• No results found

De Boer een Koning

In document Tweede deel der mengelzangen (pagina 30-58)

1.

DE Koningen zyn arme slaven, Wiens Parelryke scepterstaven,

Wiens kroonen, schittrend van gesteente en goud, En praal-Paleizen hemelshoog gebouwd.

Haar doen na meer en meerder draven. Daar d'oorlogsblixem snelder dan een paard, Die voert op vleugels van begeerte om d'aard.

2.

Die nedrig neder is gezeten, En schijnt by elk te zijn vergeten, Die leeft gerust, en altijd wel vernoegt; Schoon hy in armoê 't velt bebouwt en ploegt;

Doch van sijn vrucht met vreên kan eeten, Die is een heer een Koning van zich zelf In 't zodendak, sijn marmer praalgewelf.

Vinace.

1.

De Liefde kan ons vernoegen. Schoon sy ons pijnigt, nog zyn wy te vreên.

Die'er zich weet na te voegen, Vind in de smerte

be-korelykheên.

Neen neen ô Juffer! die loflijk beminnen,

Achten 't een aangenaam lijden te zyn, Als men dat voordeel slegts

weet te bezinnen, Dat men geen fiere ver-krijgd sonder pijn.

De Liefde kan ons vernoegen.

Schoon sy ons pijnigt, nog zijn wy te vreên. Die'er zich weet na te voegen,

Vind in de smerte bekorelykheên. Neen neen ô Juffer! die loflijk beminnen,

Achten 't een aangenaam lijden te zijn; Als men dat voordeel slegts weet te bezinnen,

Dat men geen fiere verkrijgt zonder pijn. 2.

Al moortge my, 'k zal 't verdragen; Of gunt my Schoone te leven met u;

Zo ik u slechs kan behagen.

Weest dan voortaan niet zo wreed, noch zo schuw. Zieje dan niet, ik wil leven en sterven

Alzo je wilt; want het scheeltme toch niet, Of ik nu sterve ja door u te derven;

Of dat ik leef zo dra ik u geniet.

[O Liefde gy zijt groot door u vermogen]

Vivace.

1.

O Liefde gy zijt groot door u ver-mogen. Gy toont aan elk u

wonderbare kracht. Hebt gy die 't alles dwingt, niet meer de macht, Dat gy mijn lief kunt nygen tot me-doogen.

Kan 't maagdlyk hert uw macht weerstaan? Zo is 't met u, zo is 't met u en my gedaan.

1.

O Liefde! gy zijt groot door u vermogen. Gy toont aan elk u wonderbare kracht. Hebt gy die 't alles dwingt, niet meer de magt, Dat gy myn Lief kunt nygen tot medoogen? Kan 't maagdlyk hert u magt weerstaan? Zo is 't met u, zo is 't met u en my gedaan.

Allegro.

1.

Wie op For- tuin zig zelfs ver- trouwt. Wie op For- tuin zig zelfs ver- trouwt, Heeft ydel in de lucht ge- bouwt, En drijft voor wind op woênde ba- - - ren.

ren. Ja hy Als sy Ver-blind, Be- mind Al onheils stormen en ge- va - - - ren al onheils stor -- -- men en geva-- ren.

1.

Wie op Fortuin zig zelf vertrouwt, Heeft ydel in de lucht gebouwt, En drijft voor wind op woênde baaren.

Ja hy, Als sy Verblind, Bemind

Alle onheils stormen en gevaaren: 2.

Want wyl hy wenscht om staat en goed, Ziet hy geen rampen te gemoed, Die minst de meest vernoegde treffen.

't Fenyn Van schyn, Van macht En pracht,

Kan als een pad sijn moed verheffen.

3.

Hy zwelt van opgeblasentheid En grootsheid op, en 't weelde vleid Sijn zinnen, om hem te verraaden.

Die mensch Sijn wensch En vlyt Gedyt

Largo.

1.

WAt baat de mensch een ed'le ziel, Die hem alleen te beurte viel, Als

afge-scheiden van de dieren, Die op en onder d'aarde swie- - ren.

Wanneer hy zo slechs

heenen leeft, Dat hy geen deugd met kennis paart; En hier van d'aard, En hier op aard niet

1.

WAt baat de mensch een edle ziel, Die hem alleen te beurte viel, Als afgescheiden van de dieren, Die op en onder de aarde zwieren. Wanneer hy zo slechs heenen leeft,

Dat hy geen deugd met kennis paart, En hier van d'aard

Niet boven alle schepslen zweeft. 2.

Men kent geen andre God dan 't gelt. Men heeft zyn hoop op staat gestelt. Men brand in averechts begeeren. Men wenscht in wellust te verteeren, Of andre vlam, zo hemels zoet,

In een verbeelde razerny. De sterv'ling vly

Zich voor een wyl in 't schynbaar goed,

3.

De Dood ziet staat noch rijkdom aan. Waar hy sijn zeissen komt te slaan. De bloem des levens kan bezwijken, Al staatze in geur en kleur te prijken. Wie lager zweeft dan 't pluimgediert,

Een lieflyke ogenblik op aard, Is niets van waard;

Adagio.

1 Verblinde ziet, ay ziet, Wat

nevel van verdriet Beswalkt uw tranende oo- gen.

Hoe heeft de lafheid u bewogen,

Dat gy zoo slecht in de- ze noot, U waant te zyn van

1.

Verblinde ziet, ay ziet, Wat nevel van verdriet Bezwalkt uw traanende oogen, Hoe heeft de lafheid uw bewoogen,

Dat gy te slecht in deze nood U waant te zyn van hulp ontbloot?

2.

Wend u van de aard om hoog Na 's hemels heldre boog, Daar zal een licht uitstraalen, 't Geen u beletten kan te dwaalen.

Wie 't staarend oog om hooge wend, Krijgt zeker hulp en troost in-'t end.

[Welige boompjes u vruchten en bladeren]

Allegro.

1.

Weelige boompjes u vruchten en bladeren Dikwils ver- an- dren door de tyd tyd.

Geurige bloempjes en veld ta- pyt. Ruissende

beekjes die ons schynt te nadren, Als gy al schomlend hee- ne vlied. Gy zijt noch zoo ver- anderlijk niet Als d'ongestaadige herde- rin Die

ik van herten bemin.

1.

Weelige boompjes, u vruchten en bladeren Dikwils veranderen door de tijd. Geurige bloempjes en veld tapijt. Ruissende beekjes die ons schijnt te nadren,

Als gy al schom'lend heene vlied; Gy zijt noch zoo veranderlijk niet

Als d'ongestaadige herderin, Die ik van herten bemin.

Allegro.

1.

Geef u be- driegelijk - hert aan een ander ://:

-Maar aan een Juffer niet al te schrander, Wijl men 't van u reets is gewent.

Of tracht gy noch een hert te doen lyen; Denk vry dit zal u niet doen be- dy- en

Geef u bedriegelyk hert aan een ander; Maar aan een Juffer niet al te schrander,

Wijl men 't van u reets is gewent. Of tracht gy noch een hert te doen lyen? Denk vry dit zal u niet doen bedyen

Daar u trouwloosheid is bekent

[Kan men niet wijs zijn en beminnen]

Allegro.

1.

Kan men niet wys zyn en - be-minnen

Zoo wert de Liefde van my gehaat.

Maar ik acht het niet buyten zinnen Als de Liefde in de

reden be - staet. staet

Zou het niet gantsch on-redelyk zyn

Datmen het eelste der schoonheid liet varen? Als die de

herten ontvonkt om te paren? En ons doet lyden een zoete pyn?

Kan men niet wys zijn en beminnen, Zoo werd de Liefde van my gehaat; Maar ik acht het niet buyten zinnen, Als de Liefde in de reden bestaat. Zou het niet gants onredelijk zijn

Datmen het eelste der schoonheid liet varen, Als die de herten ontvonkt om te paren, En ons doet lyden een zoete pyn?

In document Tweede deel der mengelzangen (pagina 30-58)

GERELATEERDE DOCUMENTEN