• No results found

v oo r een gevallene Requiem

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "v oo r een gevallene Requiem"

Copied!
96
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Requiem

~

, 7 r

voor een gevallene

e

e g

e

n

Nu bui

ge

n wij ons l

eve

n

n

ov

e

r uw groot

e

n dood,

n

al wat wit kunn

e

n g

e

v

e

n

1-

komt uit den barren nood

IS

ons naar de lippen wellen

,.

-en wordt tot klank pn stem

r-

e

n rink

e

lt in de schellen

e

van

'

t heilig requiem

It

e

n heeft ons opgeheven

t.

tot, di

e

uit barren nood

IS

v

e

rhief uw kleine leven

tot vaderlandschen dood.

s.

/

G

e

rard den Brabander

(2)

W. BANNING

GEDACHTEN VAN EEN SOCIALIST

BIJ DE HERDENKING DER BEVRIJDING

1. Vóórop - en zó duidelijk, want zo uit volle dankbaarheid voor het feit, dat het nationaal-socialisme werd verslagen door de macht der geallieerden, zó duidelijk, dat alle critiek slechts tegen deze achtergrond zin krijgt - vóórop' de erkenning, dat wij met héél ons volk verbonden, de Bevrijding vieren. Hoe zou er ooit sprake hebben kUnnen zijn van geestelijke vrijheid, van democratie en socialisme, indien niet door de samenwerking van vele krachten: het veelzijdig verzet in Nederland, het verzet van het "andere Duitsland", maar toch bovenal de vastberaden oorlog-voering .der geallieerden, een nieuwe mogelijkheid voor het eigen vrije volksleven was geschapen? Daarom zullen wij nooit mogen vergeten, wat er geofferd is door tallozen, groten en kleinen, machtige politieke leiders en eenvoudigen, die wisten wat recht, wat onrecht was - het "obediëren in der gerechtighei'd" van ons volksliéd bleek nog eenmaal heel duidelijk een kracht te zijn, en mede daarop kon en mocht in 1945, bij het ruimen der puinhopen en het banen van nieuwe wegen, een beroep worden gedaan.

2. Intussen, wanneer wij als socialisten van de PvdA ons ten diepste verbonden weten met ons volk, dat dankbaar is voor vrijheid en democratie en op deze grond-slag wil voortbouwen, dan blijven wij toch niet staan bij de periode 1940-1955, de oorlog, de bezettingsjaren, de bevrijding. Juist wij niet, omdat wij ons bestaan als Partij danken aan een duidelijke vernieuwingswil in het politieke leven van ons volk. Wij willen niet vergeten, dat aan de oorlog voórafging een periodé van tien jaar massa-werkloosheid, massa-verarming, massa-demoralisatie. Teken, deze werkloos-heid en de haar veroorzakende economische crisis, dat het maatschappelijk stelsel onmachtig bleek om deze massa-ellende op te heffen, en dus' zedelijk veroordeeld moest worden .:.... in die jaren juist zijn de ogen van tallozen opengegaan en zochten zij oplossingen in socialistische richting; teken evenzeer, deze werkloosheid in Nederlartd, van de onmacht der c.qristelijke coalitiepolitiek, die .niet verder kwam dan de "aanpassing" - irr-.,die jaren juist zijn talloze christenen het steriele van de confessionele partijformatie gaan beseffen. Als wij ons rekenschap -geven van de betekenis van de Bevrijding, dan z~tten wij zeker in bij 1929, 1930, het jaar dat de crisis losbrak. Wanneer wij thans, 1955, leven in een periode van hoogconjunctuur en tekort aan arbeidskrachten, dan zullen wij niet de dwaasheid begaan om dit toe te schrijven aan het 'werk van de PvdA in de regering, ,maar dan zeggen :wij toch

(3)

e h

wel: dat de steriele aanpassingspolitiek van weleer een onmogelijkheid werd door

de ontwikkeling van de socialistische gedachte en

beweging.

Wij willen bij de herdenking der Bevrijding ook niet blijven staan bij het jaar 1955, maar trachten de naaste toekomst mede in onze overwegingen te betrekken. , De deelneming aan de regering van de PvdA in de jaren na 1945 betekende ook: het leggen van grondslagen v{)or de toekomst. Om één voorbeeld te noemen (inder-daad één onder andere): Lieftincks financiële politiek was niet alleen gericht op sanering van het ontwrichte geldwezen, maar óók en vooral op het verwerkelijken" van een stuk sociale gerechtigheid: aan de arbeidende bevolking groter aandeel in het nationale inkomen, in de welvaart, aan de hoge inkomens groter aandeel in de belastingen. In 1945 moest de armoede worden gesocialiseerd; in 1955 is -er de mogelijkheid van socialisatie van de welvaart. Socialisten hebben niet de minste neiging om hun beginsel van de jaren van zwoegen in de puinhopen thans op staf te zetten. Nog steeds gaat het om grondslagen voor een rechtvaardigheidspolitiek in de naaste toekomst.

3. Er is aanleiding te over om dit met enige nadruk te zeggen omdat sinds een paar jaren restauratietendenzen aan kracht winnen. De verkiezing van Eisenhower in Amerika, de regering der conservatieven in Engeland na het Labourexperiment, de politiek-Adenauer in West-Puitsland, de val van Mendès-France in Frankrijk zijn er duidelijke politieke tekenen van. Economische en geestelijke kunnen daaraan worden toegevoegd. Oók uit ons land. De hier en daar duidelijk optredende wens naar herstel der vooroorlogse politieke combinaties is er één, zij het niet de sterkste aanwijzing voor.

In deze restauratietendenzen kan te een of andere tijd voor de PvdA de nood-zaak besloten liggen om scherpe oppositie te gaan voeren, eventueel de samen-werking in de regering te gaan verbreken. Ik meen deze" nuchtere opmerking te moeten maken juist ter gelegenheid van de bevrijdingsfeestelijkheden, eri bedoel haar in eerste instantie naar binnen. Wij kunnen en mogen niet vergeten, dat de PvdA ontstaan is uit vernieuwingswil. Dáárom heeft zij met vreugde haar voorman-nen de schouders zien zetten onder de enorm zware taken der eerste jaren; dááraan ontleende en ontleent zij het recht en de plicht tot .regeringsverantwoordelijkheid. Zij wil niet zonder meer "besturen", zij wil "regeren", d.w.z. gedragen door een visie" van sociale rechtvaardigheid de grondslagen der maatschappelijke structuur ver-nieuwen. Wanneer "liberalisatie" neerko!Jlt op "restauratie" ligt onze verantwoor: delijkheid niet meer in het besturen van het land langs banen van oppoffiI?lteit, maar in constructieve oppositie.

(4)

en zet zich de tendens naar een rechtsorde van de arbeid door. Het is m.i. onmis- te kenbaar, dat nieuwe vormen 66k van economische .organisatie, maar zeker van gl sociale verhoudingen zich ontwikkelen, die een echte restauratie wel tijdelijk een SI kansje' geven, maar toch op den duur onmogelijk maken. hl

Ik beweer niet, dat de zoëven genoemde ontwikkeling zonder meer "socialisme~ is; ik meen wél, dat in deze tendenties voor de PvdA, wier socialisme consequente

doorvoering van de democratie is, mogelijkheden en verantwoordelijkheden voor de la

naaste toekomst liggen. L

4. Meer dan theoretische "beginselen" en hun kansen, méér ook da~ het opstel-len van winst- en verliesposten bij de vergelijking van tien jaar geleden en nu weegt mij het leven van de mensen, en speciaal het ieven van dé brede groepen, die komen uit armoeland, en de onvêiligheden van het bestaan. D'aarom stellen wij, socialisten, aan de orde - nu bij de bevrijdingsfeesten, maar ook bij de voortgang van het politieke werk van de naaste toekomst - dit soort vragen: •

Zijn wij, Nederlandse volk dat dankbaàr is voor de herwonnen nationale vrlJheid, erin geslaagd de armoede, d.w.z. het leven beneden de minimumgrenzen voor het leven, uit te roeien of belangrijk te beperken?

Zijn wij erin geslaagd, niet om de werkloosheid voorgoed te bannen - want dat ligt, gegeven de vervlechting van onze economie m~t wereldverhoudingen, gegeven de kwetsbaarheid van ons economisch leven, buiten onze Nederlan~se macht -maar wel om de onzekerheidsfactoren zoveel mogelijk terug te dringen en een vorm van sociale zekerheid. te' vinden voor de mensen en hun gerinnen?

Zijn wij ervan doordrongen, dat de toekomst van ons volk blijft afhangen van gezonde gezinnen, in economische én geestelijke betekenis? Wordt met energie gewerkt niet alleen aan het opheffen der onmaatschappelijke, maar vooral aan de versterking der behoorlijke gezinnen?

En dan komen er nog zo'n paar vragen:

de woningbouw, .

de leerplichtverlenging en het onderwijsstelsel,

de verwerkelijking van gelijke kansen voor alle begaafden,

de vorming van de opgroeiende jongen, het rijpende meisje, tot persoonlijkheid en sta tsburger in een vrij land ...

Er is bij de herdenking der bevrijding stellig reden tot dankbaarheid, dat onze regeringen ons volk zijn vóórgegaan op een weg van democratisering en sociale rechtvaardigheid; er is óók reden om te zeggen: de bevrijding had alleen zin, indien dit volk nu energiek vóórtgaat op deze weg. Wat voor zin heeft vrijheid anders dan tot de demoCratisering der vrijheid voor allen?

5. Maar daarmee dringt zich dan ook met volle kracht de alles overheersende vraag naar voren: wat kan er - eerlijk, nuchter, ·en tegelijk diep verantwoordelijk -op de bevrijdingsfeesten gezegd worden over

vrede?

Ik neem aan, dat althans in (;mze, maar ook in brede andere kringen, men in de feestvreugde niet zal willen verdoezelen, dat héél de wereld zich op een gevaarlijke weg bevindt, vooral moreel. Wat voor zin zou het herdenken van het oorlogseinde kunnen hebben, indien de wil

(5)

î- tot internationaal recht als grondslag voor het uitbannen van oorlog, niet wordt" n gevoegd? Persoonlijk ben ik geneigd om de werkelijkheidszin van sprekers, schrijvers,

n

spelendichters, organisatoren enz., te toetsen aan deze vraag: zien wij de plicht tot

het bewaren van de vrede?

~t ;n n .e e d Ie n n .e n

1.

~l

6. Er is misschien ook aánleiding om het karakter van 'onze partij binnen de kring van althans ónze overwegingen bij de herdenking der bevrijding te betrekken. Laat

ik,

nu er al zoveel over geschreven en gesproken is, alleen dit zeggen - een element, dat te gemakkelijk verwaarloosd wordt: de PvdA biedt krachtens de erkende verscheidenheid in haar samenstelling en opbouw, de waarborg, dat de door haar voorgestelde politiek' mede getoetst is aan de levensbeschouwingen die in ons volk leven. De wil tot vernieuwing, reeds voor '40 aanwezig, tijdens de bezetting versterkt en verdiept, na de" bevrijding regeerkrachtig gebleken, sloot en sluit in:' de wil om in gemeenschappelijke verantwoordelijkheid samen te werken en elkaars geestelijke rechten volledig te waarborgen. Daaraan blijft de partij het recht ont-lenen om te zeggen tot heel het Nederlandse volk - voor zover dat de grenzen der democratie en van de rechtstaat wil erkennen -: zet de arbeid van vernieuwing, die na' de bevrijding is ingezet, vóórt in dezelfde geest: samenwerking in verantwoorde-lijkheid voor' elkanders geestesbezit, in vormgeving aan sociale gerechtigheid en vrijheid.

(6)

W. SCHERMERHORN

SAMEN WONEN OF SAMEN LEVEN?

Het valt mij op, dat er in menige toespraak van half feestelijke aard, vooral van mensen uit de politieke sfeer, weer vaak met zoveel nadruk wordt gezegd, welk een zegen de grote verscheidenpeid in ons vc;>lksleven toch' wel is. Zulke uitlatingen Zijl; echter bij uitstek geschikt twijfel te wekken inzake de kracht van de overtuiging, die door zulke woorden wordt uitgedrukt. Zeker, wie denkt aa'n het geestelijk klimaat in de totalitaire landen is direct geneigd

in

de vreugde over de verscheidenheid des geestes te delen. Wie echter dieper schouwt en nadenkt over hetgeen ons land in de afgelopen 20 jaren te zien heeft gegeven en dit ook werkelijk heeft ondergaan, moet tot de slotsom komen, dat irl heel wat van deze lofzangen op onze verscheidenheid een valse ondertoon klinkt. Men wo;dt in deze menirlg versterkt irldien men luistert naar de stemmen uit verschillende kampen, die zich thans bezorgd afvragen, waar wij in onze volksgemeenschap naar toe gaan en die het onbehagelijke gevoel vertolken, dat wij trots alle materiële welvaart, in geestelijk opzicht na de tweedé wereldoorlog nog steeds bezig zijn dieper weg te zinken in een sfeer waarirl bij ernstige analyse het onbehagen moet overheersen.

Wil men de vraag, die in de titel van deze overdenkirlg is gesteld, namelijk of wij als Nederlanders alleen maar samen wonen op deze 36.000 km2, of dat wij er ook werkelijk samen leven redelijk beántwoorden, dan is men er niet af met in een zekere dierbaarheid te spreken over een verbondenheid gedurende de bezettingsjaren en dan met smartelijkheid te constateren, dat ,er van alle goede voornemens toch zo bitter

weinig terechtgekomen is. Wie de huidige toestand duidelijk tot zich wil laten spreken, / ( moet beginnen met een beschouwirlg van de situatie VÓÓr de tweede wereldoorlog.

Doet men dit niet, dan laat men het geestelijk klimaat, zoals dat tijdens de bezetting in de verzetsbeweging is gegroeid, als het ware uit de hemel vallen en beschouwt dit als een uitgangspunt van een nieuw begin, waar achter niets zou liggen. Dat is onjuist, want dan ontneemt men zich zelf de mogelijkheid om het gehele gebeur.en van oorlog en bezetting, zoal niet te zien als een intermezzo, maar dan toch als een ruw irlgrijpen in een bestaande continue toestand; ·die ook na de oorlog voort zou gaan te'b~staan, hoe gewijzigd dan ook.

De jaren tussen 1930 en 1940 moet men beschouwen als een periode van tegen-stellingen tussen verschillende volksgroepen, die gepaard gingen met een algemeen besef van onmacht tot het oplossen van een aantal schrijnende vraagstukken.

In

die jaren was de verhouding tussen stad en platteland bepaald slecht. :pe landbouwcrisis-politiek werd irl de stedelijke sfeer slechts mokkend aanvaard, terwijl ik slecht

(7)

bouwen Maatschappij behoef te noemen, om de gevoelens te illustreren, die toen .in brede lagen van de plattelandsbevolking leefden. Het afschuwelijke vraagstuk van de werkloosheid heeft wrokgevoelens gewekt bij honderdduizenden, die niet bereid waren te geloven aan de wezenlijke onmacht van de natie, dit vraagstuk op te lossen. • Dit gebrek aan solidariteit en de voor ieder tastbare onwil tot het brengen van offers culmineerde in de wijze, waarop de burgerlijke partijen het socialistische Plan van de Arbeid hebben afgewezen. De toenemende onkerkelijkheid kon verder de kerken in Nederland niet brengen tot een gemeenschappelijke aanpak en tot een aanvaarding van haar apostolische taak. Men gaf de voorkeur aan diep invretende ruzies over dog-matische problemen. Zelfs het naderend fascisme was nauwelijks in staat de demo-cratische elementen in ons volle te verenigen. De confessionele partijen keerden een beweging als Eenheid door Democratie de rug toe en het Comité van' Waakzaam-heid en E.d.D. besteden elkaar nog in het aangezicht van de vijand over dé vraag of men communisten als democratische strijdmakkers tegen het fascisme kon aanvaarden, hetgeen, zoals bekend, door E.d.D. werd.:.ontkend,

Het is geen wonder dat er in die tijd een groot onbehagen in brede kringen<bestond en dat er van wezenlijk enthousiasme voor de openbare'zaak vrijwel geen sprake was. Over de N.S.B. die speculeerde op dit onbehagen en die er voor een gedeelte, zij het op onverantwoorde wijze uitdrukking aan gaf, spreek ik liever niet.

In die toes~and heeft de bezetting ons gevonden. De Nederlandse Unie is gedurende een moment aan het begin van de bezetting het kristallisatiepunt geweest van al die-genen, die, vóór de oorlog meestal politiek dakloos, vertrouwden daarin onder de ogen van de bezetter en onder moeilijke omstandigheden een gemeenschappelijke taak ten bate van on&, ~olk te kunnen vervullen. Het is snel gebleken een illusie te zijn, die op uiterst glibberige padep voerde. Sommigen zijn daarop uitgegleden, anderen hebben da:p- de ervaringen opgedaan, die liun weg naar het verzet hebben geplaveid. Veel reactie op vooroorlogse onvolkomenheden en vooral op het gevoel van machte-loosheid heeft een 'uitlaat gevonden in de' verzetsbeweging en is in de illegaliteit tot een culminatiepunt gekomen. Ik zou nu, na 10 jaar, ee,n poging kunnen doen, mij nog eens in te leven in het klimaat dier dagen. Ik vrees, dat het resultaat nu als op ge schroef-,de taal zou klinken. Daarom citeer ik liever een gedeelte uit de rede, die ik hield bij de

opening van de tentoonstelling "Weerbare Democratie", georganiseerd door de ille-galiteit; in de Nieuwe Kerk te Amsterdam, 10 maanden na de bevrijding, waarin ik een poging deed een soort balans op te maken, toen, nog heel dicht'bij de sfeer, waaruit het eerste na-oorlogse kabinet is geboren en waarin het heeft gewerkt. Over het verzet dan het volgende:

"Er is geen twijfel aan of de mannen en vrouwen van het verzet hebben 'niet slechts gestreden tegen een landsvijand, niet slechts voor een zUivering van ons grondgebied, VOOr een militaire en staatkundige verlossing uit de greep van de Duitse overweldigers. Zij hebben ook gëdrciomd van een nieuw en beter Neder-land, dat gr?ter eendracht zou hebben b~zeten, minder halfheid, diepere ver-knochtheid aan onze fundamentele rechten en vrijheden gelijk die belichaamd zijn in het koningsschap van Oranje. Zij hebben zich de soldaten gevoeld voor een nieuwe strijd, die komen zou, 'nadat die tegen de vreemdeling volstred(3n zou zijn: de strijd tegen onze eigen interne nationale ondeugden, die vele zijn.

(8)

."

Dat besef en die droom hebben geleefd in eigenlijk alle illegalen, die het ernstig met de zaak meenden en die niet in de beweging traden voor de romantiek en" het avontum:. De Christenen hebben gedacht aan een herboren kerkleven in Neder -land, jong, compromisloos en veroverend. De linkse radical<;:n hebben gemeend," dat zij het vaderland straks konden" meeslepen in een forse, levenskrachtige be- • weging van "sociale rechtvaardigheid. Volksgroepen hadden elkaar ontmoet en" ze hadden in het verborgene vergaderd, hun grie:ven en bezwaren van vroeger open besprekend, maar toch in het bewustzijn van ongekende geestelijke verbondenheid. Het waarachtige gesprek was op gang gekomen, terwijl het doodsgevaar hèn

o~­

ringde, die tezamen kwamen. Men spaarde elkander niet, maar evenmin zich zelf. En zo groeide de verwachting van blijvend, vruchtbaar overleg. Boven alle verschillen uit, was er het geloof in elkanders onbaatzuchtigheid en de basis van iedere gedachtenwisseling was de gemeenschappelijke erkenning van het Neder-landerschap als geestelijke werkelijkheid."

"!. En ik vervolgde toen:

"Thans ligt de bevrijding bijna 10 maanden achter ons en wij vragen ons af wat is ervan terecht gekomen? Wij vragen dat, wij regering, wij voormalige illegaliteit, wij, Nederlands volk."

En reeds toen was het vervolg:

"Het is gemakkelijk genoeg een somber antwoord te geyen en te zeggen: niet erg veel. De argumenten liggen voor het grijpen."

Dat was na 10 maanden! Nu: is het na 10 jaar. En het antwQord zou als het ware met nog meer recht hetzelfde kunnen luiden: niet erg veel. Maar meer dan ooit heb ik de overtuiging dat dit een uiterst oppervlakkig antwoord is. Zeker, zoals ik ook toen bij die gelegenheid opmerkte:

"Wij moeten het eerlijk bekennen, dat wij, staande in de illegaliteit, de span-kracht van het Nederlandse volk hebben overschat. Levend temidden van moedige en onbaatzuchtige, radicaal-denkende mensen hebben wij vergeten, hoe traag Gods molens malen in dit land vàn trage ontwikkelingen. Thans bedreigt ons het gevaar, ' dat wij vergeten zouden hoe deze molens toch aan het malen zijn. Veèl ouds, waar-van wij dachten, dat het voorgoed overwonnen was, is teruggekeerd en toont zich taai. Niet door de heerszucht of eigenbaat van afzonderlijke personen, maar doordat ons volk als geheel toch niet voldoende was omgeploegd door Gods zware, ver-scheurende ploeg. Wij zullen dat m'oeten nemen en werken in de omstandigheden, die de grenzen van onze concrete plicht hebben bepaald. Het Nederland der ille-galiteit is maar één aspect van het vaderland gebleken en een kleiner aspect dan wij dachten en hoopten."

Ik

zou eraan toe willen voegen, dat wij te sterk uit .het oog hebben verloren, dat tenslotte deze vijf verschrikkelijke jaren toch in wezen niet anders waren dan een intermezzo in de continue gang van o'ns volksleven. Hoezeer ik ook overtuigd ben tekort te schieten, indien ik de verzetsbeweging als zodanig buiten beschouwing zou laten in een overdenking als deze, aangezien echter de balans na 10 maanden,

uit-gedrukt in bovengenoemde citaten, ook nu, na 10 jaren, nog geldig" is, willen ""ij het

(9)

,

'hierbij laten; al zullen wij dan ook op sommige momenten in hetgeen hier volgt, nog wel eens op de bezettingsjaren terugkomen.

Eén ding staat in ieder geval vast. Het Nederland van na de oorlog verschilt enorm

" van dat van vóór 1940. Wij hebben na 1945 voor vragen gestaan, met een draag-wijdte, zoals die sinds onze vrijheidsstrijd misschien slechts een enkele maal aan de orde zijn geweest. Al deze vragen hebben een antwoord moeten krijgen in een' volk,

dat oorlogsmoe, geestelijk aangetast en moreel verzwakt was. Wij zijn voor de nood-zaak geplaatst, financiële lasten op te brengen, waarvan wij in rustiger en welvarender tijd hebben verklaard, dat dit volstrekt .onmogelijk was. Het is onrechtvaardig ten aanzien van de werkloosheidsbestrijding en de daarvoor nodige lasten de figuur van Oud zonder meer te plaatsen naast Lieftinck, welke laatste door het opleggen van zware lasten een financieel beleid heeft gevoerd, dat Nederland heeft gered. Immers, tussen die twee bewindsperioden ligt een wereldoorlog en Lieftinck ontmoette een Nederlands volk, dat niet alleen méér verdroeg, maar ook méér als mogelijk be-schouwde dan zulks vroeger in de crisisjaren het geval was geweest. Wij hebben te maken met het eigenaardige verschijnsel, dat op ieder terrein, staatkundig, gees-telijk en financieel, de taak oneindig verzwaard was en de draagkracht van het volk tot op een minimum verminderd. Niettegenstaande dat 'wèrd toch alles gedrag~n. Het is alsof 'in het eerste jaar na de oorlog de ellende en de barre nood als het ware de samenbindende functie van de dreigende bezetter heeft overgenomen.

Er zijn daarnaast ook 'duidelijk aanwijsbare verschijnselen van de wil om een aantal zwakke plekken in ons volksleven te versterken. In de allereerste plaats moet worden gewezen op hetgeen in de Stichting van de k-beid tot stand is gekomen. Zij, dje eenmaal de geschiedenis van West-Europa na de tweede wereldoorlog en in het bijzonder de sociale ontwikkeling van deze landen zullen 'bestuderen, zullen ~aar­

schijnlijk met nog meer waardering en bewondering voor deze schepping van tot dan controversiële krachten in ons sociaal-economisch leven komen dan dat zulks thans'

reeds het geval is. Wie de afschuwelijke met Duitse hulp tót stand gebrachte schep-ping van Woltersom (afschuwelijk meer in het bijzonder door de aanvankelijke' doel-stelling dan in de na-Oorlogse uitwerking) vergelijkt met de in de illegaliteit geboren Stichting van de Arbeid, is geneigd in deze laatste misschien een van de rijkste erfenissen uit de gehele ondergrondse' activiteit van het Nederlandse volk te zien. Ik ben geneigd te geloven, dat deze Stichting van de Arbeid in een klimaat, zoals wij dat thans weer kennen, niet meer tot stand zou' kunnen komen. Bedenkt men dan verder, dat de in deze Stichting verwezenlijkte' samenwerking tussen werkgever en werknemer ook de gedachte van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie bepaald dichter bij haar mogelijkheid tot verwerkelijking heeft gebracht, dan ziet men ook hierin nog weer eens opnieuw, dat de vraag wat er uit de geest van de verzetsbeweging, uit de binding in de illegaliteit te voorschijn is g~komen, niet zo negatief beantwoord behoeft te worden als menigeen dit sorrl's geneig~ is te doen.

(10)

hetgeen boven is geciteerd, namelijk pat zij tot een gesprek zijn gekomen, terwijl het ( doodsgevaar hen omringde.

De Nederlandse Volksbeweging groeide in een groep, die hl hoofOzaak bestond uit mensen, die niet alleen een sterke vernieuwingsdrang in zich wisten, doch bovenal overtuigd waren van de noodzaak in ons volk te geraken tot

geestelijke

vernieuwing. De_ aanvaarding van zedelijke normen voor alle maatschappelijk handelen, hoe deze ook gefundeerd zijn; werd het uitgangspunt van deze beweging. Men had daarbij de overtuiging, dat hieruit als het ware vanzelf de vernieuwde vormgeving van het maatscha,ppelijk leven zou 'voortvloeien. Indien ergens, dan is hier gebleken, dat (4l illegaliteit een overspannen voorstelling heeft gehild van de 'geestkracht, ja zelfs van de mogelijkheid tot,nieuwe vormgeving in de grote massa van het Nederlandse volk. Het personalisme als leidinggevel}d beginsel bij deze vormgeving is 'weliswaar niet verworpen; maar een vermoeid volk, dat rust nastreefde,. heeft het eigenlijk zonder meer met een afgemat gebaar naast zich neer gelegd. Behalve een groep misschien te vurig overtuigden, heeft mEm niet eens de moeite. genomen na te gaan in hoeverre dit enige uit oorlog en bezetting tot ons gekomen en voor ons volk nieuwe beginsel van samenleving en maatschappij-ordening de krachten zou kunnen mobiliseren tegen al ontstellender wordende -verschijnselen van technocratie 'en atomisering van de ménsenwereld.

De P.v.d.A. echter is aan deze geest ontsproten. Ondanks het feit, dat het niet als zodanig op de voorgrond komt, draagt heel veel in het beleid van de partij dit geestesmerk en ontleent zij temidden van het Europese socialisme daaraan haar bij-zondere betekenis. Evenals de Stichting van de Arbeid' zin en wezen zou verliez~n in een samenleving, waarin de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van werk-gever en werknemer niet langer wordt erkend op de wijze, ~aarop het besef hierva.n in de oorlogsjaren is gegroeid, evenzeer zou de P.v.d.A. tot een opportunistische in

\

hoofdzaak op het lot der maatschappelijk zwakken gerichte groep denatureren, indien zij verraad zou plegen aan de personalistisch~ geest, die haar tijdens en direct na de oorlog als zodanig tot leven heeft gewekt.

. Zeker, geestelijke uitgangspunten hebben een harde strijd te voeren in 'deze wereld. Maar het is beslist niet hopeloos, zolang er een sterke groep van overtuigden· is, die niet vyrsaagt. Dat geldt op het vlak van de politiek, maar ~et geldt ook in het bij-zonder. op het derde terrein, dat

ik

'zeyr belangrijk acht, namelijk dat van de kerk. De dagen waarin het driemanschap Kraemer-Banning-Gravemeyer de Hervormde Kerk bestormde, liggen alweer achter ons. Maar de stemmen van hen klinken nog altijd na. De richtingsstrijd leeft, maar toch niet als vanouds. Er is meer besef van de gemeen-schappelijke roeping van een actief Christendóm tegenover en in éen ontkerstende wereld, die steed-s meer tot normloosheid vervalt. Het besef samen te leven in één Kerk, ja in een eucumenische Ghristenheid, is vee1.sterker·dan voor de oorlog.

Wie deze drie levensgebieden, die van arbeid, politiek en kerk, in positieve zin wil 0 beschouwen, kan met recht daaruit de conclusie trekken, dat in het Nederland van 0 na de oorlog een aantal wezenlijke verschijnselen ten goede zijn veranderd. Ik ben mii

(11)

de algemene instemming met de verzorging van bejaarden door de noodwet-Drees en de komende definitieve wet op de ouderdomsvoorziening. Er moge verschil van inzicht over de uitwerking bestaan: .de morele plicht tot verzorging van hen, die zorg behoeven, is veel sterker en voóral algemener dan voor de oorlog het geval was.

(12)

geneigd zijn te zeggen, dat het Nederlandse voJ.]( niet alleen meer samenwoont, doch ook bereid is in solidariteit samen te levèn. Helaas zijn er echter ook verschijnselen, waaruit men het omgekeerde kan afleiden. Wij moeten dan in de eerste plaats denken aan de sterk en fanatiek doorgevoerde verzuiling. Wij aanvaarden in ons land het beginsel van de gelijkstelling tussen openbaar en bijzonder onderwijs. Maar het is moeilijk de uiterste consequenties te aanvaarden, waarmee men dit thans doorgevoerd wenst te zien. Het echec van Mansholt inzak~ de landbouw~cholen met gemeen-schappelijke proefvelden, de R.K. Middelbare Technische School in Hengelo, maar bovenal een raadsbesluit in Breda, waarbij aàn de openbare H.B.S. tegen de voor-dracht in, een rooms-katholiek tot directeur wordt benoemd onder passering van de voorgedragen niet-katholieke candidaat, zijn evenzoveel, zij het verschillende tekenen van de machtsstrijd, die zich op dit gebied afspeelt. Vooral dat raadsbesluit is uiter-mate gevaarlijk, omdat het ons duwt in de BelgiSChe riChting, waarbij men vergeet, dat de openbare school te allen tijde de plaats móet zijn, waar het niet-katholieke kind b~veiligd is tegen katholieke oeïnvloeding. Daar, waar het openbare onderwijs eveneens tot rooms-katholiek onderwijs is gemaakt, wordt de·paéificatie geweld aan-gedaan. •

Ik wijs op dit ver;chijnsel op onderwijsgebied, maar er zijn· talrijke andere voor-beelden van hetzelfde verschijnsel. Het maakt soms de indruk alsof het wederzijds begrip, dat tijdens de oorlog is ontstaan en dat op politiek terrein is geculmineerd in de stichting van de P.v.d.A. met haar-specifieke doorbraak-karakter enerzijds, en anderzijds in de tot voor -korte tijd bestaande nauwe samenwerking tussen de vak-centralen in en buiten de Stichting van-de Arbeid, heeft geleid tot een reactie, in het bijzonder aan rooms-katholieke zijde. Waren in de' dertiger jaren, toen dè rechtse coalitie 'reeds uitgespeeld had, de verhoudingen betrekkelijk l~uw, het lijkt erop alsof in het bijzonder in de laatste jaren de toepassing van de gedachtenwereld, zeals diE:

"tijdens de bezetting is ontwikkeld, in het bijzonder in het politieke leven aan

confes-sioneie zijde heeft geleid tot een soort kra'mptoestand die weinig goeds voorspelt. De_

hardnekkigheid, waarmee men aan confessionele zijde de stelling van de P.v:d.A. dat confessiónele partijvorming ondeugdelijk is, ombuigt tot een ontkenning van het be-staansrecht van confessionele partijen door de socialisten, is tekenend. Het geestelijk klimaat in een provincie als Limburg, zoals dit blijkt uit verschillende persuitlatingen, ook in allerlei delen van Brabant, o.a. afkomstig van een figuur als Gielen, doen toch ernstige twijfel rijzen aan de vraag of zij, die door dergelijke gedachten bezield zijn, het gevoel hebben wezenlijk met hun niet-roomse landgenoten samen te leven of

dat zij zich slechts veroordeeld achten tezamen met die anderen birnien onze lands-grenzen te wonen. Het is mij -altijd een raadsel 0ll grond waarvan men uit de rooms-katholieke wereld, juist nu de emancipatie zo ver is voortgeschreden, met de thans zichtbare scherpte ageert.

Achter deze vraag rijst ook die van het veelbesproken en omstreden Mandement. Wie de vraag in de titelt stelt, kan hier niet omheen. Zeker, wij weten, dat in dit Mandement wordt aangedrongen op samenwerkirg met andere volksgroepen, nadat men zich in eigen kring zo sterk mogelijk heeft georganiseerd. De lichtzinnige wijze echter - immers zonder zweem van bewijs -, waarop in het Mandement de relatie

(13)

tussen ontkerstening en een organisatie als het N.V.V. en indirect ook met de socialis-ten wordt gelegd, maakt een dergelijk verlangen tot samenwerking toch wel

twijfel-achtig. Ik kan mij nauwelijks voorstellen, dat men wezenlijk bereid is tot samenwerking

'met hen, die men tevoren publiekelijk zedelijk heeft veroordeeld en bedektelijk als godsdienstig gevaarlijk heeft bestempeld. De door het N.V.V. getrokken consequen

-ties, namelijk het verbreken -van de tot nu toe bestaande nauwe band met confes-sionele vakcentrales is daarom, hoe jammer ook, de volkomen bègrijpelijke en te aan-vaarden consequentie van de uitspraken in het Mandement en van' de interpretatie in die kringen. Deze toch komen er in de grond op neer, dat men wel bereid is met Nederlanders van het slag zoals in N.V.V. en socialisme verenigd, samen te wonen,

doch dat men hen niet waardig keurt ermee samen te leven in de diepere zin van dit

woord. In ieder geval staat te vrezen, dat de wijze waarop het Mandement zal worden gehanteerd in de politieke strijd, in het bijzonder van de zijde van de regionale K.V.P.-pers, een verdere bijdrage zal leveren tot een verdieping van de kloof, waar-aan men waar-aan bepaalde zijde blijkbaar behoefte heeft gevoeld als reactie op de toe-nadering en het wederzijds begrip, die onder de invloed van oorlog, verdrukking, verzet en doodsgevaar waren gegroeid.

Zoals boven uiteengezet, is nog de zegenrijke werking van dit laatste niet uit ons volksleven uitgewist. Maar de alom zichtbare reactie hierop doet de vraag rijzen of men niet de stelling kan verdedigen, dat de hoeveelheid solidariteit in een volk blijk-baar vrij constant is. Het lijkt er op, dat wij de consequentie van een dergelijke ge-dachte in de vorm van een verdere versplintering en een toespitsing van tegenstellingen hebben te aanvaarden, tenzij er ruimte komt voor wezenlijke Christelijke solidariteit. Want het moge waar zijn, dat de drijfveer voor een verschijnsel als het Mandement is ingegeven door bezorgdheid om het toenemend verval van bet Christendom in deze wereld, zulks uit een besef van verantwoordelijkheid voor de parochie-leden, de ironie wil, dat er tot heden toe in het publieke leven van ons land bitter weinig,

christelijks uit is voortgevloeid. 'yoor zover het solidariteit heeft gewekt, is het helaas solidariteit van mensen binnen de eigen groep en dan nog wel vooral binnen de eigen

politieke groep. Maar waarschijnlijk is de solidariteit binnen de eigen geloofsgemeen-schap, die toch in wezen 'over alle scheidingen zou moeten heenreiken, er niet door versterkt.

Deze bedenkelijke verschijnselen treden op allerlei gebied op. Ook de betreurens-waardige behandeling van de televisie-nota in de Tweede Kamer, waarbij de con-fessionele omroepverenigingen door de verwante partijen in de Kamer hun macht-woord hebben laten spreken, is het teken van de onwil waarachtig samen te leven in

dit land. Bij alle bitterheid h~erover past het mij voldoening 'uit te spreken over de houding van de P.v.d.A., die ondanks verschillen van inzicht in eigen boezem, heeft begrepen, dat offers gebracht moeten worden, willen wij in dit volk in wezen met

elkander kunnen leven en niet ons beperken tot het zichzelf uitleven in groepen, die alleen bereid zijn met elkaar in dit goede land te wonen.

(14)

andere orde. Daarbij loopt de scheidslijn vooral tussen hen, die al of niet overtuigd zijn van de onontkoombaarheid van een bep~alde wereldhistorische ontwikkeling. De socialisten waren dit wel en met hen een aantal andere Nederlanders. Elsevier is nu pas bij de Aziatisch-Afrikaanse conferentie tot de conclusie gekomen dat Bandoeng in

een nieuwe wereld ligt. .Anderen hebben de komst van deze ·weJ,:eld iets eerder

voor-zien. Dat was' het enige verschil en de reden voor het over en weer maken van bittere

verwijten. Toch is die scheiding van een andere orde dan die waarover ik hierboven

sprak. Hoewel het tegendeel het geval schijnt te zijn, geloof ik, dat de scheidingen op het grensvlak tussen politiek en wereldbeschouwing veel gevaarlijker zijn. De

steeds. toenemende volksontwikkeling, in het bijzonder het zich' in de komende jaren snel uitbreidende voortgezette onderwijs zal ook in ons volk het vlak waarop een

zelfstandig oordeel over wereldse zaken wordt gevormd, voor brede massa's hoger doen liggen en een groter aantal tot zelfstandige 'oordeelvorming voeren. Dat kan in de toekomst tot een verscherping van de huidige conflictsituatie leipen, tenzij men aan confessionele en in het bijzonder aan rooms-katholieke zijde overtuigd raakt van

de juistheid van de moderne opvoedingsmethoden, waarin straf en beloning beide

slechts uiterst beperkte betekenis hebben en vrijwel geen bijdrage leveren tot zedelijke

kracht en tot zelfstandige oordeelvorming van de opgroeiende, mens. Dit geldt voor

het individu, maar ook voor een volksgroep: Slechts daar waar christelijke solidariteit in het gelogf de ruimte laat tot oordeelvellingen met verschillende einduitkomsten

in zaken, die dit aardse leven raken, bestaat een redelijke kans op het scheppen van een zodanig geestelijk klimaat, dat volksgroepen ondanks verschillen, in staat zijn wezenlijk in de Nederlandse volksgemeenschap samen te leven. Het is voor die

volksgemeenschap van het allergrootste belang of dit in de komende tijd, in het bij-zonder door het rooms-katholieke volksdeel, kan worden opgebracht. Tallozen dit! de Christelijke Kerk en ook de Rooms-Katholieke als een wezenlijk element, niet alleen

in het leven van de enkele mens, maar ook als draagster van cultuur beschouwen,-zien de huidige gang van zaken met grote bezorgdheid. Het recht op eigen

levens-vormen en levensvoering ,zij met' de bekende beperkingen in de volksgemeenschap voor ieder ten volle erkend en gerealiseerd. Bepalend voor de vraag of wij als volk

tezamen leven of tezamen wonen zal echter de geest zijn waaruit wij enerzijds elkaar

dit recht toekennen en anderzijds de geest waaruit wij dit verlangen. Macht en geest staan met elkaar op een slechte voet. Ik geloof, dat in de huidige phase de macht in deze problematiek een te overheersende rol speelt. Nog altijd is macht de poort tot het bederf. Zo ergens dan geldt dit in geestelijke zaken. In de bezetting ging het erom

elkaar te verstaan en in elkanders waarde te aanvaarden. Thans ruiken wij alom de machtsstrijd van'grote organisaties en partijen. Dat is voór mij het nijpendste verschil

tussen 1945 en 19551 Dat is ook hetgeen mij

ill

de diepste grond bezorgd doet zijn. 'Zouden wij na 10 jaren niet nog eens kunnen trachten tot een zuivere verhouding

tussen vrije mensen te 'komen, die iets van solidariteit realise~en, ook met hen die

over allerlei grote en kleine zaken anders denken dan wij zelf? ' ,"

(15)

H.OOSTERHUIS

TIEN JAREN PROGRESSIEVE

SOCIAAL-ECONO_MISCHE POLITIEK

Bewogen door de massa-werkloosheid der dertiger jaren, door de beietting geprik-keld tot samenspannen en samenwerken, bezield tot herstel en vernieuwing in een veranderende wereld, hebben de progressieve politieke en sociaal-economische krach-ten in ons volk gedurende tien jaren een bewonderingswaardige constructieve finan-· ciële, economische en sociale arbeid verricht. Wanneer de buitenlandse pers ons om die reden herhaaldelijk lof toezwaait, mogen wij ons ter herdenking van de bevrijding in 1945 veroorloven de anonieme "arbeidende mens" een bloem op zijn borst te steken!

Maar bij alle voldoening en dankbaarheid, die ons vervullen, zouden wij tekort-schieten indien wij verzuimden het Marshall-plan te vermelden, dat mede heeft bij-gedragen tot de overgang van de schaarste-economie naar de hersteleconomie en van deze naar de huidige welvaartseconomie.

Zo werd door, een constructief financieel-economisch beleid, waarvan de geleide loonpolitiek de kern was, het fundament gelegd voor een progressieve politiek van sociale zekerheid, van toenemende welvaart en culturele verheffing.

Wat is aan reële vernieuwing op sociaal gebied tot stand gekomen, in hoeverre kan daaraan een definitief karakter worden toegekend en aan welke bedreigingen staat zij bloot? Dat zijn de drie vragen, welke de redactie mij stelde en die ik zal trachten te beantwoorden.

Overzie

ik

het geheel, dan constateer ik in drieërlei opzicht een reële vernieuwing, namelijk een sociaal-psychologische (dus een geestesvernieuwing), een sociaal-organi-satorische en een sociaal-materiële.

Tot de sociaal-psychologische vernieuwing reken ik het in en na de tweede wereld-oorlog gegroeide besef en het in het algemeen aanvaarde beginsel, dat de grootst mogelijke samenwerking van het georganiseerde bedrijfsleven, waaronder te verstaan de samenwerking tussen werkgevers- en werknemersorganisaties en samen met de overheid, gewenst is.

Deze samenwerking in de breedste zin des woords was mogelijk, doordat de wil tot herstel en vernieuwing van ons economisch ontredderd land daartoe bewoog:

Maar ik aarzel niet om daaraan toe te voegen, dat bij vele der verantwoordelijke leiders in ons staatkundig en maatschappelijk bestel en in het kerkelijk leven eeH. nog

(16)

- - --- -

..

mens zich sociaal, cultureel en gèestelijk kan uitleven. Dat zich nu en dan spanningen voordoen, verandert weinig of niets aan deze gezindheid. '

De vernieuwing op het sociaal-organisatorisch terrein - I'esultante van een sociaal-psychologische revolte - manifesteerde zich in de Raad van Bestuur in Arbeidszaken (werkgevers), 'de Stichting van de Landbouw, de Middenstandsorganisaties, de Raad van Vakcentralen, de Vak- en Bedrijfsraden, in de Bedrijfsunies en culmineerde in, de Stichting van de Arbeid. .

De Stichting van de Arbeid werd krachtens het Londense Buitengewoon Besluit Arbeidsbetrekkingen (B.B.A.) tot officieel adviesorgaan uitgeroepen.

De

~amenwerking

op sociaal-economisch gebied tussen de regering en de Stichting inzake de loon-, sociale verzekering~ en werkgelegenheidspolitiek kreeg daardoor bijzgnder relief. Deze sociaaleconomische samenwerking uniek in de wereld -vond krachtens de Wet op de Bedrijfsorganisatie haar verdere voltooiing in de Sociaal-Economische Raad, in zijn tientallen commissies en in de inmiddels tot stand gekomen bedrijf- en productschappen. De krachtens de Wet op de Ondè.rnemingsraden tot stand te brengen .medezeggenschap is de completering van voorno.emde geordende samenwerking. Dat door dit sociaal-organisatorisch groeiproces de sociale mede-zeggenschap geen wezenlijke principiële belemmeringen onpervindt en dat b~en afzienbare tijd de integrale doorvoering zich zal voltrekken, mag redelijkerwijze worden verondersteld.

De doorvoering van de economische medezeggenschap, 'ofschoon wettelijk ge-regeld, stuit op nog sterker principiële bezwaren. Deze bezwaren achten wij wel verklaarbaar, maar niet aanvaardbaar.

,Wanneer de georganiseerde arbeide~s tonen inzake het economisch beleid grote verantwoordelijkheid te willen dragen, dan is hèt wijs beleid hun dienovereen-komstig economische medezeggenschap toe te kennen. Dat het practisch toekennen

en beoefenen van de economische medezeggenschap met het nodige beleid dient te geschieden, behoeft geen betoog.

Concluderende moge ik stellen, dat, ondanks spanningen en' moeilijkheden de sociaal-organisatorische ontwikkeling gedurende de 10 jaren sinds de bevrijding een

boeiend en markant beeld vertoont. De verbreking van de samenwerking in de Raad van Vakcentralen en in de Bedrijfsunies moge daarover haar schaduw werpen, het groeiproces zèlf is niet te keren!

De materiële vernieuwingen op sociaal gebied, die voor de werknemers ook een

c. d e. f.

g.

h.

a.

b.

c. ze

dE

e

stuk culturele levensopgang betekenen, zijn moeilijk in grafieken of statistieken aan te w 'geven. In het kader van de mij toegemeten ruimte moet ik met de hier volgende ge

globale opsomming volstaan: te a. Noodwet Ouderdomsverzekering van 1 October 1947.

Voorwaar een historische gebeurtenis in onze sociale wetgeving, ook als basis v vOor de verdere voltooiing der ouderdomsvoorziening. de

b. Wet AanvuUing Renten 1nvaliditeitswet (1 October 1948).

Ingevolge de bepalingen dezer wet werden de invaliditeitsrenten en de weduwen- de renten krachtens de Invaliditeitswet verhoogd met een toeslag van 100% en een a.

(17)

c. Kinderbijslagwet voor invaliditeits-, ouderdoms- en wezenrentetrekkers

(1

October

1948).

Ingevolge de bepalingen dezer wet kunnen de genoemde rentetrekkers voor hun kinderen aanspraak maken op kinderbijslag.

d. Noodwet Kinderbijslag Kleine Zelfstandigen (1 Juli 1951).

De kleine zelfstandigen, die met hun inkomen beneden bij de wet gestelde gren-zen blijven, kunnen aanspraak maken op kinderbijslag voor hun kinderen van het derde kind af

e. Werkloosheidswet (lJuZi 1952).

Een uiterst belangrijke bijdrage in een wettelijk systeem van sociale zekerheid.

f. Organisatiewet Sociale Verzekering (1 JuZi 1953).

D_eze wet regelt de herziening van de uitvoeringsorganisatie der sociale ver-zekering.

g. Coördinatiewet Sociale Verzekering (lJanuari 1954).

Deze wet strekt tot vereenvoudiging van de administratie e~ tot coördinatie van enige bepalingen van sociale verzekeringswetten met overeenkomstige bepalinge~ van de Besluiten op de Loonbelasting en Vereveningsheffing.

h. Pensioen- en Spaarfondsenwet (lJanuari 1954).

Deze wet stelt regelen vast betreffende pensio'en- en spaarvoorzieningen, met name bedrijfs- en ondernemingspensioenfondsen en ondernemingsspaarfondsen. Belangrijke verbeteringen op het gebied der sociale verzekering zijn:

a. Verlenging van de periode waarover ziekengeld krachtens de Ziektewet wordt uitgekeerd van een half jaar tot één jaar.

b. Verhoging-van het van aftrek vrijgestelde bedrag van het eigen inkomen inge-volge de Noodwet Ouderdomsvoorziening:

per 1 October 1952 tot

f

100,-per 1 October 1954 tot.f

200,-c. Verhoging van de ongevallenrenten aan getroffenen, berekend naar een arbeids-ongeschiktheid van meer dan 25%, en renten aan nagelaten petrekkingen met 25%. Voorts werkten de loonronden door in de uitkeringen krachtens de sociale ver-zekeringswetten. De renten krachtens de Ongevallenw~t en Invaliditeitswet alsmede de uitkeringen en inkomensgrenzen krachtens de Noodwet Ouderdomsvoorziening en de kinderbijslagen werden mede opgetrokken.

De loongrenzen werden tevens opgetrokken. Zo ook de maximum-daglonen, naar welke de uitkeringen en renten maximaal worden berekend. De loongrenzen bedroe-gen tot 1 October 1947:

f

3000,- per jaar en het maximum-dagloon

f

8,-.

Momen-teel bedragen zij respectievelijk

f

6000,- per jaar en

f

16,-.

Ingaande 1 October 1946 werd ook voor het eerste en tweede kind kinderbUslag verstrekt. Voorheen kon slechts aanspraak op kinderbijslag worden gemaakt, van het derde kind af.

Speciale vermelding verdient het punt: tien jaar geleide loonpolitiek. Het doel van de invo~ring van de geleide loonpolitiek in 1945 was:

(18)

b. De garantie van een sociaal-minimumloon. Ieder gezin moet in staat zijn het dis-tributiepakket aan te schaffen en andere vaste lasten te betalen. Het op deze basis berekende loon werd het standaardloon voor de onges~hoolde arbeider in de grote stad (eerste gemeenteklasse). Van dit loon uitgaande, werd vastgesteld het loon voor de ongeschoolde arbeiders in lagere gerrieenteklassen en op het pla tte-land, waarbij er naar gestreefd werd de loonverschillen tussen stad en platteland zo te bepalen, dat er geen verschil in reële koopkracht ontstond. Daarcm:

in-deling der gemeenten in vijf klassen. (

c. Deze loonpolitiek was mede ipstrument der economis'che politiek (betalingsbalans, exportpositie, werkgelegenheid, beteugeling inflatie, stabiele conjunctuur). Sedert 1945 zijn er verschillende loonronden geweest, nodig om de gestegen kosten van levensonderhoud te compenseren. De laatste loonronde (October 1954l had overwegend tot doel de werknemers in de. gestegen welvaart te laten delen. . De ontwikkeling van het loonpolitieke systeem bracht mede, dat voortdurend nieuwe elementen werden toegevoegd, teneind~ te voorko~en, dat de geleide loon-politiek een star mechanisme zou worden, dat onvoldoende rekening zou hou<~en met zich wijzigende omstandigheden en de ongelijke situaties in de onderscheidene bedrijfstakken. De huidige richtlijnen houden onder me~r,in:

a. Tijdlonen (basislonen).

b. Werkclassificatielonen (een fijnere indeling dan de gebruikelijke in ongeschool-den, geoefenongeschool-den, geschoolden), Gestreefd wordt naar een algemene genormali-seerde methode.

c. Toeslagen op de ad a. en b. genoemde lonen (op tijd- of basislonen kunnen toe-slagen gegeven worden voor vuil of zwaar werk en voor het bezitten an diploma's. Bij werkclassificatielonen is met bovenbedoelde omstandigheden reeds rekening gehouden). Andere toeslagen: overwerk, nachtwerk, ploegendienst en kleding.

d Prestatiebeloningen in de vorm van gemeten of ongemeten tarieven, merit-rating en tariefdervingstoeslagen. Het systeem van tarieven en merit-rating vraagt on-getwijfeld verdere -verbeteringen.

e. Gratificaties, vacantietoeslagen (in zeer veel c.a..o.'s en regelingen de 2%-bepaling) en winstuitkeringen.

f. Winstdelingssystemen.

Er vindt dus een steeds toenemende verfijning plaats, waardoor het beginsel "gelijk loon voor gelijke arbeid" reëler wordt. Verdere uitbouwen vervolmaking zijn nood-zakelijk. De Stichtingsnota inzake de toekomstige loonpolitiek met als voornaamste kenmerken: meer differentiatiemogelijkheid per bedrijfstak, overheveling naar een Loonraad in publiekrechtelijk verband, die thans in studie is bij de S.E.R., geeft globaal de wegen en middel,en. aan. Het vraagstuk der vrouwenbeloning komt meer en meer in het middelpunt der belangstelling te staan.

Zeer grote waardering hebben wij voor de werkgelegenheidspolitiek van de rege-ring, welke instemming vindt bij en medewerking verkreeg van het parlement, zowel als van het georganiseerde bedrijfsleven. Dit is een voorbeeld van sociale vernieuwing

(19)

t ;, n , d d l-et te e-I, ,s. )g g)

De door de regering gevoerde industrialisatie-, emigratie- en aanvullende werk-gelegenheidspolitiek verdient - vooral in het licht van onze bevolkingsaanwas - een eervolle vermelding.

Vernieuwing op sociaal gebied voltrok zich, zij het in een te matig tempo, in de' sectoren van de arbeidswetgeving, het vakonderwijs, de sociale gezondheidszorg, de sociaal-culturele arbeid, het stimuleren van het jeugdwerk, het maatschappelijk werk enz. Kortom, zo kwam in een bestek van 10 jaar moeizame economische opbouw teg~lijk een complex van sociale voorzieningen tot stand, dat het diepste respect verdient.

Ik heb gepoogd in verband met de eerste mij gestelde vraag een reeks elementaire verschijnselen van reële vernieuwing op sociaal gebied, namelijk de sociaal-psycholo-gische, de sociaal-organisatorische en die op het gebied der sociale voorzieningen aan te geven.

Ik Jom nu tot de tweede vraag, mij gesteld, namelijk "in hoeverre aan de bereikte vooruitgang een definitief karakter kan worden toegekend".

Het uitblijven van de Europese supra-nationale integratie, of ook andere ongunstige internationale politieke of economische omstandigheden kunnen onze nationale finan-ciële en economische positie verstoren en een sociaal-progressieve ontwikkeling tijde-. lijk, ja zelfs duurzaam remmen. In het orrgunstige geval is een tijdelijke daling van het welvaartspeil en omvangrijke werkloosheid denkbaar.

Er is echter een complex van sociale waarden van een zo constante aard, bijvoor-beeld ons systeem van sociale verzekering, waaraan mijns inziens slechts in uiterste noodzaak zou mogen worden getornd. In zekere zin wordt het handhaven van de nieuwe verworvenheden mede bepaald door de vraag of onder minder gunstige economische omstandigheden de wil tot constructieve samenwerking tussen werk-gevers- en werknemersorganis~ties en samen met de regering is te continueren. De noodzaak daartoe kan in de baisse nog belangrijker zijn dan in de hausse.

Ik kom nu tot de derde en laatste vraag, mij gesteld: "Aan welke bedreigingen staan de nieuwe verworvenheden bloot?" Een zekere bedreiging zou zijn, indien de regering de fiscale, financiële en economische stabilisatiepolitiek op lange termijn zou loslaten, een vrees onder meer tot uiting gekomen in de verklaring van het Verbonds-bestuur van het N.V.V. van 17 Februari j.l., al hebben wij op dit ogenblik de indruk, dat deze bedreiging niet meer zo reëel is.

Een meer reële bedreiging zie ik in het feit, dat een der werkgevers- en een der werknemerscentralen in de Stichting van de Arbeid intern worstelen met de vraag, of de geleide loonpolitiek, - ik herhaal: de kern van tien jaar sociaal-economische stabilisatiepolitiek - kan worden voortgezet. Het beëindigen van de geleide loon-politiek betekent mijns inziens ook het ondermijnen - zo niet erger - van de samen-werking van het georganiseerde bedrijfsleven met alle daaraan verbonden bedenke-lijke gevolgen. Het is tot dusverre met die samenwerking "met de wind in de rug" (namelijk met de gunstige conjunctuur) tamelijk goed gegaan.

(20)

internationale economische krachten als een zak jonge honden door elkaar geschud, in

grote conflicten elkáár gingen bijten in plaats van de hand die ons schudde.

E~ tenslotte zou m.i. de ergste bedreiging - ik behoef dit nadwelijks te noemen

-het u~tblijven van de Europese sam~mwerking zijn.

Zal de progressieve sociaal-economische politiek van-na de bevrijding een even be

-tekenisvolle toekomst hebben? Tien jaar ervaring wijzen ons de weg.

(21)

H. VOS

ECONOMISCHE POLITIEK

VO

'

OR EN NA DE OORLOG

Het verschijnen van het "Centraal Economisch Plan 1955" is een gerede aanleiding om te onderzoeken welke markante vérschillen er bestaan in de opvattingen omtrent de economische politiek, zoals deze vóór de oorlog bestonden en zoals zij nu zijn geworden. Het meest markante verschil dat ik zou willen aanwijzenis het zich bewust zijn van de samenhangen, zowel sociaal als economisch, van de verschillende doel-stellingen en middelen, die een beleid kenmerken, en waarmee een beleid wordt

gevoerd. ,

In de jaren vóór 1940 werd ook economische politiek bedreven. De landbouw-crisiswetgeving, de loonsverlagingen en het gevecht om de gave gulden, de contin-genteringen en invoer.J"echten waren evenzovele hulpmiddelen van die politiek. Doch nergens vindt men in die jaren in de regeringsmaatregelen ook maar iets, dat wijst op een bewustzijn van samenhang in grotere stijl, en op een poging tot kwantificering.

Toen wij destijds in het Plan van de Arbeid een eerste - schuchtere - poging tot kwantificering van het openbare werken-program deden, en tot het, op wat wij nu een vrij primitieve wijze zouden achten, berekenen van de gev,0lgen van een koop" krachtinjëctie op de verdere ,ontwikkeling van de werkgelegenheid, werd deze poging; mede veroordeeld, omdat men zulke samenhangen nu één keer niet in zijn berekenin-gen meende te moberekenin-gen betrekken. Slechts het direct zichtbare effekt, op het beperkté gebied, dat door een maatregel getroffen werd, werd gezièn en beoordeeld.

Hoe anders staan nu de zaken. De bijzonder waardevolle inzichterr in de samen-hangen, ons door een tiental opgestelde en nagecalculeetde 'economische' jaarplannen~ gegeven, kunnen niet meer uit het economisch denken én handelen worden weg-gewist.

En zo dikwijls blijken die samenhangen ànders dan men in eerste aanleg veronder-stelt. Een enkel voorbeeld daarvan uit het Centraal Economisch Plan 1955. Wanneer men de vraag stelt, welke belastingverlaging groter invloed zal hebben op de inv.es:;

(22)

in-direkte belastingen met eenzelfde bedr-ag - het eerste deel van het betoog is dus juist - maar

ó6k,

dat het overschot voor een deel - voor het allergrootste deel zelfs -niet wordt geïnvesteerd, maar boven de markt blijft hang~n. Het aantrekken van de investeringen blijkt sterker te geschieden van de zijde van het verbruik, dat door ver-laging der direkte belastingen meer toeneemt, dan van de kanE der besparingen. Op 100 millioen belastingverlaging komt volgens de berekeningen van het Centraal Plan-bureau 8 millioen terecht in de investeringssfeer bij verlaging der direkte, en 13 mil-lioen bij verlaging der indirekte belastingen. .

r

Dit is slechts één voorbeeld uit vele. Onze gehele economische politiek van na de oorlog is gebaseerd geweest op deze kennis, op dit bewustzijn der samenhangen. Dat wij de "Korea-crisis" in ons land snel de baas zijn geworden door diep-ingrijpende maatregelen, is mede een gevolg geweest van het gestegen inzicht in die onderlinge samenhang van ruilvoet, betalingsbalans-saldo; investeringsniveau en loonquote. Dat wij de rampschade in 1953 in zijn gevolgen voor de nationale economie sne~ konden o;erzien, en mede daardoor de juiste maatregelen in de' jtii~te omvang konden treffen is te danken aan dit vergrote inzicht in de nationale economische verhoudingen. Dat in 1954 in een rapport van de Sociaal-Economische' Raad een unaniem oord~el kon worden gegeven over de mogelijkheid van een loonsverhoging, berustte eveneens op

de kennis der samenhangen. . . _ .

Helaas helpt het vergrote inzicht niet altijd. Het leidde namelijk. algemeen tot de opvatting, dat belastingverhoging in deze phase van hoogconjunctuur economisch on-juist is. Doch àndere - meer politieke en psychologische dan economische - over-wegingen gaven ten deze bij de regering de doorslag. Hoe gevaarlijk zulk een toegeven aan de psychologie der rijken is, wordt overigens' gedemonstreerd aan het opvlammen der ongeorganiseerde stakingen in Amsterdam. Het is heel moeilijk looneisen af te wijzen en tegelijkertijd belastingverlagingen door te voeren in de omvang als is voorgenomen. Het niet volgen van hetgeen economisch geboden zou zijn, is dus"":' helaas -een doorbreken van het tot nu toe gevoerde, onder de signatuur van Lieftinck op financieel gebied ingeleide en ontworpen beleid, dat ook voor de overige delen der planpolitiek niet zonder gevolgen zal blijven.

Wij kunnen echter ondanks deze afwijking vergeleken bij voor de .oorlog een sterk verbeterd inzicht in de nationale economische data en hun onderlinge samen-hang constateren. Dit sterk verbeterde inzicht is aan geen der politieke partijen of economische groeperingen voorbijgegaan. Ten deze is er beslist meer van een alge-mene kennisgrondslag aanwezig dan vóór 1940.

En ook ten aanzien van de doeleinden der economische politiek is er een groter eenstemmigheid. De zorg voor het betalingsbalansevenwicht wordt' m~sschien door de directie der Nederlandse Bank sterker naar voren geschoven, en de zorg voor een vrijwel volledige werkgelegeneid misschien meer door-de vakbeweging - beide zijn overtuigd, dat men beide doeleinden moet trachten te dienen, en bovendien nog een hoog niveau van industriële investeringen moet trachten te handhaven, èn een "rede-lijke" verdeling van het maatschappelijke inkomen dient na te streven, al zullen over de vraag wie de vermogensbezitter moet zijn der nieuwe investeringen, en wat een "redelijke" verdeling van het maatschappelijk inkomen is, wel steeds verschil van mening blijven bestaan. Maar het feit, dat men van alle zijden dezelfde doelstellingen

(23)

,

.

in zijn overwegingen betrekt,

en

dat niet de

ene

alleen kijkt naar de sluitende begroting,

de ander naar de gave gulden, de derde naar de werkloosheidscijfers en de vierde

naar de dividend-percentages, maakt dat er toch een beter samenspel der maatschap-pelijke krachten ontstaat, dan vóór 1940 mogelijk was. _

Hierboven werd reeds aangegeven, dat als één van de doeleinden der economische

politiek de "redelijke verdeliu"g" van het nationale inkomen

vrij~el

algemeen wordt

aanvaard. Eén van de middelen om, althans voor het deel, dat aan de loontrekkenden

toevalt, zulk een redelijke verdeling te bereiken, is de geleide loonpolitiek, die overigens

mede dienstbaar is gemaakt aan de oplossing van betalingsbalans-, export- en

in-vesteringsproblemen. De geleide loonpolitiek maakte het mogelijk in de beloning van /

de verschillende groepen arbeiders een meer "normatieve" onderlinge verhouding te bereiken, en meer dan te voren de sociale samenhangen tot uitdrukking te brengen. De geleide loonpolitiek kan men zien als een verdere ontwikkeling van wat voor de

oorlog zich reeds aftekende, maar toch is zij, in de vorm, waarin wij haar nu kerinen,

nieuw. In de tijd van 1900-1940 waren wij gegroeid van het individuele arbeids-contract - veelal een dictaat van de werkgever - via de collectieve arbeidsovereen-komst voor de afzonderlijke ondernemingen, naar bedrijfstaksgewijze

onderhandelin-gen, voor een deel van het bedrijfsleven. Ook de andere vormen kwamen - en komen

-nog geregeld voor. Maar van een bewust leggen van een verband tussen de lonen in de verschillende bedrijfstakken was vóór 1940 geen sprake. In de crisisjaren werden de bedrijven, waar de depressie het diepste doordrong, ook het sterkste getroffen door loonsverlagingen. Bij de loonbeweging naar boven, welke volgde op de devalua-tie in 1936, was het niefhet onderlinge verband, dat meetelde, doch slechts de kracht

van de vakbe~eging in de desbetreffende bedrijfstak.

Wij reageren thans anders op onderlinge loonsverschillen. Laat ik voorzichtig zijn,

en zeggen: althans -nu nog. Ik acht dat een grote sociale winst, waarbij men zich echter bewust er van dient te blijven, dat deze slechts kan blijven bestaan, indien sociale politiek èn belastingpolitiek als onmisbare aanvullingen worden beschouwd.

De geleide loonpolitiek kon slechts slagen binnen, het raam van een algemene econo-mische politiek, waarvan ook de prijspolitiek, de sociale maatregelen en de belasting-progressie onderdelen zijn. En zij is bovendien nog gebonden aan enkele andere voor-waarden. Zij behoeft juridisch het instrument der overheidsbevoegdheid. Of die bevoegdheid aan de minister, aan een College van Rijksbemiddelaars dan wel aan

een andere instantie wordt toevertrouwd - onder uiteindelijke publieke verantwoor-delijkheid - doet minder ter zake, maar zonder bevoegdheden komt men er niet. ,

1Ie loonpolitiek behoeft daarnaast de samenwerking van arbeiders-en werkgevers-organisaties, waarbij dan weer de onderlinge samenwerking der vakcentrales en van de werkgeversgroepen een noodzakelijkheid is. Wat het C.N.V. bij de Amsterdamse staking heeft uitgehaald, is een nieuw bewijs, dat men zonder verantwoordelijkheids-besef t.a.v. een gemeenschappelijke taak er niet komt.

Geleide loonpolitiek is slechts te voeren met zelfdiscip'line. Het was de - ook door het buitenland bewonderde - zelfdiscipline der arbeiders- en der

werkgeversorgani-saties die een nationale loonpolitiek mogelijk hebben gemaakt, en bovendien een serie sociale wensen tot verworvenheden deden worden, De samenwerking in de Stichting

(24)

Zal ook 'op dit onderdeel van de economische politiek, evenals t.a.v. de belasting-politiek blijken, dat de benen nog niet sterk genoeg zijn om de weelde van een hoog-conjunctuur te dragen? Dan moge intijds bedacht worden,' dat wat men in de hoog-conjunctuur weggooit, niet automatisch terugverworven wÇ)rdt in een moeilijker econo-mische situatie.

Er is misschien

e

~

n

niet te verwaarlozen factor, die bij het tot van de geleide loon -politiek - zo lang geen Europees verband aanwezig is - van betekenio/zal blijken te zijn; dat de werkgevers in de hoogconjunctuur geen belang hebben bij het loslaten ervan, en de werknemers niet in een periode van laagconjunctuur. Terwijl de overheid en de maatschappelijke. groeperingen in algemener zin, doordat een groter deel van het nationale -inkomen voor de jongeren èn voor de ouderen beschikbaar moet worden gesteld, - en sociale misère thans ànders wordt ondervonden dan vroeger -, bH dié "redelijke verdeling" van het nationale inkomen een stijgend belang verkrijgen.

In het economische denken en in het social~ leven·is. vergeleken bij de toestand vóór 1940' ongetwijfeld een vooruitgang 'naar het beseffen van samenhangen te con-stateren. Ook in de verhouding tussen het individu ",erkllemer en het individ1:l werk -gever is een sociale transformatie bezig zich te voltrekken. De on~kkeling van slaa~' naar mens is in gang, de werk"gever" wordt meer en méer werk;,leider", de ."werk "-nemer wordt, - zij het zachtjes aan - "bedrijfs'~enoot. Het jongere geslacht staa.t beslist anders tegenover de "broodheer" dan twintig. of dertig jaar ,geleden. Dat is de algemene trend, waarbij het tempo, waarin deze ontwikkeling plaats heeft gevonden, o~getwijfeld door de oorlogservaringen en door de relatief krappe arbeidsmarkt der na-oorlogsjaren is versneld. Men zie dit proces niet eenzijdig: zowel van arbeiders- als van ondernemerszijde wordên de onderlinge verhoudirigen anders ges~eld en onder-vonden dan voor 1940.

Aan de andere kant moet men het tempo dezer sociale revolutie ook niet over -schatten! De trage gang t.a.v. het tot stand komen der publiekrechtelijke bedrijfs-organisatie eerst - en de nog tragere gang bij het tot stand komen der bedrijfschappen - en ondernemingsraden - daarna, zijn evenzovele tekenen van een slechts zeer làngzame groei en van een soms bewuste tegenwerking. Wat in groter verband tot bewustzijn van samenhangen is gegroeid, is in kleiner verband nog dikwijls volledig afwezig: het particularisme der organisaties, de merkwaardige "strijd" bijvoorbeeld voor een zeteltje meer of minder in de, op zich zelf onbelangrijke bedrijfscommissies als bedoeld in de Wet op de Ondernemingsraden, oelemmeren de zo noodzakelijke ontwikkeling der arbeidersinvloed ten z~erste.

(25)

E. B RON G,E R S MA

HET POLITIEKE KLIMAAT

D

e wereld waarover de Franse Revolutie was gpingsdag van de technische ontwikkeling had meegemaaktegaan, die de zevende schep-, die de grote bloei van kapitalisme en koloniale expansie had gezien, de felste jaren van de klassenstrijd en de eerste wereldoorlog, had het rozige vooruitgangsopti-misme van de negentiende eeuw verloren en was onzeker en steriel geworden. Met een merkwaardige intuïtie herdachten de Engelsen elk jaar niet het sluiten van de vrede, maar Armistice Day: de wapenstilstand, die niet duidt op het einde, doch slechts op een tijdelijke onderbreking van de oorlogstoestand. We moeten maar hopen, dat de intuïtie, waarmee zij na 1945 V.E.-day: victory in Europe, als nationale feestdag instelden, even profetisch zal blijken.

In 1918 hadden zij in elk geval gelijk. Meer dan een wapenstilstand was er niet gewonnen. En de wereld bleef, bewust of onbewust, leven in afwachting van het volgende conflict. De Duitse marine-officier, die zich al in het begin van de twintiger jaren op eigen houtje als spion vestigde bij de 'Engelse vlootbasis Scapa Flow, gaf blijk van meer inzicht in de stand van zaken dan de idealisten van ontwapening, vredesbeweging en democratie, hoezeer zij ook in morele voortref-felijkheid boven hem mochten uitsteken. Mussolini en HitIer kwamen hem gelijk geven.

Evenals andere grote revolutionnairen en despoten uit de wereldgeschiedenis slaagden Mussolini en Hitler in hun greep naar de macht, omdat die wereld op hen wachtte. Het was een wereld vol afwachting en onzekerheid. Op geestelijk / terrein zien we in steeds toenemende mate het loslaten van kerkelijk en religieus verband, zonder dat er iets komt om de leegte te vullen en de neergang naar nihilisme te stuiten. Woningnood en veranderde morele opvattingen tasten de traditionele hechtheid van het gezinsverband aan. De trek van het land naar de steden verbreekt 'de banden van buurtgemeenschap en plaatselijke gewoontes.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

After farmers reported another possible resistant population in the Vaalharts irrigation scheme, larvae were collected from Bt maize (designated VAA08Bt), as well

We kunnen het effect van gravitatie op licht nu vinden door te eisen dat het zich dient te gedragen alsof er geen gravitatie is als het wordt beschouwd door een

Kostenoriëntatie en netwerkvernieuwing - ACT ondersteunt de overwegingen van OPTA in annex B in § 29 e.v dat wholesaletarieven geen vergoeding mogen omvatten voor de kosten en

De markt zal zich de komende jaren blijven veranderen als gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen zoals verduurzaming, veranderende wensen van onze klanten, verdere

Omdat onder de nieuwe telecommunicatiewet deze verplichting alleen nog geldt voor de aanbieder van Universele Diensten, in ons land KPN, heeft de OPTA besloten alleen richting KPN

Voor alles en zeker voordat er een keuze wordt gedaan ten aanzien van de mate van organisatie moeten de bedrijfsdoelen helder zijn en moet er inzicht zijn in de

In de opbouwjaren na de Tweede Wereldoorlog was een langdurige arbeids relatie op basis van een vast contract voor een overgro te meerderheid van werkend N ederland de norm..

Dit wil in de eerste plaats zeggen dat de naam van de dossierbehandelaar verplicht wordt vermeld in elke briefwisseling … De burger moet waar nodig gewezen worden op de