lied van een meisjen gelyk haar moeder
Hoe lang dat het nog duuren zal, Wanneer ik my eens zal verblyden, Doch als 't alles is afgedaan, Vertrouw ik vast op mynen Broeder, Die zal m' wel helpen aan een man, Ik ben zo schoon gelyk myn moeder.
2
Klagt-lied.
Of troost aan een meisje.
Wys: Adieu schoon Lief.
1.
Wilt ge myn klagten eens aanhoren Hoe ik gekomen ben in het verdriet, Een schoon vriendin kwam myn hart
doorboren,
Maar zy achte myn liefde niet, Zy was heel stuurs en opstinaat, Om dat ik was een gering Soldaat.
2.
Ik deserteerde om haar te behagen, En zal onthouden wat ik heb gedaan, Naar het verloop van eenige dagen, Luistert hoe dat het met my is gegaan, Ik werd gepakt tot myn leed en spyt, En ik werd zo naar een Kot geleid.
3.
Myn vonnis wierd my daar voor gelezen, ô Droevig lot wat ik hier verstaan, Dat ik 8 jaar hier slaaf moest wezen, Al voor de fout die ik heb gedaan, Ik dagt ach hemel neemt my in 't graf, Want zo een leven is my te straf.
4.
Hoe ben ik hier vol druk en elenden, Aanhoor myn klagen en bitter geschrei Waar ik my keer of waar ik my
wenden,
Een zwaren last is altyd by my, Ach was den tyd helaas maar vervuld, Dat ik nu lei is myn eige schuld.
5.
Myn handen en beenen die zyn heel doorsneden,
Van myn ketens gelyk ge aan my ziet, Op een houte plank daar rusten myn
leden,
Het is al meseri en groot verdriet, Heb doch medogen met myn slaverny, Ach kwam de tyd dat ik was los en vry.
Een nieuw lied van een meisjen gelyk haar moeder
7.
Waar zyn nu al myn beste vrinden, Luistert eens wat dat ik u zeg, In myn nood zyn er geen te vinden, Ieder die loopt van myn hier weg, De mensch en spreekt zo zy zyn gezind Geen schoner zaak als die 't ondervind.
8.
Had ik nog liever Soldaat gebleeven Als hier te zyn in Slaven dwang, Al moet ik wagen myn jong leven Agt jaren slaaf het is bitter lang, Spiegelt u Jongheid die my aanziet Het is myn schuld dat ik ben in 't verdriet.
E Y N D E .
3
Een nieuw lied.
op een aangenaame Wys.
1.
Al myn hoop heb ik verloren, Den ontrouw is my niet meer, Waar zal ik myn druk geduldig
smooren,
Hy is die welk my laat in hartzeer
2.
Maar zoo gy myn in myn noodlot gaat verlaaten,
Neemt nooit geen wraak in u hart zo als van myn,
Maar ag het valt my zo zwaar om u te haaten,
Adieu vaar wel gy zult myn dood nog zyn.
3.
Ik zoek myn troost aan alle goede vrouwen,
Waar ik myn noodlot aan klagen kan Maar ach nu heb ik vrienden gevonden Daar ik myn hart aan openbaren kan.
4.
Ach lieve hoop schenkt myn troost en keer weder,
Dat ik haar nog eens weer mogt zien Ik ly geduld en ik beminde haar zo
teder,
Ik ly in banden en groote smert.
5.
Maar zoo gy my kunt beloven, dat gy u leven nog betere zal, Maar ag u ontrouw is gebleeken, Trouweloos man het is anders gedaan
Een nieuw lied van een meisjen gelyk haar moeder
4
De oude klerejood.
Op een aangenaame Wys.
1.
Wat helpt 't schreeuwen ik kan 't niet vatten,
Ik schreeuw me de keel aan stik, En nog voor kain pofit an massematten,
Dat noem ik een ongelik,
Mayn Soortje die denkt van daag van te verkinjenen,
Of breng eppes dou her,
Og nebies vur kain ane schofele diener, Voor es gessibes voorwaar ik treer.
2.
Wat was voor deeze 't ja lang geleeden, Toen was 't een betere tyd,
Want 'k dirf geen moos allewyl meer besteede,
Want woe raakt men de vodde weer kwyt,
Voor vodde en prille dirveze vragen, De Birregers handen met geld, 't Te sosel om na de Sint Tenes te dragen,
Adonom heleveyn u was zyn weld.
3.
Lest was 't. maar mogt 't me nouw eens gebeere,
Toen riep me een Khekemeid, Hier Mousje keyk khoop je die Kleere,
Die de jiffrouw heeft afgeleid,
Ik khogtse verdiende wat zel ik je zehgen, By myn leebe de Sabbes waar tof, 'k Zel het alle daage maar overleggen,
'k Had gylik met Jok of Sclof.
4.
Tog de Menschen staan nu zo gochem te wezen,
De Gooi werd een halve Jood, Man kan se niet gochem als voor deze,
Ik verdien allewyl kain Brood,
En wat kan men nog het meesten verdrieten, Lest had ik een koopje op speer,
Daar komt me zo een Goi zo ain....
En gooit me daar buiten de deer.
Een nieuw lied van een meisjen gelyk haar moeder
En raak ik hem, wat moet me zweeren, Tog ten minste zoo'n gat in zyn kop.
6.
Wat helpt 't om zich daar aan te kreken, Ich bin gain valderappis tog,
Of ze hinter me ippes beis von me spreken Alter Abroom die leebt immers tog, Vou schwylem da las ich mir alles zagen,
Und ich mag mir gaar nikts eraus, Of ze inter main reken bees von mir sagen,
Of daar ze mir schelde fir ein Smous,
7.
'k Wou dat 'er nou maar zoo'n kligje gebeerde, Als lest de Man sloeg de Vrouw,
Ik weet niet ze hadde wat met en ander verkeerde,
Daar hy 't niet me hebben wouw, Wat was daar een rizie men riep my na
binnen.
Ik kogt daar de gantsche Boel,
Wat gaat 't my aan als ik maar kan winnen, 'k had gheilik met Leizer Smoel.
8.
Khom na de Sint Tenis 'k wil ainmaal rooyen,
Ob ich aug gheilik bekom,
Un verhandeld wi fer met winst aan de Goijen,
Zo kom ich schimeravond ter haam, Was sol ich main Soortje und zi mir den
pakken,
Ich giber het mooz in di Jad,
Dan wil ich mir ain Kughel in de oven lassen bakken,
Voor Sabbes ich laaf wie ain rat,