• No results found

Deze manier van afbakenen van het Midden- en Kleinbedrijf wordt gebruikt door o.a.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Deze manier van afbakenen van het Midden- en Kleinbedrijf wordt gebruikt door o.a. "

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bijlagen

(2)

Definitie van het Middelgroot- en Kleinbedrijf

Volgens Coehoorn (1995) zijn er twee dimensies waarop het Midden- en Kleinbedrijf valt te definiëren.

De eerste dimensie waarmee het Midden- en Kleinbedrijf (Midden- en Kleinbedrijf) te definiëren is, is volgens Coehoorn (1995: 5) de omvang. De omvang kan beschreven worden in het aantal werknemers en/of naar de omzet. Met betrekking tot de hoogte van de omzet is het beschouwen van een bedrijf als groot of klein afhankelijk van de sector waarin het actief is.

Deze manier van afbakenen van het Midden- en Kleinbedrijf wordt gebruikt door o.a.

het CBS, het EIM, de Nederlandse wet en de Europese Unie.

In de terminologie van het CBS (CBS, 1993) is het Midden- en Kleinbedrijf een algemene noemer voor de grote meerderheid van bedrijven. Particuliere bedrijven worden gerekend tot het Midden- en Kleinbedrijf als ze minder dan honderd

werknemers op de loonlijst hebben staan en winst als oogmerk hebben. De landbouw en gezondheidszorg vallen er traditiegetrouw buiten. Voor het kleinbedrijf geldt een limiet van maximaal 10 werknemers op de loonlijst. Het belang van de verschillende segmenten (klein, midden, groot) verschilt per branche.

Het EIM (Ondernemen in 1997; Kleinschalig ondernemen 2001) hanteert grotendeels dezelfde definitie als het CBS maar heeft als toevoeging dat de prijsvorming (en ook de inkomensvorming) door de markt wordt bepaald en dat er geen grote

overheidsbemoeienis is. Dit laatste houdt in dat de sectoren delfstoffenwinning, openbaar nut, exploitatie onroerend goed, gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening niet tot het particuliere bedrijfsleven worden gerekend.

De Nederlandse wet (BW2: 396-398) kijkt niet alleen naar het aantal werknemers maar stelt ook grenzen aan de omvang van de omzet en het balanstotaal. Dit komt overeen met de opmerking van Nooteboom & Hemsing (1998) dat naast of in plaats van de personeelsomvang ook vaak gekeken wordt naar de omvang van de omzet, de omvang van de toegevoegde waarde, de omvang van het geïnvesteerd vermogen, de arbeidsintensiteit en dergelijke.

Beslissend bij de bepaling of een bedrijf tot het Midden- en Kleinbedrijf gerekend kan worden is volgens de Nederlandse wet of voldaan wordt aan twee van de drie grootte- criteria. Deze grootte-criteria zijn : de waarde van de activa (balanstotaal), de netto omzet en het gemiddeld aantal werknemers over het boekjaar. Voor een kleine onderneming geldt een waarde van de activa van maximaal 3 miljoen euro, een netto omzet van maximaal 6 miljoen euro en een maximum van vijftig werknemers. Een middelgrootte onderneming heeft een vaste activa met een maximale waarde van 24 miljoen, een netto omzet van ten hoogste 48 miljoen en niet meer dan 250

werknemers in dienst.

(3)

De Europese Unie kijkt ook naar het aantal werknemers, de omzet en het balanstotaal, maar geeft daar andere waarden aan. 1

Tot het Midden- en Kleinbedrijf - ook: kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's) - behoren volgens de Europese Unie de hieronder gedefinieerde ondernemingen.

Een middelgrote onderneming, is een onderneming:

a) met minder dan 250 werkzame personen, waarvan

b) ofwel de jaaromzet [50] miljoen euro niet overschrijdt,

ofwel het jaarlijks balanstotaal [43] miljoen euro niet overschrijdt, en die

c) ofwel geen deel uitmaakt van een groep verbonden ondernemingen,

ofwel deel uitmaakt van een groep verbonden ondernemingen die aan de onder a) en b) gestelde voorwaarden voldoet.

Een kleine onderneming, is een onderneming:

a) met minder dan 50 werkzame personen, waarvan

b) ofwel de jaaromzet [9] miljoen euro niet overschrijdt,

ofwel het jaarlijks balanstotaal [10] miljoen euro niet overschrijdt, en die

c) ofwel geen deel uitmaakt van een groep verbonden ondernemingen,

ofwel deel uitmaakt van een groep verbonden ondernemingen die aan de onder a) en b) gestelde voorwaarden voldoet.

Een micro-onderneming, is een onderneming:

a) met minder dan 10 werkzame personen, waarvan

b) ofwel de jaaromzet [1] miljoen euro niet overschrijdt,

ofwel het jaarlijks balanstotaal [1,4] miljoen euro niet overschrijdt, en die

c) ofwel geen deel uitmaakt van een groep verbonden ondernemingen,

ofwel deel uitmaakt van een groep verbonden ondernemingen die aan de onder a) en b) gestelde voorwaarden voldoet.

Bij deze statistische definities doet zich echter het probleem voor dat op basis van de verschillende definities die voorhanden zijn, in bepaalde branches of landen alle ondernemingen tot het Midden- en Kleinbedrijf gerekend worden, terwijl in andere branches of landen er misschien geen enkele onderneming als middelgroot of klein aangemerkt kan worden.

Een tweede mogelijke dimensie voor de definitie van het Midden- en Kleinbedrijf is aan de hand van het gedrag van de Midden- en Kleinbedrijf bedrijven en de daaraan gerelateerde aspecten. Karakteristiek voor kleine bedrijven is (Coehoorn, 1995):

arbeidintensief, afhankelijk van de externe arbeidsmarkt, lokaal georiënteerd, belangrijke rol en persoonlijkheid van de ondernemer, een persoonlijke rechtsvorm, een relatief simpele organisatievorm, weinig of geen staf en beperkte toegang tot extern kapitaal.

1

http://europa.eu.int/comm/enterprise/consultations/sme_definition/documents/com_smes_nl.pdf

(4)

vorm van definiëren echter een stuk lastiger dan die met behulp van het bepalen van het aantal werknemers of de omvang van de omzet. Hierdoor is de laatste

definitievorm slechts geschikt voor diepgaand specifiek onderzoek op het gebied van het Midden- en Kleinbedrijf (Coehoorn (1995: 6).

Voor dit onderzoek volstaat de eerste definitievorm, er wordt namelijk geen diepgaand onderzoek gedaan binnen het Midden- en Kleinbedrijf. Het doel van dit onderzoek is een model te ontwikkelen waarmee het innovatief vermogen van een onderneming uit het Midden- en Kleinbedrijf gemeten kan worden. Dit doel vraagt wel om een afbakening van het begrip Midden- en Kleinbedrijf - welke bedrijven zijn geschikt om meting bij te doen - maar niet om een diepgaand onderzoek naar het begrip Midden- en Kleinbedrijf.

Nu besloten is dat in dit onderzoek het begrip Midden- en Kleinbedrijf met behulp van het aantal werknemers afgebakend zal worden is de volgende vraag bij hoeveel werknemers een bedrijf tot het Midden- en Kleinbedrijf gerekend dient te worden.

Hiervoor bestaat in de literatuur echter geen eenduidig antwoord.

Het CBS rekent bedrijven tot het Midden- en Kleinbedrijf in als ze minder dan honderd werknemers in dienst hebben, tot de particuliere sector behoren en een winstoogmerk hebben (CBS, 1993). Het EIM werkt volgens dezelfde definitie (in Ondernemen in 1997 en Kleinschalig Ondernemen 2001). Deze definitie staat dan ook bekend als de Nederlandse definitie.

In Europa (Europese Unie, 3 april 1996) geldt een andere definitie. Op grond van die definitie is sprake van een Midden- en Kleinbedrijf indien een bedrijf minder dan 250 werknemers in dienst heeft en een omzet heeft van ?????

Wereldwijd gezien worden er vele verschillende definities gegeven. In Amerika bijvoorbeeld behoort een bedrijf tot het Midden- en Kleinbedrijf indien er minder dan 500 mensen in dienst zijn.

Samensmelting

Het Midden- en Kleinbedrijf is niet een eenduidig begrip, bovendien is het geen kwalitatief begrip. Dat ligt niet aan de afbakening die doorgaans wordt gehanteerd maar aan het feit dat er geen natuurlijke grenzen zijn (Kloek en Struijs, 1993). Elke invulling van het begrip Midden- en Kleinbedrijf is discutabel als deze niet

gerelateerd wordt aan het doel van de afbakening. Vooral van belang is volgens Kloek en Struijs (1993) dat duidelijk wordt aangegeven welke invulling het begrip krijgt.

Aangezien dit onderzoek (primair) gericht is op het Nederlandse Midden- en

Kleinbedrijf wordt hier gebruik gemaakt van de in Nederland veelal gehanteerde

definitie van het CBS. Deze afbakening heeft evenwel slechts weinig inhoudelijke

betekenis. Zij is gebaseerd op internationale afspraken tussen het Centraal Bureau

voor de Statistiek en haar zusterinstellingen. Het belang van die afspraken is dat

daardoor gegevens over het Midden- en Kleinbedrijf internationaal vergelijkbaar zijn

(Nooteboom en Hemsing, 1998).

(5)

Er is in dit onderzoek gekozen om de grens van maximaal honderd mensen op de loonlijst als criterium te nemen aangezien er anders binnen Nederland geen grootbedrijf meer te vinden is. Met de huidige definitie van het Midden- en Kleinbedrijf van het CBS valt al 99% van de bedrijven onder het Midden- en Kleinbedrijf. Er is dus geen reden om de grens te verhogen.

Er wordt ook niet gekeken naar de omvang van de omzet omdat deze niet iets extra’s toevoegt.

Een bedrijf behoort in dit onderzoek tot het Midden- en Kleinbedrijf indien:

Er niet meer dan honderd mensen op de loonlijst staan (<100 mensen)

Het een particulier bedrijf is dat als doel heeft winst te maken (winstoogmerk) en dat in de bedrijfsuitvoering geen (grote) overheidsbemoeienis tegenkomt.

Literatuur

Coehoorn, C.A. (1995), The Dutch Innovation Centres: Implementation of technology policy or facilitation of small enterprises?, Labyrint Publication, Capelle a/d IJsel.

CBS (1993), Het Midden- en Kleinbedrijf : Analyses en achtergronden, CBS-Select 8, CBS, Voorburg.

EIM (1996), Ondernemen in 1997: een verkenning van het Midden- en Kleinbedrijf, EIM, Zoetermeer.

EIM (2001), Kleinschalig Ondernemen 2001: Structuur en ontwikkeling van het Nederlandse Midden- en Kleinbedrijf, EIM, Zoetermeer.

Kloek, W.G. en P. Struijs, Het Midden- en Kleinbedrijf: een begrip, In: Het Midden- en Kleinbedrijf : Analyses en achtergronden, CBS-Select 8, CBS, Voorburg, 1993.

Nooteboom, B. en H.J. Hemsing, De grootheden van de kleintjes : toen en nu, In:

Handboek Ondernemers en adviseurs in het Midden- en Kleinbedrijf, Kluwer

Bedrijfsinformatie, Deventer 1998.

(6)

Definitie innovatie en innovatief vermogen

In de literatuur zijn verschillende definities van innovatie te vinden, onder andere:

• Introductie van iets nieuws; technologische, industriële vernieuwing. (Van Dale, 1992)

• De aanpassing en anticipatie van een organisatie op veranderingen in de omgeving. (Buijs, 1987)

• De ontwikkeling en succesvolle introductie van nieuwe of verbeterde producten, diensten of werkprocessen; innovatie omvat ook organisatorische veranderingen, nieuwe markten en verbeterde leiderschapstijlen. (Timmerman, 1985)

• Elke vernieuwing welke is ontworpen en geïmplementeerd om de positie van een organisatie te versterken met betrekking tot haar concurrenten en die op lange termijn resulteren in een competitief voordeel. (Vrakking en Cozijnsen, 1992) Uit deze definities kan worden afgeleid dat innovatie te maken heeft met vernieuwing.

In het algemeen wordt innovatie gezien als de ontwikkeling van nieuwe producten (De Jong en Brouwer, 1999) Vanuit dit technologische oogpunt zijn er verschillende smalle definities te vinden zoals die van Van Dale (1992). In dit onderzoek gaat het echter niet alleen om technologische vernieuwingen. Volgens Vrakking en Cozijnsen (1992) kan een innovatie betrekking hebben op zes objecten: product ontwikkeling, nieuwe markten, technologie, (werk) proces-ontwikkeling, organisatorische

ontwikkeling en de omgeving. In dit onderzoek zal dan ook gebruik gemaakt worden van een bredere definitie van het begrip innovatie, geformuleerd door De Jong en Brouwer (1999) welke is gebaseerd op de definities van Timmerman (1985) en Vrakking en Cozijnsen (1992).

Een innovatie is de ontwikkeling en succesvolle implementatie van een nieuw of verbeterd product, dienst, technologie, werkproces of marktconditie gericht op het

vergaren van een competitief voordeel.

Schumpeter (1926) maakte een onderscheid tussen de concepten van uitvinding en innovatie. Een uitvinding is een idee of model voor een nieuw of verbeterd product, proces of technologie. Een innovatie is een nieuw of verbeterd product, proces of technologie, welke commercieel succesvol is op de markt. Dus, commercieel succes is een noodzakelijke voorwaarde voor een uitvinding om als een innovatie beschouwd te worden.

Definitie Innovatief vermogen

Volgens De Jong en Brouwer (1999) is het innovatief vermogen een noodzakelijke conditie voor een organisatie om een continue stroom innovaties te bewerkstelligen.

Het is het vermogen van de ondernemer en zijn werknemers om ideeen te genereren

en te ontwikkelen en om deze ideeën succesvol te implementeren in nieuwe of

verbeterde producten, diensten, technologieën, werkprocessen of marktcondities.

(7)

Arthur D. Little (1998) stelt dat het belangrijk is om voorbij praktijk en gedrag geassocieerd met nieuwe productontwikkeling (innovatie) te gaan naar een dieper niveau, gefocust op de fundamentele onderliggende capaciteiten die een bedrijf werkelijk innovatief maken. Dit zijn de capaciteiten die er voor zorgen dat een bedrijf niet slechts eenmalig een product of procesinnovatie bewerkstelligt, maar ook kan reageren op een veranderende omgeving, zich kan ontwikkelen en oude routines kan vervangen en gebruik kan maken van verschillende innovatie ondersteunende technieken.

In de dikke Van Dale komt het begrip innovatief vermogen niet voor. De

afzonderlijke begrippen echter wel. Volgens Van Dale (2002) houden de begrippen het volgende in:

• Innovatief: Vernieuwend

• Vermogen: 1. De maat van wat iets kan verwerken of presteren (capaciteit) 2. Dat waartoe iemand of iets in staat is (macht, kracht, potentie) Innovatief vermogen is dan een combinatie van beide:

1. De mate waarin iets (een onderneming) vernieuwend bezig kan zijn.

De maat van wat een onderneming in vernieuwende zin kan verwerken. De capaciteit van een onderneming om vernieuwend bezig te zijn.

2. Dat waartoe iets (een onderneming) tot vernieuwing in staat is.

De kracht/potentie van een onderneming om vernieuwend bezig te zijn.

Samensmelting

Uit de definities komt naar voren dat innovatief vermogen een voorwaarde

(noodzakelijke conditie) voor een organisatie is om een continue stroom innovaties te bewerkstelligen. Het gaat om de capaciteiten die ervoor zorgen dat een bedrijf niet slechts eenmalig een product of procesinnovatie bewerkstelligt, maar ook kan reageren op een veranderende omgeving, zich kan ontwikkelen en oude routines kan vervangen en gebruik kan maken van verschillende innovatie ondersteunende technieken.

In dit onderzoek wordt onder innovatief vermogen verstaan:

Noodzakelijke conditie(s) voor een organisatie om een continue stroom innovaties te bewerkstelligen.

Met andere woorden:

• De fundamentele onderliggende capaciteiten die een bedrijf werkelijk innovatief maken.

• De potentie van een onderneming om structureel vernieuwend bezig te zijn.

(8)

Vergelijking modellen

Gosselink De Jong & Brouwer (EIM) Arthur D. Little (ADL)

Strategie Strategie Visie en strategie

Human resources Menselijke karakteristieken ---

Bedrijfscultuur Cultuur Cultuur

Structuur & systemen Structuur Organisatie & proces Technologie --- Managen van de

competentiebasis Financiële

arrangementen

Beschikbaarheid van middelen

--- Externe omgeving Innovatie infrastructuur --- --- Markt-karakteristieken --- --- Netwerk-activiteiten --- --- --- Kennismanagement --- --- Creativiteit & idee-

management --- Bedrijfskarakteristieken

1. Strategie komt in alle drie onderzoeken naar voren als een element van innovatief vermogen. Het zal dan ook als element in het conceptueel diagnose model gebruikt worden.

2. Innoveren is mensenwerk en zowel Gosselink als het EIM zijn van mening dat het menselijk element bijdraagt aan het innovatief vermogen van een onderneming.

ADL hanteert hier niet een apart cluster, maar noemt een aantal menselijke eigenschappen onder de cluster cultuur en creativiteit en idee management.

Innoveren is zoals gezegd mensenwerk. Hieruit blijkt het belang van de juiste menselijke eigenschappen bij het innovatieproces. Dit element zal dan ook gebruikt worden bij de constructie van het conceptueel diagnose model.

3. Cultuur komt in alle drie onderzoeken naar voren als een element van innovatief vermogen. Het zal dan ook als element in het conceptueel diagnose model gebruikt worden.

4. De onderneming dient een bepaalde structuur te hebben welke geschikt is voor innovaties (innovatief vermogen). Ook dit element komt bij alle drie onderzoeken naar voren en zal dan ook als element opgenomen worden in het conceptueel diagnose model.

5. Innovatie is gedefinieerd als vernieuwing maar is wel gestoeld op bestaande technologieën. Het is belangrijk om op beschikbare technologieën verder te kunnen bouwen. Dit wordt zowel door Gosselink als ADL erkend. Het EIM noemt deze eigenschap bij het cluster van bedrijfskarakteristieken maar heeft er geen apart cluster van gemaakt.

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12

.

(9)

Het belang van dit element wordt wel erkend door de drie onderzoeken en zal dan ook gebruikt worden bij de constructie van het conceptueel diagnose model.

6. Innovaties kosten geld. Ze vergen investeringen welke niet meteen, rechtstreeks terugbetaald worden. Het is dan ook nodig om hier rekening mee te houden en voldoende financiële middelen te reserveren om te kunnen innoveren. ADL kijkt hier niet naar. Zonder voldoende financiële middelen zal een innovatieproces echter niet voltooid kunnen en daarom zal dit element ook worden opgenomen in het conceptueel diagnose model.

7. De omgeving speelt een belangrijke rol bij het succes van een innovatie. Veel ideeën komen uit de markt en de omgeving is belangrijk als afnemer van nieuwe producten. Het EIM onderscheidt hier de innovatie infrastructuur en de markt- karakteristieken.

Verder kunnen innovaties dermate complex zijn dat ze voor een enkel bedrijf niet te behappen zijn. Samenwerking biedt hiervoor een uitkomst. Uit het EIM onderzoek blijkt dat netwerkactiviteiten een element zijn van het innovatief vermogen van een onderneming. Gosselink geeft aan dat de externe omgeving belangrijk is, het EIM deelt de omgeving op in deelclusters. Voor de overzichtelijkheid van het model wordt hier slechts het cluster de externe omgeving gebruikt voor het conceptuele diagnose model. De onderverdeling van het EIM past daar goed in. ADL laat de omgeving als zodanig achterwege.

10. Kennismanagement heeft betrekking op het ontwikkelen, binnenhalen, bewerken en beschermen van kennis. Dit kan met behulp van een formeel systeem en dit valt dan onder de groep structuur en systemen. Het kan ook onderdeel zijn van technologiemanagement en valt dan onder de noemer technologie.

11. Creativiteit is erg belangrijk, zeker in de eerste fase van het innovatieproces. Het is daarbij belangrijk om tijdens alle handelingen creatief te (kunnen) zijn. Daarom is het niet nodig om dit in een apart cluster te behandelen. Creativiteit is verweven met het gehele proces en met alle elementen. Dit komt naar voren uit de onderzoeken van Gosselink en het EIM. Beide onderzoeken stellen dat creativiteit belangrijk is en verwijzen er binnen de eerder genoemde elementen naar. Volgens ADL is het mogelijk om creativiteit los te zien van andere elementen en zij vermelden het in een apart cluster. Voor de constructie van het conceptueel diagnose model zal creativiteit niet als los element vermeld worden; het zit verweven in de overige elementen.

12. Met bedrijfskarakteristieken worden bepaalde eigenschappen van het bedrijf

bedoeld die invloed hebben op het innovatief vermogen. Bovenstaande elementen

zijn juist die bedrijfskarakteristieken die onderdeel zijn van het innovatief

vermogen. Het EIM heeft geprobeerd om wat kenmerken los te weken, maar de

relevante bedrijfskarakteristieken worden ondervangen door bovenstaande

elementen. Het is dus niet nodig om hier nog een apart cluster van te maken. Dit

element zal daarom niet als zodanig gebruikt worden bij de constructie van het

conceptueel diagnose-model.

(10)

Overzicht van de gebruikte modellen

Gosselink EIM ADL Tang Galende Romijn

Category Category Category

Strategie Strategy Visie en

strategie Strategie Internal

sources Human

Resources

People

characteristics

Behavior and Intergration

Human resources Bedrijfscultuur Culture Cultuur en

klimaat Structuur &

Systemen

Structure Organisatie en proces

Guidance and

support Organizational resources

Project raising

and Doing

Innovative process Technologie Managen van

de competentie basis

Commercial resources

Financiële arrangementen

Availability of means

Externe omgeving

Innovation infra- structure

External environment

External sources Market

charac- teristics Network activities

Creativiteit en

idee-

management

Kennis Knowledge and Skills

Information en

communication Company

characteristics

Tangible

factors

(11)

Bijlage 5

Gekozen modellen uitgeschreven

(12)

Gosselink EIM ADL

Category Determinant Category Determinant Category Determinant

Strategie • Missie, intenties en doelen inzake innovatie

• Innovatieprogramma's en innovatieprojecten

• Innovatiebudgetten

Strategy • Innovation in the mission statement

• Innovation objectives in the strategy

Visie en

strategie • Top niveau visie

• Leiderschap

• Duidelijk strategisch doel

• Strategische integratie

• Marktoriëntatie in de strategie

• Re-evaluatie van de strategie

• Gedeelde doelen

• Zelfkennis Human

Resources

• Ambitie

• Veranderings-gezindheid

• Ervaring

• Creativiteit

• Leervermogen

• Leersnelheid

• Opleidingsniveau

• Communicatievermogen

• Ondernemerschap

• Leiderschap

• Innovation champions

People characte- ristics

• Willingness to take risks

• The entrepreneur's commitment

• Internal entrepreneurial activities

• The presence of internal capabilities

Bedrijfscultuur • Vernieuwingsgezind

• Toekomstgericht

• Open voor interne en externe impulsen

• Resultaatgericht

• Marktgericht

• Klantgericht

Culture • Loose control

• People orientation

• Openness

• Result orientation

• Professionalism

• Spread of information

Cultuur en klimaat

• Gedeelde maar flexibele cultuur

• Leren

• Hoge betrokkenheid bij innovatie van elke stafmedewerker

• Doelgeoriënteerde probleemidentificatie en

• probleemoplossing

• 'Questioning & Challenging'

• Respect voor individuen

• Bewust zijn van cross culturele

verschillen

(13)

• T-vorm vaardigheden profiel

• Herkenning en beloning voor innovativiteit

Structuur &

Systemen

• Handelingsruimte

• Projectorganisatie

• Innovatieteams

• Beheersingssystemen

• Beloningsystemen

• Motivatiesystemen

• Antennesystemen

Structure • De-standardisation

• Vertical integration

• Multi-functional teams

• Co-operation between departments

• Task assignment and expansion

• Job rotation

• Autonomy

• Reward structure

Organisatie en proces

• Geschikte structuur

• Kunnen combineren creativiteit en controle

• Naadloze integratie tussen de functies

• Effectieve verspreiding van de middelen

• Sterke communicatievaardigheden

• Kunnen balanceren

klantgerichtheid ('customisation') met simpelheid

• Capaciteit om slim gebruik te maken van externe

technologiebronnen

• Begrijpen en gebruiken van netwerken met leveranciers, klanten, etc.

• Voldoende vrijheid voor ontdekkingen

• Kunnen ontwikkelen van de organisatie

• Inzet tot ontwikkeling van mensen

• Begrijpen van risico Technologie • Kernvaardigheden

• Business intelligence

• Informatiekwaliteit

• Absorptievermogen

• Diffusievermogen

Managen van de competentie basis

• Begrijpen en managen eigen kerncompetenties

• Mogelijkheid voor ontwikkelen nieuwe kerncompetenties

• Identificatie en organisatie van achtergrond competenties

• Mogelijkheid tot filteren en

selecteren ideeën op basis van 'fit'

(14)

Financiële

arrangementen • Toegang tot

financieringsbronnen

• Subsidies

• Venture capital

Availability

of means • Freedom to experiment

• Financial resources

• Education and training

• Use of creative techniques Externe

omgeving • Externe netwerken

• Strategische allianties

• Know-how trading

• Gebruik subsidie regelingen

• marktacceptatie

Innovation infra- structure

• General technological activity and basic knowledge

• The existence of patents

• The existence of tax reductions

• The existence of R&D subsidies

Market charac- teristics

• Open economy

• A mid-degree of competition

• High intensity of non-price competition

• Low intensity of price competition

• A short length of the product life cycle

• High degree of demand pull

• Low price elasticity

• More heterogeneous demand

• High uncertainty of demand Network

activities • External orientation

• Customer orientation

• Co-operation with other companies

• Transfer of technology and

(15)

information

Creativiteit en idee-

management

• Open staan voor ideeën van alle bronnen

• Creatieve ideegeneratie

• Idee management

• Geïntegreerd probleem oplossen

• Managen voor creativiteit

Kennis • Kennismanagement (generatie, bescherming en stimulering)

• Kennismanagement (verwerven en ontwikkelen kennis van buiten)

• Kennis articulatie

• Bewust van eigen prestatie en beperking

• Begrijpen van klant (nu en toekomst)

• Gestructureerd denken over de toekomst

• Herkenning, screening en selectie van nieuwe ideeën

• Kennisnetwerken begrijpen en gebruiken

Company charac- teristics

• Technological competence

• Company size

• High diversification scheme

• High range of activities along the production line

• Export activities

• Location of the company in urban areas

• High complexity of product

(16)

• Low lead time in the

introduction of the novelty

(17)

Bijlage 6

Vragenlijst

Strategie

Formulering van de strategie:

(in missie, in strategie, integratie afzonderlijke deelgebieden, marktoriëntatie)

ƒ Is er een algemene strategie?

ƒ Is er een innovatiestrategie?

ƒ Wordt er bij de innovatiestrategie rekening gehouden met de andere bedrijfsprocessen (integratie)?

ƒ Wordt er bij de innovatiestrategie rekening gehouden met de resources en inspanningen die nodig zijn voor de innovatieve activiteiten?

ƒ Wordt er gekeken naar de markt in de innovatiestrategie?

ƒ Wordt de strategie aangepast aan veranderende omstandigheden?

ƒ Is de strategie wel eens aangepast aan de veranderende omstandigheden?

Wil om te innoveren uitspreken:

(motiverende werking)

ƒ Is er een duidelijk strategisch doel?

ƒ Wordt dit doel door de leidinggevende aangeven dan wel uitgesproken?

ƒ Wordt dit door iedereen gedeeld?

Human Resources Vaardigheden:

(persoonlijke eigenschappen)

ƒ Welke werkervaring hebben de betrokken werknemers op het relevante gebied?

ƒ Wat is het opleidingsniveau van de betrokken werknemers op het relevante gebied?

ƒ Is er een creativiteitsprofiel van de werknemers (bijvoorbeeld KAI of WPI)?

ƒ Zijn de werknemer al eerder betrokken geweest bij een innovatieproject?

Ondernemerschap:

ƒ Welke werkervaring heeft de ondernemer op het relevante gebied?

ƒ Wat is het opleidingsniveau van de ondernemer op het relevante gebied?

ƒ Is er een creativiteitsprofiel van de ondernemer (bijvoorbeeld KAI of WPI)?

ƒ Is de ondernemer al eerder betrokken geweest bij een innovatieproject?

ƒ Wat is de visie van de ondernemer met betrekking tot innovatie?

Idee management:

ƒ Is er een idee-managementsysteem?

ƒ Wordt er geïntegreerd gewerkt bij de ideegeneratie van innovatieprojecten?

ƒ Is er creativiteitstraining voor de werknemers en de ondernemer zelf?

ƒ Is er een individueel beloningsysteem voor de bijdrage aan een innovatieproject?

(18)

Gericht:

ƒ Hoe ziet dit bedrijf zijn toekomst?

ƒ Wordt dit beeld gedeeld door de werknemers?

ƒ Wie zijn de klanten?

ƒ Hoe ziet de markt er uit?

ƒ Is dit bekend bij de werknemers?

Loose control/ people orientation:

ƒ Zijn er binnen het bedrijf weinig hiërarchische lagen?

ƒ Is er veel (informeel) onderling contact?

ƒ Is er contact tussen verschillende afdelingen?

ƒ Is er ruimte om eigen ideeën uit te werken?

ƒ Wordt er geluisterd naar ideeën van werknemers?

ƒ Is er een mogelijkheid voor de werknemers om te leren, bij te scholen?

Informatievoorziening:

ƒ Is er een informatiesysteem?

ƒ Hebben de werknemers toegang tot alle relevante informatie?

Structuur en Systemen Systemen:

ƒ Wordt er gebruik gemaakt van een beheersingssysteem?

ƒ Wordt er gebruik gemaakt van beloningssystemen?

ƒ Wordt er gebruik gemaakt van motivatiesystemen?

ƒ Wordt er gebruik gemaakt van antennesystemen?

Kennis:

ƒ Wordt er gebruik gemaakt van kennismanagement?

ƒ Bij de generatie, bescherming en stimulering van ideeën?

ƒ Bij de herkenning, screening en selectie van nieuwe ideeën?

ƒ Welk(e) model(len) wordt (worden) hiervoor gebruikt?

ƒ Wordt er gebruik gemaakt van een kennismanagementsysteem bij het verwerven en ontwikkelen van kennis van buiten?

ƒ Welke kennisnetwerken gebruikt de organisatie?

ƒ Wie zijn de klanten van uw organisatie (nu en toekomst)?

ƒ Is de organisatie bewust van haar eigen prestaties en beperkingen? (met behulp van welk model: SWOT)

ƒ Is er een beeld (inventarisatie) gemaakt welke risico’s de organisatie loopt bij innovaties?

ƒ Wat is het beeld van de organisatie voor de toekomst?

ƒ Hoe is de organisatie tot dit beeld gekomen?

(19)

Organisatie:

ƒ Hoe ziet de structuur van de organisatie eruit?

ƒ Wordt er gebruik gemaakt van een projectorganisatie?

ƒ De-standaardisatie?

ƒ Verticale integratie?

ƒ Multifunctionele innovatieteams?

ƒ Is er samenwerking tussen de verschillende afdelingen?

ƒ Hoe staat het met de handelingsruimte voor de werknemers binnen de organisatie?

ƒ Is er voldoende vrijheid voor ontdekkingen?

ƒ Is er een mogelijkheid tot het ontwikkelen van de organisatie?

ƒ Wordt er wat georganiseerd voor de ontwikkeling van de werknemers?

Techniek

Kernvaardigheden:

ƒ Wat zijn de kerncompetenties en –vaardigheden van de organisatie?

ƒ Wat zijn de achtergrondcompetenties van de organisatie?

ƒ Worden de ideeën voor innovatie ook gefilterd door te kijken naar de fit met de kerncompetenties?

Absorptie- en diffusievermogen:

ƒ Is een aparte R&D afdeling?

ƒ Wat is het opleidingsniveau van de werknemers? (ook bij HRM gevraagd) Financiële middelen

ƒ Is de organisatie financieel gezond?

ƒ Heeft het voldoende eigen vermogen?

ƒ Hoe is de omzet?

ƒ Biedt de organisatie meerdere producten of diensten aan?

ƒ In welke levensfase zitten deze producten?

ƒ Is er een budget beschikbaar voor innovatie?

ƒ Waarop is dit budget gebaseerd?

ƒ Uit welke bronnen bestaat dit budget?

ƒ Komt de organisatie in aanmerking voor subsidie? (eventueel door adviseur zelf te

bepalen)

(20)

Samenwerking met andere organisaties:

ƒ Wordt er samengewerkt met andere organisaties?

ƒ Hoe wordt er samengewerkt met andere organisaties?

ƒ Externe netwerken

ƒ Strategische allianties

ƒ Know-how trading

ƒ Vindt er transfer van technologie en/of informatie plaats?

Regels

Is de organisatie bekend met:

ƒ Het bestaan van patenten?

ƒ Het raadplegen van patenten?

ƒ Het aanvragen van patenten?

ƒ Het bestaan van belastingvoordelen?

ƒ Het gebruiken/aanvragen van deze belastingvoordelen?

ƒ Het bestaan van R&D subsidies?

ƒ Het gebruik van subsidieregelingen?

Markteigenschappen:

ƒ Is er sprake van een open economie?

ƒ Hoe hevig is de concurrentie?

ƒ Hoeveel concurrenten heeft de organisatie?

ƒ Is er sprake van hoge mate van niet prijsconcurrentie?

ƒ Is er sprake van geringe mate van prijsconcurrentie?

ƒ Is er sprake van een korte the product life-cycle?

ƒ Is er sprake van een hoge mate van demand-pul?

ƒ Is er sprake van lage prijselasticiteit?

ƒ Is er sprake van een meer heterogene vraag?

ƒ Is er sprake van hoge mate van onzekerheid van de vraag?

(21)

Bijlage 7

Scorelijst van indicatoren

Score onderneming Score ideaaltype innovatief

vermogen Strategie wel niet

Innovatie in de missie

Innovatiedoelen in de strategie Top niveau visie

Leiderschap Duidelijk strategisch doel

Strategische integratie

Marktoriëntatie in de strategie Re-evaluatie van de strategie Gedeelde doelen

score strategie 0 9

Human Resources wel niet Persoonlijke eigenschappen:

Ambitie Veranderingsgezind

Ervaring Creativiteit Leervermogen Leersnelheid Opleidingsniveau Communicatievermogen Open staan voor ideeën van alle bronnen

Bereidheid tot het nemen van risico’s Aanwezige interne capaciteiten Ondernemerschap:

Ondernemerschap Leiderschap Innovation-champions

De ondernemers betrokkenheid Interne ondernemerscapaciteiten Idee management:

Creatieve idee-generatie

Idee-management Geïntegreerd probleem oplossen

Managen voor creativiteit

score human resources 0 20

Bedrijfscultuur wel niet Gericht:

Toekomstgericht Vernieuwingsgezind

Resultaatgericht

Marktgericht

Klantgericht

(22)

Loose:

Gedeelde maar flexibele cultuur Open voor interne en externe impulsen

Leren Hoge betrokkenheid bij innovatie stafmedewerker

Respect voor individuen

Herkenning en beloning voor innovativiteit Loose control

People orientation

Openness Professionalism Bewust zijn van cross culturele verschillen

T-vorm vaardigheden profiel 'Questioning & Challenging' Informatievoorziening:

Spread of information

score bedrijfscultuur 0 20

Structuur & Systemen wel niet Systemen

Beheersingssystemen Beloningssystemen Motivatiesystemen Antennesystemen Kennis:

Generatie, bescherming en stimulering van ideeën Herkenning, screening en selectie van nieuwe ideeën Kennisnetwerken begrijpen en gebruiken

Capaciteit voor gebruik externe technologiebronnen Begrijpen en gebruiken van netwerken

Kennis articulatie (is al besproken bij HRM) Begrijpen van klant (nu en toekomst) Bewust van eigen prestatie en beperking Gestructureerd denken over de toekomst Begrijpen van risico

Organisatie:

Creativiteit gekoppeld aan controle Vrijheid om te ontdekken

Naadloze integratie tussen functies Effectieve verdeling van bronnen

Goede communicatie (zowel intern als extern)

De-standaardisatie Weinig hiërarchische lagen

Interdisciplinair samenwerken multifunctionele teams

samenwerking tussen afdelingen job rotatie

score structuur & systemen 0 25

(23)

Technologie wel niet Kernvaardigheden:

Begrijpen en managen eigen kerncompetenties

Mogelijkheid voor ontwikkelen nieuwe kerncompetenties Identificatie en organisatie van achtergrond competenties Filteren en selecteren ideeën op 'fit' met kerncompetenties Absorptie- en diffusievermogen:

Basiskennis score technologie 0 5

Financiële middelen wel niet Toegang tot financieringsbronnen:

Subsidie Venture capital

score financiële middelen 0 2

Externe omgeving wel niet Samenwerking met andere organisaties:

Externe netwerken Strategische allianties Know-how trading

Transfer of technology and information

General technological activity and basic knowledge Regels:

The existence of patents The existence of tax reductions The existence of R&D subsidies Gebruik van subsidie-regelingen Markteigenschappen:

Open economy

A mid-degree of competition

High intensity of non-price competition Low intensity of price competition A short length of the product life cycle High degree of demand pull

Low price elasticity

More heterogeneous demand High uncertainty of demand

Marktacceptatie

score externe omgeving 0 19

(24)

Gegevens voor maken grafiek

bedrijf ideaaltype Score strategie 0 9

Score HRM 0 20

Score cultuur 0 20 Score structuur & systemen 0 25 Score technologie 0 5 Score financiële middelen 0 2 Score externe omgeving 0 19

Ideaalt ype innovat ief vermogen

0 5 10 15 2 0 25 score st rat egie

score HRM

score cult uur

score st ruct uur & syst emen score t echnologie

score f inanciele arrangement en score ext erne omgeving

Ideaalt ype innovat ief vermogen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

klein- bedrijf', die naar ons inzicht een meer nauwkeurige benadering mogelijk maakt dan de term 'middenstand'. Laatstgenoemde categorie omvat naar onze mening behalve een

Van degenen die zich de mailing niet konden herinneren zei een kwart (overeenkomend met een tiende van alle bedrijven) wel belangstelling te hebben voor informatie

Deze percentages gelden alleen voor degenen die aangaven slachtoffer van criminaliteit in het afgelopen jaar te zijn geworden... Tabel 2.20: Percentages respondenten die aangaven

‘Het management van Organisatie X inzicht geven in het primaire proces van advisering en begeleiding bij actieve verkoop van MKB-bedrijven, de momenten in het primaire proces waar

Apparatenfabriek Helpman BV Vervaardiging van machines en apparaten voor industriële koeltechniek en klimaatregeling Groningen Muelink &amp; Grol BV Vervaardiging van machines

Op deze wijze wordt de centrale onderzoeksvraag beantwoord: Wat zijn de verschillen binnen de dienstensector tussen het midden- en kleinbedrijf en grote bedrijven op het gebied

Als ze verwachten dat de innovatieve toetreders geringe positieve effecten (rendement) genereren, maar ook wei- nig nieuwe risico’s introduceren, dan is er geen reden om de

Tevens zal dan worden geanaly­ seerd of de binnen de categorie succesvolle ondernemingen onderscheiden typen afwijken van de strategische typen die binnen de categorie