Bijlagen
Definitie van het Middelgroot- en Kleinbedrijf
Volgens Coehoorn (1995) zijn er twee dimensies waarop het Midden- en Kleinbedrijf valt te definiëren.
De eerste dimensie waarmee het Midden- en Kleinbedrijf (Midden- en Kleinbedrijf) te definiëren is, is volgens Coehoorn (1995: 5) de omvang. De omvang kan beschreven worden in het aantal werknemers en/of naar de omzet. Met betrekking tot de hoogte van de omzet is het beschouwen van een bedrijf als groot of klein afhankelijk van de sector waarin het actief is.
Deze manier van afbakenen van het Midden- en Kleinbedrijf wordt gebruikt door o.a.
het CBS, het EIM, de Nederlandse wet en de Europese Unie.
In de terminologie van het CBS (CBS, 1993) is het Midden- en Kleinbedrijf een algemene noemer voor de grote meerderheid van bedrijven. Particuliere bedrijven worden gerekend tot het Midden- en Kleinbedrijf als ze minder dan honderd
werknemers op de loonlijst hebben staan en winst als oogmerk hebben. De landbouw en gezondheidszorg vallen er traditiegetrouw buiten. Voor het kleinbedrijf geldt een limiet van maximaal 10 werknemers op de loonlijst. Het belang van de verschillende segmenten (klein, midden, groot) verschilt per branche.
Het EIM (Ondernemen in 1997; Kleinschalig ondernemen 2001) hanteert grotendeels dezelfde definitie als het CBS maar heeft als toevoeging dat de prijsvorming (en ook de inkomensvorming) door de markt wordt bepaald en dat er geen grote
overheidsbemoeienis is. Dit laatste houdt in dat de sectoren delfstoffenwinning, openbaar nut, exploitatie onroerend goed, gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening niet tot het particuliere bedrijfsleven worden gerekend.
De Nederlandse wet (BW2: 396-398) kijkt niet alleen naar het aantal werknemers maar stelt ook grenzen aan de omvang van de omzet en het balanstotaal. Dit komt overeen met de opmerking van Nooteboom & Hemsing (1998) dat naast of in plaats van de personeelsomvang ook vaak gekeken wordt naar de omvang van de omzet, de omvang van de toegevoegde waarde, de omvang van het geïnvesteerd vermogen, de arbeidsintensiteit en dergelijke.
Beslissend bij de bepaling of een bedrijf tot het Midden- en Kleinbedrijf gerekend kan worden is volgens de Nederlandse wet of voldaan wordt aan twee van de drie grootte- criteria. Deze grootte-criteria zijn : de waarde van de activa (balanstotaal), de netto omzet en het gemiddeld aantal werknemers over het boekjaar. Voor een kleine onderneming geldt een waarde van de activa van maximaal 3 miljoen euro, een netto omzet van maximaal 6 miljoen euro en een maximum van vijftig werknemers. Een middelgrootte onderneming heeft een vaste activa met een maximale waarde van 24 miljoen, een netto omzet van ten hoogste 48 miljoen en niet meer dan 250
werknemers in dienst.
De Europese Unie kijkt ook naar het aantal werknemers, de omzet en het balanstotaal, maar geeft daar andere waarden aan. 1
Tot het Midden- en Kleinbedrijf - ook: kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's) - behoren volgens de Europese Unie de hieronder gedefinieerde ondernemingen.
• Een middelgrote onderneming, is een onderneming:
a) met minder dan 250 werkzame personen, waarvan
b) ofwel de jaaromzet [50] miljoen euro niet overschrijdt,
ofwel het jaarlijks balanstotaal [43] miljoen euro niet overschrijdt, en die
c) ofwel geen deel uitmaakt van een groep verbonden ondernemingen,
ofwel deel uitmaakt van een groep verbonden ondernemingen die aan de onder a) en b) gestelde voorwaarden voldoet.
• Een kleine onderneming, is een onderneming:
a) met minder dan 50 werkzame personen, waarvan
b) ofwel de jaaromzet [9] miljoen euro niet overschrijdt,
ofwel het jaarlijks balanstotaal [10] miljoen euro niet overschrijdt, en die
c) ofwel geen deel uitmaakt van een groep verbonden ondernemingen,
ofwel deel uitmaakt van een groep verbonden ondernemingen die aan de onder a) en b) gestelde voorwaarden voldoet.
• Een micro-onderneming, is een onderneming:
a) met minder dan 10 werkzame personen, waarvan
b) ofwel de jaaromzet [1] miljoen euro niet overschrijdt,
ofwel het jaarlijks balanstotaal [1,4] miljoen euro niet overschrijdt, en die
c) ofwel geen deel uitmaakt van een groep verbonden ondernemingen,
ofwel deel uitmaakt van een groep verbonden ondernemingen die aan de onder a) en b) gestelde voorwaarden voldoet.
Bij deze statistische definities doet zich echter het probleem voor dat op basis van de verschillende definities die voorhanden zijn, in bepaalde branches of landen alle ondernemingen tot het Midden- en Kleinbedrijf gerekend worden, terwijl in andere branches of landen er misschien geen enkele onderneming als middelgroot of klein aangemerkt kan worden.
Een tweede mogelijke dimensie voor de definitie van het Midden- en Kleinbedrijf is aan de hand van het gedrag van de Midden- en Kleinbedrijf bedrijven en de daaraan gerelateerde aspecten. Karakteristiek voor kleine bedrijven is (Coehoorn, 1995):
arbeidintensief, afhankelijk van de externe arbeidsmarkt, lokaal georiënteerd, belangrijke rol en persoonlijkheid van de ondernemer, een persoonlijke rechtsvorm, een relatief simpele organisatievorm, weinig of geen staf en beperkte toegang tot extern kapitaal.
1