Een politieke jojo?
De Partij van de Arbeid en het besluitvormingsproces rond de vervanging
van de F-16 in historisch perspectief
Wouter Schelfhorst s1882511 s1882511@student.rug.nl wouterschelfhorst@hotmail.com 06-24784796 Valkenboslaan 71b 2563 CG Den Haag Masterscriptie Geschiedenis
Masterspecialisatie Geschiedenis voor Politiek, Bestuur en Beleid Rijksuniversiteit Groningen
Begeleider: dr. S. de Hoop
Inhoudsopgave
Inleiding 4
1 Historische kaders 12
1.1 De PvdA en het Nederlands buitenlands en veiligheidsbeleid in historisch perspectief 12
- De historische oriëntatie van het buitenlands beleid 12
- Den Uyl als breekpunt met de Atlantische traditie? 14
- Een belangrijke overbruggingsfase 16
- Van Kok tot Rutte: een einde aan het traditionele buitenlandbeleid? 17
- Besluit 19
1.2 De PvdA en de historische band met defensie 20
- Van SDAP naar PvdA: ideologische heroriëntatie 20
- De NAVO-discussie binnen de PvdA 21
- Defensieprioriteiten in de jaren zeventig 23
- ‘Congressen kopen geen vliegtuigen’ 23
- De atoomdiscussie 25
- De realiteit is anders: de ‘moderne’ PvdA en defensiebesluiten 26
- Besluit 29
1.3 De defensie-industrie en de Nederlandse politiek 31
- De defensie-industrie in historisch perspectief 31
- Kenmerken van de defensie-industrie en de relatie met de politiek 32
- Overheidsbeleid 34
- De politieke lobby 35
- Een haat-liefdeverhouding: de PvdA en de defensie-industrie 36
- Besluit 37
2 De PvdA en het besluitvormingsproces rond de vervanging van de F-16 39
2.1 De JSF onder de politieke radar (1994-1998) 39
- De oorsprong 39
- De F-16 op termijn vervangen 41
- De politiek krijgt argwaan 44
- Besluit 46
2.2 Meedoen betekent kopen: de PvdA en het besluit tot deelname aan de ontwikkelingsfase 46
- Het besluitvormingsproces begint 47
- Belangrijke knelpunten 49
- Studies als rechtvaardiging 50
- Het interne debat binnen de PvdA over SDD-deelname 52
- Besluit 59
2.3 De erfenis van Kok: Nederland de JSF-fuik ingelokt 61
- De PvdA in de oppositie: toch maar geen JSF? 61
- Twee handen op één buik: de luchtmacht en de Amerikanen 64
- Constructieve oppositie 65
- Studies en rapporten als rechtvaardiging? 67
- Terug op het pluche: de PvdA als coalitiepartner 70
2.4 A self-fulfilling prophecy: de JSF komt er 81
- Van Balkenende IV naar Rutte I 81
- De PvdA als oppositieleider 83
- De PvdA komt er niet onderuit 87
- Van nota tot aanschafbesluit 90
- Besluit 95
Conclusie 97
Nawoord 103
Inleiding
Op 6 november 2013 gaf Angelien Eijsink namens de Tweede Kamerfractie van de PvdA goedkeuring aan het voornemen van het kabinet Rutte II om 37 F-35-gevechtstoestellen aan te schaffen, ter vervanging van de F-16. Het besluitvormingsproces draaide vooral om de Amerikaanse F-35, beter bekend als de Joint Strike Fighter (JSF).1 Een definitief ‘ja’ tegen de JSF liet lang op zich wachten,
mede doordat de PvdA niet akkoord kon of wilde gaan. De worsteling van de PvdA uitte zich in de
loop der jaren in wisselende standpunten, waardoor de partij vaak is beschuldigd van ‘draaien.’2
In de historiografie is het besluitvormingsproces rond de vervanging van de F-16, en in veel mindere mate de rol van de PvdA daarin, vanuit diverse perspectieven belicht. Christ Klep betoogt dat de verdeeldheid binnen de PvdA paste in de geschiedenis van het JSF-dossier, waarin vertragingen, kostenoverschrijdingen en politieke verdeeldheid centraal stonden. Hij koppelt de PvdA-worsteling bovendien aan het feit dat het in oppositietijd makkelijker was een anti-JSF-houding aan te nemen dan
in regeringstijd.3 Marc Chavannes heeft een andere verklaring voor het PvdA-optreden: ‘De PvdA
heeft bij grote militaire aankopen een traditie van niet-willen en toch kopen.’4
Giles Scott-Smith en Max Smeets concluderen dat andere factoren een minstens zo belangrijke rol in het vervangingsproces speelden, zoals de sterke relatie met de VS en de zorgelijke situatie van het Nederlandse luchtvaartcluster. Volgens Scott-Smith en Smeets speelden ook externe variabelen, zoals een verlaging van (defensie)budgeten, een belangrijke rol.5 Het belang van externe
invloeden wordt onderschreven door Dick Zandee, die het besluitvormingsproces samenvat als ‘de
consistentie van de brede JSF-lobby waartegen de oppositie van de PvdA het aflegde.’6
Virginie Mamadouh en Herman van der Wusten stellen bovendien dat de Nederlandse militaire geschiedenis, het buitenlands beleid en economische belangen de Nederlandse deelname aan het
JSF-project mede bepaalden.7 Behalve externe wetenschappers hebben ook PvdA’ers de eigen rol in het
1 Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 33 763, nr. 33.
2 De verwijten van ‘draaien’ die de PvdA ten deel zijn gevallen, waren afkomstig van wetenschappers, de media, politici van
andere politieke partijen, maar ook van eigen partijleden.
K. Schramade, ‘PvdA draait door in JSF-dossier,’ Follow the Money (9 september 2013). http://www.ftm.nl/exclusive/pvda-draait-door-in-jsf-dossier/ (vrijdag 14 februari 2014).
3 Hoewel Klep in zijn boek een hoofdstuk wijdt aan het politieke besluitvormingsproces rond de vervanging van de F-16 en
hij daarin aandacht heeft voor de rol van de PvdA, vooral rond het besluit over de SDD-deelname in 2002, richt hij zich in zijn boek vooral op het grotere JSF-verhaal met veel aandacht voor technische details. Hij onderzoekt wat de strategische argumenten achter de JSF waren, wat de JSF-partnerlanden hoopten te bereiken en hij heeft nauwkeurig in beeld gebracht hoe het project zich in de loop der tijd in de VS ontvouwde en waar de gevoeligheden zaten. Ten aanzien van het
besluitvormingsproces in Nederland beschrijft hij vooral de belangrijkste ontwikkelingen, zonder daarbij een bepaalde partij centraal te stellen.
C. Klep, Dossier-JSF: Joint Strike Fighter, het megaproject, de politiek, de aankoop (Amsterdam 2014) 8-14, 24-25.
4 Hoewel Chavannes niet expliciet verwijst naar de aanschaf van de F-16 in de jaren zeventig, past die episode goed in zijn
betoog dat de PvdA historisch gezien moeite heeft met de aanschaf van defensiematerieel. M. Bos, ‘De PvdA schaft F-16’s aan,’ Historisch Nieuwsblad nr. 9 (2011).
M. Chavannes, ‘Beetjenietgekochtewelbestelde JSF, symbool van een dunne coalitie,’ NRC Handelsblad (24 april 2009).
5 G. Scott-Smith en M. Smeets, ‘Noblesse Oblige: The transatlantic security dynamic and Dutch involvement in the Joint
Strike Fighter program,’ International Journal: Canada's Journal of Global Policy Analysis nr. 68 (winter 2012-2013) 50-51.
6 D. Zandee, ‘De onvermijdelijke aanschaf van de JSF,’ Internationale Spectator jrg. 68 nr. 6 (2014) 57. 7 V. Mamadouh en H. van der Wusten, ‘The footprint of the JSF/F-35 Lightning II military jet in the Netherlands.
besluitvormingsproces beschouwd. Ruud Koole beschrijft hoe zijn partij in 2002 werd verscheurd door tegengestelde belangen en hoe van zowel binnen als buiten de partij werd geprobeerd invloed uit te oefenen op het PvdA-besluit.8
In de historiografie wordt ook het interne PvdA-besluitvormingsproces als mogelijke verklaring voor het PvdA-optreden aangemerkt.9 In de loop der jaren zijn diverse thesen over het
interne PvdA-besluitvormingsproces en de relatie met defensie vastgesteld. Al in de jaren tachtig concludeerde Bart Tromp dat er geen tegenstelling was tussen defensie en sociaaldemocratische
beginselen.10 Problemen van vrede en veiligheid confronteerden sociaaldemocraten met de
onaangename werkelijkheid van internationale machtspolitiek. Het interne PvdA-beleidsproces bestond volgens Tromp uit losse beslissingen, werkgroepen en nota’s, die geen onderdeel uitmaakten
van interne discussie.11 Kees Kraaijeveld concludeerde dat de PvdA sinds haar oprichting een
‘zwabberkoers’ voert ten aanzien van defensievraagstukken.12 Recent stelde Thijs Niemantsverdriet
dat de partijleiding de achterban vaak opzij zet en vatte hij de PvdA-partijcultuur als volgt samen: ‘Ideologische onzekerheid, onplezierige omgangsvormen en een grote neiging tot zelfkastijding – dat
zijn de drie grote kwalen van de PvdA.’13
Specifiek met betrekking tot het JSF-optreden constateerde Chavannes de historische trend ten aanzien van materieelaanschaf. Mark Kilian stelt dat de PvdA-bewindspersonen al vroeg akkoord
waren met de JSF en de fractie buitenspel zetten.14 Die conclusie lijkt te worden onderschreven door
Du Pré en Righton die stellen dat Eijsink steeds argumenten moest bedenken voor besluiten die boven
haar hoofd waren genomen.15
In de loop der jaren heeft de PvdA veel kritiek op haar JSF-optreden gekregen, die vooral neerkwam op het feit dat de partij zou ‘draaien.’ Jos Heymans meent dat het fractiestandpunt dusdanig
vaak is veranderd dat er inderdaad sprake is van gedraai.16 Kustaw Bessems en Dirk Jacob Nieuwboer
8 R. Koole, Mensenwerk: herinneringen van een partijvoorzitter, 2001-2007 (Amsterdam 2010) 122-130.
9 Lidwien Venselaar zei het volgende over (de aard van) het besluitvormingsproces in een intern PvdA-rapport: ‘Ik geloof dat
de huidige organisatie niet echt werkt, dat de leden niet het gevoel hebben dat er naar ze wordt geluisterd. Verder heb ik ook de indruk dat er veel dingen door individuen of kleine groepjes worden geregeld, zoals de besluitvorming over de JSF.’ H. Andersson, S. van Driel, J. Dijsselbloem e.a., Onder een gesloten dak groeit geen gras: Voor de leden, nieuwe leden,
politieke vertegenwoordigers en sympathisanten van de PvdA (Amsterdam 2002) 19.
10 B. Tromp, ‘Socialisme en defensie. De PvdA en het probleem van oorlog en vrede,’ in: E. van den Beugel (red.), Te
beginnen bij Nederland. Opstellen over oorlog en vrede (Amsterdam 1983) 262-263.
11 B. Tromp, ‘Vechten overzee: de PvdA en militaire interventies,’ S&D nr. 5 (2007) 19-20.
12 K. Kraaijenveld, ‘Camouflagepak misstaat de PvdA; Oorlogsgeweld is niet te beheersen en leidt altijd tot excessen als in
Abu Ghraib,’ Volkskrant (29 januari 2005) 1.
13 T. Niemantsverdriet, De vechtpartij: De PvdA van Kok tot Samsom (Amsterdam 2014) 258.
14 M. Kilian, ‘Kunnen we bouwen op de PvdA,’ in: http://socialisme.nu/blog/theoretisch/kunnen-we-bouwen-op-de-pvda/
(januari 2014) 1-2.
15 R. Du Pré en N. Righton, ‘Inhoudsmens heeft eerst nog wat vragen,’ Volkskrant (7 november 2013).
16 Heymans voert diverse voorbeelden aan die volgens hem de conclusie rechtvaardigen dat de PvdA meerdere keren
daadwerkelijk draaide: ‘Want waar staat de PvdA nu eigenlijk? In 1998 lijkt dat duidelijk: het kabinet-Kok besluit mee te doen aan de ontwikkeling van de JSF, met in het achterhoofd de optie om het toestel te zijner tijd relatief goedkoop te kunnen aanschaffen. Eenmaal in de oppositie verandert de PvdA van standpunt en eist dat het kabinet ook naar andere aanbieders kijkt, zoals Saab en Dassault. Maar als de sociaaldemocraten weer terug zijn in de regering gaat de samenwerking met Lockheed Martin, de producent van de JSF, weer vrolijk en kritiekloos verder.’
J. Heymans, ‘Het gejojo van de PvdA,’ (27 april 2013).
stellen echter dat ‘draaien’ onvermijdelijk is en daarmee leidt tot overtrokken verwijten.17 Daarmee
plaatsen ze principiële vraagtekens bij de rechtvaardigheid van kritiek op het zogenaamde ‘draaien’ van partijen. Een ander veel gemaakt verwijt was dat de PvdA tegengesteld aan
verkiezingsprogramma’s zou handelen.18 Bovendien beschuldigden CDA en VVD de PvdA ervan de
aan het JSF-project gerelateerde werkgelegenheid op het spel te zetten.19 In diverse studies werd echter
geconstateerd dat deze werkgelegenheidseffecten werden overdreven, waardoor ook de
rechtvaardigheid van deze kritiek kan worden betwist.20
Uit de historiografie volgen verschillende verklaringen voor het PvdA-optreden in het
JSF-besluitvormingsproces, zoals haar politieke rol of haar historische worsteling met materieelaanschaf.21
Daarnaast vormen de diverse constateringen over het interne PvdA-besluitvormingsproces mogelijk een verklaring voor haar JSF-optreden. Opvallend is verder de kritiek ten aanzien van ‘draaien’ en het geen oog hebben voor werkgelegenheidseffecten, waarvan de rechtvaardigheid kan worden betwist.
Tegelijkertijd is er discussie over welke factoren de Nederlandse keuze voor de JSF bepaalden.22
De wetenschappelijke aandacht voor het Nederlandse JSF-besluitvormingsproces is relatief beperkt. De historiografie is bovendien veelal beschrijvend van aard, slechts gericht op bepaalde fasen en nauwelijks specifiek gericht op de rol van de PvdA. Een analyse van het volledige besluitvormingsproces met daarin centraal de rol van de PvdA, is afwezig, evenals een verklaringsmodel voor het JSF-optreden van de sociaaldemocraten, dat rekening houdt met zowel interne als externe factoren die mogelijk het verloop van het besluitvormingsproces hebben bepaald. Bovendien is het PvdA-optreden in het JSF-besluitvormingsproces nooit in historisch perspectief geplaatst en is de kritiek op de partij nooit getoetst of in lange termijn perspectief geplaatst.23 De
wetenschappelijke relevantie van dit onderzoek ligt in deze constateringen, die tevens leiden tot de volgende centrale probleemstelling: Waarom heeft de PvdA in het besluitvormingsproces rond de
vervanging van de F-16 tussen 1999 en 2013 besloten tot de door haar gevoerde beleidslijn met betrekking tot de JSF en in hoeverre is de kritiek die de PvdA op haar optreden heeft gekregen gerechtvaardigd?
17 Volgens Bessems en Nieuwboer is de angst beschuldigd te worden van ‘draaien,’ en daarmee vaak ‘kiezersbedrog,’ voor
veel politici aanleiding te proberen nooit in het openbaar van standpunt te veranderen.
K. Bessems en D. Nieuwboer, Doe eens normaal man, in 7 stappen naar een betere politiek (Amsterdam 2012) 23.
18 In 2008 bijvoorbeeld beschuldigde de SP de PvdA van draaien nadat zij, in tegenstelling tot wat zij in het
verkiezingsprogramma voor 2006 had beloofd, akkoord was gegaan met – op termijn - de aanschaf van een JSF-testtoestel. https://www.sp.nl/nieuws/2008/02/grootste-wapenorder-van-eeuw-dankzij-grootste-draai-pvda (dinsdag 27 mei 2014).
19 N. Posthumus, ‘VVD en CDA vallen PvdA aan in JSF-debat – ‘kennisindustrie om zeep’,’ NRC (12 juli 2012).
20 In de loop der jaren zijn diverse studies gepubliceerd waaruit bleek dat de werkgelegenheid die was gemoeid met het
JSF-project werd overschat. In 2009 bijvoorbeeld concludeerde het Centraal Planbureau (CPB) dat het JSF-JSF-project nauwelijks tot meer banen in Nederland zou leiden.
Centraal Planbureau (CPB), ‘Werkgelegenheidseffecten deelname JSF programma,’ CPB Notitie (23 februari 2009) 19.
21 In dit onderzoek zal de term ‘JSF-besluitvormingsproces’ vaak worden toegepast als vereenvoudiging van de zinsnede ‘het
besluitvormingsproces rond de vervanging van de F-16’ en omdat het besluitvormingsproces uiteindelijk leidde tot de Nederlandse keuze voor de JSF.
22 Scott-Smith en Smeets en Zandee betogen bijvoorbeeld dat ook externe invloeden als economische belangen en
lobbyinspanningen een cruciale rol speelden. Mamadouh en Van der Wusten stellen bovendien dat ook de historische oriëntatie van het Nederlands buitenlands en defensie(industrie)beleid de keuze voor de JSF mede bepaalde.
Het onderzoek is onderverdeeld in twee delen. Deel één bevat drie historische kaders, namelijk buitenlands beleid, defensiebeleid en defensie-industriebeleid - in lijn met de constateringen van Mamadouh en Van der Wusten - die een handvat moeten bieden om het PvdA-optreden inzake de JSF in lange termijn perspectief te plaatsen. In het tweede deel staat het JSF-besluitvormingsproces centraal en wordt het PvdA-optreden in vier chronologische hoofdstukken geanalyseerd.
In de historiografie werd de Nederlandse band met de VS als verklaring voor de JSF-aanschaf opgevoerd. Over het historisch belang van deze trans-Atlantische band in het buitenlands beleid worden echter tegenstrijdige beweringen gedaan.24 Deze discrepantie leidt tot de volgende deelvraag
voor hoofdstuk één: In hoeverre ontwikkelde de trans-Atlantische band zich, ten opzichte van de band
met Europa, in de loop der jaren als dominante factor in het buitenlands beleid en in hoeverre sluit die ontwikkeling aan bij de historisch gegroeide opvattingen van de PvdA over buitenlands beleid en de relatie met de VS?
De relatie tussen de PvdA en defensie is meermaals onderzocht.25 Wat opvalt is dat deze
relatie vooral wordt beschreven voor de periode tot en met de jaren zeventig.26 Chavannes
constateerde een tegenstelling tussen wat de partij wil en doet, die wordt versterkt door de PvdA zelf.27
Er was bovendien discussie over de rol en invloed van de verschillende partijlagen, die meerdere keren
botsten over materieelaanschaf.28 De deelvraag die in het tweede hoofdstuk centraal staat is de
volgende: In hoeverre is er binnen de PvdA historisch gezien sprake van serieuze discussie over
belangrijke defensiekwesties als bondgenootschappelijke verplichtingen (NAVO), materieelaanschaf (F-16) en militaire uitzendingen en welke conclusies kunnen hieruit worden getrokken omtrent de invloed van de verschillende partijlagen op defensiebesluiten?
Zandee stelde dat de defensie-industrie en haar lobby een dusdanig belangrijke rol in het
24 Hoewel Menno Bos betoogt dat die relatie bijvoorbeeld bepalend was voor de aanschaf van de F-16 in de jaren zeventig,
stelt Alfred van Staden juist dat deze Atlantische relatie sinds de jaren negentig aan slijtage onderhevig is. Bos, ‘De PvdA schaft F-16’s aan.’
D. Hellema, M. Segers en J. Rood (red.), Bezinning op het buitenland: het Nederlands buitenlands beleid in een onzekere
wereld (Den Haag 2011).
25 Frank Zuijdam bijvoorbeeld schreef zijn proefschrift over het debat over vrede en veiligheid binnen de PvdA in de periode
1958-1977 en Philip van Praag onderzocht het interne debat binnen de PvdA in de periode 1966-1977. Verder zijn er meerdere artikelen geschreven over de PvdA en haar band met defensie, onder andere door voormalig PvdA-partijideoloog Bart Tromp. Het PvdA-optreden bij de aanschaf van de F-16 is eveneens meerdere malen onderwerp van onderzoek geweest. Het F-16-besluitvormingsproces maakt onderdeel uit van het onderzoek van Zuijdam. Bovendien komt die episode uitgebreid aan de orde in het proefschrift van Bert Kreemers over de aanschaf van gevechtsvliegtuigen in Nederland. Menno Bos publiceerde een artikel over het reilen en zeilen binnen de PvdA ten tijde van de aanschaf van de F-16.
F. Zuijdam, Tussen wens en werkelijkheid: het debat over vrede en veiligheid binnen de PvdA in de periode 1958-1977 (Amsterdam 2002).
P. van Praag, Strategie en illusie: elf jaar intern debat binnen de PvdA 1966-1977 (Amsterdam 1990).
26 Het beeld van de PvdA dat in deze periode naar voren komt is dat van een partij waarin de traditionele afkeer van
bewapening en machtspolitiek als een rode draad door de geschiedenis loopt en een belemmering vormde voor een reële buitenlandse koers.
27 De PvdA erkent bijvoorbeeld enerzijds dat de NAVO de hoeksteen van het veiligheidsbeleid is, maar wil tegelijkertijd af
van een aantal taken, zoals de kernwapentaak, waaraan Nederland zich in dat verband sinds jaren heeft gecommitteerd. PvdA-verkiezingsprogramma Tweede Kamerverkiezingen 2012, Nederland sterker en socialer, 65.
besluitvormingsproces speelden, dat de PvdA-oppositie het daartegen aflegde.29 Deze constatering
leidt tot de volgende deelvraag voor hoofdstuk drie: Waardoor kon de defensie-industrie zich in de
loop der jaren als een dermate invloedrijke partij in politiek-den haag opwerpen dat zij, zoals in de historiografie wordt betoogd, mogelijk haar stempel kon drukken op het JSF-besluitvormingsproces en welke rol speelde de PvdA bij het verwerven van deze positie? Doel van ieder hoofdstuk is, naast
het beantwoorden van de deelvragen, te analyseren welke belangrijke ontwikkelingen of constanten zichtbaar waren in het Nederlands beleid ten aanzien van de drie beleidsterreinen en die te koppelen
aan de PvdA-opvattingen over deze onderwerpen.30
In het tweede deel staat het PvdA-optreden in het JSF-besluitvormingsproces centraal, waarin drie (chronologische) fasen te onderscheiden zijn, die elk een hoofdstuk beslaan. Deel twee begint met een hoofdstuk waarin de geschiedenis voorafgaand aan het besluitvormingsproces wordt geschetst. De voedingsbodem voor de JSF werd toen al gelegd, volgens Klep vooral door de luchtmacht: ‘De luchtmacht liep wel erg voor de fanfare uit.’31 In dit hoofdstuk staat de volgende vraag dan ook
centraal: Waardoor kon de JSF, nog voordat het politieke besluitvormingsproces überhaupt was
begonnen, eind 1998 in de beste positie verkeren om de F-16 te vervangen en welke rol speelde de PvdA daarbij?
In hoofdstuk twee staat de eerste fase van het besluitvormingsproces centraal, die in 2002 uitmondde in deelname aan de JSF-ontwikkelingsfase (SDD-fase). PvdA-partijvoorzitter Koole erkende dat ‘meedoen aan de ontwikkeling van de JSF de kans om later niet de JSF aan te schaffen
heel klein zou maken.’32 Die conclusie, gekoppeld aan het debat binnen de PvdA, leidt tot de volgende
deelvraag: Waarom besloot de PvdA onder Kok II akkoord te gaan met deelname aan de SDD-fase
van het JSF-programma, terwijl zij tegelijkertijd erkende dat SDD-deelname hoogstwaarschijnlijk zou leiden tot definitieve aanschaf van de JSF?
In hoofdstuk drie wordt de gecompliceerde fase van het besluitvormingsproces tussen 2003 en 2010 geanalyseerd. De PvdA vervulde wisselende politieke rollen en bovendien werd de business case
rond de SDD-deelname getest.33 Diverse onderzoeken oordeelden negatief over het JSF-project en
rechtvaardigden daarmee PvdA-stellingnames. Desalniettemin was er volgens Kees Kalkman sprake van sluipende vastlegging op de JSF: ‘Toch drijft de feitelijke gang van zaken ons met ijzeren
29 Dat de defensie-industrie en lobbyinspanningen het JSF-besluitvormingsproces grotendeels bepaalden volgt uit de
volgende constateringen van Frank Slijper: ‘Het is het zure bewijs van een falende democratie, waarin een goed voorgekookte lobby van militairen en wapenindustrie de wens van de meerderheid van de Nederlandse bevolking - geen miljardenuitgave voor een peperduur wapen - weet te passeren.’
F. Slijper, ‘JSF aanschaf is weergaloze blunder,’ VD AMOK nr. 2 (2006).
30 Uiteindelijk wordt daarmee beoogd te onderzoeken of er historische ontwikkelingen en constanten binnen de PvdA of haar
beleid zijn die mogelijk invloed gehad kunnen hebben op haar optreden in het JSF-besluitvormingsproces.
31 Klep, Dossier-JSF, 19. 32 Koole, Mensenwerk, 123.
33 De business case rond de SDD-deelname was vastgesteld tussen de Tweede Kamer, de belangrijkste ministeries (Defensie,
wetmatigheid in de richting van een keuze voor de JSF.’34 Deze constateringen leiden tot de volgende
deelvraag: Waarom won de JSF tussen 2003-2010 steeds meer terrein op zijn concurrenten en hoe
past deze ontwikkeling binnen het PvdA-optreden inzake het JSF-dossier in deze periode?
In hoofdstuk vier staat de laatste fase, onder de kabinetten Rutte I en II, centraal. In deze periode vervulde de PvdA zowel de oppositie- als coalitierol. Daarmee samenhangend wilde zij eerst een einde maken aan het JSF-project om uiteindelijk alsnog akkoord te gaan met de JSF-aanschaf. De volgende vraag staat in hoofdstuk vier centraal: Waarom besloot de PvdA in 2012 uit het JSF-project
te willen stappen om vervolgens eind 2013 alsnog akkoord te gaan met de aanschaf van de JSF?
Het PvdA-optreden wordt vooral onderzocht op het niveau van de Tweede Kamerfractie en in mindere mate op dat van de bewindspersonen en achterban. Het eerste deel van dit onderzoek komt tot stand op basis van een historiografische literatuurstudie, waarbij naast de historiografie gebruik gemaakt wordt van rapporten, beleidsnota’s, Kamerstukken, krantenartikelen en beginsel- en partijprogramma’s. Enkele belangrijke werken zijn eerder reeds genoemd. De bronnen voor het tweede deel van het onderzoek zijn (noodgedwongen) meer primair van aard. Naast wetenschappelijke studies over de JSF-effecten en de historiografie over het besluitvormingsproces vormen
Kamerstukken en mediaberichten de belangrijkste bronnen. 35 Daarnaast zullen memoires,
documentaires, publicaties en overheidsstukken over het JSF-project in de VS en Nederland worden
geanalyseerd.36 Ten slotte worden enkele interviews met betrokken politici gehouden om meer inzicht
te krijgen in de aard van het besluitvormingsproces.
Methode
De deelvragen worden beantwoord aan de hand van subvragen die als rode draad door de verschillende subkopjes lopen. Voor de historische kaders geldt dat op basis van voornoemde bronnen de belangrijkste ontwikkelingen in het Nederlands beleid worden gekoppeld aan de ontwikkelingen binnen de PvdA. Op deze manier worden conclusies getrokken over trends en constanten in zowel het Nederlands als PvdA-beleid. Door het interne debat te vergelijken met de PvdA-partijlijn en het regeringsbeleid worden conclusies getrokken over de invloed van de partijlagen. Door dit voor een langere periode in kaart te brengen worden prioriteiten en constanten in het PvdA-beleid aangetoond. De eigen conclusies over constanten in het PvdA-beleid worden vergeleken met de historiografische constateringen.37 Door het PvdA-beleid in oppositie- en regeringstijd met elkaar en
34 K. Kalkman, ‘Keuze voor JSF militair niet echt logisch,’ Vredesmagazine jrg. 1 nr. 3 (2008).
35 Eerder in de inleiding is reeds aangegeven dat dit onderzoek van het werk van Klep verschilt door de prioriteit die in dit
onderzoek aan het besluitvormingsproces en de rol van de PvdA daarin wordt gegeven. Bij Klep vormen deze onderwerpen slechts onderdeel van zijn boek, dat zich grotendeels op de technische aspecten van de JSF, de strategische argumenten en de ontwikkelingen in de VS richt.
36 Veel van deze ‘geheime’ stukken zijn vrijgekomen nadat het televisieprogramma KRO Brandpunt voor een tweetal
documentaires over de JSF in Nederland een beroep deed op de Wet Openbaarheid Bestuur (WOB). Andere ‘geheime’ stukken met interessante informatie over het JSF-project werden openbaar dankzij Wikileaks.
37 Als wordt geconcludeerd dat de invloed van de achterban historisch gezien beperkt is wordt daarmee de constatering van
met partijprogramma’s te vergelijken wordt bepaald in hoeverre de politieke positie een verklaring voor haar optreden vormt. Aan het eind van ieder hoofdstuk wordt een overzicht van eventueel waargenomen constanten gegeven, die mogelijk later een rol spelen bij de JSF.
Het PvdA-optreden in het JSF-besluitvormingsproces wordt langs een aantal lijnen geanalyseerd. De periode tot 1999 is summier onderzocht en wordt vooral geanalyseerd aan de hand van reconstructies van journalisten. Door die te vergelijken met openbare informatie en Kamerstukken wordt bepaald in hoeverre er sprake was van een proces ‘achter de schermen’ en welke partijen daarvoor verantwoordelijk waren. Het verloop van het JSF-besluitvormingsproces en de rechtvaardiging van regeringsbeslissingen daarin, wordt geanalyseerd aan de hand van primair Kamerstukken en media-uitingen. Bovendien worden de onderliggende rapportages en onderzoeken geanalyseerd, waardoor conclusies kunnen worden getrokken over de al dan niet terechte gronden van
regeringsbesluiten.38 De eigen conclusies worden waar mogelijk vergeleken met de historiografie. Het
PvdA-optreden wordt geanalyseerd aan de hand van dezelfde bronnen. Door haar eigen rechtvaardigingen en verklaringen te analyseren en te toetsen aan de informatie over het JSF-project, de verschillende studies en aan de conclusies en besluiten van andere partijen, in de historiografie en
media, wordt het PvdA-optreden verklaard en de rechtvaardigheid ervan vastgesteld.39
Door PvdA-verkiezingsprogramma’s te vergelijken met het gevoerde beleid wordt vastgesteld in hoeverre de PvdA afweek van haar programma’s. Door het PvdA-optreden in regerings- en oppositietijd met elkaar te vergelijken en te koppelen aan de gezette stappen in de betreffende fase en de verantwoording ervan, wordt bepaald welke invloed haar politieke positie had en in hoeverre
bepaalde stellingnames logisch voortvloeiden uit het gevoerde beleid.40 Op die wijze wordt tevens de
kritiek op de partij getoetst.
Door de interne discussie binnen de PvdA te vergelijken met uitingen in debatten en met de gevoerde partijlijn, worden conclusies getrokken over de invloed van partijlagen en de rechtvaardiging
van de PvdA voor haar handelen.41 De rechtvaardigheid van de kritiek op de PvdA op specifieke
momenten in het besluitvormingsproces wordt op twee manieren bepaald, namelijk enerzijds door de kritiek feitelijk te beoordelen en anderzijds door de kritiek te plaatsen in de al dan niet terechte
rechtvaardiging van de PvdA voor haar stellingnames.42
38 De belangrijkste besluiten uit het JSF-besluitvormingsproces, zoals het besluit tot deelname aan de ontwikkelingsfase,
waren vooral gebaseerd op aantrekkelijke vooruitzichten over industriële orders en werkgelegenheid. Juist die vooruitzichten werden in de loop der jaren in diverse studies bekritiseerd.
39 De PvdA heeft haar optreden vaak gerechtvaardigd aan de hand van de negatieve ontwikkelingen rond het JSF-project.
Vertragingen, kostenoverschrijdingen, onduidelijkheid over gelden en zwaar tegenvallende werkgelegenheids-, spin-off- en spillovereffecten waren belangrijke verklaringen voor het PvdA-handelen. Door de beschikbare overheidsinformatie over de voortgang van het project en de Nederlandse deelname daarin te vergelijken met de rechtvaardiging van de PvdA kan worden bepaald of zij terecht kritisch was op het JSF-project.
40 Dat de positie van de PvdA in regerings- en oppositietijd bepalend was haar houding jegens de JSF is een belangrijke these
die onder andere door Klep en Heymans werd vastgesteld.
41 Discussies binnen de fractie kunnen worden gereconstrueerd aan de hand van literatuur, reconstructies van journalisten en
berichten uit de media. De rol van de achterban is, zeker bij het JSF-dossier, veelvuldig in de media beschreven.
42 Als bijvoorbeeld wordt gesteld dat de PvdA op een bepaald moment afwijkt van haar verkiezingsprogramma en daarmee
De invloed van externe actoren, zoals de vakbonden en lobbyisten, op het PvdA-optreden wordt bepaald door de uitingen hierover in de media, debatten en literatuur te vergelijken met de
PvdA-besluiten of met de opvattingen van de PvdA over deze mogelijke beïnvloeding.43 De interviews
kunnen nieuwe inzichten in de rol van bepaalde mensen of partijen bieden, aan de hand waarvan het belang van het PvdA-optreden kan worden bepaald. In hoeverre de lange termijn constateringen uit het eerste deel verklaringen voor het PvdA-optreden of het regeringsbeleid vormen, wordt geanalyseerd door geconstateerde parallellen inzichtelijk te maken en die te vergelijken met conclusies uit de historiografie en met de rechtvaardiging van regerings- of PvdA-besluiten.
In de eindconclusie wordt een overkoepelend oordeel over het PvdA-optreden in de verschillende fasen gegeven, met daarin de belangrijkste verklaringen voor en constanten in het JSF-beleid van de PvdA. Vervolgens wordt een conclusie getrokken over de rechtvaardiging van het PvdA-optreden door de jaren heen aan de hand van de gemaakte analyse van haar eigen rechtvaardiging, onderliggende informatie en de ontwikkelingen achter de schermen. Op basis van die conclusie en de constateringen uit het onderzoek worden uitspraken gedaan over de rechtvaardigheid van de kritiek op de PvdA.
Het zal blijken dat hoewel de PvdA soms daadwerkelijk een ‘draai’ maakte, haar kritische beleidslijn veelal werd ondersteund door de projectontwikkelingen en vele kritische studies. Bovendien is er rode draad in haar JSF-beleid zichtbaar waarin de historische constanten uit het eerste deel een belangrijke rol spelen.
stellingname. Ten tweede wordt de kritiek in perspectief geplaatst, door de rechtvaardiging van de PvdA te analyseren aan de hand van rapporten en informatie over het JSF-project en door haar ‘nieuwe’ stellingname te plaatsen in het gevoerde beleid in de periode daaraan voorafgaand en het te plaatsen in historisch perspectief. Daaruit kan voortvloeien dat een bepaalde stellingname wellicht afweek van het programma, maar een logisch gevolg was van het gevoerde beleid en werd gerechtvaardigd op basis van de ontwikkelingen rond het JSF-project.
43 In de media zijn diverse voorbeelden te vinden van personen en partijen die meenden invloed te hebben uitgeoefend op
1. Historische kaders
1.1 De PvdA en het Nederlands buitenlands en veiligheidsbeleid in historisch perspectief
In hoeverre ontwikkelde de trans-Atlantische band zich, ten opzichte van de band met Europa, in de loop der jaren als dominante factor in het buitenlands beleid en in hoeverre sluit die ontwikkeling aan bij de historisch gegroeide opvattingen van de PvdA over buitenlands beleid en de relatie met de VS?
- Welke factoren bieden een verklaring voor de historische verankering van de VS in het Nederlands buitenlands en veiligheidsbeleid vanaf de Tweede Wereldoorlog?
- Welke mate van invloed hadden de PvdA-partijlagen historisch gezien op de buitenlandse koers van de partij?
- In hoeverre is er sprake van lange termijn ontwikkelingen of constanten in de buitenlandkoers van de PvdA die mogelijk later een rol spelen bij de JSF?
De historische oriëntatie van het buitenlands beleid
Het Nederlands buitenlands beleid rust historisch gezien op twee pijlers die worden aangeduid met de ‘koopman en dominee,’ waarmee wordt verwezen naar de verwevenheid van handelsbelangen en het
hooghouden van morele normen en waarden.44 In de geschiedenis van het buitenlands beleid zijn
volgens Joris Voorhoeve constanten zichtbaar, zoals een maritiem-commerciële en neutralistische
traditie.45 Deze tradities kenmerkten het buitenlands beleid tot de negentiende eeuw, toen het
beschermen van de Nederlandse onafhankelijkheid centraal stond en het begin vormde van de neutrale
buitenlandse politiek tot het begin van de Tweede Wereldoorlog.46 De Tweede Wereldoorlog maakte
een einde aan de Nederlandse neutraliteitspolitiek en is daarmee een belangrijke cesuur in het
Nederlands buitenlands en veiligheidsbeleid.47 Het einde van de oorlog leidde echter niet tot een grote
44 K. van der Wijngaart, Bondgenootschap onder spanning: Nederlands-Amerikaanse betrekkingen 1969-1976 (Hilversum
2011) 176.
Dat de metafoor ‘koopman en dominee’ nog altijd opgaat blijkt uit de volgende uitlatingen van Maxime Verhagen: ‘(...) ten eerste bevorderen we onze eigen belangen – en dat lees ik vooral als: onze welvaart en onze veiligheid; en, ten tweede, bevorderen we internationale rechtsorde. Die twee doelstellingen zijn complementair.’
M. Verhagen, ‘Veranderende wereld, vaste waarden: Nederlands buitenlands beleid in de 21e eeuw,’ Internationale Spectator
jrg. 62 nr. 10 (oktober 2008) 509.
45 D. Hellema, Nederland in de wereld: de buitenlandse politiek van Nederland (Houten 2010).
J. Voorhoeve, Peace, Profits and Principles: A study of Dutch foreign policy (Den Haag 1979) 42-54.
Wat opvalt als meer recente prioriteiten in het Nederlands buitenlands beleid worden geanalyseerd, is dat deze in beginsel weinig afwijken van de constanten die Voorhoeve vaststelde. In 2011 bijvoorbeeld waren de drie pijlers onder het buitenlands beleid vrijheid, veiligheid en welvaart.
http://www.rijksoverheid.nl/nieuws/2011/09/20/buitenlands-beleid-voor-nederlanders-en-nederlandse-belangen-in-de-wereld.html (zondag 9 november 2014).
46 J. Wolters, ‘Achtergronden en algemene tendenties van het buitenlands beleid van Nederland en België in het midden van
de 19e eeuw,’ Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap Deel 76 (Groningen 1962) 43-50.
47 B. Tromp, ‘Een nieuwe zelfstandigheidspolitiek’ in: A. van Staden, P. van Ham, C. Homan, e.a., De herontdekking van de
breuk in het buitenlands beleid. In plaats daarvan bleef Nederland achter het land aanlopen dat het
verloop van de oorlog had bepaald: de Verenigde Staten.48
De Marshallhulp van de VS was bepalend voor de koerswijziging van het buitenlands en met
name het veiligheidsbeleid vanaf eind jaren veertig.49 De afhankelijkheid van Washington werd
versterkt door de dreiging van het communisme. Nederland was in 1945 lid geworden van de Verenigde Naties (VN), maar trad in 1949 eveneens toe tot de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO). Het lidmaatschap van het Atlantisch Bondgenootschap onder leiding van de VS geldt
sindsdien als hoeksteen van het Nederlands veiligheidsbeleid.50 Verderop zal blijken dat de
Atlantische oriëntatie van de luchtmacht nog altijd haar materieelvoorkeur bepaalt.51 De jaren zestig
gelden als hoogtepunt van het Nederlands Atlantisme.52 In de historiografie worden diverse
argumenten aangevoerd die deze bewering rechtvaardigen. Van Staden betoogt dat de eenheid in
NAVO-verband centraal stond in de buitenlandse politiek.53 Leurdijk gaat een stap verder en betoogt
dat Nederland vertrouwde op de nucleaire veiligheidsgaranties van Washington aan West-Europa.54
Nucleair (wapen-)beleid keert later terug in het JSF-besluitvormingsproces, als heikel punt voor de PvdA.
De vraag is echter hoe deze ontwikkelingen passen in de geschiedenis van de PvdA en haar opvattingen over buitenlands beleid. De voorganger van de PvdA, de SDAP, was al een internationale
beweging. Een daadwerkelijk buitenlands programma was echter nagenoeg afwezig.55 Op het terrein
van de buitenlandse politiek was het belangrijkste onderwerp het internationale karakter van de arbeidersstrijd.56 In 1946 werd de PvdA opgericht en al snel ontstond discussie over de Nederlandse
toetreding tot de NAVO. Veel sociaaldemocraten vonden de samenwerking te ver gaan.57 In het eerste
beginselprogramma uit 1947 legt de partij uit welke rol zij de staat toebedeelt en hoe de staat zich
internationaal moet opstellen.58 De aversie tegenover de door de VS gedomineerde NAVO, die bij veel
48 Zuijdam, Tussen wens en werkelijkheid, 2. 49 Hellema, Nederland in de wereld, 140-141.
50 D. Hellema, ‘De historische betekenis van de Nederlandse toetreding tot de NAVO,’ Atlantisch Perspectief jrg. 23 nr. 2
(1999).
51 Klep, Dossier-JSF, 13.
52 Met de term Atlantisme wordt gedoeld op de uitstekende relatie en verregaande samenwerking tussen Nederland en VS. 53 Hellema, Nederland in de wereld, 218.
54 J. Leurdijk, ‘De Amerikaanse nucleaire garantie als factor in het Nederlands veiligheidsbeleid,’ Internationale Spectator
jrg. 28 nr. 5 (1974) 290-300.
Deze zienswijzen worden ondersteund door Hellema, die ook van mening is dat de nucleaire garanties een essentieel onderdeel van de buitenlandse politiek vormden.
Hellema, Nederland in de wereld, 218.
55 Volgens Tromp was een internationaal programma in de eerste plaats afwezig vanwege het onvermogen het
internationalisme te verbinden aan het handelen van staten en ten tweede omdat men volledig gericht was op de ‘sociale kwestie.’
56 F. Zuijdam, ‘Vrede, veiligheid en beginselen,’ S&D 10/11 (oktober 2004) 70-71.
57 F. Rovers, Voor recht en vrijheid. De Partij van de Arbeid en de Koude Oorlog 1946-1958 (Amsterdam 1994).
58 Zo geeft de PvdA in het beginselprogramma aan tegen een eenpartijstelsel te zijn en dat iedere staat bereid moet zijn een
deel van zijn soevereiniteit over te dragen aan een hogere autoriteit. Daarnaast moest een internationale macht recht en gezag handhaven.
sociaaldemocraten ingang vond, werd niet gedeeld in de hogere partijkringen.59 De conclusie die voor
deze periode gerechtvaardigd is, is dat de PvdA-partijtop de NAVO beschouwde als beste middel tegen de Sovjetunie. De PvdA-achterban bleef op de ideologische lijn en keurde de verregaande
militaire samenwerking af.60 De invloed van de achterban was dan ook gering.61
In het volgende beginselprogramma uit 1959 noemde de PvdA de NAVO niet expliciet, maar stelde zij de VN en Europa centraal in het internationale streven naar vrijheid, gelijkheid en
democratie.62 Hieruit kan worden geconcludeerd dat de PvdA niet slaafs achter de VS wenste aan te
lopen en de VN en samenwerking in Europa al vroeg als alternatief presenteerde.63 Volgens
Voorhoeve prevaleerden echter de veiligheidsbelangen en daarmee de dominante rol van de VS in het buitenlands beleid.64
Den Uyl als breekpunt met de Atlantische traditie?
Vanaf 1966 leidde de opkomst van de stroming Nieuw Links binnen de PvdA tot een ingrijpende discussie over buitenlands beleid, waarin erkenning van de DDR en een voorwaardelijk
NAVO-lidmaatschap centraal stonden.65 Wat opvalt is dat de interne discussie binnen de PvdA groeide en met
name de achterban een tegengeluid liet horen. Dat de opvattingen van Nieuw Links hun weg niet vonden naar partijstandpunten, kwam doordat partijprominenten als Max van der Stoel weinig
59 Al in 1947 had de buitenlandwoordvoerder van de PvdA-Tweede Kamerfractie, Jacques de Kadt, juist gepleit voor
samenwerking tussen de VS en West-Europa tegen de Sovjetunie.
P. Fentrop, ‘Jacques de Kadt - De man die altijd gelijk kreeg,’ Trouw (5 juni 2004).
60 A. Mellink, ‘Koude Oorlogspolitiek,’ in: K. van Leeuwen, M. Molema en I. Raaijmakers (red.), De rode canon: een
geschiedenis van de Nederlandse sociaaldemocratie in 32 verhalen (Amsterdam 2010) 32-43.
61 Dat de buitenlandse politiek toch een belangrijk onderwerp voor de PvdA was, bleek bijvoorbeeld tijdens de
onafhankelijkheidsstrijd in Indonesië. De partij worstelde met deze kwestie en kreeg te maken met veel interne oppositie, een belangrijk partijkenmerk dat in de loop der jaren meerdere besluitvormingsprocessen zou bemoeilijken.
http://www.parlement.com/id/vhm0l02igvut/soevereiniteitsoverdracht_aan_indonesie (zaterdag 6 september 2014).
62 Beginselprogramma PvdA 1959, 14-16.
63 In tegenstelling tot de buitenlandse koers die de PvdA voorstond, waren de uitgangspunten van het Nederlands buitenlands
beleid in de jaren zestig, onder leiding van KVP-minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns, in veiligheidsopzicht gericht op Washington. Dit wilde volgens Hellema en Witte niet zeggen dat Nederland blind achter de VS aanliep. Den Haag had bijvoorbeeld kritisch gestaan tegenover de perikelen in Cuba begin jaren zestig.
D. Hellema en T. Witte, Onmachtig om te helpen: Nederlandse reacties op de socialistische dreiging (Amsterdam 1995).
64 Voorhoeve, Peace, Profits and Principles, 146. 65 Zuijdam, Tussen wens en werkelijkheid, 13.
In de tweede helft van de jaren zestig had de Nederlandse regering de DDR officieel (nog) niet erkend. Vanuit ideologisch perspectief werd de DDR in linkse kringen beschouwd als socialistische heilstaat. Dat de DDR door en in Nederland vooral als verlengstuk van de Sovjetunie werd gezien, maakte de standpunten van Nieuw Links bijzonder radicaal. Hoewel op het PvdA-partijcongres in 1969 de onvoorwaardelijke erkenning van de DDR tot partijstandpunt werd verheven, haalde een Kamermotie van de PSP het dat jaar niet. Dat Nederland de DDR uiteindelijk pas in 1972 zou erkennen, toont aan hoe radicaal het PvdA-standpunt was en ook hoe weinig invloed de partij in deze periode op het buitenlandbeleid had. F. Boterman, ‘Nederland en de erkenning van de DDR; blind voor de werkelijkheid,’ (vrijdag 26 juni 1998).
http://nrcboeken.vorige.nrc.nl/recensie/nederland-en-de-erkenning-van-de-ddr-blind-voor-de-werkelijkheid (maandag 10 november 2014).
Het voorwaardelijke NAVO-lidmaatschap was een ander heikel punt binnen de PvdA. De sociaaldemocraten stelden daarmee enkele eisen aan het Nederlandse NAVO-lidmaatschap, zoals een einde aan de stationering van kernwapens in Nederland, een door de VS en de Sovjetunie gegarandeerd veiligheidssysteem voor Europa en een toezegging van de NAVO niet als eerste kernwapens in te zetten.
ophadden met de ‘radicale’ standpunten. Van der Stoel kreeg daardoor binnen Nieuw Links de
bijnaam ‘schoothond van Amerika.’66
In de aanloop naar de verkiezingen van 1972 belandden Nieuw Links-standpunten in het
verkiezingsprogramma Keerpunt ’72.67 Zo werd er gepleit voor een einde aan de kernwapens op
Nederlandse bodem en werden er vraagtekens geplaatst bij de bovengemiddelde Nederlandse NAVO-inspanningen.68 In 1973 werd Van der Stoel minister van Buitenlandse Zaken in het nieuwe kabinet
Den Uyl.69 Een andere conservatieve PvdA’er, Henk Vredeling, werd minister van Defensie. In lijn
met de benoemingen van beide bewindspersonen, maar in strijd met Keerpunt ’72, was het buitenlands
beleid van Den Uyl gematigd.70 De conclusie naar aanleiding van deze episode is dat de aan
populariteit winnende ‘radicale’ opvattingen langzaam in het verkiezingsprogramma slopen.
In de historiografie is er consensus over het feit dat de periode Den Uyl (1973-1977) geen
koerswijziging van het buitenlands beleid betekende.71 De continuïteit was een gevolg van het feit dat
kritische geluiden over de NAVO en vredespolitiek door de PvdA-partijtop werden genegeerd.72 Een
belangrijk PvdA-kenmerk in deze periode was het stellen van eisen zoals erkenning van de DDR en het voorwaardelijk NAVO-lidmaatschap, een karaktertrek die later ook in het
JSF-besluitvormingsproces zichtbaar zou zijn.73 Geconcludeerd kan worden dat het buitenlands beleid
onder Den Uyl op een aantal punten afweek van voorgaande kabinetten, maar niet de breuk met het verleden vormde zoals aanvankelijk werd verwacht. De NAVO en de VS bleven de hoeksteen van het veiligheidsbeleid.74
66 Van der Stoel ergerde zich aan een aantal standpunten van Nieuw Links, zoals de wens de DDR onvoorwaardelijk te
erkennen of om uit de NAVO te stappen als ondemocratische landen als Spanje en Griekenland daar lid van konden worden. A. Bleich, ‘Activist in de diplomatie: Max van der Stoel (1924 –2011),’ S&D 5/6 (2011) 8.
67 Keerpunt ’72 was het gezamenlijke verkiezingsprogramma van PvdA, D66 en PPR voor de Tweede Kamerverkiezingen
van 1972.
68 Hellema, Nederland in de wereld, 270-271.
69 Veel PvdA’ers, vooral zij die behoorden tot Nieuw Links, vonden Van der Stoel niet links genoeg. Den Uyl had echter een
hoge pet op van Van der Stoel. Zijn benoeming was dan ook een persoonlijke beslissing/geste van Den Uyl. P. van der Ploeg, ‘Oud-minister Max van der Stoel overleden,’ NRC (23 april 2011).
70 Tot de komst van het kabinet Den Uyl was een constante stijging van de defensie-uitgaven zichtbaar. Den Uyl maakte een
einde aan deze stijging waardoor de uitgaven aan defensie afvlakten, maar niet daalden. Andere belangrijke beleidspunten waren de terughoudende omgang met en meer gereserveerde houding tegenover kernwapens in zowel nationaal als Europees verband.
Hellema, Nederland in de wereld, 270-271.
71 Hellema e.a., Bezinning op het buitenland, 42.
Deze conclusie van Hellema e.a. wordt onderschreven door Zuijdam en Van der Stoel zelf, die beide menen dat de NAVO en de VS in de jaren zeventig nog altijd centraal stonden in het buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid.
M. van der Stoel, ‘Verantwoord veiligheidsbeleid,’ Internationale Spectator jrg. 29 nr. 3 (1975) 163. Zuijdam, Tussen wens en werkelijkheid, 355.
72 Hellema, Nederland in de wereld, 283.
73 In de praktijk bleek dat de soep veelal niet zo heet gegeten werd, waardoor de eisen vaak bij holle retoriek bleven. De
behoudende koers van Van der Stoel had echter niet geleid tot een matiging van de partijstandpunten. In 1977 publiceerde de PvdA haar nieuwe beginselprogramma waarin veel krachtiger dan eerder stelling werd genomen tegen de dominantie van de VS. Zo werd er gepleit voor ontbinding van de NAVO en voor vergaande Europese samenwerking.
Beginselprogramma PvdA 1977, 28.
74 Alfred Pijpers omschreef de Nederlandse positie tegenover de VS als die van een ‘kritische bondgenoot.’
Een belangrijke overbruggingsfase
Eind jaren zeventig, begin jaren tachtig waren een aantal belangrijke internationale ontwikkelingen van invloed op het Nederlands buitenlands beleid. De belangrijkste was een verslechtering van de relatie tussen Washington en Moskou. Die ontwikkeling leidde ertoe dat de centrumrechtse kabinetten onder leiding van de CDA’ers Dries van Agt en Ruud Lubbers probeerden de Nederlandse reputatie
binnen de NAVO op te krikken.75 Begin jaren tachtig startte er binnen de NAVO een discussie over de
modernisering van nucleaire kruisrakketen in West-Europa, als reactie op de plaatsing van
kruisrakketen aan Sovjetzijde.76 De PvdA en een groot deel van de Nederlandse bevolking zaten niet te
wachten op deze modernisering.77
Na de val van de Berlijnse Muur zag het kabinet Lubbers III, met daarin de PvdA, kansen voor
Nederland in de nieuwe wereld.78 Dat Nederland nog altijd aan Amerikaanse zijde stond bleek uit de
steun aan de inval in Koeweit in 1990. Belangrijk voor de PvdA was de steun van de achterban voor
het kabinetsbesluit.79 Hier is een duidelijke trendbreuk zichtbaar met de voorgaande decennia, waarin
de mening van de achterban dikwijls ondergeschikt werd geacht aan die van de Kamerfracties en bewindspersonen.
Begin jaren negentig ontwikkelde de Europese integratie zich verder, vooral op economisch terrein, waarmee invulling werd gegeven aan een belangrijke pijler van de buitenlandvisie van de PvdA. Met de val van het communisme viel echter ook de belangrijkste pijler onder het Atlantisch bondgenootschap weg. De NAVO bleef bestaan en zag zijn toegevoegde waarde in Midden- en Oost-Europa, waar etnische, sociaaleconomische en politieke problemen waren ontstaan nadat het
communistisch gezag was weggevallen.80 Deze ontwikkeling legitimeerde, ook voor de PvdA, een
toenemend vertrouwen in en een grotere rol voor de VN.
75 Een middel dat werd gebruikt om de Nederlandse positie binnen de NAVO op te krikken was bijvoorbeeld het verhogen
van de Defensiebegroting, waartoe Den Agt eind jaren zeventig direct had besloten. Hellema, Nederland in de wereld, 306.
76 Ibidem, 330-350.
77 http://www.npogeschiedenis.nl/andere-tijden/afleveringen/2001-2002/De-vredesdemonstratie-van-1981.html (zaterdag 15
november 2014).
78 In het verkiezingsprogramma van 1989 omarmde de PvdA de ontwikkelingen in Midden- en Oost-Europa en pleitte zij
voor meer aandacht voor mensenrechten. Daarnaast was wapenbeheersing nog altijd prominent onderdeel van PvdA-beleidsvoorstellen.
Verkiezingsprogramma PvdA Tweede Kamerverkiezingen 1989, De toekomst is van iedereen, 38-44.
79 Het kabinetsbesluit om wel fregatten, maar geen grondtroepen te sturen werd door het PvdA-bestuur geaccepteerd. Hoewel
het PvdA-verzet in de Tweede Kamer beperkt bleef tot oud-minister van Defensie Bram Stemerdink en de leden Verspaget en De Visser, stemden in de Eerste Kamer 12 van de 26 PvdA-fractieleden tegen. Omdat op het PvdA-partijcongres slechts een dertigtal van de aanwezige duizend leden tegen de motie van instemming stemde, ging de partij alsnog akkoord met steun aan de oorlog.
P. Lucardie, M. Nieboer en I. Noomen, 'Kroniek 1991. Overzicht van de partijpolitieke gebeurtenissen van het jaar 1991' in: G.Voerman (red.), Jaarboek 1991 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (Groningen 1991) 43-50.
80 Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), Aan het buitenland gehecht: over verankering en strategie van
Van Kok tot Rutte: een einde aan het traditionele buitenlandbeleid?
In 1994 trad het eerste kabinet Kok aan, bestaande uit PvdA, VVD en D66.81 De Europees
georiënteerde minister van Buitenlandse Zaken Hans van Mierlo (D66) leek de juiste man op de juiste plaats, nadat de toekomst van de NAVO en de Amerikaanse bemoeienis in Europa ter discussie
stonden.82 Het kabinetsbeleid was een goede weerspiegeling van het PvdA-buitenlandprogramma, dat
voor meer Europese samenwerking pleitte.83 Europa kwam steeds prominenter op de buitenlandse
agenda van de PvdA te staan. Deze keuze zou later een belangrijk PvdA-argument worden om een
Europese straaljager te bepleiten.84
In de eerste helft van de jaren negentig sloot Nederland zich aan bij meerdere vredesoperaties onder VN-vlag en was de humanitaire taak een belangrijk onderdeel geworden van het buitenlands en
defensiebeleid.85 Dit waren belangrijke buitenlandprioriteiten in het PvdA-verkiezingsprogramma van
1994.86 De keerzijde van deze VN-vredesmissies toonde zich in het Srebrenica-drama in juli 1995, dat
grote gevolgen had voor het Nederlands veiligheidsbeleid en de inzet van militairen.87 Een belangrijke
les uit Srebrenica was dat Nederland bij toekomstige missies niet afhankelijk zou moeten zijn van
buitenlandse luchtsteun.88 Voor de PvdA werden eigen luchtmiddelen in de loop der tijd een
belangrijke eis aan missies.89 De voorkeur voor eigen luchtmiddelen komt later terug bij de
JSF-aanschaf, omdat de luchtmacht onontbeerlijk was voor vredemissies waaraan de PvdA veel waarde
hechtte.90 Volgens Clingendael-onderzoeker Marcel de Haas was na Srebrenica bovendien ‘het
81 Dit kabinet vormde een breuk met de decennia ervoor, omdat voor het eerst sinds lange tijd geen Christelijke partij deel
uitmaakte van het kabinet. Hans van Mierlo (D66) en Joris Voorhoeve (VVD) werden respectievelijk minister van Buitenlandse Zaken en Defensie.
R. Andeweg, ‘De formatie van de Paarse coalitie: democratisch en politicologisch gehalte van een kabinetsformatie,’ in:
Jaarboek Documentatiecentrum Nederlandse politieke partijen 1994, 149-170.
82 Halverwege 1995 concludeerde de WRR dat de pijlers onder het Atlantisme waren weggevallen en dat de Nederlandse
toekomst in Europa lag. Dit vereiste een meer open blik richting de Europese grootmachten Frankrijk en Duitsland. Het WRR-advies werd meegenomen in Van Mierlo’s nota De herijking van het buitenlands beleid, waarin hij pleitte voor een grotere betrokkenheid bij Europa.
WRR, Stabiliteit en veiligheid in Europa; het veranderende krachtenveld voor het buitenlands beleid (Den Haag 1995) 9-11. Hellema, Nederland in de wereld, 360.
83 Verkiezingsprogramma PvdA Tweede Kamerverkiezingen 1994, Wat mensen bindt, 41-43.
84 http://www.deondernemer.nl/binnenland/614455/PvdA-wil-opheldering-JSF.html (maandag 10 november 2014). 85 Desalniettemin moest Defensie bezuinigen, werd de personele omvang drastisch teruggeschroefd en werd de dienstplicht
afgeschaft. De politieke ambities op humanitair vlak waren in strijd met deze bezuinigingen. Hellema, Nederland in de wereld, 364-365.
86 Deze vergrote aandacht voor humanitaire interventies onder VN-vlag vereiste een volkenrechtelijk mandaat en stond
daarmee lijnrecht tegenover unilateraal optreden, zoals de VS dat in het verleden meerdere malen had gedaan. Verkiezingsprogramma PvdA Tweede Kamerverkiezingen 1994, Wat mensen bindt, 4, 51.
87 M. de Haas, ‘Van Srebrenica tot Uruzgan: stilstaan bij inzet krijgsmacht,’ Reformatorisch Dagblad (4 mei 2007). 88 Een belangrijke oorzaak voor de val van de enclave Srebrenica was het feit dat Dutchbat, ondanks herhaaldelijke
verzoeken om luchtsteun bij de VN-commandant, die steun uiteindelijk niet kreeg.
Bron: persoonlijk interview met oud-Kamerlid (D66) en voorzitter van de parlementaire enquêtecommissie Srebrenica Bert Bakker.
89 Nederlandse VN-troepen kregen in 2001 in het grensgebied tussen Ethiopië en Eritrea vier gevechtshelikopters mee, alleen
omdat de PvdA dat wilde na het Srebrenica-trauma. Toenmalig chef defensiestaf Luuk Kroon zei daarover tegen PvdA-Kamerlid Bert Koenders het volgende: ‘Ik heb ze niet nodig, maar als u ze wilt sturen, dan kan dat wat mij betreft.’
C. van der Laan, ‘Steun Afghanistan-missie nog nooit zo fragiel geweest,’ Trouw (24 januari 2011).
90 W. Boom, ‘PvdA met weinig liefde achter JSF,’ NOS (6 september 2013).
In 2013 stelden Rob Wolvers en Ko Kroesen, beide lid van de netwerkgroep Defensie van de PvdA, dat uitgezonden Nederlandse militairen ook in de lucht beschermd moesten worden met eigen materieel.
politieke denken over militaire inzet verschoven van hoofdzakelijk vredeshandhavende missies naar
missies zelfs tot in de hoogste niveaus van het geweldsspectrum.’91 Deze hoge ambitie zou in 2013 de
keuze voor de JSF rechtvaardigen.92 Srebrenica had ook gevolgen voor het denken over internationale
veiligheid en de VN bij de PvdA. In het verkiezingsprogramma voor 1998 had zij meer aandacht voor de door de Amerikanen geleide NAVO die de VN-taak van internationale politieman kon
overnemen.93
De volgende belangrijke buitenlandpolitieke cesuur waren de aanslagen van 9/11. Nederland bleek nog altijd een trouwe bondgenoot en schaarde zich achter de VS in de ‘war on terror’ en verleende militaire en politieke steun aan respectievelijk de oorlogen in Afghanistan en Irak. Deze
beslissingen leidden tot controversie binnen de PvdA, zoals in het volgende hoofdstuk zal blijken.94 De
PvdA zette vanaf 2002 in op het bijdragen aan internationale vredesoperaties en de strijd tegen het terrorisme en pleitte daarnaast voor meer aandacht voor ontwikkelingssamenwerking en EU-uitbreiding.95
In het PvdA-beginselprogramma van 2005 lag de nadruk dan ook op verdere Europese
integratie en internationale militaire samenwerking.96 Deze beleidslijn wordt vandaag de dag nog
steeds gevolgd. Sindsdien werden de internationale verhoudingen verder op scherp gezet. Terrorisme in het Midden-Oosten, de door de Amerikanen geleide oorlogen in Afghanistan en Irak en geopolitieke kwesties in Oost-Europa, gecombineerd met economische zware tijden, kenmerkten de buitenlandse prioriteiten van de kabinetten Balkenende.
Toen in 2012 Rutte II aantrad, bestaande uit VVD en PvdA, was de PvdA-hand duidelijk zichtbaar in het buitenlandbeleid. Met PvdA’ers Timmermans en Ploumen op respectievelijk Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking nam de aandacht voor mensenrechten en eerlijke
handel toe. 97 De finale fase van het JSF-besluitvormingsproces vond plaats tegen de
buitenlandpolitieke achtergrond van een groeiend Europa, met veel invloed op de nationale aangelegenheden van individuele lidstaten. Dit Europa bevindt zich in een snel veranderende wereld,
91 Haas, ‘Van Srebrenica tot Uruzgan.’
92 Voor het uitvoeren van de taken waarvoor de Nederlandse luchtmacht zich gesteld zag, was de JSF volgens Clingendael
niet noodzakelijk. Een ander gevechtstoestel, van een generatie lager, zou die taken prima kunnen uitvoeren. K. Colijn, C. Homan, J. Rood e.a., Clingendael’s visie op de krijgsmacht van de toekomst (Den Haag 2013) 27.
93 In het denken over buitenlands beleid en internationaal optreden bij de PvdA speelde het vertrouwen in de VN een
belangrijke rol. Mislukte VN-operaties in Somalië en Srebrenica in de jaren negentig hadden dit vertrouwen echter ernstig geschaad. Gevolg van deze falende VN-operaties was dat de NAVO de taak van de VN overnam en het militaire
bondgenootschap, met de grote invloed van de VS, een belangrijkere rol innam.
Verkiezingsprogramma PvdA Tweede Kamerverkiezingen 1998, Een wereld te winnen, 66-67.
94 P. Lucardie, I. Noomen en G. Voerman, 'Kroniek 2001. Overzicht van de partijpolitieke gebeurtenissen van het jaar
2001' in: G. Voerman (red.), Jaarboek 2001 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (Groningen 2003) 61-73. A. van Hattem, ‘Selectief geheugenverlies bij PvdA over steun Irak-oorlog,’ Stichting het Vrije Woord (zaterdag 6 september 2014).
95 Verkiezingsprogramma PvdA Tweede Kamerverkiezingen 2002, Samen voor de toekomst, 64-70. 96 Beginselmanifest PvdA 2005, 4-6.
97 J. Rood, ‘Het buitenland onder Rutte: terug naar het verleden?,’ Internationale Spectator jrg. 66 nr. 9 (september 2012)
407-410.
waarin niet-statelijke actoren een steeds belangrijkere rol spelen, geopolitieke en militaire kwesties aan de orde van de dag zijn en grote ambities op defensiegebied gepaard gaan met slinkende budgeten.
Besluit
Tot en met de jaren zestig voerde de Nederlandse regering een pro-Amerikaans, op de NAVO gericht, buitenlandbeleid. Een groot deel van de PvdA-achterban had aanvankelijk ideologische aversie tegen de dominante rol van de VS. De partijtop was realistischer en erkende het belang van Washington. De invloed van de achterban was lange tijd beperkt. Vanaf eind jaren vijftig namen Europa en de VN een belangrijkere rol binnen de PvdA in, onder andere in de beginselprogramma’s. Die koers week af van de Atlantische oriëntatie van de regering. Nieuwe interne stromingen leidden vanaf de tweede helft van de jaren zestig tot een groeiende discussie over het buitenlandbeleid. Het partijbeleid bleef dankzij behoudende bewindspersonen echter gematigd en in lijn met het Atlantische regeringsbeleid. Wel kwam er langzaam meer ruimte voor anti-NAVO- en anti-Amerika-geluiden.
Toen Nederland in de jaren tachtig verder richting de VS en de NAVO opschoof, was de PvdA daar, vooral vanwege de groei van de (nucleaire) wapenwedloop, niet voor. In de jaren negentig verschoven de Nederlandse belangen. De dreiging van de Koude Oorlog was weg en Europa kwam op. De PvdA sloot daarbij aan en kende een grotere rol toe aan de VN en Europa. De vredesmissies in de jaren negentig pasten goed in zowel het buitenlands beleid van de regering als de PvdA. Vanaf het nieuwe millennium werd de band met de VS weer aangehaald door de aanslagen van 9/11. De daarop volgende oorlogen onder Amerikaanse leiding verdeelden de PvdA, bij wie Europa en de VN centraal stonden. Op basis van de in dit hoofdstuk geschetste ontwikkelingen kan worden geconcludeerd dat de PvdA het belang van de VS op veiligheidsgebied altijd heeft onderschreven, maar in haar buitenlandkoers toenemende aandacht voor Europa had en met een kritischer blik naar de VS keek.
De belangrijkste constateringen met oog op het JSF-besluitvormingsproces zijn dat het belang van de VS en de NAVO in de officiële PvdA-partijlijn eigenlijk nooit ter discussie heeft gestaan. Dat zij tegelijkertijd toenemende aandacht wilde voor Europa en de VN verklaart mogelijk de latere worsteling met de keuze tussen een Amerikaans en Europees gevechtstoestel. Een ander belangrijk punt is de historische aversie jegens nucleaire bewapening, die ook bij de JSF een belangrijke rol zou spelen. Ten slotte hecht de PvdA aan eigen luchtmiddelen en vredesmissies onder VN-vlag.
1.2 De PvdA en de historische band met defensie
In hoeverre is er binnen de PvdA historisch gezien sprake van serieuze discussie over belangrijke defensiekwesties als bondgenootschappelijke verplichtingen (NAVO), materieelaanschaf (F-16) en militaire uitzendingen en welke conclusies kunnen hieruit worden getrokken omtrent de invloed van de verschillende partijlagen op defensiebesluiten?
- In hoeverre zijn er constanten zichtbaar in de opstelling van de drie partijlagen ten aanzien van defensie-aangelegenheden?
- Welke defensie-onderwerpen leidden historisch gezien binnen de PvdA tot de meeste discussie? - Hoe verhoudt de opstelling van de PvdA ten aanzien van deze kwesties zich tot de ideologische en programmatische opstelling van de partij?
- In hoeverre zijn er historisch gezien constanten zichtbaar in het PvdA-optreden bij defensiekwesties?
Van SDAP naar PvdA: ideologische heroriëntatie
De PvdA werd op 9 februari 1946 opgericht als voortzetting van de vooroorlogse Sociaal-Democratische Arbeidspartij (SDAP), de Vrijzinnig Sociaal-Democratische Bond (VDB) en de
Christelijk-Democratische Unie (CDU).98 Op pacifistisch ideologische gronden stemden de sociaaldemocraten tot
het begin van de Eerste Wereldoorlog standaard tegen de defensiebegroting. Oorlogsdreiging deed hen echter beseffen dat defensie een noodzakelijk kwaad was. Dit is het eerste duidelijke voorbeeld van hoe de realiteit de sociaaldemocraten dwong hun ideologische aversie tegenover defensie los te laten.
Na de oorlog veranderde de houding van de SDAP wederom in een antimilitaristische.99
In 1937 kwam er een omslagpunt toen, dankzij het reëler wordende gevaar uit Duitsland, bij
veel sociaaldemocraten het besef kwam dat landsverdediging belangrijk was.100De Tweede
Wereldoorlog was de definitieve wake up-call. Een meer realistische visie op defensie, waartoe reële dreigingen de sociaaldemocraten hadden gedwongen, was een belangrijk punt waarop de PvdA
definitief brak met haar voorloper de SDAP.101
98 H. Noordegraaf, ‘Doorbraak toen en nu: zestig jaar Partij van de Arbeid,’ S&D jrg. 63 1/2 (2006) 1.
http://www.parlement.com/id/vh8lnhrpfxu8/sociaal_democratische_arbeiderspartij (dinsdag 1 april 2014). Het militarisme werd door de SDAP beschouwd als typisch onderdeel van een kapitalistische maatschappij. T. van der Waerden, De schuld van het kapitalisme aan de oorlog (Amsterdam 1914).
99 De defensie-opvattingen van de SDAP worden door Zuijdam omschreven als utopisch. Socialisme en antimilitarisme
waren volgens hem gelijkgeschakeld. Oorlog en defensie waren met name nadelig voor arbeiders, zo redeneerde de SDAP, omdat zij moesten vechten en werken in de oorlogsindustrie. De SDAP riep arbeiders en wetenschappers bijvoorbeeld op niet langer in de wapenindustrie te werken en wetenschappelijke kennis niet in te zetten voor oorlogsdoeleinden.
Zuijdam, Tussen wens en werkelijkheid, 7.
100 P. Knegtmans, Socialisme en democratie: De SDAP tussen klasse en natie, 1929-1939 (Amsterdam 1989) 204. 101 De PvdA zag Europa in eerste instantie als brug tussen de VS en de Sovjetunie, maar deze perceptie werd al in 1947
losgelaten ten faveure van de VS. Vooral de Marshallhulp en het verzet van Moskou daartegen, in combinatie met de expansiedrift van de Sovjetunie, pleitte volgens de PvdA in Amerikaans voordeel. De oorlog had eveneens aangetoond dat de (Europese) grote mogendheden niet in staat waren kleine landen als Nederland te beschermen.