• No results found

Tweede deel der mengelzangen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Tweede deel der mengelzangen"

Copied!
129
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Cornelis Sweerts

bron

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen. Kornelis Sweerts, Amsterdam 1695

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/swee001meng02_01/colofon.php

© 2013 dbnl

(2)
(3)

Twee Kindertjes zyn hier van beide sex verbeeld Dewyl de zoete Jeugt in d'eelste en eerste jaren Het hert van haars gelyk ontvonkt, om eens te paren,

Gelyk als zang met spel vereent, de zinnen streelt.

Maar of de Minnaar hier het meest op doelt, die Kunst Die aan Apollo en de negen Zanggodinnen

Werd toegeheiligt, door een speeling van de zinnen:

Is slechs geen Minnaars, maar ook waardig ieders gunst.

Want als Apollo, en 't bekoorlyk Negental, Zelf zich verlustigen door held're zang en snaren:

Wiens ziel meent door 't Muzyk niet hemelwaarts te varen In een verheffing of een aangename val?

Zie 't zoet gezelschap in haar Lust plaats dan byeen:

Geen lustplaats die door 't oog de zinnen kan bekoren;

Maar die door zekre soort van tovery aan d'ooren, Ons kan vervrolyken in haar aanminnigheên.

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(4)

Aan d'E. Heer Jonas Witzen, Sekretaris der Stad Amsterdam.

Ik stel daar in veel eer dat ik myn nieuwe Wyzen Oppoff'ren mag aan een, om wien sy zyn te pryzen, Die Kunsten koestert als zijn schrandere Oom, wiens licht Van wys regeeren 't Y en ieder een verplicht.

(5)

Als Burgerheeren, die gy volgend' tracht te nadren?

O êdle WITZEN! gy zijt meerder achting waard, Om dat gy tijd noch vlyt aan wetenschappen spaart, Dan afgedaalt te zyn van't hoog geslacht der Goden.

De Dicht- en Zangkonst konnen elk tot blydschap noden, Heel zoet verrukken, en regeeren het gemoed,

Waar door het vrolyk deugd en wetenschappen voed:

Indien van beide dan u hier iets kan behagen, Verheug ik my in de eer van u dit op te dragen.

1695.

VE. minste dienaar, K

ORNELIS

S

WEERTS

.

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(6)

Tweede deel der Mengel-zangen.

Aan Iris.

1.

Adagio.

O gy die Pal- las eert Door offer- han- den, Laat Venus uw begeert In min doen bran- den,

(7)

Wyl gy de Konst met Schoonheid paart, Aanbidlyke I- ris zoet van aart.

Aanbidlyke I- ris, Aanbidlyke I- ris, zoet van aart,

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(8)

Aan Iris

O gy die Pallas eert Door offerhanden, Laat Venus uw begeert

In min doen branden,

Wyl gy de Konst met Schoonheid paart, Bekoorlyke Iris, zoet van aart,

[Die met u lacht vrij weer met acht]

Allegro.

1.

Zou men een onge- trouwe be- minnen,

En die noch bidden die staag met ons lacht?

(9)

Zo waar men zekerlyk buiten zyn zinnen,

Beter op zo een noit weder gedacht.

Laat ons die wreede schaamte verwinnen, En hem verachten die ons zo veracht.

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(10)

Die met u lacht Vry weer met acht.

1.

Zou men een ongetrouwe beminnen?

En die noch bidden die steeds met ons lacht?

Zo waer men zekerlijk buiten sijn zinnen.

Beter op zoo een noit weder gedacht:

Laet ons die wreede schaamte verwinnen, En hem verachten die ons niet en acht.

(11)

Streckt my tot vreugd]

Largo. Largo.

1.

Ach onge- lukkige!

die staag be- geer 't geen my doet zuchten.

De Tijd is 't vluchten ont- went, en gaat te

rug met keer op keer;

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(12)

Want Fillis my het lang ver- langt ge- not Van myne min uytstelt door haar ge- bod. Want Fillis my het lang verlangt ge- not Van myne min uytstelt door haar ge- bod.

(13)

Streckt my tot vreugd.

1.

Ach ongelukkige! die staag begeer 't Geen my doet zuchten.

De tyd is 't vluchten

Ontwent, en gaat te rug met keer op keer;

Want Fillis my het lang verlangt genot Van myne min, uytstelt door haar gebod.

2.

Maar zoete Fillisje uw lief gezicht En vriendlykheden,

Wilt die besteden,

Op dat mijn smert daar door wat werd verlicht, Zo voel ik dat myn pynlykste ongeneugt, Niet anders strekt dan tot mijn grootste v[rien]d.

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(14)

Min en Tegenmin.

Largo.

1.

Ik vind mijn minnaar vol be- koorlykheên, Wanneer myn oog hem moet aanschouwen; Maer ach! ://: hoe kan ik hem vertrouwen,

Hy zeit my veel, maar meent 'er licht niet een.

(15)

Zeg ik hem wat hy my wel heeft vertelt, Het lichthart vlied, ://: vlied,

en lacht

om 't geen my quelt.

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(16)

1.

Ik vind myn minnaar vol bekoorlykhêen, Wanneer myn oog hem moet aanschouwen;

Maar ach! hoe kan ik hem vertrouwen?

Hy zeit my veel, maar meent 'er licht niet een.

Zeg ik hem wat hy my wel heeft vertelt,

Het lichthart vlied, Het lichthart vlied, en lacht, om 't geen my quelt.

(17)

Adagio.

1.

De Nijt die schuwt het licht, En haat de blyde zonne- straalen, Die neder-

daalen, die ne- - - - der daalen Om te ver- quikken ons gezicht:

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(18)

En 't hert der stervelingen, Door 's hemels zege- ningen, Die daarom daar in overvloed Te meerder werden me gevoed.

(19)

1.

De Nyt die schuwt het licht, En haat de blijde zonnestralen,

Die nederdalen

Om te verquikken ons gezicht;

En 't hert der stervelingen, Door 's Hemels zegeningen, Die daarom daar in overvloed, Te meerder werden mé gevoed.

2.

Hoe meer men word benyt Hoe grooter heil men heeft te wachten.

Wie wil dan achten

Hem, die zich zelf verteert van spijt?

Wie zeker meent te bouwen, Moet vast op God vertrouwen.

Geen mensch zal ons dan licht verraên, En hel, noch dood, kan ons niet schaên.

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(20)

3.

Men mag de Nyt ontzien, Maar niet te vreezen leert de reden,

Haar, die te onvreden Uw doen en laten staag bespien.

Men mag een zaak verzwijgen, Daar Nyt kon vat op krygen, Sy strooit dan nochtans haar fenyn.

Vlie haar die wilt gelukkig zyn.

4.

Benyt gy andre niet, De Hemel geeft aan u sijn zegen.

Zijt niet verlegen

Wanneer gy u geluk niet ziet.

Men moet d'Algever pryzen, En altoos eer bewijzen.

Wie dat hy schaars sijn nootdruft geeft, Haast tarw noch most gebrek en heeft.

(21)

Allegro.

1.

De starretjes

glinstren aan 's he- mels trans, Wel schoon van glans,

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(22)

glans: Maar Fillisjes

oogen, Van grooter vermogen, Ver- spreyen een licht, Dat

vlammende brand in de herten sticht.

(23)

1.

De starretjes glinstren aan 's hemels trans, Wel schoon van glans;

Maar Fillisjes oogen, Van grooter vermoogen, Verspreyen een licht,

Dat vlammende brand in de herten sticht.

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(24)

Wel te minnen, Wel te paren, Kan de zinnen Vreugde baren,

1.

Ge- lukkig wiens zinnen, Om wel te be- minnen, Het kunsje ver- staan staan.

(25)

O lieffelyk

leven! Dat haar is ge- geven, Die 't niet en ver- smaân, Noch wenschen t'ontgaan, gaan.

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(26)

Wel te minnen,, Wel te paren, Kan de zinnen,, Vreugde baren.

1.

Gelukkig wiens zinnen, Om wel te beminnen,

Het kunsje verstaan.

O lieffelijk leven, Dat haar is gegeven,

Die 't niet en versmaân, Noch wenschen te ontgaan.

2.

Of zyt gy dan steenen, Gy die na uw meenen

De liefde braveert;

Zo zyt gy geen menschen, Wat zoets kont gy wenschen,

Wanneer gy ontbeert

't Geen't menschdom vermeert.

(27)

Laat noit die gedachten, Uw zinnen verkrachten;

Gaat offert de Min.

Vereert hem uw gaven, Wat heerlyker haven,

Maakt gy een begin, Brengt hy u niet in.

4.

Een haven van weelden, Als ge u kunt verbeelden,

Van liefde, van vrê, Van dagen, en nachten, Die Minnaars verwachten,

Die uitzien in zee, En wenschen die ree.

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(28)

De Boer en Koning.

Largo.

1.

De Konin- gen zyn arme slaven, Wiens Parel- ryke scepter- staven. Wiens kroonen schittrend van gesteent en goud, En praalpaleizen hemelhoog gebouwd. Haar doen na meer en meerder dra- ven.

(29)

Daar d'oorlogs blixem snelder - dan een paard, Die voert op vleu- - - - gels

van be- geert op d'aard.

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(30)

De Boer een Koning.

1.

DE Koningen zyn arme slaven, Wiens Parelryke scepterstaven,

Wiens kroonen, schittrend van gesteente en goud, En praal-Paleizen hemelshoog gebouwd.

Haar doen na meer en meerder draven.

Daar d'oorlogsblixem snelder dan een paard, Die voert op vleugels van begeerte om d'aard.

2.

Die nedrig neder is gezeten, En schijnt by elk te zijn vergeten, Die leeft gerust, en altijd wel vernoegt;

Schoon hy in armoê 't velt bebouwt en ploegt;

Doch van sijn vrucht met vreên kan eeten, Die is een heer een Koning van zich zelf In 't zodendak, sijn marmer praalgewelf.

(31)

Vinace.

1.

De Liefde kan ons vernoegen.

Schoon sy ons pijnigt, nog zyn wy te vreên.

Die'er zich weet na te voegen, Vind in de smerte be-

korelykheên.

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(32)

Neen neen ô Juffer! die loflijk beminnen,

Achten 't een aangenaam lijden te zyn, Als men dat voordeel slegts

weet te bezinnen, Dat men geen fiere ver- krijgd sonder pijn.

(33)

De Liefde kan ons vernoegen.

Schoon sy ons pijnigt, nog zijn wy te vreên.

Die'er zich weet na te voegen, Vind in de smerte bekorelykheên.

Neen neen ô Juffer! die loflijk beminnen, Achten 't een aangenaam lijden te zijn;

Als men dat voordeel slegts weet te bezinnen, Dat men geen fiere verkrijgt zonder pijn.

2.

Al moortge my, 'k zal 't verdragen;

Of gunt my Schoone te leven met u;

Zo ik u slechs kan behagen.

Weest dan voortaan niet zo wreed, noch zo schuw.

Zieje dan niet, ik wil leven en sterven Alzo je wilt; want het scheeltme toch niet, Of ik nu sterve ja door u te derven;

Of dat ik leef zo dra ik u geniet.

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(34)

[O Liefde gy zijt groot door u vermogen]

Vivace.

1.

O Liefde gy zijt groot door u ver- mogen. Gy toont aan elk u

wonderbare kracht. Hebt gy die 't alles dwingt, niet meer de macht, Dat gy mijn lief kunt nygen tot me- doogen.

(35)

Kan 't maagdlyk hert uw macht weerstaan?

Zo is 't met u, zo is 't met u en my gedaan.

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(36)

1.

O Liefde! gy zijt groot door u vermogen.

Gy toont aan elk u wonderbare kracht.

Hebt gy die 't alles dwingt, niet meer de magt, Dat gy myn Lief kunt nygen tot medoogen?

Kan 't maagdlyk hert u magt weerstaan?

Zo is 't met u, zo is 't met u en my gedaan.

(37)

Allegro.

1.

Wie op For- tuin zig zelfs ver- trouwt.

Wie op For- tuin zig zelfs ver- trouwt, Heeft ydel in de lucht ge- bouwt, En drijft voor wind op woênde ba- - - ren.

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(38)

ren. Ja hy Als sy Ver- blind, Be- mind Al onheils stormen en ge- va - - - ren al onheils stor- - - - - - men en geva- ren.

(39)

1.

Wie op Fortuin zig zelf vertrouwt, Heeft ydel in de lucht gebouwt, En drijft voor wind op woênde baaren.

Ja hy, Als sy Verblind, Bemind

Alle onheils stormen en gevaaren:

2.

Want wyl hy wenscht om staat en goed, Ziet hy geen rampen te gemoed, Die minst de meest vernoegde treffen.

't Fenyn Van schyn, Van macht En pracht,

Kan als een pad sijn moed verheffen.

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(40)

3.

Hy zwelt van opgeblasentheid En grootsheid op, en 't weelde vleid Sijn zinnen, om hem te verraaden.

Die mensch Sijn wensch En vlyt Gedyt

Slechs om zich zelf met lust te schaden.

(41)

Largo.

1.

WAt baat de mensch een ed'le ziel, Die hem alleen te beurte viel, Als afge-

scheiden van de dieren, Die op en onder d'aarde swie- - ren.

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(42)

Wanneer hy zo slechs

heenen leeft, Dat hy geen deugd met kennis paart; En hier van d'aard, En hier op aard niet

boven alle schepslen sweeft.

(43)

1.

WAt baat de mensch een edle ziel, Die hem alleen te beurte viel, Als afgescheiden van de dieren, Die op en onder de aarde zwieren.

Wanneer hy zo slechs heenen leeft, Dat hy geen deugd met kennis paart,

En hier van d'aard

Niet boven alle schepslen zweeft.

2.

Men kent geen andre God dan 't gelt.

Men heeft zyn hoop op staat gestelt.

Men brand in averechts begeeren.

Men wenscht in wellust te verteeren, Of andre vlam, zo hemels zoet,

In een verbeelde razerny.

De sterv'ling vly

Zich voor een wyl in 't schynbaar goed,

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(44)

3.

De Dood ziet staat noch rijkdom aan.

Waar hy sijn zeissen komt te slaan.

De bloem des levens kan bezwijken, Al staatze in geur en kleur te prijken.

Wie lager zweeft dan 't pluimgediert, Een lieflyke ogenblik op aard,

Is niets van waard;

Maar hooger uw begeerte stiert.

(45)

Adagio.

1 Verblinde ziet, ay ziet, Wat

nevel van verdriet Beswalkt uw tranende oo- gen.

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(46)

Hoe heeft de lafheid u bewogen,

Dat gy zoo slecht in de- ze noot, U waant te zyn van

hulp ontbloot.

(47)

1.

Verblinde ziet, ay ziet, Wat nevel van verdriet Bezwalkt uw traanende oogen, Hoe heeft de lafheid uw bewoogen,

Dat gy te slecht in deze nood U waant te zyn van hulp ontbloot?

2.

Wend u van de aard om hoog Na 's hemels heldre boog, Daar zal een licht uitstraalen, 't Geen u beletten kan te dwaalen.

Wie 't staarend oog om hooge wend, Krijgt zeker hulp en troost in-'t end.

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(48)

[Welige boompjes u vruchten en bladeren]

Allegro.

1.

Weelige boompjes u vruchten en bladeren Dikwils ver- an- dren door de tyd tyd.

(49)

Geurige bloempjes en veld ta- pyt. Ruissende

beekjes die ons schynt te nadren, Als gy al schomlend hee- ne vlied.

Gy zijt noch zoo ver- anderlijk niet Als d'ongestaadige herde- rin Die

ik van herten bemin.

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(50)

1.

Weelige boompjes, u vruchten en bladeren Dikwils veranderen door de tijd.

Geurige bloempjes en veld tapijt.

Ruissende beekjes die ons schijnt te nadren, Als gy al schom'lend heene vlied;

Gy zijt noch zoo veranderlijk niet Als d'ongestaadige herderin, Die ik van herten bemin.

(51)

Allegro.

1.

Geef u be- driegelijk - hert aan een ander ://: - - - -

Maar aan een Juffer niet al te schrander, Wijl men 't van u reets is gewent.

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(52)

Of tracht gy noch een hert te doen lyen;

Denk vry dit zal u niet doen be- dy- en

Daar u trouwloosheid is bekent.

(53)

Geef u bedriegelyk hert aan een ander;

Maar aan een Juffer niet al te schrander, Wijl men 't van u reets is gewent.

Of tracht gy noch een hert te doen lyen?

Denk vry dit zal u niet doen bedyen Daar u trouwloosheid is bekent

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(54)

[Kan men niet wijs zijn en beminnen]

Allegro.

1.

Kan men niet wys zyn en - be- minnen

Zoo wert de Liefde van my gehaat.

(55)

Maar ik acht het niet buyten zinnen Als de Liefde in de

reden be - staet. staet

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(56)

Zou het niet gantsch on- redelyk zyn

Datmen het eelste der schoonheid liet varen?

Als die de

herten ontvonkt om te paren? En ons doet lyden een zoete pyn?

(57)

Kan men niet wys zijn en beminnen, Zoo werd de Liefde van my gehaat;

Maar ik acht het niet buyten zinnen, Als de Liefde in de reden bestaat.

Zou het niet gants onredelijk zijn

Datmen het eelste der schoonheid liet varen, Als die de herten ontvonkt om te paren, En ons doet lyden een zoete pyn?

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(58)

Wyn voor de Treurige.

Allegro.

1.

Laat ons met een helder glaasje wyn Al

onse zorgen eens vergeten,

En ook niet meerder zo treurig zyn

(59)

Als of men niet van vreugde wil weeten Toont u gestaadig ver- heugt en bly,

Daar men de droefheid zet aan een zy.

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(60)

Wyn voor de Treurige.

1.

Laat ons met een helder glaasje wyn Al onze zorgen eens vergeten, En ook niet meerder zo treurig zyn, Als of men niet van vreugde wil weeten;

Toon u gestaadig verheugt en bly, Daar men de droefheid zet aan een zy.

2.

Zijt gy juist heel ziek, of niet wel te pas, Of zoo gy voeld uw geest ontstellen, Spoelt het eens door met een helder glas, En wilt u zelve niet meerder quellen:

Want weet een helder glaasje wijn, Is voor de Treurige een mediçijn.

(61)

Adagio.

1.

Aangenaame Konst die onze ziel Ten he - mel voert door d'ooren Wat kan als u ons oit be-

kooren? wat kan als u ons oit be- kooren?

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(62)

Die 't sterflyk brein te beurte viel En za - ligt

hier op aarde, Wat is zo hoog van waarde? Wat is zo hoog van waarde?

(63)

1.

Aangenaame Konst die onze ziel Ten hemel voert door d'ooren, Wat kan als u ons oit bekooren, Die 't sterflijk brein te beurte viel

En zaligt hier op aarde, Wat is zo hoog van waarde?

2.

Want wy zien gy brengt haar in het choor Der eeuwigzalige Englen;

Sy die haar ziel en stemmen menglen, En hemelwaard gaan door 't gehoor:

Alwaar de zielen zweven Om Gode lof te geven.

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(64)

[Klimeen, ach! ider weet dat ik u min]

Largo.

1.

Klimeen ach! ach! ider weet dat ik u

min, Myns ondanks zeggen 't elk mijn oogen,

En gy werd nochtans niet bewoogen Noch wilt niet dat ik 't u breng in uw zin.

(65)

Betoon ik 't u het

kan uw gramschap tergen.

Klimeen, ach! welk een herten- leet, 't Geen ider

weet, Kan ik dat wel voor u ver- bergen?

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(66)

1.

Klimeene, ach! ider weet dat ik u min, Myn ondanks zeggen 't elk mijn oogen, En gy werd nochtans niet bewoogen, Noch wilt niet dat ik 't u breng in de zin.

Betoon ik 't u het kan uw gramschap tergen.

Klimeene, ach! welk een herten-leet!

't Geen ider weet,

Kan ik dat wel voor u verbergen?

(67)

Basso.

Allegro.

1.

Laat ons altyd vrolyk leven, Laat ons wel te vreden zyn:

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(68)

Wat kan droefheid geven Als verdriet en

pyn? Daar wy immers niet behoeven Ons gesta- - - -

dig te be- droeven.

(69)

1.

Laat ons altyd vrolyk leven, Laat ons wel te vreden zyn:

Wat kan droefheid geven Als verdriet en pyn?

Daar wy immers niet behoeven Ons gestadig te bedroeven.

2.

Blijdschap kan de mensch niet schaden.

't Vrolijk hert gaat staag te gast:

Zijt niet zwaar beladen, Wijl het niet en past:

Wie in deugde zich verheugde, Strekt ook alle ding tot vreugde.

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(70)

De Wyn is als een Slang.

1.

't WYntje dat in het glaasje springt - - - -

Als men van sijn drupjes drinkt, Is van wonder groot vermogen, En be- koor- - - lijk in on- ze oogen.

(71)

Wijl het hert en ziel verheugt, En doet swem- - men in die vreugd.

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(72)

De Wyn is als een Slang.

1.

't WYntje dat in het glaasje springt Als men van drupjes drinkt Is van wonder groot vermogen En bekoorlijck in onze oogen;

Wyl het hert en ziel verheugt:

En doet zwemmen in de vreugt.

2.

Maar ziet hier schuilt veeltyts een slang, Maakt dat hy u niet en vang;

Want zijn angel zal u steeken Eer gy voelt het minste teeken;

Maar wie dat voorsichtigh is Drink het wyntje klaer en fris.

(73)

Basso.

Allegro.

1.

Woorden ziften, zemel-

knoopen, Wie daar toe gezint mag zijn, Die mag na sijn besje loo- - pen,

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(74)

Daarmen met een glaas- je wijn, Tracht de vrindschap te verbinden, Laat men zich in zoetheid vinden, Alles sta, daar vreugd is, vry: Toon u dan, toon u dan, verheugt en bly, verheugt en bly.

(75)

En mijd de schyn.

1.

Woorden ziften, zemel knoopen:

Wie daar toe gezint mag zijn, Die mag na sijn besje loopen,

Daar men met een glaasje wijn Tracht de vriendschap te verbinden;

Laat men zig in zoetheid vinden.

Alles sta, daar vreugd is, vry.

Toon u dan verheugt en bly.

2.

Schijn van waarheid te doen gelden, Achterdenken, haat en nijt, Dultmen onder vrienden zelden:

Wie sijn hert verteert van spijt Kan zich zelf slechs onderdrukken;

Vyandschap baart ongelukken, Vriendschap doet de haat te niet, En kent onheil noch verdriet.

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(76)

Zielzuchten van een Boetvaardige, Largo.

1.

Wanneer ik overweeg myn zwakheen en ellendigheden, Hoe dikwils heb ik over- treden! Hoe word ik t'elkens noch be-

streden, En schijn van alle deugden leeg.

(77)

Ik ben een worm he- laas! ://: van stof en aard, En zo een redelij- ke ziel on-

waard, Als God my heeft gegeven, Om heiliglyk te leven.

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(78)

Zielzuchten van een Boetvaardige.

1.

WAnneer ik overweeg Mijn zwakheên en elendigheden, Hoe dikwils heb ik overtreden!

Hoe werd ik t'elkens noch bestreden, En schijn van alle deugden leeg.

Ik ben een worm helaas! van stof en aard, En zulk een redelijcke ziel onwaard,

Als Godt my heeft gegeven, Om heiliglijk te leeven.

2.

Mijn God! wat is de mensch!

Dat gy aan hem noch wilt gedenken, En uwe zegeningen schenken;

Ja hem in uwe goetheid drenken, En geven sijne wil en wensch.

Ondankbaar hert, 't is niet genoeg dat goed, Dat u zoo doende niet als quaet en doet,

Slechs van van uw God t'ontfangen, En noch te gaen die gangen.

(79)

O onbedachtzaamheid

Wat doet gy ons niet dikwils zuchten, Die eertijds deugd en reên deed vluchten:

Wat baart de zonde al bittre vruchten Wanneer de ziel van 't lichaem scheid.

De naberouw en 't knagend hertenleet Die zijn de beste: maar ô God ik weet

Dat die uw aanschijn derven Die in de zonde sterven.

4.

Het goede dat ik wil,

Dat doe ik niet, maar quaade daaden, Die ik niet wil, mijn ziel verraden:

Dies wandel ik verkeerde paden, En voer in my steeds een verschil:

Een twist, die noit te recht geslecht en word, Zo lang mijn zwakheid my tot quaad doen pord.

't Gebed en wijze zinnen, Die broosheid overwinnen.

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(80)

5.

Schep gy ô God in my Een reine ziel van alle zonden Wel eer begaan, bevryd bevonden, En laat ik staâg uw lof verkonden:

Dat mijn gewisse zuiver zy:

Dat ik voortaan mag leeven na uw woord.

In Jesus naam ga ik in 't goed doen voort, En wil voortaen gaan streeven, Na een geheiligt leeven.

(81)

Als sy ô Minnaar u gestaag door 't weigren plaagt, Wil sy niet weten dat haar uwe min behaagt.

Un poco Allegro.

1.

Gy vlied voor my mijn En- ge- lin, Als of ik u niet kon be- ha- gen, Daar ik de smert van mé moet dragen, Of zijn dit kunsjes van de min, Zoo martel my, ://: ik geef my o- ver. ver.

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(82)

Doet alles met my wat gy wilt, Als ik slegs eens uw

hert verover, Zijn al de stormen van mijn pijn gestilt.

(83)

Bron zoekt te verkoelen, alwaar hy als in een spiegel de Zon beschouwt.

Hoe verder, Hoe nader.

Als sy ô Minnaar u gestaag door 't weigren plaagt.

Wil sy niet weten dat haar uwe min behaagt.

1.

GY vlied voor my mijn Engelin, Als of ick u niet kon behagen,

Daar ik de smert van mé moet draagen:

Of zijn dit kunsjes van de Min, Zo martel my, ick geef my over,

Doet alles met my wat gy wilt;

Als ick slechs eens uw hert verover, Zijn al de stormen van mijn pijn gestilt.

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(84)

2.

Hoe meer dat gy ook voor my vlucht;

Hoe ver gy schijnt van my te wezen;

Hoe zeer ick strooi, niet zonder vreezen, Mijn klachten heen in d'ydle lucht.

Gy lacht met my en met mijn lijden, En acht geen liefde, of zoete min:

Die van weerzijden baart verblijden, Zo dra sy sluipt in onze herten in.

3.

Ay laat mijn hert, mijn Schoone, uw hert Met uw volkomen wil bezitten,

En lescht de gloed die 't zal verhitten, Zo lang 't van u gepijnigt werd.

Amechte ziel, hoe legt gy neder, En zoekt verkoeling by een Bron!

Het ga zo 't wil, gy wenscht u weder Te bakren in de straalen van uw Zon.

(85)

Maar 't is de Bron van uw geluk;

Want ziet u Zons beminde straalen, Zelf in die vloed verkoeling haalen:

Zy zoekt u zelf die legt vol druk:

Zy zal wel haast u smert verzachten:

Haar weigring is op 't hoogst, en sy Is nader dan gy 't zelf kunt achten, Indien gy wacht sy komt u zelver by.

5.

O zoete hoop! ô vleyery!

Die my gelukkig maakt door 't denken:

Ik zie mijn Zon schijnt my te wenken;

O lieflijk lijden dat ik ly!

'k Zie door 't gesmolte glas klaar straalen.

Hier schijnt zy koel en ginter warm, En valt terwijl sy neer komt daalen, Verwonnen in myn uitgestrekten arm.

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(86)

[Laat ons de zoete Lente-tyd]

Allegro.

1

Laat ons de zoe- te Lente-tyd, ://: - - - Van 't lieve leven

recht gebruiken, Zo dra het bloempje komt t'ontluiken, Zo gy 't niet plukt ://: - - zyt gy het quyt.

(87)

Het valt ter neer, 't ver-

dort, Als 't niet in acht genomen word, Als 't niet in acht genomen word.

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(88)

Verbeelding van een Kupido met sijn fakkel voor uit lichtende, trekt de verdwaalde Minnaar uit een bar en aklig hol na een plaats daar de Dag zich reeds aan den Horizont vertoont.

Eenzaam en noit alleen

Schoon dat ik eenz aam ben, verzelt my 't dartel Wicht, En toont my in de nacht mijn Zons- en levenslicht.

1

Laat ons de zoete Lente-tyd, Van 't lieve leeven recht gebruiken;

Zo dra het bloemtje komt te ontluiken Zo gy 't niet plukt zyt gy het kwyt,

Het valt 'er neer, 't verdort, Als 't niet in acht genomen word.

2.

Zo is het even ook met u, Die 't aangenaamste van het leeven Aan hertzeer over komt te geeven;

En zyt als d'uil voor 't zonlicht schu.

Ja schijnt het leevenslicht Te vliên, met uw verblint gezicht.

(89)

Verdwaalde Minnaar van de nacht:

Ay zie de blyde zonnestraalen, Die 't alverkwikken nederdaalen:

Zie hoe natuur en alles lacht.

De dartle vrolykheid

Zich nu door tak en telg verspreit.

4.

Maar als de wintertyd genaakt;

Hoe doods, hoe stil zal alles wezen!

Als of het aardrijk noit voor dezen, Zich in het minst en had vermaakt:

Daar hemel, aard en zee

Eer minde 't minnen vreugd en vre.

5.

Ay haal geen onrust in uw zin:

Wilt zorg en hertzeer daar verbannen, 't Zijn onze levens snô tyrannen.

Dies eert de vrolijkheid en min.

Men leeft vernoegt op aard, Daar zo twee zielen zyn gepaart.

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(90)

Drukfauten.

Fol. 54. lin. 1. Fol. 56. lin. 2. Fol. 59. lin. 3.

van hemel zeggen

Fol. 60. lin. 5. Fol. 71. lin. 1. Fol. 71. lin. 2.

dat wanneer en

Fol. 28. staat, Of ik nu sterve ja door u te derven, Leest, Of ik nu sterven ga door u te derven.

Fol. 45. staat. Ruissende beekjes die ons schynt te nadren.

Leest, Ruissende beekjes die schynen te nadren.

Fol. 67. Als men van drupjes, &c.

Als men van sijn drupjes.

Fol. 80. 'k Zie door 't gesmolte glas klaar stralen.

Voor, 'k Zie door 't gesmolte glas haar stralen.

(91)

[Cantus en Bassus]

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(92)

Op de Tytelprint.

Twee Kindertjes zyn hier van beide sex verbeeld Dewyl de zoete Jeugt in d'eelste en eerste jaren Het hert van haars gelyk ontvonkt, om eens te paren,

Gelyk als zang met spel vereent, de zinnen streelt.

Maar of de Minnaar hier het meest op doelt, die Kunst Die aan Apollo en de negen Zanggodinnen

Werd toegeheiligt, door een speeling van de zinnen:

Is slechs geen Minnaars, maar ook waardig ieders gunst.

Want als Apollo, en 't bekoorlyk Negental, Zelf zich verlustigen door held're zang en snaren:

Wiens ziel meent door 't Muzyk niet hemelwaarts te varen In een verheffing of een aangename val?

Zie 't zoet gezelschap in haar Lust plaats dan byeen:

Geen lustplaats die door 't oog de zinnen kan bekoren:

Maar die door zekre soort van tovery aan d'ooren, Ons kan vervrolyken in haar aanminnigheên.

(93)

Mengel-zangen, Tweede deel.

[O gy die Pallas eert]

Basso continuo.

1.

O gy die Pallas eert.

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(94)
(95)

Allegro.

1.

Zou men een ongetrouwe beminnen.

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(96)
(97)

1.

Ach ongelukkige.

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(98)
(99)

Basso continuo.

1.

Ik vind myn minnaar

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(100)
(101)

1.

De Nijt die schuwt het licht.

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(102)

[De Starretjes glinstren]

1.

De Starretjes glinstren.

(103)

1.

Gelukkig wiens zinnen.

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(104)

[De Koningen zyn arme slaven]

1.

De Koningen zyn arme slaven.

(105)

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(106)

[De Liefde kan ons vernoegen]

Vivace.

1.

De Liefde kan ons vernoegen.

(107)

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(108)

[O Liefde gy zijt groot]

Vivace.

1.

O Liefde gy zijt groot.

(109)

Allegro.

1.

Wie op Fortuin.

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(110)
(111)

Largo.

1.

Wat baat de mensch.

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(112)
(113)

Adagio.

1.

Verblinde ziet &c.

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(114)

[Weelige boompjes]

1.

Weelige boompjes.

(115)

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(116)

[Geef u bedrieglyk hert &c]

Allegro.

1.

Geef u bedrieglyk hert &c.

(117)

1.

Kan men niet wys zyn.

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(118)
(119)

1.

Laat ons met een helder.

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(120)

[Aangenaame Konst]

Largo.

1.

Aangenaame Konst.

(121)

Largo.

1.

Klimeen ach.

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(122)

[Laat ons altijd]

Allegro.

1.

Laat ons altijd.

(123)

Allegro.

1.

't Wyntje dat in &c.

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(124)

[Woorden ziften]

1.

Woorden ziften.

(125)

Largo.

1.

Wanneer ik overweeg.

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(126)

[Gy vlied voor my]

Allegro un poco.

1.

Gy vlied voor my.

(127)

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

(128)

[Laat ons de zoete]

1.

Laat ons de zoete.

(129)

Cornelis Sweerts, Tweede deel der mengelzangen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hoe kwam Eddy ertoe om een nieuw bedrijf op te starten? Eddy: “Na een flink aantal jaren voor een baas te hebben gewerkt was ik aan een nieuwe uitdaging toe met

In de tweede helft moest verde- diger Mathijs Molleman al snel de strijd staken (ging door zijn en- kel) en was A1-junior Menno Lin- geman zijn vervanger. Door diver-

Uithoorn - De VVD heeft in de ge- meente Uithoorn veruit het meeste aantal stemmen gekregen tijdens de verkiezingen voor de Tweede Kamer die op 9 juni in Nederland zijn

Uithoorn - Sinterklaas heeft ook dit jaar De Tweemaster weer met een gezellig bezoek vereerd. Met een mega grote Pick Up Truck werd hij tot voor de school gebracht

Uithoorn - Tim Zoutendijk traint bij gym Bailong Wugong onder leiding van Sifu Wouter Witsel en vertrekt 22 oktober naar Toronto (Canada) voor de WK wushu. Sanda het full contact

Smalstonemediasongs.com Printed & distributed by: GMC Choral Music, Dordrecht

Deze brochure is door ons kantoor met de meeste zorg samengesteld aan de hand van de door de eigenaar aan ons ter hand gestelde gegevens en tekeningen. Derhalve kunnen wij

De Son, des weerelds ziel, verlustigt door haar kracht, Des menschen Geest, en scherpt de doffe en loome sinnen, Terwijl hier aarde, en locht, en blos, en blaaden lacht, Strookt