• No results found

Een strategische analyse van BTG-Consultancy

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een strategische analyse van BTG-Consultancy "

Copied!
47
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BIJLAGEN

Bij het verslag:

Een strategische analyse van BTG-Consultancy

Robert Kielstra

Versie: 1.1 openbaar.

(2)

Bijlage I

Managementstijlen

(3)

Managementstijlen

Management style/

Characteristics

Portfolio managers

Restructures Synergy managers

Parental Developers Logic • ‘Agent’ for

financial markets

• Value creation at SBU level:

limited role to create SBU

‘fitness’

• The

achievement of synergistic benefits

• Central competences can be used to create value in SBUs

Strategic

requirements • Identifying and acquiring undervalued assets

• Divesting Low-performing SBU’s quickly and good performers at a premium

• Identifying restructuring opportunities

• Intervention in SBU to transform performance

• Sale of SBU when

restructuring complete or unfeasible or market conditions favourable

• Sharing activities/

resources or transferring skills/

competences to enhance competitive advantage of SBUs

• Identification of appropriate bases for sharing ort transferring

• Identification of benefits which

outweigh costs

• SBUs not fulfilling their potential (a parenting opportunity)

• The center has clear and relevant resources or capabilities to enhance SBU potential

• The portfolio is suited or Centre’s expertise

Organisational

requirements • Autonomous SBU’s

• Small low- cost corporate staff

• Incentive based on SBU result

• Autonomous SBU’s

• Small specialist centre

• Turnround skills of corporate staff

• Incentives based on acquired SBU results

• Collaborative SBUs

• Corporate staff as integrators

• Overcoming SBU resistance to sharing or transferring

• Incentives affected by corporate results

• Centre managers understand SBU’s(‘sufficie nt feel’)

• Effective structural and control linkages from centre to SBUs

• SBUs may be autonomous unless

collaboration is required

• Incentives based on SBU performance

Figure 1: Management styles versus characteristics (Johnson en Scholes, 2002, p 276)

(De directie van BTG heeft overwegend een “synergy” en een “parental” stijl.)

(4)

Bijlage II

Extern Analyse

Concurrentenanalyse (bureau- onderzoek)

Interviews extern

(5)

Inhoudsopgave

INLEIDING 6

A BUREAU ONDERZOEK 7

A.1 VERANTWOORDING:METHODE,SELECTIE EN ONDERZOEKSPUNTEN 7

A.2 ECN 8

A.3 E-CONCERN/ECOFYS 9

A.4 HOST 11

A.5 KEMA 13

A.6 TNO(-MEP) 14

A.7 TEBODIN 15

A.8 THECOGAS 16

A.9 CEA 16

A.10 CE 17

A.11 KPMG&PWC 17

A.12 KLEINE ADVIESBUREAUS 18

A.13 OVERIG 19

A.14 INTERNATIONAAL 19

A.15 TECHNOLOGIE:FERCO(VS) 20

A.16 PROJECT:VAN REMORTEL-WUR-COLSEN 22

A.17 DIENST:PRICEWATERHOUSECOOPERS (INTERNATINAAL) 23

A.18 BELANGRIJKSTE CONCLUSIES 23

B INTERVIEWS 26

B.1 VERANTWOORDING:METHODE, GEÏNTERVIEWDEN EN VRAGEN 26

B.2 SOORTEN RELATIES 29

B.3 ZIENSWIJZE OP BTG 29

B.4 DIENSTEN BTG EN CONCURRENTEN 31

B.5 KLANTTEVREDENHEID 33

B.6 VISIE OP DE MARKT 35

B.7 VISIE OP ONTWIKKELING BTG 36

B.8 BELANGRIJKSTE CONCLUSIES 37

Literatuur (Extra)

(6)

Inleiding

Deze bijlage is een belangrijke bron voor het afstudeerverslag: Een strategische analyse van BTG-Consultancy. Deze bijlage vormt een belangrijke onderbouwing voor het bepalen van kritische succesfactoren en het in kaart brengen van de concurrenten. Daarbij is deze bijlage een belangrijke basis voor het maken van een overzicht van de belanghebbenden en hun verwachtingen ten aanzien van BTG en de markten.

Als eerste inventarisatie van de markt is er een overzicht gemaakt van enkele partijen welke met biomassa-energie te maken hebben, grotendeels op basis van analyse van informatie welke via het internet te verkrijgen is.

Ten tweede is er een interviewronde gehouden. Dit met als doel om er achter te komen wat de relaties van BTG waarderen in BTG en wat minder. Daarbij is ook getracht de verwachtingen van de respondenten voor de toekomst en oordelen over concurrenten in kaart te krijgen.

Dit sluit aan bij de strekking van wat onder meer Johnson en Scholes (2002) stellen over kritische succesfactoren en sterke en zwakke punten van de onderneming:

Als er alleen intern onderzoek naar sterke en zwakke punten gedaan wordt is de kans groot dat er een vertekend beeld ontstaat, omdat sterk en zwak relatieve waarden zijn. Waar BTG goed in is kan dus weinig over gezegd worden, zonder dit in vergelijk met anderen te beschouwen.

De uitwerking het bureauonderzoek is deel A en van de interviewronde deel B van deze bijlage.

Deze hele bijlage is een van buiten naar binnen analyse van BTG, een meer integrale analyse staat in het hoofdverslag gegeven.

(7)

A Bureau onderzoek

In dit hoofdstuk volgt een analyse van een aantal voornamelijk binnenlandse spelers, welke diensten of producten aanbieden welke met biomassa-energie te maken

hebben. De analyse is louter gemaakt op basis van analyse van websites,

jaarverslagen, folders en andere via het internet beschikbare documenten. Hierbij is niet gestreefd naar volledig, maar is hopelijk een relatief divers aantal partijen belicht om een indruk te geven van de verschillende soorten partijen.

De term klanten wordt deze bijlage en in het verslag gebruikt in de ruimste zin van het woord. Hier worden naast directe klanten/ opdrachtgevers ook wel financiers, of samenwerkingspartners mee bedoeld.

In de eerste paragraaf volgt de verantwoording en de kritiek vooraf op de methode van onderzoek. In de daaropvolgende paragrafen worden een aantal binnenlandse concurrenten van BTG beschreven en wordt kort iets gezegd over het internationale speelveld. Drie paragrafen zijn gewijd aan specifieke in het oogspringende

voorbeelden van concurrenten/ collega’s (A.15- B.17). In de laatste paragraaf staan de belangrijkste conclusies.

A.1 Verantwoording: Methode, Selectie en Onderzoekspunten

In deze paragraaf worden de redenen voor het onderzoeken van juist deze

onderzochte bedrijven en overigen genoemd en toegelicht. Vervolgens worden op hoofdlijnen de onderzoekspunten gegeven. Vóór dit alles wordt echter ingegaan op de beperkingen en verantwoording van de gebruikte onderzoeksmethode.

Verantwoording methode

Deze bijlage is tot stand gekomen op basis van analyse van geschreven bronnen, bureauonderzoek dus. Veel bedrijven hebben hun klantenbestand op de website staan en beschrijven de producten en/of diensten die ze aanbieden. Daarbij zijn de jaarverslagen en andere informatie over de bedrijven welke te verkrijgen waren via het internet belangrijke bronnen geweest.

De missie, de strategie en ook een website van een bedrijf zijn vormen van

nagestreefde waarden (intended values). Hoe iemand of een bedrijf werkelijk handelt is afhankelijk van zijn of haar operatieve waarden (operative values)

(1999,Neuijen,blz 11).

Dit heeft consequenties voor de interpretatie van de websites. Wat inhoud dat deze niet als volledig betrouwbaar gezien mogen worden. Dit omdat de websites

elementen bevatten van hoe een organisatie wil zijn en daardoor hoe ze echt is ondergeschikt maakt. Negatieve zaken zullen natuurlijk niet genoemd worden.

Praktisch gezien worden folders en websites ook wel “Folderpraat” genoemd.

Aangezien het bezoeken van websites wel een snelle manier is om een idee te krijgen van de spelers op de markt en wat zij (willen) doen heb ik er toch voor gekozen een website rondje te maken. De bron-websites staan per onderdeel als eerste gegeven.

Selectie Onderzochte bedrijven en overige

Op basis van gesprekken met medewerkers van BTG is een eerste idee verkregen van wie de concurrenten van BTG zijn. Tevens ben ik in mijn beginperiode van

onderzoek veel aan het zoeken geweest naar projecten, informatie en dergelijke over biomassa. Dit heeft uiteindelijk geleid tot de selectie van bedrijven welke onderzocht zijn. Het verslag hiervan ligt voor u.

(8)

Gaandeweg het onderzoek zijn mij nog een aantal producten/ diensten van concurrenten opgevallen, welke mij aanspraken om strategische redenen. Deze strategische redenen zijn met name de rolverdeling, keuze zelf doen/ uitbesteden en de marktoverschrijdende facetten. Deze staan toegelicht in de paragrafen A15 tot en met A17.

Onderzoekspunten

In de verslaglegging is getracht zo uniform mogelijk te zijn, om bedrijven

vergelijkbaar te maken om zodoende een relevante en deugdelijke uitspraak over de relatieve positie van BTG te kunnen doen. Dat dit niet altijd gelukt is moge duidelijk zijn. De oorzaak hiervan ligt veelal bij het niet beschikbaar zijn van informatie.

Op basis van de gebruikte methoden in het verslag is getracht de bedrijven op de onderstaande punten te omschrijven. Hiervoor zijn met name de theoretische kaders met betrekking tot de kritische succesfactoren, strategische groepen, de

vijfkrachtenanalyse en het waardeketenmodel belangrijk geweest (Theoretische kaders verslag paragrafen: 1.2.4, 2.3.1 en 2.4.1)

Gekeken is naar de: Omzet, winst, aantal en ‘soort’ medewerkers, organisatiestructuur, rolverdeling, aangeboden diensten en producten,

klantsegmenten en verdeling en wat de organisaties als sterk vanzelf presenteren.

De paragrafen A15 –A17 zijn volledig situationeel afhankelijk beschreven.

A.2 ECN

Bron(nen): www.ecn.nl en ECN evaluatie 1996-1999 (Doss. TA00.0013), door Pricewaterhousecoopers (PWC), Den Haag, 16 november 2001

Energieonderzoek Centrum Nederland, ECN is een organisatie onder verantwoording van het ministerie van Economische Zaken. Het ontvangt dan ook jaarlijks een basisfinanciering, waarmee ze haar eigen bijdrage in onderzoek kan financieren.

ECN houdt zich bezig met lange en middellange termijn (technologisch) onderzoek en kennisontwikkeling. Productontwikkeling is iets waar ze zich niet op zegt te richten, ook projectontwikkeling stelt ze niet te doen. PWC (Price Waterhouse Coopers) geeft in haar ECN evaluatie over 1996-1999 aan dat dit echter nog wel eens gebeurd.

Het bedrijf opereert energiebreed, het houdt zich ondermeer bezig met schoon fossiel, energiebesparing, duurzame energie en middels haar deelneming in NRG (Nucleair Research en Consultancy Group) ook met kernenergie.

ECN is onderverdeeld in acht business units te weten: Beleidsstudies, Windenergie, Biomassa, Zonne-energie, Energie efficiëntie in de industrie, Schoon fossiel,

Duurzame energie in de gebouwde omgeving en Brandstofceltechnologie.

In 2002 werkten er voor ECN ruim 800 mensen. De omzet kwam daarmee op 93,5 miljoen euro. De onderverdeling van deze omzet was afgeleid uit het jaarverslag als volgt:

(9)

Figuur A1: Omzetverdeling ECN 2002 (93.5 mio. euro)

bron: ECN financieel Jaarverslag 2002 (geconsolideerd, incl. NRG e.a.) in bovenstaande figuur is te zien dat ECN in 2002 ongeveer 35% Basis en

samenwerkingsfinanciering van de staat kreeg en daarbij voor nog 28% van haar inkomsten direct afhankelijk is van overheden (Novem, ministeries, EU). Zodoende blijft in totaal ongeveer 1/3 over wat van het bedrijfsleven komt, waarbij men zich nog kan afvragen hoe het bedrijfsleven dit deel gefinancierd heeft, ongetwijfeld bestaat een deel hiervan uit subsidies.

De klanten van ECN biomassa (dus alleen deze afdeling) staan in het jaarverslag gegeven. Deze zijn als volgt onder te verdelen in absolute getallen (dus

onafhankelijk van de intensiteit van de relatie).

Figuur 2: Soorten klanten per categorie ECN-biomassa (aantal 60) bron: ECN Jaarverslag 2002 (alleen businessunit biomassa)

Van de klanten van ECN-biomassa is in absolute getallen ongeveer 45% afkomstig uit Nederland.

A.3 E-concern/ Ecofys

Bron(nen): www.E-concern.com, www.ecofys.nl, en andere dochterondernemingen Inkomsten ECN

16%

19%

2% 24%

10%

11%

6%

12%

Basis- en ENGINE- financiering Staat NL Samenwerkingsfinanciering Staat NL

Bedrijfsleven Binnenland Energiesector Binnenland Europese Comissie Bedrijfsleven Buitenland Ministeries e.a.

Novem e.a.

Soort Organisatie

32%

41% 9%

14%

4%

universiteit

onderzoeksinstelling publiek

Private onderneming

Uitvoeringsinstantie publiek

Netwerk Publiek-privaat

(10)

E-concern is de moedermaatschappij van meerdere bedrijven, warvan Ecofys de belangrijkste is. E-concern is voor het merendeel eigendom van een groot aantal medewerkers. Het bedrijf was in 1984 opgericht (Ecofys toen) en momenteel werken er bij E-concern wereldwijd meer dan 200 mensen. De omzet was in 2003 37 miljoen euro tegen 18 miljoen in 2002, de winst kwam daarmee uit op 1,8 miljoen euro.

De organisatiestructuur van E-concern staat onderstaand weergegeven.

Figuur A3: Organisatiestructuur E-concern (Bron: www.econcern.com en overige sites)

Ecofys is het hart van de organisatie en levert adviesdiensten op het gebied van duurzame energie en energiebesparing. Initiatieven voortkomend uit Ecofys worden geplaatst binnen, of onder één van de andere dochterondernemingen.

Ecofys heeft haar diensten/ expertisegebieden onderverdeeld in zes categorieën:

• Duurzame energie technologieën

Onderzoek, advies en projectontwikkelingdiensten op het gebied van zonne-energie, windenergie, bio-energie en waterstof- en brandstofceltechnologie.

• Energie in de gebouwde omgeving

Ecofys gebruikt de principes van 'Trias Energetica' (besparing, duurzaam, schoon fossiel), voor het scheppen van oplossingen in zowel bestaande gebouwen als nieuwbouw.

• Energiemanagement

Ecofys helpt organisaties om op een structurele en systematische wijze hun energieverbuik terug te dringen.

• Strategische consulting

Ecofys helpt overheden en bedrijven met het opstellen en implementeren van energie- en klimaatbeleid.

• Product- en systeemontwikkeling

Ecofys koppelt kennis en technologische ontwikkelingen aan een heldere visie op de markt en zet zo ideeën om in aantrekkelijke en concurrerende producten.

• Kennisoverdracht en instrumentontwikkeling

Met activiteiten op het gebied van kennisoverdracht en instrumentontwikkeling streeft Ecofys ernaar om de ontwikkeling en acceptatie van duurzame energie te versnellen.

E-concern

Ecofys Nederland Duitsland Groot Brittanië Polen

Spanje

Belgie (E3 50%)

Ecostream

Greenprices Mysolar.com Solid*ID

Groot zevert vergisting B.V. (50%) Windfarm UK

Ecoventures Econergy

Beldezon (100% ecostream) Solaris (Greenpeace, Rabobank, Strok infra, Ecostream) ZE-prive (van Melle. PbE 2050, Ecostream

Letsbuygreen (Ecostream+

Particulieren

Evelop

(11)

Ecofys doet onder meer veel werk voor de overheid en heeft daarbij ondermeer samengewerkt met PriceWaterhouseCoopers en Reuters Business Insight. Deze laatste onderneming maakt ondermeer martkanalyses van de energiesector en biedt deze te koop aan via ondermeer www.eyeforenery.com. Deze rapporten kosten tussen de 1000 en 3000 euro.

Ecostream voert het totale traject voor plaatsing en verkoop van zonne-energie toepassingen bij particulieren uit. Zij doet dit zowel onder eigen naam (BeldeZon), als voor en in samenwerking met anderen. De totale dochteronderneming is er op gericht zonnepanelen te verkopen aan particulieren (plaatsing, klantenservice, verkoop, subsidie, het totale systeem).

Econergy heeft zich toegelegd op de ontwikkeling en verkoop van zonnepanelen, toebehoren en afgeleiden daarvan, aan bedrijven en overheden.

Evelop richt zich op de ontwikkeling en realisatie van duurzame energieprojecten (zon, wind, biomassa, water). Zij is bereid hier zelf in te investeren (waarschijnlijk met behulp van een andere dochter Econcern, of een externe financier) en stelt goede contacten met financiers te hebben.

Evelop treed op als projectontwikkelaar en is aansprakelijk voor (minimaal) haar toegevoegde waarde. Zij is mede-eigenaar van het project en krijgt dus niets (/weinig) betaald als het project mislukt.

Het grootste project van Evelop is de rol bij het in 2004 aan E-concern gegunde project voor de kust van Groot-Brittannië, een 300MW windturbinepark (het mag echt gebouwd worden). De windmolens zelf zullen van Ecoventures worden.

Ecoventures is de participatiemaatschappij van Econcern. Ze heeft onder meer participaties in de bedrijven welke genoemd staan in de figuur. De grote van deze participaties is niet geheel duidelijk.

Het onlangs opgerichte Innogrow wat voort komt uit Ecofys zal waarschijnlijk ook onder één van de bovenstaande bedrijven opereren. Vanaf 1997 heeft Ecofys samen met onder meer PPO, IMAG, TNO en ECN deelgenomen aan de werkgroep “Kas van de toekomst”. Opdracht van deze werkgroep was een visie te ontwikkelen over de glastuinbouw in 2010 rekening houdend met de steeds strengere milieuwetgeving.

Hieruit is Innogrow ontstaan een concept waarmee het rendement op een kas verhoogd kan worden, gericht op energiegebruik/besparing en opbrengstverhoging.

ECN heeft een deelneming in Econcern van 2%, ECN waardeert deze op haar balans in 2001 en 2002 voor 227.000 euro en in 2003 voor 91.000 euro (ECN jaarverslagen 2001-2003).

A.4 HoSt

Bron(nen): www.host.nl, www.e-kwadraat.nl, www.ecn.nl

HoSt is een ingenieurs en contracting bedrijf gespecialiseerd in energie gerelateerde processen. Daarnaast realiseert HoSt energiekostenreductie voor haar klanten door verantwoordelijkheid te nemen voor het gehele traject van studie tot realisatie. HoSt is actief op het gebied van industriële energiebesparing en biomassa

energiesystemen. HoSt biedt dus zowel diensten als producten aan. HoST is ontstaan uit Stork en Holec.

(12)

HoSt biedt op haar website, vergassings, vergistings en verbrandingssytemen aan.

Ze heeft beschikking over (eigen) testfaciliteiten om stromen te beoordelen en aan de hand hiervan het installatiesoort en de grootte te keizen.

HoSt werkt samen met ECN voor technologieontwikkeling op het gebied van

vergassing. Al in 1996 is een vergasser gebouwd en in 2000 is hier een gasmotor op aangesloten. Op dit moment worden er twee vergassers gebouwd voor klanten, waarvan er al één af is (juni 2004).

Voor de verkoop van vergisters werkt HoSt in Friesland samen met E-Kwadraat. Voor de productie en enginering van grote vergistingsystemen werkt ze samen met de Deense firma Danske Biogas.

HoSt heeft lokale kantoren, participaties, of samenwerkingen in Letland, Roemenië, Slowakije en Moldavië.

Onderstaand zijn enkele samenwerkingsroutes van HoSt geschematiseerd.

Onderzoek en

ontwikkeling Principe en detail

ontwerp Consultancy en verkoop

ECN (vergassing) HoSt HoSt

Danske Biogas (vegisting groot) HoSt Oostenrijk etc (verbranding

gekopieerd)

HoSt HoSt

HoSt E-Kwadraat (vergisting

Friesland)

HoSt Kantoren buitenland

“verkoop” HoSt Tabel A1: Enkele Samenwerkingsvormen HoST

Opvallend is dat HoSt ook financieringsmogelijkheden biedt. HoSt investeert dan in een project (bijvoorbeeld energiebesparing) en krijgt de winst van het eerste jaar volledig en na bijvoorbeeld vijf jaar komt dit volledig ten goede van de klant. Hoe HoSt dit proces intern inricht en of zij hierbij samenwerkt met een bank of andere financier wordt niet duidelijk uit de website.

HoSt heeft haar klanten met projecten op het internet staan. Op de website staan geen jaarverslag, of andere financiële cijfers. De onderstaande figuren geven het aantal klanten aan per land en per soort organisatie aan.

Figuren A4: Klanten van HoSt naar land en soort organisatie (aantal 132).

Land 10%

90% Overig/

onbekend Nederland

Soort Organisatie

2%1%

77%

17%

1%

universiteit

onderzoeksinstelling publiek

Private onderneming Uitvoeringsinstantie publiek

Netwerk Publiek- privaat

(13)

Het aantal klanten per groep zegt natuurlijk niet veel over de omzet. Het geeft echter wel een indicatie van de focus van het bedrijf. De omzet van het bedrijf zal waarschijnlijk ook gedeeltelijk direct, dan wel indirect van subsidieverleners komen.

Onder het kopje diensten op de website biedt HoSt subsidieadvies ook apart aan.

Zoals onderstaand te zien is bevinden de klanten van HoSt zich in een divers aantal sectoren. De projectlijst beschouwend hebbend komt dit mede voort uit de vele niet- biomassa activiteiten (o.a., proces optimalisatie, energiebesparing, etc).

Figuur A5: Klanten van HoSt per sector (aantal 132)

A.5 KEMA

Bron(nen): www.KEMA.nl, www.agriholland.nl

KEMA is een bedrijf van de gezamenlijke energiebedrijven van Nederland (o.a. Nuon, Essent, Eneco en Elektrabel). De omzet van Kema was in 2003 169 miljoen euro, Kema leed in 2003 een verlies van 2 miljoen euro (winst 1999 3.0 mio euro, 2000 3,9 mio euro, 2001 0,7 mio euro en 2002 0,6 mio euro).

Het gemiddeld aantal FTE in 2003 bedroeg 1471 personen (toegevoegde waarde per FTE gemiddeld 91.900 euro).

KEMA heeft haar bedrijf in drie business units verdeeld, te weten Consulting

(technisch en zakelijk), Hoog- & middenspanning (testen en certificeren). Producten

& Processen (testen en certificeren).

Binnen de business unit Consulting valt de afdeling Energieopwekking/duurzame energie/ bio-energie (KEMA Power Generation & Sustainables). Deze afdeling wordt gepresenteerd als de partij voor:

Milieueffectrapportages en vergunningaanvragen, bio-energie scans, technologische ontwikkeling, modellen en programmatuur, onderzoek en ontwikkeling,

testfaciliteiten, projectrealisatie en implementatie, ondersteuning van de bedrijfsvoering.

Klanten per Sector

16%

16%

5%

2%

17% 6%

6%

7%

25%

Chemische industrie

Energie-, milieu- en afvalbedrijven

Gemeenten / overheden

Houtindustrie

Kunststof en rubber industrie

Metaal en non-Ferro industrie

Papierindustrie en drukkerijen Universiteiten /

ziekenhuizen / woningbouw Voedings- en

genotsmiddelen industrie

(14)

KEMA geeft aan middels “KEMA Power Generation & Sustainables” betrokken te zijn geweest op het gebied van grootschalige biomassabijstook. Deze toepassing wordt van A tot Z begeleid.

Dat KEMA een bedrijf van de gezamenlijke energiebedrijven is blijkt ook uit haar diensten. De focus van KEMA ligt zeer sterk bij energiebedrijven, op alle gebieden van energieopwekking tot handel en veiligheid.

Ze begeleidt ondermeer ook energiebedrijven bij de bouw van installaties en ze treedt op als vertegenwoordiger van de energiebedrijven richting bouwers (in de rol van prestatieregisseur). KEMA heeft tevens beschikking over testfaciliteiten voor ondermeer verbranding en meting van Nox uitstoot etc. Ook is KEMA ondersteunend bij de handel in CO2 etc.

KEMA ondersteunt naast de Energiebedrijven ook lokale en regionale overheden, energiebedrijven en private partijen bij het hele traject van beleidsontwikkeling tot en met realisatie, monitoring en evaluatie ten aanzien van duurzame energie.

KEMA heeft gezamenlijk met de DLV (afdelingen: Subsidieadvies en Bouw, Milieu en Techniek), 84 energiescans uitgevoerd bij agrarische bedrijven. Hieruit bleek dat er 26 mogelijkheden zijn op de geselecteerde bedrijven, waarvan er 8 binnen vijf jaar terug verdiend kunnen worden en de overige binnen acht jaar. Zes van deze bedrijven zijn geïnteresseerd in een vervolgtraject, waarvan drie bedrijven met warmtepompen en drie met mestvergisting (persbericht KEMA, 7 mei 2004).

DLV Bouw, Milieu en Techniek BV en het bureau Quint & Partners BV zijn inmiddels ook gestart met de ontwikkeling van een DE-scan speciaal voor Open teelten &

Veehouderij. De ontwikkeling van deze scan wordt gesubsidieerd door Novem en vormt een DLV-product. Medio 2004 wordt deze scan beschikbaar gesteld aan

derden, maar de scan zal al worden toegepast tijdens dit project (www.agriholland.nl 30-01-2004).

KEMA voert ook energiescans voor gemeenten uit, KEMA kijkt hierbij ook nadrukkelijk naar de mogelijkheden voor windenergie.

A.6 TNO(-MEP)

Bron(nen): www.tno.nl

TNO heeft 5400 medewerkers, waarvan er 450 bij TNO-MEP werken (waarvan 100 tijdelijk, afstudeerders, promovendi etc.). TNO heeft net als ECN een speciale status (TNO is een soort GTI (Groot Technologisch Instituut). De rijksbijdrage voor TNO was in 2002 164 mio euro , waaronder een doelfinanciering van ministerie van Defensie en een Basisfinanciering. De totale omzet van TNO bedroeg in 2002 523 mio. euro.

Binnen TNO wordt gewerkt met 5 kerngebieden, waarbinnen het kerngebied

duurzaam ruimtegebruik en Milieu de belangrijkste voor BTG is. Hierbinnen opereert ook TNO-MEP (Milieu Energie en Procesinnovatie). De totale omzet in 2002 binnen dit kerngebied was 90 mio. euro, waarvan 58 vanuit het bedrijfsleven De

omzetverdeling van TNO-MEP is onderstaand weergegeven.

(15)

Figuur A6: Omzetverdeling TNO-MEP (37 mio. euro)

Contractonderzoek externe opdrachtgevers 30% (www.MEP.TNO.nl feiten en cijfers) BTG is onderdeel geweest van de TNO management B.V. Hierbinnen richt TNO veel ondernemingen op waarbinnen het doel is kennis commercieel te benutten.

TNO-MEP heeft haar oorsprong in de milieuaspecten (1950) en hier zijn de laatste decennia energiegerichte procesinnovatie en duurzame technologische ontwikkeling bij gekomen. TNO-MEP is onderverdeeld in 10 afdelingen, waaronder de afdeling energiesystemen. De afdeling energiesystemen richt zich op energiebesparing in de industrie, utilitymanagement, energie-infrastructuur en brandstofconversie. Binnen dit laatste kerngebied houdt TNO zich bezig met biomassa.

TNO-MEP werkt mee aan 32 EET (Energie, Economie, Technologie) onderzoek en ontwikkelingsprojecten (april 2004). Dit zijn allen consortia met universiteiten en bedrijfsleven.

TNO-MEP werkt aan verschillende projecten bij het optimaliseren van (industriële) processen. Ze heeft daarbij enkele octrooien verkregen, onder meer op een anaërobe waterzuiveringsmethode, waarbij biogas vrijkomt welke in elektriciteit omgezet kan worden. Ook is TNO actief op het gebied van informatievoorziening. Zo heeft ze een boek uitgebracht over verbranding en vergassing en is ze verantwoordelijk voor het ICB (Informatiecentrum biomassa).

TNO is verder actief op het gebied van emissies en uitstoot, ze keurt en kwalificeert systemen, waaronder ook biomassasystemen. Dat de focus van TNO ook bij de processen binnen de industrie ligt blijkt ondermeer uit dat zij een

stookwaardensensor heeft ontwikkeld voor afvalverbrandingsinstallaties.

A.7 Tebodin

Bron(nen): www.tebodin.com

Tebodin is een enginering and contracting bedrijf en is onderdeel van de koninklijke BAM groep. De omzet van Tebodin over 2002 was 165 miljoen euro met 2300 medewerkers in 20 landen.

Tebodin houdt zich bezig met advisering, projectmanagement, bouwmanagement, ontwerp- en ingenieurswerk en inkoopmanagement.

Tebodin werkt veel voor de grote energiebedrijven en voor verschillende industrieën zoals de chemische industrie (o.a. DSM), maar ook voor de auto en de agro-

industrie.

Tebodin doet dus het ontwerp, detail tekening van het ontwerp en het

projectmanagement erom heen. Ze besteedt hierbinnen voor de klant de bouw van TNO-MEP Omzet

56%

9%

19%

16%

Binnenland

Buitenland

Overheid

Overig

(16)

een installatie uit (zij doet de tender en beoordeeld deze, (rol als prestatieregisseur)) en begeleidt vervolgens de bouw. Zo verkoopt ze dus zelf niet de installatie, maar zorgt er wel voor dat er gebouwd wordt en doet er alles aan om te zorgen dat dit goed gebeurd.

Tebodin Consultancy voert ondermeer (duurzame) energiescans uit bij industriële partijen, hieruit volgend kunnen vervolgstappen komen.

A.8 Thecogas

Bron(nen): www.Thecogas.nl

Thecogas is de nieuwe naam voor de oud-dochteronderneming van BTG, Ecogas. Uit de website van Thecogas kan een relatie tussen de bedrijven niet ontdekt worden (alleen Ecogas wordt een keer genoemd).

Thecogas is een eenmansbedrijf en levert vergistinginstallaties. Thecogas is daarbij verantwoordelijk voor het technisch ontwerp en de doet ook de zaken erom heen (uit een interview en intern onderzoek blijkt dat hierbinnen ook zaken uitbesteed worden aan ondermeer BTG, maar ook aan anderen). De daadwerkelijke bouw van de

installatie gebeurd onder verantwoordelijkheid van Thecogas, maar wordt niet door haar zelf uitgevoerd (Thecogas is totaalaanbieder van systemen.).

Onlangs is Thecogas gaan samenwerken met/ “verkoper” geworden van een Duitse vergistingsproducent.

A.9 CEA

Bron(nen): www.CEA.nl.

CEA komt voort uit het in 1979 opgerichte SEA Stichting Energie Anders. CEA is onderverdeeld in twee afdelingen te weten Ontwikkeling en Advies.

CEA is ontstaan vanuit de ideologie dat het anders moest met de energievoorziening en hier is zij voorlichting over gaan geven. In 1995 is CEA omgezet in een B.V. en als een commercieel bedrijf gaan opereren. Bij CEA zijn 25 Beta en/of alfa/gamma geschoolde adviseurs en 11 ondersteunende personeelsleden werkzaam.

CEA heeft ondermeer al 40 DE-scans uitgevoerd bij gemeenten en geeft energieprestatie-adviezen. Ook geeft ze advies over hoe de overheid kan

communiceren met partijen (over met name (duurzame) energie (efficiëntie). Dit soort activiteiten beschouwd CEA als implementatie. Voor CEA klopt dit, het is implementatie van beleid. Veel van haar overige activiteiten bevinden zich op beleidsadviserend, ontwikkelend en evaluerend niveau.

De diensten van CEA concentreren zich rond de volgende inhoudelijke markten:

Duurzame Energie, Energie en markt, Energie-efficiënte, Milieu & Ruimte, Milieu &

Consument en Milieu & Mobiliteit.

De producten zijn onderverdeeld in Onderzoek, Strategie, Implementatie, Procesbegeleiding, Communicatie en Instrumentontwikkeling.

CEA heeft websiteverwijzingen naar haar klanten op haar website staan. De klanten zijn op de website onderverdeeld zoals in de onderstaande grafiek. CEA heeft ondermeer werk gedaan voor 43 gemeenten, 5 ministeries en 7 provincies.

(17)

Figuur A7: Verdeling soort klanten CEA (aantal 108)

CEA opereert op het snijvlak tussen energie(technologie) en beleid en communicatie.

CEA werkt momenteel aan 4 EU projecten en heeft 28 internationale

samenwerkingspartners op haar website staan. De internationale partners staan niet bovenstaande grafiek opgenomen.

A.10 CE

Bron(nen): www.CE.nl

CE is opgericht in 1978 na de “CE-scenario” opdracht, inmiddels bestaat het uit circa 35 ingenieurs, economen, filosofen en milieukundigen. CE heeft geen winstoogmerk.

CE kan haar opdrachtgever meer inzicht geven over milieu-effecten. CE benadert de milieuproblematiek vanuit vijf werkvelden: Verkeer & Vervoer, Energievoorziening, Overheidsbeleid, Industriebeleid en Materialenbeleid. CE combineert technische en economische kennis met ervaring en inzicht in bedrijfs- en maatschappelijke

processen (veranderingskennis). De opdrachtgevers van CE zijn partijen met geheel verschillende belangen, van bedrijven tot en met milieuorganisaties.

CE levert vanuit de vijf genoemde werkvelden drie producten: Strategisch

Beleidsadvies, Onderzoek naar de bouwstenen voor beleid en onderzoek en advies over instrumenten.

CE werkt blijkens uit de website zeer veel voor ministeries en andere

overheidslichamen. Daarbij heeft zij een aantal opdrachten voor bedrijven en not for profit-organisaties gedaan.

(Ik vermoed, dat zij daarbij bijvoorbeeld een bijdrage aan een milieujaarverslag van een bedrijf kunnen leveren, welke nu door veel grote ondernemingen bij het

jaarverslag bijgevoegd wordt).

A.11 KPMG & PWC Bron(nen):

www.KPMG.nl

KPMG is bij een ieder wel bekent en levert accountancy en adviesdiensten aan voornamelijk grote bedrijven en overheden. Ondermeer adviseert ze de overheid aangaande haar beleid.

Soort klanten 5%

37%

5%

13%

11%

6%

9%

7%

7%

Ministeries Gemeenten Provincies Energiebedrijven Koepelorganisaties Bedrijven

Woningcorporaties Not for provit organisaties Overig

(18)

Ze ondersteund ondermeer de overheid bij invoering van het VBTB stelsel (van Beleidsbegroting tot Beleidsverantwoording) en bij het invoeren van het Baten Lasten stelsel.

KPMG levert bij beide processen op uiteenlopende manieren ondersteuning.

In Nederland werken ruim 4.200 mensen bij KPMG, vanuit 19 kantoren. De Nederlandse onderneming maakt deel uit van de mondiale KPMG-organisatie.

Vanuit 150 landen zijn er wereldwijd meer dan 100.000 mensen werkzaam bij KPMG.

De omzet van KPMG Nederland was in 2002 671 miljoen euro, waarvan 122 miljoen Consultancy en 46 miljoen specials (hierbinnen vallen waarschijnlijk ook de adviezen over duurzame energie etc).

Andere bedrijven zoals PriceWaterhouseCoopers (PWC) en Ernst & Young leveren vergelijkbare diensten, (zie ook paragraaf B.17).

De milieuadviesgroep van PWC levert ondermeer klimaatbeleidsondersteuning aan gemeenten en regio’s.

Daarbij heeft PWC specifieke diensten voor partijen welke met carboncredits en CO2 doelstellingen te maken (www.climatechangeservices).

De Renewable Energy Advisory Group (+/- 70 mensen) van PWC adviseert (energie)bedrijven over hun strategie, systemen en partners (Strategisch advies over uitbreidingen, overnames etc. in lijn met CO2 doelstellingen en positie op duurzame energiemarkt. ), projectportfolio, financiering en regelgeving.

A.12 Kleine adviesbureaus

Bron(nen): www.ekwadraat.com, www.agroadviesburo.nl, www.projectburodelaat.nl, www.Agrimaco.nl, www.cocos.nl (Cornelissen Consultancy), etc. etc.

Afgelopen jaren zijn er zeer veel kleine energieadviesbureaus op de markt gekomen (er zijn alleen al 32 geregistreerde EPA (Energie Prestatie Adviseurs)adviseurs (www.avepa.nl)).

Dit zijn bureaus die zich louter op energie richten, of breder op een sector, bijvoorbeeld de afval, of de agrarische sector.

Een bedrijf als Cornelissen Consultancy is één van de uitzondering op bovenstaande Consultants, omdat deze zich ook met de technologie bemoeid. Dit bedrijf (na intern navragen 8 medewerkers) is ook bezig technologieën te ontwikkelen.

Op de website van Cornelissen Consultancy is daarbij zelfs een volledig gestandaardiseerd programma te vinden voor het doen van een

haalbaarheidsanalyse voor een vergistinginstallatie.

Bovenstaande consultants hebben gemeen dat ze zeer handig zijn met het vinden van de subsidies voor onder meer inventarisatie en haalbaarheidsonderzoeken. Ook hebben enkele van deze opdrachten al daadwerkelijk geleid tot de bouw van een verbrandingsinstallatie, of (de voorbereidingen voor) een vergistinginstallatie.

Veel van deze consultants werken voor een kleine markt en zijn lokaal vaak sterk.

Van de ruim 200 duurzame enegiescans welke voor gemeenten gemaakt zijn of worden, hebben naast de grote al beschreven bedrijven, de kleine consultants er ook een heel aantal uitgevoerd (www.novem.nl). Een dergelijke scan van NOVEM is er ook voor bedrijventerreinen en industrieën. Novem biedt hiervoor een lijst met consultants aan.

(19)

A.13 Overig

Naast de eerder omschreven bureaus en de vele kleine adviesbureaus zijn er ook nog de bedrijven welke eigenlijk een stap voor, of na BTG in de productieketen staan voor biomassa-energie realisatie. Voor deze paragraaf wordt even uitgegaan van de volgende vereenvoudigde productieketen:

Universiteit, onderzoek en ontwikkeling (ECN,BTG-Technology etc.), installatiebouw (HoSt, KARA, Thecogas, Tauw, etc.), consultancy (BTG-Consultancy),

biomassaverwerking en energieproductie, biomassatransport/oogst/ teelt etc.

Na BTG staan zodoende in de keten bijvoorbeeld producenten van bio-energie (waaronder de grote energiebedrijven), afvalverwerkers, biomassa (energie of olie) transport en handelsondernemingen. Vóór BTG staan de universiteiten in de keten.

Blijkens uit de lijst van Nederlandse met biomassa actieve bedrijven, opgesteld voor de conferentie in Rome 2004, blijven de bedrijven niet allemaal binnen hun hokje zoals bovenstaand omschreven. Bedrijven schuiven vanuit de bestaande markt op richting andere. Installatieproductie- en ingenieursbedrijven uit aanverwante branches gaan zich/ zijn zich bezig gaan houden met biomassa technologie. Een aantal werkt hierbij samen met ECN (b.v. Dahlman). Opvallend is dat deze bedrijven biomassa toepassingen bezien vanuit de hun huidige activiteiten. Zo is de E.M. group (Energie en Milieutechniek www.EMgroup.nl) voornamelijk werkzaam voor de

industrie. Biomassa-toepassingen welke dit soort bedrijven bedenken zijn onderdeel van de processen van hun klanten.

Vanuit de niet-technische kant komen ook nieuwe concurrenten zoals eerder al genoemd bij de kleine adviesbureaus, maar ook financiële en “management”

bedrijven proberen allemaal iets mee te pakken van de biomassamarkt.

Een voorbeeld is het relatief nieuwe bedrijf, Quint en Partners (www.q-p.nl) welke is gespecialiseerd in communicatieadvies en onder andere NOVEM, DLV ondersteund.

A.14 Internationaal

Internationaal zijn er zeer veel partijen bezig met biomassa. Zij zijn onder te verdelen naar dezelfde soorten bedrijven als in Nederland (onderzoeksinstituten, ingenieursbureaus, (beleids-) consultants en producenten van installaties en de uiteindelijke partijen welke bezig zijn biomassa om te zetten in energie). Deze organisaties zullen daarom niet allemaal afzonderlijk beschreven worden.

De ervaring van buitenlandse partijen is gemiddeld groter. In Duitsland stonden bijvoorbeeld al 1650 vergistinginstallaties in 2001 (H.W. Elberson, PBE 20-04-2004).

Ook bijvoorbeeld Oostenrijk en Scandinavië hebben specialisaties ontwikkeld voor hun specifieke landelijke situatie (variabelen zijn bijvoorbeeld: beschikbaarheid biomassa en overheidsbeleid en stimulering).

BTG komt buitenlandse partijen veel tegen bij haar buitenlandse activiteiten, voor bijvoorbeeld de EU en de UNDP, maar ook op de nationale markt zijn er buitenlandse partijen actief.

De handel in Carboncredits is daarbij een markt zonder landsgrenzen. Veel partijen zijn hier mee bezig, dit werd bevestigd tijdens een interview. Hier bleek dat de door de Nederlandse staat ingekochte Carbon Credits, voor 80% van consortia komen waar geen enkele Nederlandse partij in deelneemt. Enkele belangrijke spelers zijn energiebedrijven (NUON, Vattenfall, RWE, AES, Gazprom, Bacony-power) en afvalbedrijven (met name voor stortgas). Meestal worden deze bedrijven

geadviseerd door een adviesbureau zoals bijvoorbeeld Gastec, Ecofys, scosecurities, Vertis (Hongaars), maar ook door Amerikaanse Consultants en af en toe Haskoning.

(20)

A.15 Technologie: FERCO (VS)

Bron(nen): www.Biggreenergy.com (BG&E), www.Nrel.gov, www.eere.energy.gov/biopower

Ferco is een bedrijf wat op basis van een technologie een product probeert te maken voor een markt. Hieronder wordt dit voorbeeld beschreven.

De heer Foster heeft in 1987 als onderzoeker bij Batelle research labs in Columbus Ohio het LIVG proces(Vergassingsproces) mede uitgevonden. Het onderzoek had alles bij elkaar 20 mio. dollar gekost en was gefinancierd door het “US department of energy”. Foster heeft het patent later gekocht en dit kwam toen in het bezit van zijn bedrijf FERCO (Future Energy Recources Co.), hierin participeert ook een

investeerder (John Williams). Het patent heet nu SilvaGas®.

Batelle heeft succesvolle resultaten behaalt met een 20 ton biomassa per dag testinstallatie.

In 1993 was een plaats gekozen voor een demonstratie-installatie en deze in 1998 gebouwd (Vermont, 200 ton per dag). Dit was een gezamenlijk project van:

• Batelle, Columbus,Ohio (Onderzoekslaboratorium overheid)

• Burlington electric department, Burlington, Vermont (Stadselektriciteitsbedrijf)

• FERCO, Atlanta, Georgia (Private partij, licentiehouder Patent)

• National Renewable Energy Laboratory (soort ECN)

• US department of energy

Foster is in 1993 begonnen met de engineering en het ontwerp, hij is hierbij geholpen door NEPCO (National Energy Production corporation, divisie van Zurn industries). Dit bedrijf is gespecialiseerd in de engineering en de constructie. Het project was publiek/ privaat gefinancierd.

Het project is opgedeeld in drie fasen en succesvol afgerond.

• 199? design en bouw, gereed 1998

• Opstart en testen, 1998-2000

• Testen van het gas met een gasturbine 2001-2004??

Uit navraag binnen BTG bleek dat de installatie inmiddels stil staat. Of dit komt omdat het project is afgerond of ergens anders door is niet bekend.

In november 2000 heeft Foster FERCO verlaten en heeft in 2001 BGE opgericht.

Biomass Gas & Electric. Dit bedrijf heeft toestemming van FERCO, de licentiehouder, om 25 installaties te bouwen. De eerste twee plannen staan op de site te lezen. Dit zijn een 20 MWe (Georgia, US) en een 250 MWe (Indiana US) Installatie. Dit zijn grote installaties welke 400 en 4000 ton biomassa per dag kunnen verwerken. Echter de installaties kunnen ook op aardgas gestookt worden en hebben hiervoor alle voorzieningen (voorraden en aanlevering). Zal er wellicht een zeer groot percentage van de energie uit aardgas geproduceerd worden???

BG&E heeft naast Foster in het management:

• een financieel specialist,

• een specialist in rechten, licenties en “bedrijfskunde,”

• een specialist in financiën, economie en belastingen,

• een specialist op het gebied van business development, energiemarkt en corporate governance.

• Een specialist in het bouwen van energie-installaties.

(21)

Bovengenoemde zijn ervaren managers die hun sporen verdiend hebben, zo zijn enkele verantwoordelijk geweest voor budgetten/ projecten van meer dan een miljard dollar.

BG&E werkt samen met de volgende bedrijven:

• R.W. Beck: financiële en haalbaarheidsanalyses en strategisch advies.

• Sterne, Agee &Leech: Investeringsbank, financieel makelaar en services.

(regelt financiering installatie Georgia)

• Thomas financial group: Advies bij financiering van overheid en private sector.

• FERCO: Is licentiegever van SilvaGas®.

De twee eerder genoemde projecten welke op de site staan zijn:

Foresyth Country, Georgia 20 MWe Hierin participeren:

• Greenleaf Environmental Solution (GES)/ Greenleaf is een

afvalverwerkingsbedrijf en regelt de locatie en de aanvoer van biomassa en de back-up Natural Gas

• BG&E heeft een backup contract biomassa aanlevering voor als Greenleaf te kort heeft

• ??

Elektriciteitslevering zal zodoende verzekerd zijn en de elektriciteit kan dan ook op de gangbare manier verhandeld worden (Grote betrouwbaarheid). (Bij een lagere betrouwbaarheid wordt de prijs lager/ kosten uitval hoog)

Putnam County, Indiana 250 MWe

De installatie zal gebouwd worden in opdracht van BG&E en Putnam Energy Centre.

Putnam Energy zal voor een “tijdelijke“ (dit vraag ik me af) Natural Gas voorziening zorgen (voorraad en levering).

• BG&E en AMEC zullen het project aansturen, doen de engineering, ontwerp en begeleiden de uitvoering van de bouw.

• AMEC is een mega grote constructeur en engineer

• Cinergy services zal de installatie bedienen en onderhouden (Zeer groot bedrijf)

• Robinson Enginering: Zal de gasopslag en toelevering regelen en onderhouden.

(Indian engineer)

• (Wat mist is een biomassa partner (toeleverancier)??)

Wat er van bovenstaande ambitieuze plannen terecht komt, is afwachten. De opzet van het bedrijf is ieder geval opmerkelijk. Vele en diverse specialisaties zijn

constructief aan het bedrijf verbonden (partnership, in dienst etc). De kennis van de energiemarkt, de relaties erbinnen lijken goed. Ook het systeem op zichzelf wordt vanuit energievoorzieningoogpunt (leveringszekerheid) als zeer betrouwbaar gepositioneerd, dit met behulp van fossiele brandstof als “back-up”. Dit komt

betrouwbaar over en is zodoende wellicht beter financierbaar. (het project (Indiana) zweeft op het randje van het ethische voor mijn gevoel. Ze maken zo ik het kan beoordelen wel gebruik van alle regelingen voor duurzame energie en bouwen als het ooit gebouwd wordt een enorm “back-up”- systeem met fossiele energie.)

(22)

A.16 Project: Van Remortel-WUR- Colsen

Bron(nen):www.energietech.info/biowkk/projecten/pr_vanremoortel.htm, www.colsen.nl/, www.energietech.info/groengas/pr_kruiningen.htm, http://www.energietech.info/biowkk/projecten/

Colsen is een bedrijf welke op basis van een markt een product heeft ontwikkeld, waarvoor zij ook nog een technologie heeft ontwikkeld en een technologie samen de universiteit van Wageningen heeft ontwikkeld. Verder is een energiebedrijf eigenaar van de uiteindelijke installatie, welke zo voorziet in de energievraag van de klant van Colsen, het afvalwater/ de reststroom verwerkt van de klant van Colsen en een grondstof levert voor de landbouw.

Van Remoortel in het Vlaamse Verrebroek verwerkt aardappelen tot verse producten voor de supermarkt. Door covergisting van het afvalwater met schillen, zetmeel en producten die over datum retour zijn gekomen, produceert men biogas voor de eigen behoefte aan warmte en elektriciteit.

Het biogas wordt gebruikt als brandstof voor een gasmotor, die een generator van 600 KWe aandrijft. De warmte van de motorkoeling en de uitlaatgassen wordt weer benut voor de productie van stoom, warm water en voor de verwarming van de gebouwen. Het resterende biogas wordt in de stoomketel verstookt.

De installatie is ontwikkeld door adviesbureau Colsen te Hulst. Dit bureau heeft ook gezorgd voor de nabehandeling van het afvalwater uit de UASB-reactor. Het water bevat dan nog veel stikstof en fosfaat. Het fosfaat wordt met behulp van magnesium omgezet tot struviet, wat weer als kunstmest voor de landbouw wordt verkocht.

Sikstof en fosfaat worden voor ca. 90% verwijderd en het gezuiverde water is dan geschikt voor lozing, of zelfs voor hergebruik na behandeling in een membraanfilter.

De UASB, wat staat voor Upflow Anaerobic Sludge Bed, techniek is ontwikkeld aan de Universiteit van Wageningen.

Colsen is een milieutechnisch adviesbureau, welke zich richt op grond lucht en water.

Adviesbureau Colsen is sinds 1989 actief in de milieusector en voert projecten uit op het gebied van afvalwaterzuivering, riolering, procestechniek, luchtbehandeling, bodemonderzoek en -sanering, bemalingberekeningen, milieuvergunningen en milieumanagement.

Wat opvalt aan dit project is dat het volledige probleem van Remortel aangepakt wordt. De basistechnologie is door de WUR ontwikkeld en Colsen heeft een oplossing geleverd voor de reststroomverwerking van Remortel, waarbij/waarmee ook de specifieke energievraag van het bedrijf geproduceerd wordt.

Het systeem past dus binnen de huidige activiteiten van Remortel/ vult deze aan.

Het bovengenoemde proces om fosfaat in struviet om te zetten is binnen een eerder project van Colsen ontwikkeld bij LambWeston/Meijer (Kruiningen) een ander grote aardappelverwerker. Zij hebben samen een nieuwe techniek ontwikkeld om het fosfaat in afvalwater met behulp van magnesium om te zetten in bruikbare kunstmest. (Anphos® proces).

De partners LambWeston/Meijer en Colsen hebben vanaf 2002 aan de ontwikkeling van de Anphos® techniek gewerkt. Voor het onderzoek en de proeven is

overheidssteun ontvangen via het milieutechnologieprogramma van de NOVEM. De proefinstallatie is gebouwd met LIFE subsidie van de Europese gemeenschap.

Zij hebben hierbij dus gebruik gemaakt van allerlei subsidies. De reststroom, het afvalwater en kennis hiervan en van de huidige processen was waarschijnlijk zeer belangrijk. Energieproductie is hier niet het uitgangspunt geweest, dit is een

(23)

combinatie van het afvalverwerking en energie geweest. Om echter advies over de vergister te mogen leveren lijkt het mij logisch dat ook van de andere gebieden goede kennis noodzakelijk is.

De warmtekrachtcentrale bij Lamb Weston/Meijer is in handen van DELTA. Zij leveren de stoom, warmte en elektriciteit voor de fritesfabriek.

Een ander soortgelijk voorbeeld zijn de vergisters (waterzuivering) bij fritesfabrieken van Lutosa in Laize en Hainaut. Wie deze ontworpen heeft en dit traject begeleidt heeft is onduidelijk. Opmerkelijk is echter dat Electrabel de installaties bij deze fabrieken gebouwd heeft, waarmee biogas met behulp van twee 1250KW generatoren in elektriciteit (jaarproductie 14 miljoen KWh) en warmte voor de fabriek wordt omgezet.

Strategisch gezien is dit voorbeeld met name interessant omdat Electrabel

(energieproducent en leverancier) de investering gedaan heeft, evenals Delta dit bij Lamb Weston/Meijer heeft gedaan.

A.17 Dienst: PriceWaterhouseCoopers (Internatinaal)

Bronnen PWC: Folders PWC “ Aan de slag met klimaatbeleid” publicatie 2002 en

“Climate Change Services” datum onbekend. Folder “Renewable Energy services” uit 2003 van de Renewable Energy Advisory Group.

PWC laat haar klant zien wat (PWC denkt) dat zijn behoefte is, ze geeft dus aan deze behoefte te kennen. Vervolgens geeft ze aan wat ze wel en niet levert. Zij beïnvloed zodoende de verwachtingswaarde, hiermee kan deze dichter bij de ervaringswaarde komen. Wat een tevreden klant tot gevolg heeft. Hieronder staat dit in meer detail beschreven. Tevens is deze dienst in enige mate gestandaardiseerd.

De uitgevoerde projecten van PWC zijn niet echt onderzocht. Wat echter wel

interessant is om aan te geven, zijn de dienstbeschrijvingen van PWC. De folders zijn 1 A4tje, met op de voorkant de specifieke ontwikkeling, b.v. klimaatdoelstelling voor gemeenten en op de andere kant de diensten van PWC om hierbij te ondersteunen De diensten van PWC lijken voor de buitenwereld zo relatief gestandaardiseerd.

De dienstbeschrijvingen van PWC gaan eerst in op de specifieke problemen van een doelgroep. Hiermee laat ze zien dat ze de situatie van de beoogde klant kent.

Ondanks dat een folder relatief onpersoonlijk is, wordt zo wel enige mate klantintimiteit bereikt. Er wordt immers een bepaalde doelgroep aangesproken.

Vervolgens wordt ingegaan op de specifieke activiteiten welke PWC kan uitvoeren om de klant te ondersteunen. Hiermee wordt de verwachtingswaarde van de klant

beïnvloed. PWC geeft aan wat ze doet en daarmee impliciet ook wat ze niet doet.

Zo wordt met behulp van stappenplannen -van bijvoorbeeld 4 stappen, waarbij elke stap een dienst is- duidelijk dat het probleem van de klant niet na de eerste stap/

dienst is opgelost. Ook biedt dit de mogelijkheid voor de klant delen zelf te doen, of samen te doen en delen te laten doen door PWC.

A.18 Belangrijkste conclusies

• Het aantal spelers wat zich op enigerlei bezig houdt met biomassa neemt toe.

Bedrijven welke precies hetzelfde doen als BTG zijn er in Nederland niet.

• Bij reststroomverwerking in bijvoorbeeld de Voedings en Genotsmiddelen Industrie zijn de financiële regelingen en technische mogelijkheden van biomassaoplossingen belangrijk. Echter inpassing binnen de processen en verwerking van de reststroom op zichzelf lijkt zeker zo belangrijk, zo niet

(24)

belangrijker. Specifieke sector en klantkennis is hierbij dus zeer belangrijk.

(zelfde geld voor waterzuiveringsbedrijven, stortplaatsen etc).

• Veel bedrijven bedienen een bepaalde markt (zijn toeleverancier) en zijn nu ook bezig met biomassa, omdat deze markt hierom vraagt (overheid.

elektriciteitsbedrijven, boeren, afvalverwerkers, industrie). Dit zijn dus bedrijven welke trachten aan te bieden wat hun (bestaande) klant/markt nodig heeft.

o Specifiek voor deze bedrijven is dat ze een beperkt aantal

biomassaproducten aanbieden, maar dit wel integreren binnen een dienst, proces, of product. (bijvoorbeeld als onderdeel van een bepaald industrieel proces, of binnen beleidsondersteuning).

o Ook werken meerdere bedrijven welke partijen adviseren over

duurzame energie volgens de “trias energetica” (energie besparen, duurzame energie, schoon fossiel, laatste slaan vele ook over). Zij bedienen zo een klant/markt welke bezig is met zijn

energievraagstukken. De overheid werkt met haar programma duurzame energiehuishouding ook met ondermeer dit concept. Het beleid is dus ook ten delen zo ingericht. Gemeenten, bedrijven etc. zijn zodoende ook bezig met deze punten, verplicht dan wel niet verplicht.

(momenteel al 200 duurzame energie gemeentescans uitgevoerd)

• Er zijn bedrijven, met name kleine adviesbureau welke volledig leven van en opgericht zijn voor de mogelijkheden welke de overheid biedt met betrekking tot bepaalde regelingen (bijvoorbeeld energiescans etc.). Dit is een zwakke basis voor het bestaan van een bedrijf. Des al niet te min vormen ze een bedreiging voor BTG, nu ze eenmaal bestaan zullen deze bedrijven proberen in leven te blijven en ook verder gaan kijken dan hun huidige activiteiten.

• De duurzame energiescans welke bijvoorbeeld KEMA samen met DLV uitvoert voor gemeenten en/of individuele bedrijven leiden in een aantal van de gevallen tot een vervolgtraject, waarbij men echt iets bouwt of dit poogt.

“Logischerwijs” neemt diegene die de scan heeft uitgevoerd het vervolgtraject voor zijn rekening. De concurrentie krijgt geen / beperkte kansen.

• Veel specifieke en algemenere samenwerkingsverbanden zijn er tussen de bedrijven. Bijvoorbeeld KEMA-DLV, HOST-E-kwadraat, Ecofys- PWC, ECN- Dahlman, ECN-HoSt, ECN-Econcern etc. Bedrijven werken dus in een heel aantal gevallen samen. Hierbij is er veelal een partij met een klantcontact, welke een markt bediend en een bedrijf welke hierbij ondersteund. DLVÆ landbouw, DahlmanÆ industrie, PWCÆ beleidsadvies overheid etc.

o ECN zit blijkens uit de analyse aardig in de markt. Ze wordt redelijk vaak genoemd als samenwerkingspartner op het gebied van

technologieontwikkeling. (HoSt, Dahlman, Shell Global Solutions, energiebedrijven. zie analyse ECN)

• Bedrijven op het gebied van beleidsondersteuning en advisering operen veelal energiebreed (trias energetica), duurzame energiebreed of nemen een nog groter werkveld voor hun rekening. Communicatie en de keuze voor

beleidsinstrumenten zijn hierbinnen belangrijk. Deze bedrijven hebben combinaties van beta, alfa en gamma wetenschappelijk geschoolde medewerkers in dienst (CE, CEA, Ecofys, PWC).

• Ecofys heeft net zoals BTG meerdere Spin-off bedrijven. Middels E-concern houdt Ecofys hier echter zeer nauwe banden mee.

• Voor sommige diensten wordt er door verschillende bedrijven gewerkt met een in enige mate gestandaardiseerde aanpak. Dit blijkt ondermeer uit de mate van omschrijving van diensten voor bepaalde doelgroepen (gemeenten, bedrijven).

(25)

• Wat niet in de voorgaande bedrijfsbeschrijvingen naar voren komt, maar wel op veel websites te vinden is zijn de organisatiestructuren van de bedrijven.

Deze staan of gegeven, of kunnen worden afgeleidt uit de

functieomschrijvingen van de medewerkers. Veel bedrijven onderscheiden verschillende gradaties adviseurs, met verschillende specialisaties. Daarbij wordt bij veel beleidsondersteunende en adviserende bedrijven gewerkt met toepassings- en beleidsinhoudelijke specialisten (CE, CEA, Quint en Partners, etc). Ook voor vormgeving en communicatie hebben een aantal bedrijven een aparte functionaris. Ze hebben dus een divers personeels bestand en zo het lijkt een duidelijke rolverdeling.

(26)

B Interviews

De uitwerking van de interviews volgen in deze bijlage.

In de eerste paragraaf wordt het gebruik van het middel “interview” verantwoord, tevens worden de wijze van interviewen en de geselecteerde personen verantwoord.

De uitkomsten zijn vervolgens onderverdeeld, naar de verschillende categorieën vragen. In de tweede paragraaf worden de soorten relaties van BTG gegeven, vervolgens in paragraaf drie de zienswijze op BTG zoals deze bij de verschillende organisaties leeft. De vierde paragraaf gaat in op de diensten van BTG en haar concurrenten. In de paragrafen vijf en zes worden de visies van de relaties op de markt en BTG omschreven. In de laatste paragraaf staan de belangrijkste conclusies van dit hoofdstuk.

In de uitwerking staan enkele passages schuin gedrukt, dit zijn zaken die niet expliciet in het interview gezegd zijn, maar hieraan verbonden kunnen worden, of elders gevonden zijn. Deze zijn gegeven om meer samenhang in de bijlage te krijgen.

B.1 Verantwoording: Methode, geïnterviewden en vragen

In deze paragraaf worden de geïnterviewden genoemd en wordt toegelicht waarom deze zijn benaderd. Vervolgens worden op hoofdlijnen de interviewvragen gegeven.

Vóór dit alles wordt echter ingegaan op de beperkingen en verantwoording van het middel interview.

Methode

De wetenschappelijkheid van het middel interview is niet onomstreden. Het is namelijk zo dat de interviews door “mijn bril” geïnterpreteerd zijn. Tevens is er een risico dat ik vragen suggestief gesteld heb enzovoort. Robert S. Weiss (1994) geeft in zijn boek met de toepasselijke titel “Learning from Strangers” aan dat kwalitatieve interviews des al niet te min kunnen bijdragen aan het in kaart brengen van

ondermeer:

o Een gedetailleerde omschrijving van een gebeurtenis

o De interpretatie van mensen over gebeurtenissen (samenwerking BTG, verwachtings- en ervaringswaarde),

o Om een integraal beeld vanuit meerdere perspectieven over een gebeurtenis te verkrijgen

o Voor het identificeren van variabalen voor kwantitatief onderzoek.

o Het ontwikkelen van een holistische beschrijving

Hij stelt aan het goed uitvoeren van interviews uiteraard allerlei voorwaarden. De belangrijkste zijn hierbij mijns inziens dat er bij de interviewer geen

vooringenomenheid over de uitkomst van het interview is en dat er doorgevraagd wordt op zaken welke gaandeweg het interview naar voren komen, of onvoldoende beantwoord worden. Vooral wat betreft het eerste onderdeel ben ik van mening dat ik me zo objectief mogelijk heb opgesteld.

Geïnterviewden

(27)

Aan de interviewronde zitten verschillende beperkingen. Voor het selecteren van de te interviewen personen is in eerste instantie gekeken naar de grootste betalers aan BTG. Hier zijn er een aantal van geselecteerd voor een interview. Vervolgens zijn er na intern overleg nog enkele oud-opdrachtgevers, invloedrijke, of belanghebbende personen aan toegevoegd. De geïnterviewde personen staan in onderstaande tabel weergegeven.

Tabel B2: Lijst met geïnterviewde personen.

Om logistieke redenen bevonden deze relaties zich met uitzondering van één (Brussel/ EU) allemaal in Nederland. Ondanks dat vele van hen actief betrokken waren, of zijn bij buitenlandse activiteiten van BTG kan dit als een beperking gezien worden. Ongeveer 70% van de toegevoegde waarde van de Consultancy afdeling komt direct of indirect uit Nederland of van de EU, de overige 30% is dus in de interviews niet, of minder meegenomen.

Het onderzoek richt zich in eerste instantie op de consultancy afdeling van BTG.

Relaties van BTG zien deze tweedeling lang niet altijd, middels bijsturing is getracht de interviews zoveel mogelijk op de consultancy afdeling te betrekken.

Vragen

De interviews zijn semi-gestructureerd uitgevoerd. Voorafgaand aan de interviews is intern navraag gedaan over de relatie met BTG. Zodoende kon naar specifieke ervaringen gevraagd worden en kwam ik iets geinformeerder over. De vragen waren gegroepeerd rond de volgende inhoudelijke onderwerpen, tussen de haakjes staat aangegeven wat voor soort informatie met dit onderwerp beoogd wordt te

achterhalen: Relatie en ervaringen met BTG (diensten, relatie, concurrenten), zienswijze BTG (imago), Waarvoor huren ze BTG expliciet wel en niet in en wie en waarom wel (strategische positie, kritische succesfactoren). Daarbij is hen gevraagd naar de marktverwachtingen (Ontwikkeling Algemene omgeving, trends markt), de

NR. persoon Organisatie functie

1 Kyriakos Maniatis European department for renewable energy Biofuels

* 2 Kees Kwant Senter Novem (Novem) Directeur

3 Jorg Gigler Senter Novem (Novem) Senior projectadviseur GAVE etc.

4 Jeroen Ouwens Senter Novem (Novem) Projectadviseur DEN

5 Ad Schoof Ministerie van EZ Projectleider Transitie biomassa 6 Erik Wissema Ministerie van EZ Projectleider Actieplan biomassa 7 Adriaan Korthuis EVD (Senter) Opdrachtleider Carboncredits

8 Roemers EVD (Senter) Manager PESP

9 Jos Spijkers EVD (Senter) projectadviseur PSO Oekraine

10 Cindy de Groot Provincie Zuid-Holland Medewerker Duurzame energie 11 Alwin Schoonwater NUON (Duurzame energie) Projectmanager biomassa 12 Ria Kalf Stichting projectpureau duurzame energie Projectmedewerker

**13 Henk Kaster Essent energie/ duurzaam

14 Bert Groeneveld Electrabel Projectontwikkeling

15 Gerard Prinsen KARA Hoofd verkoop

15.5 Alexander v/d Hunnink KARA Interne en technische zaken (oud BTG-er) 16 Jos Dennebos Dennebos exploitatie B.V. Directeur

17 Theo Bijman Thecogas Directeur (oud BTG-er)

18 Evert Jaarsma Biopower Directeur

19 Gerard Smakman Stichting energiebureau overijsel Manager Duurzame energie 20 Herman van den Dool ONS Schiedam Directieadviseur

21 Jan Spakman Provincie Groningen Manager Costa Due

* Telefonisch interview ** Schriftelijk interview

(28)

rol van BTG, wat ze missen aan BTG en BTG zouden willen adviseren voor de toekomst (belangen en verwachtingen). Naar eigen inzicht zijn extra vragen toegevoegd en vragen weggelaten, afhankelijk van de specifieke situatie. Aan het begin van de volgende paragrafen wordt ook ingegaan op het soort vragen (behalve bij paragraaf B.2).

(29)

B.2 Soorten relaties

Tijdens de interviews is duidelijk geworden dat verschillende soorten relaties

verschillend tegen BTG aankijken. Dit heeft gevolgen voor de opdrachten die ze, wel of niet, aan BTG zullen uitbesteden. In de onderstaande tabel staat aangegeven welke organisaties de geïnterviewden vertegenwoordigen. Aan de hand van de reacties van de respondenten zijn de organisaties in de volgende categorieën onderverdeeld:

Beleidsmatige overheidsorganen

Uitvoerende/ lagere overheidsorganen

(Particuliere) ondernemingen 1 Ministerie van EZ

(2 pers.)

Stichting Energiebureau Overijssel

KARA (2 pers.) 2 Platform Duurzame

Energie (PDE) NOVEM (3 pers.) Dennebos

3 Provincie Groningen/

Energy Valley/ Costa Due Thecogas

4 Provincie Zuid Holland ONS Schiedam

5 Senter/ EVD (PSO, PESP,

Carboncredits, 3 pers.) Biopower/ Eurofluvial

6 Energy Department EU NUON

7 Elektrabel

8 Essent

9

Tabel B3: categorieën relaties BTG

Over de bovenstaande onderverdeling valt te twisten. Dit is ook niet erg, de

onderverdeling moet niet zwart/wit gezien worden, maar is om een indruk te geven.

Zo heeft bijvoorbeeld het Energy Department van de EU heel veel geld te besteden, beleidsmatige processen zijn dan afgerond, daarom worden ze dan als uitvoerend gezien. Aan de andere kant hebben ze ook meer beleidsmatige opdrachten. Voor PDE geld dit zelfde. De persoonlijke interesse van de respondent van PDE was daarbij dermate beleidsmatig, dat het PDE onder de beleidsmatige opdrachtgevers gezet is.

Bij de verdere uitwerking, zijn de antwoorden van de individuele respondenten over meerdere categorieën gebruikt (met name EU, NOVEM, en PDE), afhankelijk van de situatie.

B.3 Zienswijze op BTG

In deze paragraaf worden de verschillende zienswijzen op BTG van de verschillende categorieën relaties omschreven. Deze zijn onder meer in kaart gebracht aan de hand van vragen over de onafhankelijkheid van BTG, de werkwijze, het imago en de relatie en ervaring met BTG.

Beleidsmatige overheidsorganen

Deze categorie ziet BTG in eerste plaats als behartiger van haar eigen belangen.

Deze belangen zijn de pyrolyse technologie en de biomassamarkt in zijn algemeenheid. Zij vinden BTG niet onafhankelijk en zullen daarom niet snel

opdrachten van markt, technologie of beleidsevaluerend en adviserend karakter aan BTG gunnen. Wie is wel onafhankelijk? is dan de volgende vraag. Niemand is echt onafhankelijk kwam hieruit, maar BTG zien ze hiervoor te veel als één onderneming welke naar buiten echt als Pyrolyse onderneming optreedt. (neem de rol in transitie biomassa. BTG als trekker pyrolyse pad). ECN is groter en zet in op meerdere zaken,

(30)

de beleidsafdeling van ECN wordt daardoor als onafhankelijker gezien. Dit zelfde geld voor Ecofys. Bedenk hierbij dat deze bedrijven duidelijk meerdere afdelingen (of deelnemingen) hebben, welke niet, of minder door dezelfde personen

vertegenwoordigd worden (scheiding is groter).

Ook NOVEM gaf het belang van scheidingen aan, zij hanteert intern een lijst met ongeveer honderd bedrijven, iedere entiteit staat hier apart genoemd, E-concern staat hier dus meerdere malen op en maakt zo meer kans op een opdracht.

BTG associëren ze daarbij met technologische kennis ( terzijde:“It’s all in the name”

gaf een respondent aan). Voor zaken over beleid en communicatie en andere niet technologische zaken denken ze niet (snel) aan BTG.

Wel denken de meeste snel aan BTG als het gaat over realisatie van projecten (in het buitenland). Ze zien BTG als een echtte projectontwikkelaar, een bedrijf dat een technologie in praktijk brengt. De buitenlandse projecten genieten hierbij hoog aanzien.

Uitvoerende en lagere overheidsorganen

Uitvoerende overheidsorganen hebben over het algemeen geen problemen met de onafhankelijkheid van BTG. Zij kennen BTG ook niet als belangenbehartiger.

Uitvoerende overheidsorganen met een binnenlandse CO21 doelstelling associëren BTG over het algemeen niet met realisatie van projecten (in Nederland). Dit komt wellicht ook gedeeltelijk voort uit het geringe aantal projecten wat er in Nederland gerealiseerd is en het aantal projecten waar BTG in Nederland bij betrokken is geweest, maar die niet gerealiseerd zijn. Eén respondent gaf aan niet te weten dat BTG hier ook actief mee bezig is.

Veel provincies zeggen doelstellingen te hebben voor realisatie van duurzame

energie opwekking of CO2 reductie. De geïnterviewden willen projectrealisatie binnen hun provincie, dat is de legitimiteit van hun functies. Hier hebben zij vaak naast de nationale financiële regelingen ook nog provinciale gelden voor. Hiervoor worden veelal andere bedrijven dan BTG voor benaderd (E-concern, KEMA, en vele kleinere bureaus).

Eén respondent zei zelfs dat: “BTG moet oppassen met haar cynisme over de Nederlandse markt, anders profiteert ze er niet van mee.” Hij meldde dat het hier gewoon gaat gebeuren omdat hier politieke wil en dus geld is. Ook een andere respondent liet dit doorschemeren.

De internationaal georiënteerde uitvoerende overheidsorganisaties2 hebben andere doelen, bijvoorbeeld het bevorderen van Nederlandse export of het realiseren van CO2-reductie in het buitenland (welke dan aan Nederland wordt toegeschreven in verband met Kyoto afspraken). Ook bij hen zijn rapporten zeker geen doel, maar een middel om initiatieven te beoordelen. Het gaat om daadwerkelijke actie, meestal in de vorm van fysieke producten. Over de projectimplementatie van BTG zelf zijn zij niet zo onder de indruk (PSO/ PESP). Met name de spin-off vinden ze minimaal. BTG is wat hun betreft geen strategische partner, maar slechts een adviseur voor andere partijen. Ze zien BTG niet als zelfstandig projectontwikkelaar.

Commercieel noemen ze BTG als adviseur zeker, want haar tarieven zijn niet laag (PSO/ PESP).

1 Zijnde provincies en organen welke hieruit voort komen

2 SENTER en EVD, voor de programma’s PSO, PESP, Carboncredits. Bij PSO is niet met de manager maar met een landenverantwoordelijke gesproken, dit heeft als beperking dat er over andere landen bijzonder weinig gezegd is.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Toen de Japanse firma’s ver­ volgens hun eigen distributiekanalen begonnen op te zetten en in vele gevallen ook de bestaande samenwerkingsverbanden opzegden, verloren

karakteristiek van elk wordt bepaald door geheel eigen factoren als ge­ schiedenis, traditie, grootte, aard van de bedrijfstak, enz. Het zijn factoren als deze, welke

0m de invloed van de populatiegrootte en de dichtheid te bepalen, werd op verschillende dagen in het bloelseizoen en op meerdere plaatsen in een grote en een kleine populatie

Door deze groep nu al bekend te maken met MERK A én te binden aan MERK A kan voor nieuwe aanwas gezorgd worden die nodig is om het verwachte verlies van oudere lezers te

5) In de Reisproef heeft het inleveren van de parkeervergunning voor twee jaar tegengewerkt bij een aantal mensen om hun auto via de bonusregeling in te leveren. Als deze regeling

status, macht over middelen, representatie en symbolen (titels, formaat kantoor, auto, mobiele telefoon). Voor externen geldt grotendeels hetzelfde met dien verstande dat de

Om een idee te hebben van de nauwkeurigheid van de berekende oppervlakte, wordt per BWK-eenheid de zekere en de maximaal mogelijke oppervlakte in Vlaanderen meegegeven, gebaseerd

Het gepercipieerde belang van de meeste toetredings- barrières verschilt niet tussen grote en kleine bedrijven (tabel 4).. Voor sommige barrières worden enkele signifi-