Gegevensverwerking in het kader van de opsporing. Toepassing van
datamining ten behoeve van de opsporingstaak: afweging tussen het
opsporingsbelang en het recht op privacy.
Sietsma, R.
Citation
Sietsma, R. (2007, January 10). Gegevensverwerking in het kader van de opsporing.
Toepassing van datamining ten behoeve van de opsporingstaak: afweging tussen het
opsporingsbelang en het recht op privacy. SDu Uitgevers, Den Haag. Retrieved from
https://hdl.handle.net/1887/8599
Version: Corrected Publisher’s Version
License: Licence agreement concerning inclusion of doctoral thesis in the
Institutional Repository of the University of Leiden
Downloaded from: https://hdl.handle.net/1887/8599
Note: To cite this publication please use the final published version (if applicable).
Stellingen
1. De constatering dat de WPolg slechts kaders aangeeft voor de verwerking van gegevens die zijn verkregen op basis van een wettelijke regeling en geen zelfstandige grondslag bevat tot gegevens- vergaring, staat op gespannen voet met de zogenoemde themaverwerkingen van art. 10 WPolg.
Op grond daarvan kunnen politiegegevens gericht worden verwerkt met het oog op het verkrijgen van inzicht in de betrokkenheid van personen bij handelingen die kunnen wijzen op het beramen of plegen van bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën van misdrijven die door hun omvang of ernst of hun samenhang met andere misdrijven een ernstig gevaar voor de rechtsorde opleveren.
2. Hoewel in de WPolg meer aandacht wordt besteed aan het toewijzen van bepaalde taken dan in de WPolr is nog immer niet in alle gevallen helder wie welke informatieproducten levert. Duidelijk- heid omtrent verantwoordelijkheden en bevoegdheden is echter een “conditio sine qua non” voor een optimale gegevensverwerking. In het verlengde hiervan kan tevens uitvoering worden gegeven aan het streven om gegevensverwerking primair op nationaal niveau tot uitvoering te brengen en secundair op lokaal niveau.
3. Een technische en organisatorische uniforme informatiehuishouding is een randvoorwaarde voor een effectieve en efficiënte invulling van de politietaak. De huidige versnippering van de middelen om de informatiehuishouding van de Nederlandse politie te uniformeren vindt zijn beperkingen niet zo zeer op het juridische of technische vlak, maar lijkt op het ontbreken van visie en het bestaan van eigen koninkrijkjes te stuiten. Gezien het belang van de genoemde uniformiteit is een wettelijke verplichting tot samenwerking en invoering (daartoe) van één systeem in combinatie met het hanteren van een onderling eenvoudig uitwisselbaar bestandsformaat wenselijk.
4. Nu de Wpolg uitgaat van het verwerken van gegevens, wordt voorzien in een algemene techniek- onafhankelijke regeling die enerzijds voorziet in de huidige (herziene) opvattingen en wensen inzake de mogelijk- en onmogelijkheden van gegevensverwerking terwijl anderzijds ook rekening is gehouden met de huidige opvattingen inzake privacy.
5. De WPolg betekent deels een legalisatie van de reeds in de praktijk gegroeide politieaanpak.
6. Nu de aandachtsgebieden van politie- en veiligheidsdiensten elkaar in toenemende mate
overlappen, is een herbezinning terzake het belang van een ministerie van veiligheid evident. Het delen van informatie is geen optie maar een noodzaak, terughoudendheid inzake is niet opportuun.
7. De bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de relatie tussen burger en overheid is een wassen neus, een zoethoudertje voor het slapen gaan. Al naar gelang dit uitkomt kan dit ‘recht’
door overheden terzijde worden gesteld.
8. Het persoonsgericht verstoren van potentiële terrorismeverdachten is in strijd met de wet nu een wettelijke grondslag ontbreekt.
9. Gezien de grote moeite die de politie al heeft met het ordenen en analyseren van de reeds bestaande informatiestromen, lijkt de discussie over nieuwe bevoegdheden tot gegevensvergaring slechts een theoretische. Omdat op een bepaald moment een omslagpunt wordt bereikt tussen vergaren en verwerken, is het veeleer de vraag of de bestaande mogelijkheden wel volledig (kunnen) worden benut.
10. Handelingen door de politie zijn in beginsel slechts mogelijk wanneer er sprake is van een duidelijke, daarvoor bedoelde, wettelijke grondslag. Dit staat haaks op het uitgangspunt dat bepaalde handelingen per definitie zijn toegestaan wanneer de wetgever deze niet expliciet heeft verboden. De introductie van nieuwe bevoegdheden actualiseert het belang van deze constatering.
11. “Dawierjaj no prawierjaj”Vertrouwen is goed, controle is beter (Vladimir Iljitsj Lenin)