• No results found

GEBRUIK JE DENK- KRACHT

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "GEBRUIK JE DENK- KRACHT"

Copied!
46
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vakoverstijgende les over metacognitieve vaardigheden voor het primair onderwijs

GEBRUIK JE DENK- KRACHT

Famke de Jong

PRIJSWINNAAR 2019

Power!

(2)
(3)

Power!

GEBRUIK JE DENKKRACHT

Famke de Jong

(4)

Dit is een uitgave van:

Learn to master Geert Grooteweg 14 8015 PN Zwolle

Educatieve auteur & vormgeving:

Famke de Jong

Materialen behorend bij deze les zijn gratis te downloaden via learntomaster.nl.

COlofon

(5)

“Het is niet meer reëel te verwachten dat de kennis opgedaan in de initiële opleiding een leven lang mee gaat. (…) Het meest van belang worden metacognitieve vaardigheden geacht, waarbij jongeren

reflecteren op hun leerproces en waarbij zij in staat zijn eigen doelen te stellen, vooruitgang op de doelen te monitoren en zo de door henzelf gestelde doelen te bereiken. Het legt een belangrijke basis voor leren voor nog niet bestaande beroepen en een leven lang leren.”

Paul Kirchner, hoogleraar onderwijspsychologie

(6)

Voorwoord 1. Leerdoelen 2. Lesopbouw 3. Materialen 4. Differentiatie

4.1 Leerdoelen 4.2 Toetsing

4.3 Mate van begeleiding 6. Draaiboek onderbouw

7. Draaiboek middenbouw 8. Draaiboek bovenbouw

Inhoud

7

9

10

10

11

11

11

12

13

24

35

(7)

voorwoord

Deze les over metacognitieve vaardigheden voor basisscholieren is ontworpen naar aanleiding van de Educatieve Parel 2019. Metacognitieve vaardigheden zijn vaardigheden waarmee leerlingen kunnen nadenken over hun

leerproces. Door deze vaardigheden te ontwikkelen, kunnen leerligen meer grip krijgen op het aanleren van nieuwe competenties. Met behulp van de educatieve tool ‘Stappenmaker’ kunnen leerlingen de volgende metacognitieve vaardigheden ontwikkelen: 1) een doel stellen, 2) een strategie bepalen, 3) monitoring uitvoeren (controleren), 4) bijsturen en 5) evalueren. Voor de onder- en middenbouw is de Stappenmaker ontwikkeld zonder woorden (zie afbeelding 1) en voor de bovenbouw met woorden (zie afbeelding 2). De Stappenmakers zijn te downloaden of op 350 grams papier te bestellen via learntomaster.nl. Op deze website is ook ander lesmateriaal te vinden voor de les

‘Power! Gebruik je denkkracht’.

Het thema van de Educatieve Parel 2019 was: ‘Macht is kracht’. Dat beide begrippen met elkaar verband houden blijkt al duidelijk in het woordenboek, waar macht onder andere omschreven is als kracht (Van Dale, 2019). De socioloog Max Weber weet het spannender te maken, door macht te beschrijven als het vermogen van personen om anderen de wil op te leggen (Weber, [1922] 1978). Het is in de prehistorie al gebleken dat kracht niet genoeg is om anderen je wil op te leggen. Als kracht genoeg was geweest, dan hadden veel krachtiger dieren de mens verdrongen.

Tegelijkertijd heeft kracht een waarde die we bij macht niet altijd terugzien. Zo vinden we het een compliment als er

Afbeelding 2. 1. Doel stellen

2. Strategie bepalen 3. Controleren

4. Bijsturen 5. Evalueren

Hoe krijgen leerlingen meer macht over hun

leerproces?

Dit gaan we doen:

Afbeelding 1.

7

(8)

gezegd wordt dat iemand een krachtig persoon is. Als men zegt, dat iemand machtig is, dan is dat meer een constatering dan een compliment. Enerzijds willen we niet dat macht groter wordt dan kracht, om misbruik te voorkomen. Anderzijds willen we niet dat macht kleiner is dan kracht. We willen immers dat iemands volle potentie zichtbaar kan worden. Wat we dus willen bereiken, is het evenwicht, zodat de macht die iemand heeft gelijk is aan de kracht. Met andere woorden: macht is kracht. Het streven naar dit evenwicht komt tot uiting in deze les over metacognitieve vaardigheden. Bij het trainen van deze vaardigheden, krijgt de leerling meer macht over zijn leerproces, waardoor hij een krachtiger persoon kan worden.

D e keuze voor het aanleren van metacognitieve vaardigheden is gemaakt, omdat er een groeiende behoefte is in de samenleving aan vaardigheden die de basis bieden voor een leven lang leren. Emeritus hoogleraar onderwijspsychologie Paul Kirschner (2017) stelt: Het is niet meer reëel te verwachten dat de kennis opgedaan in de initiële opleiding een leven lang mee gaat. (…) Het meest van belang worden metacognitieve vaardigheden geacht, waarbij jongeren reflecteren op hun leerproces en waarbij zij in staat zijn eigen doelen te stellen, vooruitgang op de doelen te monitoren en zo de door henzelf gestelde doelen te bereiken. Het legt een belangrijke basis voor leren voor nog niet bestaande beroepen en een leven lang leren.. Sinds de 21e eeuwse vaardigheden aandacht hebben gekregen in het onderwijs, is er al veel gedaan rond het ontwikkelen van onderwijsprogramma’s. Het aanleren van metacognitieve vaardigheden kan echter nog meer onder de aandacht worden gebracht. Jan Bransen (2019), hoogleraar filosofie van de gedragswetenschappen, bemerkt bij leerlingen een afwachtende, reactieve en gehoorzame houding. Door het aanleren van metacognitieve vaardigheden leren leerlingen om zelf keuzes te maken binnen hun leerproces. Dit biedt ruimte om hun leven lang van deze vaardigheden te kunnen profiteren.

Men is de afgelopen jaren huiverig geweest om de nadruk te leggen op het aanleren van metacognitieve vaardigheden bij jonge kinderen. De wetenschapper Kuhn (2000) zegt daarover dat het juist heel belangrijk is om van kindertijd tot volwassenheid het onderwerp metacognitie een centrale rol te laten spelen in het onderwijs. Juist bij jonge leerlingen kun je dus een goede start maken met het aanleren van deze vaardigheden in de les ‘Power! Gebruik jouw denkkracht’.

De eerste versie van de les is uitgeprobeerd op twee reguliere basisscholen. De les is gegeven in vier klassen: groep 1, groep 1-2 (combinatieklas), groep 3 en groep 6-7-8 (combinatieklas). Ook is de Stappenmaker voorgelegd aan een docent in het speciaal onderwijs. Aan de hand van de feedback van de docenten en het geobserveerde leerlinggedrag door de auteur, is de les aangepast. Naar aanleiding van de pilots is bijvoorbeeld nog meer aandacht besteed aan het activeren van voorkennis. Ook is nog meer gedifferentieerd in leerdoelen, de toetsing daarvan en de mate van begeleiding door de docent. De les is uitgewerkt op drie niveaus: onderbouw, middenbouw en bovenbouw.

8

(9)

1. Leerdoelen

De leerdoelen ten behoeve van het aanleren van metacognitieve vaardigheden zijn verschillend voor de onder- midden- en bovenbouw (zie tabel 1, 2 en 3). In de middenbouw vervalt doel 3. In de onderbouw vervallen doel 3 en 4. De redenen hiervoor zijn aangegeven in hoofdstuk 4.

9 Tabel 1. Kennisdoelen

1 De leerling kan het begrip ‘doel’ verbinden met het symbool ‘doel’ en de vraag ‘Wat ga je leren?’.

2 De leerling kan het begrip ‘manier’ verbinden met het symbool ‘gereedschap’ en de vragen ‘Hoe ga je dat doen?’ en

‘Wat heb je nodig?’.

3 De leerling kan het begrip ‘controleren’ verbinden met het symbool ‘bril’ en de vraag ‘Lukt het nu?’.

4 De leerling kan het begrip ‘bijsturen’ verbinden met het symbool ‘fietsstuur’ en de vraag ‘Wat kun je verbeteren?’.

5 De leerling kan het begrip ‘klaar’ verbinden met het symbool ‘spiegel’ en de vragen ‘Wat heb je gedaan?’, ‘Wat zou je de volgende keer anders doen?’ en ‘Ben je tevreden?’.

Tabel 2. Vaardigheidsdoelen

6 De leerling kan een doel stellen voorafgaand aan een opdracht.

7 De leerling kan een strategie bepalen om het doel te behalen voorafgaand aan een opdracht.

8 De leerling kan beoordelen in hoeverre het lukt om het doel te behalen tijdens het werken aan een opdracht.

9 De leerling kan beoordelen of bijsturing nodig is om het doel te behalen tijdens het werken aan de opdracht. De leerling kan, indien nodig, terug gaan naar een eerdere stap ('doel', 'manier' en/of 'controleren').

10 De leerling kan na afloop van het werken aan een opdracht evalueren op het proces en het product door respectievelijk te verwoorden op welke manier hij/zij aan het doel heeft gewerkt en in hoeverre het doel behaald is. Daarnaast kan de leerling verwoorden wat hij/zij de volgende keer anders zou doen.

Tabel 3. Attitudedoelen

11 De leerling staat open om te leren: fouten maken mag.

12 De leerling is bereid tijdig hulp te zoeken tijdens het werken aan een opdracht wanneer hij/zij vastloopt.

13 De leerling is bereid om kritisch naar het eigen handelen te kijken.

Kennis

Vaardigheden Attituden

Wat gaan we

leren?

(10)

2. Lesopbouw

De les is op de volgende manier opgebouwd (zie tabel 4). De les duurt ongeveer 45 minuten exclusief pauze.

3. Materialen

10 Tabel 4. Lesopbouw

Onderdeel Tijd Tijd per onderdeel Activiteit

A 0.00-0.07 7 Uitleg over Stappenmaker: toelichting op stappen. De docent past de stappen toe door middel van een uitgewerkt voorbeeld.

B 0.07-0.17 10 Quiz.

C 0.17-0.24 7 Klassikale oefening: tekening maken van een mens.

PAUZE

D 0.24-0.39 15 Individuele oefening: tekening maken van een fiets.

E 0.39-0.45 6 Nabespreking en conclusie.

Leerling:

Stappenmaker primair onderwijs onderbouw en middenbouw, tafel, twee papieren, potlood, gum, pionnetje (of bijvoorbeeld een dobbelsteen).

Docent:

Blokken om brug te bouwen, digibord of beamer, Stappenmaker primair onderwijs onderbouw en middenbouw*, Stappenmaker primair onderwijs bovenbouw* (om woorden te kunnen gebruiken tijdens uitleg), symbolen Stappenmaker primair onderwijs voor aan de muur*, symbolen

Stappenmaker ‘doel’, ‘gereedschap’ en ‘spiegel’ voor op de grond*, powerpoint Stappenmaker primair onderwijs onderbouw*.

Onderbouw Middenbouw Bovenbouw

Leerling:

Stappenmaker primair onderwijs onderbouw en middenbouw, tafel, twee papieren, potlood, gum, pionnetje (of bijvoorbeeld een dobbelsteen).

Docent:

Blokken om brug te bouwen, digibord of beamer, Stappenmaker primair onderwijs onderbouw en middenbouw*, Stappenmaker primair onderwijs bovenbouw* (om woorden te kunnen gebruiken tijdens uitleg), symbolen Stappenmaker primair onderwijs voor aan de muur*, symbolen

Stappenmaker ‘doel’, ‘gereedschap’, ‘bijsturen’ en

‘spiegel’ voor op de grond*, powerpoint

Stappenmaker primair onderwijs middenbouw*.

Leerling:

Stappenmaker primair onderwijs bovenbouw, invulblad Stappenmaker, tafel, twee papieren, potlood, gum, pionnetje (of bijvoorbeeld een dobbelsteen).

Docent:

Blokken om brug te bouwen, digibord of beamer, Stappenmaker primair onderwijs bovenbouw*, symbolen Stappenmaker primair onderwijs voor aan de muur*, powerpoint Stappenmaker primair onderwijs bovenbouw*.

*Downloads zijn te vinden via

learntomaster.nl/leermiddelen/zelfregulatie.

(11)

4. DIFFERENTIATIE

In deze les zijn verschillen aangebracht tussen de onder-, midden- en bovenbouw van het primair onderwijs. De belangrijkste verschillen zijn hieronder toegelicht.

4.1 Leerdoelen

Bij de onderbouw zijn twee kennisdoelen weggelaten, namelijk: 1) De leerling kan het begrip ‘controleren’ verbinden met het symbool ‘bril’ en de vraag ‘Lukt het?’ en 2) De leerling kan het begrip ‘bijsturen’ verbinden met het symbool

‘fietsstuur’ en de vraag ‘Wat kun je verbeteren?’. In de middenbouw is alleen het eerst genoemde doel weggelaten.

De reden voor dit onderscheid is, dat leerlingen in de onderbouw en middenbouw het lastig vinden om de fase

‘controleren’ te onderscheiden van de fase ‘klaar’. Beide fases bevatten evaluatie: bij ‘controleren’ is sprake van een tussenevaluatie en bij ‘klaar’ is sprake van een eindevaluatie. Daarnaast vinden leerlingen in de onderbouw het lastig om ‘bijsturing’ te onderscheiden van ‘klaar’. De leerlingen vinden het bijvoorbeeld moeilijk om vandaag en gisteren te onderscheiden, dus dan is het ook moeilijk om de vragen ‘Wat kun je verbeteren?’ (bijsturing) en ‘Wat zou je de

volgende keer anders doen? (klaar) te onderscheiden. Dit geldt ook voor de vragen ‘Lukt het?’ (controleren) en ‘Ben je tevreden?’ (klaar). In de middenbouw zijn leerlingen beter in staat om na te denken over bijsturing, vandaar dat het kennisdoel rond bijsturing wel is opgenomen in de middenbouw. De vaardigheidsdoelen 8 en 9 hoeven de

leerlingen in de onderbouw niet volledig zelfstandig te beheersen om dezelfde reden als waarom sommige

kennisdoelen zijn weggelaten. Het is de bedoeling dat zij deze doelen beheersen onder begeleiding van de docent.

In de middenbouw geldt dit alleen voor leerdoel 8. In de bovenbouw is het de bedoeling dat de leerlingen alle vaardigheidsdoelen beheersen.

4.2 toetsing

Aangezien minder leerdoelen aan de orde zijn voor de onder- en middenbouw, worden bij de quiz minder

leerdoelen getoetst. Daarnaast is een extra toetsingselement toegevoegd in de onder- en middenbouw: leerlingen leggen de symbolen in de juiste volgorde. In de bovenbouw bestaat de mogelijkheid te toetsen via een digitale quiz.

Bij de tekenopdrachten vindt toetsing in de onder- en middenbouw mondeling plaats. In de bovenbouw schrijven

11

Wat te doen

met Niveau-

verschillen?

(12)

leerlingen hun bevindingen op een invulformulier. De toetsing vindt dan mondeling en schriftelijk plaats. Bij de onder- en middenbouw wordt daarnaast minder van de leerlingen verwacht tijdens de tekenopdrachten rond leerdoel 8 en 9, dus er wordt ook minder veeleisend getoetst.

4.3 mate van begeleiding

In de onderbouw is de meeste begeleiding nodig van de docent. In het bijzonder is in de onderbouw veel begeleiding nodig bij de stappen 'controleren' en 'bijsturen'. Klassikale begeleiding is op elk niveau nodig, maar bij de onderbouw zal dit intensiever zijn dan bij de midden- en bovenbouw. Aanwijzingen voor de begeleiding zijn vermeld in de

lesprogramma's op de verschillende niveaus. Het is uiteindelijk nodig om per leerling te bekijken hoe de ontwikkeling van de metacognitieve vaardigheden verloopt en daarop de begeleiding aan te passen.

12

(13)

Onder Draai

BOUW

Boek

(14)

Tijd

Leerdoelen

Uitleg/ nabespreking

Materialen Toets

Oefening

Nabespreking

l e e s w

ij z e r

P R O

G R A M M A

SYMBOLEN

In het draaiboek kom je verschillende symbolen tegen, die de tekst ondersteunen.

ONDER- DEEL

Tijd Tijd per onder- deel

Activiteit

A 0.00-

0.07 7 Uitleg over Stappenmaker:

toelichting op stappen. De docent past de stappen toe door middel van een uitgewerkt voorbeeld.

B 0.07-

0.17 10 Quiz.

C 0.17-

0.24 7 Klassikale oefening: tekening maken van een mens.

PAUZE D 0.24-

0.39 15 Individuele oefening: tekening maken van een fiets.

E 0.39-

0.45 6 Nabespreking en conclusie.

GLOBAAL OVERZICHT VAN DE LES

Hieronder vind je een globaal overzicht van de les ‘Power!

Gebruik je denkkracht’.

(15)

15 0.00-0.07 (7 minuten)

1.

2. 5.

De leerling kan het begrip ‘doel’ verbinden met het symbool ‘doel’ en de vraag ‘Wat ga je leren?’.

De leerling kan het begrip ‘manier’ verbinden met het symbool ‘gereedschap’ en de vragen ‘Hoe ga je dat doen?’ en ‘Wat heb je nodig?’.

De leerling kan het begrip ‘klaar’ verbinden met het symbool ‘spiegel’ en de vragen ‘Wat heb je gedaan?’, ‘Wat zou je de volgende keer anders doen?’ en ‘Ben je tevreden?’.

Advance organizer

Vertel wat je deze les met de leerlingen gaat doen door middel van een advance organizer.

In deze les gaan we leren om stap voor stap onze hersens te gebruiken. We gaan stap voor stap nadenken over hoe we leren. We gaan daarbij de Stappenmaker gebruiken:

een stappenplan waar vijf denkstappen op staan.

Straks ga ik jullie uitleggen hoe de Stappenmaker er uitziet.

Daarna zal ik een voorbeeld geven over hoe je met de Stappenmaker aan het werk gaat. Ik ga namelijk een brug bouwen.

Dan mag je zelf aan de slag met de Stappenmaker. Je gaat twee opdrachten doen. Bij de eerste opdracht maak je een tekening van een mens. Bij de tweede opdracht maak je een tekening van een fiets. Ik ga je helpen om stap voor stap na te denken over wat je gaat doen.

Aan het einde van de les gaan we terugkijken op hoe het ging.

Voorkennis activeren

Activeer de voorkennis van de leerlingen. Bij alles wat we doen, gebruiken we onze hersens. Als je op school een opdracht maakt, gebruik je je hersens. Als je je thuis aankleedt, gebruik je je hersens. Wanneer gebruik je nog meer je hersens?

 

In deze les gaan we denkstappen aanleren die heel belangrijk zijn als we iets gedaan willen krijgen, bijvoorbeeld een opdracht maken op school. Deze stappen gaan we leren met de Stappenmaker.

 

Geef elke leerling een Stappenmaker (zie afbeelding 2, p.3). Wat zien de leerlingen op de Stappenmaker?

Vertel dat je opdrachten op school stap voor stap kunt maken met de Stappenmaker door vijf denkstappen te zetten.

lesplan

ONDERDEEL A

Bekijk de S

tappenmak

er voor de bovenbouw (zie afbeelding 2,

p.3). Hier staan woor den bij.

Deze woor

den zijn bij de onder - en middenbouw weggela

ten, aangezien de leerlingen nog niet (snel) k

unnen lezen.

Het is de bedoeling da

t de leerlingen deze woor den en bijbehor

ende vr

agen aanler

en door er met hen over te pr

aten.

Onderbouw

(16)

16 Uitgewerkt voorbeeld

Geef zelf het voorbeeld. Houd het kort. Zorg ervoor dat je zelf gaat bouwen en dat je de brug zelf laat mislukken. Laat zien dat het fout mag gaan en dat je dan terug gaat naar een eerdere stap op de Stappenmaker.

Leg de vijf stappen met de vijf woorden, de plaatjes en bijbehorende vragen uit aan de leerlingen aan de hand van een uitgewerkt voorbeeld. Dit kan bijvoorbeeld op deze manier:

1. Hang de symbolen van de Stappenmaker op A4-formaat (zie materialen) aan de muur of leg ze op de grond. Zorg ervoor dat je letterlijk van de ene naar de andere stap moet lopen. Leg uit dat de stappen op de Stappenmaker denkstappen zijn.

2. Leg de blokken op een tafel neer. Loop zonder blokken naar de eerste afbeelding: het doel. Dit is de eerste denkstap. Verplaats je in het perspectief van de leerling.

“Stel, ik krijg van mijn juf of meester de opdracht om een brug te bouwen. Ik begin bij stap 1 van de Stappenmaker. Daar zie ik een doel (wijs naar het plaatje). Wat is mijn doel? Wat ga ik leren? Mijn antwoord is: “Ik ga leren om een brug te bouwen.”

3. Loop naar de volgende stap: de manier. “Ik loop naar de volgende denkstap: de manier. Ik zie het gereedschap. Ik stel mezelf de vragen: ‘Hoe kun je dat doen?’ en ‘Wat heb ik nodig?’ Mijn antwoord op de eerste vraag is: “Ik wil met blokken een brug bouwen door ze op elkaar te leggen met een gat in het midden.” Wat heb ik nodig?

Hierop geef ik als antwoord: “Ik heb blokken nodig”.

4. Loop terug naar de tafel en laat zien dat er op de Stappenmaker ook een ‘tafel’ staat: het grijze vlak. Daar staat de startvlag. Dat betekent: ‘Aan de slag!’. Je bouwt de brug, maar het gaat niet helemaal goed: de brug stort in.

5. “Als ik een tijdje bezig ben, neem ik een time-out. Dan ga ik naar de denkstap controleren. Als ik wil controleren, stel ik mezelf de vraag: ‘Lukt het nu?’ Wat vinden jullie?

Duimen omhoog betekent ‘goed’, duimen omlaag betekent ‘nog niet zo goed’. Vertel je eigen mening daarna: “Ik vind dat het nog niet zo goed gaat: mijn brug stort in.”

6. Loop naar de volgende denkstap ‘bijsturen’. “Nu ga ik naar de stap bijsturen. Ik stel mezelf de vraag: ‘Wat kun je verbeteren?’ Ik bedenk een andere manier om ervoor te zorgen dat mijn brug niet meer gaat instorten. Ik ga dus terug naar de eerdere stap manier. Ik mag altijd terug naar een eerdere stap in de Stappenmaker. [Verwoord wat je precies verandert aan de manier waarop je een brug bouwt.]”

7. “Na de time-out ga ik weer aan de slag met de opdracht.” Bouw de brug succesvol af.

8. “Als ik klaar ben met de opdracht, dan ga ik terugkijken met de spiegel. Met de spiegel kan ik immers bekijken wat er achter mij is. Ik loop naar de stap ‘Klaar’ en stel mezelf deze drie vragen: ‘Wat heb je gedaan?’ ‘Wat zou ik de volgende keer anders doen?’ ‘Ben ik tevreden?’ De eerste vraag ‘Wat heb je gedaan?’ zou ik zo

beantwoorden: ik probeerde een brug te bouwen. Het ging eerst niet zo goed, want mijn brug stortte in. Daarna heb ik de brug op een andere manier gebouwd. Dat ging beter. De vraag ‘Wat zou ik de volgende keer anders doen?’ zou ik zo beantwoorden: ik zou meteen voor mijn tweede manier kiezen, zodat de brug niet instort. De derde vraag ‘Ben je tevreden?’ Ja, ik ben redelijk tevreden. Het is me gelukt om een brug te bouwen. Het ging niet zo snel, omdat hij eerst instortte, maar uiteindelijk is het me gelukt!”

Benadruk het verschil tussen de stappen ‘controleren’ en ‘klaar’: bij ‘controleren’ vraag je je tijdens het maken van de opdracht af of het nu lukt, terwijl je bij de stap

‘klaar’ terugkijkt door te vragen hoe het is gegaan. In de spiegel kun je immers bekijken wat achter je ligt.

Benadruk ook het verschil tussen ‘bijsturen’ en ‘klaar’: bij ‘bijsturen’ stel je jezelf de vraag: “Wat kun je verbeteren?”, terwijl je bij de stap ‘klaar’ terugkijkt op de opdracht en je de vraag stelt: “Wat zou je de volgende keer anders doen?”

Onderbouw

lesplan

(17)

17 0.07-0.17 (17 minuten)

1. 2.

5.

De leerling kan het begrip ‘doel’ verbinden met het symbool ‘doel’ en de vraag ‘Wat ga je leren?’.

De leerling kan het begrip ‘manier’ verbinden met het symbool ‘gereedschap’ en de vragen ‘Hoe ga je dat doen?’ en ‘Wat heb je nodig?’.

De leerling kan het begrip ‘klaar’ verbinden met het symbool ‘spiegel’ en de vragen ‘Wat heb je gedaan?’, ‘Wat zou je de volgende keer anders doen?’ en ‘Ben je tevreden?’.

De toetsing bestaat uit twee onderdelen:

A. Het in goede volgorde leggen van de symbolen.

B. Quiz waarin de leerlingen plaatjes combineren met de juiste termen op de Stappenmaker.

 

Uitvoering:

A. Leg alle symbolen van de Stappenmaker door elkaar op de grond neer. Laat een leerling ze in de goede volgorde leggen. Denken alle leerlingen dat het zo klopt of moet er nog iets veranderen? Beredeneer samen met de leerlingen waarom de juiste volgorde een logische volgorde is.

B. Laat de leerlingen de volgende quizvragen beantwoorden:

 

Leerlingen doen een quiz. De vragen en antwoorden zijn hieronder weergegeven. Voor de quiz heb je drie symbolen nodig: het doel, het gereedschap en de spiegel.

  1.

Welk plaatje hoort bij de stap ‘doel’? [Antwoord: doel]

2.

Welk plaatje hoort bij de stap ‘klaar’? [Antwoord: spiegel]

3.

Welk plaatje hoort bij de stap ‘manier’? [Antwoord: gereedschap]

ONDERDEEL B

Blokken om een brug te bouwen.

Voor elke leerling een Stappenmaker primair onderwijs onderbouw en middenbouw.

Voor de docent een Stappenmaker primair onderwijs bovenbouw om uitleg te kunnen geven met woorden.

Symbolen van de Stappenmaker primair onderwijs.

Onderbouw

lesplan

(18)

18

4.

Welk plaatje hoort bij de vraag ‘Wat ga je leren?’ [Antwoord: doel]

5.

Welk plaatje hoort bij de vragen ‘Hoe ga je dat doen?’ en ‘Wat heb je nodig?’ [Antwoord: gereedschap]

6.

Welk plaatje hoort bij de vragen ‘Wat heb je gedaan?’, ‘Wat zou je de volgende keer anders doen?’ en ‘Ben je tevreden?’

[Antwoord: spiegel]

Optie 1:

Leerlingen lopen of rennen naar het juiste symbool. Leg de drie symbolen ‘doel’, ‘gereedschap’ en ‘spiegel’ op de grond.

Deze werkvorm kun je binnen of buiten uitvoeren. Laat de leerlingen uitleggen waarom ze bij een bepaald symbool staan.

 

Optie 2:

Wanneer je geen ruimte hebt om de kinderen te laten lopen of rennen, gebruik dan ‘Powerpoint Stappenmaker primair onderwijs onderbouw’, sheet 1. Laat de leerlingen het juiste plaatje en de juiste kleur benoemen. Laat de leerlingen uitleggen waarom ze voor een bepaald antwoord kiezen.

Meet in hoeverre de leerlingen de leerdoelen behalen. Laat de leerlingen uitleggen waarom ze voor een bepaald antwoord hebben gekozen. Complimenteer ze met juiste antwoorden. Probeer aandachtspunten expliciet te maken en mee te nemen in de rest van je les. Geef bijvoorbeeld hints.

Symbolen van de Stappenmaker primair onderwijs voor aan de muur.

Symbolen van ‘doel’, ‘gereedschap’ en ‘spiegel’ op de grond tijdens quiz.

Powerpoint Stappenmaker primair onderwijs onderbouw, sheet 1 (optioneel).

Probeer de leerlingen te la bewegen tijdens de les. ten

Voordelen hiervan zijn: de leerlingen ler

en sneller doordat ze meer informa

tie kunnen opnemen en bewegen is gezond.

0.17-0.24 (7 minuten) 6.

7. 8.

9.

De leerling kan een doel stellen voorafgaand aan een opdracht.

De leerling kan een strategie bepalen om het doel te behalen voorafgaand aan een opdracht.

De leerling kan onder begeleiding van de docent beoordelen in hoeverre het lukt om het doel te behalen tijdens het werken aan de opdracht.

De leerling kan onder begeleiding van de docent beoordelen of bijsturing nodig is om het doel te behalen tijdens het werken aan de opdracht. De leerling kan indien nodig teruggaan naar een eerdere stap op de Stappenmaker.

ONDERDEEL C

Onderbouw

lesplan

(19)

Onderbouw

10.

11.

12.13.

De leerling kan na afloop van het werken aan een opdracht evalueren op het proces en het product door respectievelijk te verwoorden op welke manier hij/zij aan het doel heeft gewerkt en in hoeverre het doel behaald is. Daarnaast kan de leerling verwoorden wat hij/zij de volgende keer anders zou doen.

De leerling staat open om te leren: fouten maken mag.

De leerling is bereid tijdig hulp te zoeken tijdens het werken aan een opdracht wanneer hij/zij vastloopt.

De leerling is bereid om kritisch naar het eigen handelen te kijken.

Klassikale oefening: een tekening maken van een mens

 

De oefening die de leerlingen gaan doen, vindt voor een groot gedeelte klassikaal plaats. Als docent loop je letterlijk van het ene symbool naar het andere. Leerlingen werken daarnaast individueel aan een opdracht: een tekening maken van een mens.

 

Leg de ‘Symbolen Stappenmaker primair onderwijs’ in de klas op de grond of hang ze aan de muur.

Zorg ervoor dat elke leerling de Stappenmaker op zijn tafel heeft liggen.

Geef elke leerling een pion.

Laat leerlingen erop attent zijn dat ze niet meteen beginnen met tekenen, maar eerst de stappen ‘doel’ en ‘manier’ gaan zetten. De stappen loop je klassikaal door.

  1.

Doel

Voordat de leerlingen beginnen met het werken aan de opdracht, ga je eerst naar het plaatje ‘Doel’ lopen. Laat de leerlingen hun pion op hun Stappenmaker zetten op het symbool ‘doel’. Benoem de stap ‘Doel’ en stel daarna de vraag: ‘Wat ga je leren?’ Laat leerlingen het antwoord geven en corrigeer waar nodig. Ze gaan leren om een mens te tekenen.

  2.

Manier

Vervolgens loop je naar het plaatje ‘gereedschap’ van de tweede stap ‘manier’. Laat de leerlingen hun pion op de stap ‘manier’ zetten. Benoem de stap ‘Manier’ en stel daarna de vraag: ‘Hoe ga je dat doen?’ en vervolgens: ‘Wat heb je nodig?’ Laat leerlingen het antwoord geven en corrigeer waar nodig. Ze gaan een mens tekenen met een potlood en papier. Een uitgebreider antwoord zou kunnen zijn dat leerlingen nadenken over hoe een mens er uitziet en dan gaan tekenen.

Aan de slag!

Laat de leerlingen hun pion neerzetten bij de startvlag.  Op de Stappenmaker staat een grijs vlak wat lijkt op een tafel met daarin de startvlag. De startvlag betekent dat ze mogen beginnen met tekenen. De leerlingen krijgen drie minuten om de opdracht te maken. Noem dat je na één minuut een time-out aangeeft. Dan gaan we naar stap 3:

controleren.

lesplan

(20)

20

3.

Controleren

Loop naar het plaatje ‘bril’ en benoem de stap ‘controleren’. Laat de leerlingen hun potlood neerleggen en hun pion neerzetten bij de bril. Stel vervolgens de vraag: ‘Lukt het nu?’ Vraag aan de leerlingen waarom het wel of niet lukt. Waarschijnlijk zullen leerlingen snel ‘ja’ zeggen. Probeer ze kritisch te laten kijken naar hun eigen werk. Zijn ze misschien iets vergeten, bijvoorbeeld wenkbrauwen of nagels? Laat ze eens bijvoorbeeld kijken bij hun buurman of buurvrouw. Heeft hun buurman of buurvrouw aan iets gedacht waar ze zelf nog niet aan hebben gedacht?

Benadruk dat fouten maken mag en geef dit ook aan in je feedback richting de leerlingen als ze fouten maken. Ze mogen altijd teruggaan naar een eerdere stap in de Stappenmaker.

4. Bijsturen

Loop naar het volgende plaatje ‘fietsstuur’ en benoem de stap ‘bijsturen’. Laat de leerlingen hun pion neerzetten bij de stap bijsturen. Stel de vraag: ‘Wat kun je verbeteren?’

Laat de leerlingen bedenken wat ze kunnen verbeteren en vul aan waar nodig. Geef aan dat ze ook ‘rechtdoor’ kunnen gaan als ze op dezelfde manier verder willen gaan.

Als ze op een andere manier verder willen gaan of het doel willen bijstellen, sturen ze bij. Ze komen dan terecht op een eerdere stap van de Stappenmaker. Wanneer leerlingen er moeite mee hebben om wanneer ze vastlopen om hulp te vragen, stimuleer hen dan om hulp te vragen.

 

Leerlingen gaan verder met het maken van hun tekening.

 

5. Klaar

Als de tijd om is, loop je naar de laatste stap: ‘Klaar’ met het plaatje ‘spiegel’. Laat de leerlingen hun potlood neerleggen en hun pion neerzetten bij de laatste stap. Benoem deze stap en stel drie vragen achter elkaar, zodat de leerlingen weten welke vragen straks aan de orde komen: ‘Wat heb je gedaan?’, ‘Wat zou je de volgende keer anders doen?’ en ‘Ben je tevreden?’

Begin met de vraag ‘Wat heb je gedaan?’ Laat de leerlingen nadenken over het proces. Wat gebeurde er eerst en wat daarna? Lukte het meteen of hebben ze bijvoorbeeld hun manier veranderd?

Stel de vraag: ‘Wat zou je de volgende keer anders doen?’ Probeer de leerlingen te laten nadenken over wat ze hebben verbeterd en wat ze leren van andere leerlingen om hen heen. Wat zouden ze de volgende keer doen als ze zo’n opdracht krijgen?

Stel de vraag: ‘Ben je tevreden?’ Vraag aan de leerlingen waarom ze wel of niet tevreden zijn. Waarschijnlijk zullen veel leerlingen snel ‘ja’ zeggen. Probeer ze kritisch te laten kijken naar hun eigen werk. Complimenteer ze met de dingen die goed gingen en geef het aan als er nog aandachtspunten zijn.

Tafel voor leerlingen om aan te werken.

Papier om op te tekenen.

Potlood.

Pion of iets wat als pion kan fungeren, bijvoorbeeld een dobbelsteen.

Stappenmaker primair onderwijs onderbouw en middenbouw voor elke leerling.

Symbolen Stappenmaker primair onderwijs.

Powerpoint Stappenmaker primair onderwijs onderbouw, sheet 2.

PAUZE

Onderbouw

lesplan

(21)

21 0.24-0.39 (15 minuten)

6.

7. 8.

9.

10.

11. 12.

13

De leerling kan een doel stellen voorafgaand aan een opdracht.

De leerling kan een strategie bepalen om het doel te behalen voorafgaand aan een opdracht.

De leerling kan onder begeleiding van de docent beoordelen in hoeverre het lukt om het doel te behalen tijdens het werken aan de opdracht.

De leerling kan onder begeleiding van de docent beoordelen of bijsturing nodig is om het doel te behalen tijdens het werken aan de opdracht. De leerling kan indien nodig teruggaan naar een eerdere stap op de Stappenmaker.

De leerling kan na afloop van het werken aan een opdracht evalueren op het proces en het product door respectievelijk te verwoorden op welke manier hij/zij aan het doel heeft gewerkt en in hoeverre het doel behaald is. Daarnaast kan de leerling verwoorden wat hij/zij de volgende keer anders zou doen.

De leerling staat open om te leren: fouten maken mag.

De leerling is bereid tijdig hulp te zoeken tijdens het werken aan een opdracht wanneer hij/zij vastloopt.

De leerling is bereid om kritisch naar het eigen handelen te kijken.

Individuele oefening: een tekening maken van een fiets

 

Zorg ervoor dat elke leerling de Stappenmaker op de tafel heeft liggen. Leerlingen krijgen de opdracht om een tekening te maken van een fiets binnen vier minuten. Dit is een individuele opdracht. Bij het maken van de opdracht maken ze gebruik van de Stappenmaker. De leerlingen moeten nog leren om de stappen op de Stappenmaker goed te zetten en hebben daarbij begeleiding nodig van jou als docent. Daarom zijn er twee time-outs tijdens deze oefening. Geef leerlingen een totaalplaatje van de oefening. Leg de structuur uit aan de hand van tabel 1 op de volgende pagina.

 

ONDERDEEL D

Probeer leerlingen eerst gelegenheid te geven zichzelf

bij te stur

en. Pas als

dit hen niet lukt,

stuur je zelf bij.

Bij de time-outs kun je complimenteren over wat al goed gaat. Bij aandachtspunten kun je bijvoorbeeld denken aan dingen die je leerlingen vergeten zijn te tekenen. Je kunt de vraag stellen: ‘Hoe

kom je erachter dat je misschien wel iets vergeten bent?’ Je kunt bijvoorbeeld teruggaan naar de stap ‘Manier’, omdat je een voorbeeld nodig hebt van een fiets. Hebben ze gedacht aan trappers, een fietsbel en spaken? Een voorbeeld van een fiets kun

je laten zien door powerpoint sheet 3 of pak een fiets van het schoolplein.

Leerlingen zullen over het algemeen snel

‘ja’ zeggen wanneer je ze de vr

aag stelt:

‘Ben je tevr

eden?’. Leer de leerlingen kritisch na te denk

en over het pr

oces. Hoe ging het eerst? Hebben ze bijgestuur

Hoe ging het daarna? d?

Onderbouw

Vraag de leerlingen bij de stap ‘bijsturen’ of ze wel willen bijsturen. Misschien willen ze

op dezelfde manier verder gaan, oftewel, misschien willen ze rechtdoor gaan.

lesplan

(22)

22

Gebruik bij de time-outs de symbolen van de Stappenmaker. Loop naar de betreffende symbolen of geef met een pijl op de powerpoint (zie sheet 2) aan bij welke stap jullie zijn. Hebben leerlingen bij de stap ‘manier’ behoefte aan een voorbeeld? Gebruik dan sheet 3 of haal een fiets van het schoolplein.

Vraag bij de leerlingen na: durfden ze hulp te vragen als ze niet goed wisten wat ze moesten doen? Maak duidelijk wat het voordeel is van hulp vragen wanneer ze dit niet durfden of er laat mee waren. Probeer hen in dat geval te stimuleren om de volgende keer eerder hulp te vragen.

Tafel voor leerlingen om aan te werken.

Papier om op te tekenen.

Potlood.

Pion of iets wat als pion kan fungeren, bijvoorbeeld een dobbelsteen.

Stappenmaker primair onderwijs onderbouw en middenbouw voor elke leerling.

Powerpoint Stappenmaker primair onderwijs onderbouw, sheet 2 (optioneel) en 3 (optioneel).

TIJD (MIN) Activiteit

1 Stel de vragen die horen bij de stappen ‘Doel’ en ‘Manier’. Leerlingen denken in stilte na over deze stappen. Laat de leerlingen hun pion op de stap zetten waar ze zijn.

1 Bespreek wat leerlingen hebben bedacht bij de stappen ‘Doel’ en ‘Manier’.

2 Aan de slag! Leerlingen tekenen een fiets.

1 TIME-OUT 1. Stel de vragen die horen bij de stappen ‘Controleren’ en ‘Bijsturen’. Laat de leerlingen hun pion op de stap zetten waar ze zijn. Leerlingen denken in stilte na over deze stappen.

2 Bespreek wat leerlingen hebben bedacht bij de stappen ‘Controleren’ en ‘Bijsturen’.

2 Leerlingen gaan verder met het tekenen van een fiets.

1 TIME-OUT 2. Stel de drie vragen die horen bij de stap ‘Klaar’. Laat de leerlingen hun pion op de juiste stap zetten.

Leerlingen denken in stilte na over deze stap. Laat de leerlingen nadenken na elke vraag.

3 Bespreek wat leerlingen hebben bedacht bij de stap ‘Klaar’.

Tabel 1. Structuur oefening ‘teken een fiets.

Onderbouw

lesplan

(23)

23 0.39-0.45 (6 minuten)

1.

2. 5.

6.

7. 8.

9.

10.

11. 12.

13

De leerling kan het begrip ‘doel’ verbinden met het symbool ‘doel’ en de vraag ‘Wat ga je leren?’.

De leerling kan het begrip ‘manier’ verbinden met het symbool ‘gereedschap’ en de vragen ‘Hoe ga je dat doen?’ en ‘Wat heb je nodig?’.

De leerling kan het begrip ‘klaar’ verbinden met het symbool ‘spiegel’ en de vragen ‘Wat heb je gedaan?’, ‘Wat zou je de volgende keer anders doen?’ en ‘Ben je tevreden?’.

De leerling kan een doel stellen voorafgaand aan een opdracht.

De leerling kan een strategie bepalen om het doel te behalen voorafgaand aan een opdracht.

De leerling kan onder begeleiding van de docent beoordelen in hoeverre het lukt om het doel te behalen tijdens het werken aan de opdracht.

De leerling kan onder begeleiding van de docent beoordelen of bijsturing nodig is om het doel te behalen tijdens het werken aan de opdracht. De leerling kan indien nodig teruggaan naar een eerdere stap op de Stappenmaker.

De leerling kan na afloop van het werken aan een opdracht evalueren op het proces en het product door respectievelijk te verwoorden op welke manier hij/zij aan het doel heeft gewerkt en in hoeverre het doel behaald is. Daarnaast kan de leerling verwoorden wat hij/zij de volgende keer anders zou doen.

De leerling staat open om te leren: fouten maken mag.

De leerling is bereid tijdig hulp te zoeken tijdens het werken aan een opdracht wanneer hij/zij vastloopt.

De leerling is bereid om kritisch naar het eigen handelen te kijken.

Je kijkt met de leerlingen terug op de les. Je stelt hun vragen over het werken met de Stappenmaker.

Hoe ging het? Wat ging goed? Wat was lastig?

Wat zou je de volgende keer anders doen?

Waar gaan we samen op letten?

 

Laat de leerlingen samenvatten waar de les over ging en vul aan waar nodig.

Conclusie: zijn de leerdoelen van deze les behaald?

ONDERDEEL E

Wanneer je wilt dat leerlingen de metacognitieve vaar

digheden 1) doelen stellen, 2)

strategie bepalen, 3) monitoring (controleren), 4) bijsturen en 5) evalueren goed gaan beheersen, dan is het nodig om de S

tappenmaker bij meerdere opdrachten te gebruiken.

Door deze vaardigheden te trainen op de langer

e termijn, gaan leerlingen de vaar

digheden

automatiseren.

Bij zelfstandig werken of samenwerken kunnen de leerlingen de S

tappenmaker ook

gebruiken. Je kunt leerlingen laten aangeven bij welke stap ze zijn door een pion op de betreffende stap te zetten. Zo weet je als docent waar de leerling mee bezig is en waar hij

mogelijk vastloopt.

Onderbouw

lesplan

(24)

MIDDEN

Draai

BOUW

Boek

(25)

Tijd

Leerdoelen

Uitleg/ nabespreking

Materialen Toets

Oefening

Nabespreking

l e e s w

ij z e r

P R O

G R A M M A

SYMBOLEN

In het draaiboek kom je verschillende symbolen tegen, die de tekst ondersteunen.

ONDER- DEEL

Tijd Tijd per onder- deel

Activiteit

A 0.00-

0.07 7 Uitleg over Stappenmaker:

toelichting op stappen. De docent past de stappen toe door middel van een uitgewerkt voorbeeld.

B 0.07-

0.17 10 Quiz.

C 0.17-

0.24 7 Klassikale oefening: tekening maken van een mens.

PAUZE D 0.24-

0.39 15 Individuele oefening: tekening maken van een fiets.

E 0.39-

0.45 6 Nabespreking en conclusie.

GLOBAAL OVERZICHT VAN DE LES

Hieronder vind je een globaal overzicht van de les ‘Power!

Gebruik je denkkracht’.

(26)

26 0.00-0.07 (7 minuten)

1. 2.

4. 5.

De leerling kan het begrip ‘doel’ verbinden met het symbool ‘doel’ en de vraag ‘Wat ga je leren?’.

De leerling kan het begrip ‘manier’ verbinden met het symbool ‘gereedschap’ en de vragen ‘Hoe ga je dat doen?’ en ‘Wat heb je nodig?’.

De leerling kan het begrip ‘bijsturen’ verbinden met het symbool ‘fietsstuur’ en de vraag ‘Wat kun je verbeteren?’.

De leerling kan het begrip ‘klaar’ verbinden met het symbool ‘spiegel’ en de vragen ‘Wat heb je gedaan?’, ‘Wat zou je de volgende keer anders doen?’ en ‘Ben je tevreden?’.

Advance organizer

Vertel wat je deze les met de leerlingen gaat doen door middel van een advance organizer.

In deze les gaan we leren om stap voor stap onze hersens te gebruiken. We gaan stap voor stap nadenken over hoe we leren. We gaan daarbij de Stappenmaker gebruiken: een stappenplan waar vijf denkstappen op staan.

Straks ga ik jullie uitleggen hoe de Stappenmaker er uitziet.

Daarna zal ik een voorbeeld geven over hoe je met de Stappenmaker aan het werk gaat. Ik ga namelijk een brug bouwen.

Dan mag je zelf aan de slag met de Stappenmaker. Je gaat twee opdrachten doen. Bij de eerste opdracht maak je een tekening van een mens. Bij de tweede opdracht maak je een tekening van een fiets. Ik ga je helpen om stap voor stap na te denken over wat je gaat doen.

Aan het einde van de les gaan we terugkijken op hoe het ging.

Voorkennis activeren

Activeer de voorkennis van de leerlingen. Bij alles wat we doen, gebruiken we onze hersens. Als je op school een opdracht maakt, gebruik je je hersens. Als je je thuis aankleedt, gebruik je je hersens. Wanneer gebruik je nog meer je hersens?

 

In deze les gaan we denkstappen aanleren die heel belangrijk zijn als we iets gedaan willen krijgen, bijvoorbeeld een opdracht maken op school. Deze stappen gaan we leren met de Stappenmaker.

 

Geef elke leerling een Stappenmaker (zie afbeelding 1, p.3). Vraag de kinderen om naar de plaatjes te kijken. Wat zien ze?

Vertel dat je opdrachten op school stap voor stap kunt maken met de Stappenmaker door vijf denkstappen te zetten.

ONDERDEEL A

Bekijk de S

tappenmak

er voor de bovenbouw (zie afbeelding 2,

p.3). Hier staan woor den bij.

Deze woor

den zijn bij de onder - en middenbouw weggela

ten, aangezien de leerlingen nog niet (snel) k

unnen lezen.

Het is de bedoeling da

t de leerlingen deze woor den en bijbehor

ende vr

agen aanler

en door er met hen over te pr

aten.

Middenbouw

lesplan

(27)

27 Uitgewerkt voorbeeld

Geef zelf het voorbeeld. Houd het kort. Zorg ervoor dat je zelf gaat bouwen en dat je de brug zelf laat mislukken. Laat zien dat het fout mag gaan en dat je dan terug gaat naar een eerdere stap op de Stappenmaker.

Leg de vijf stappen met de vijf woorden, de plaatjes en bijbehorende vragen uit aan de leerlingen aan de hand van een uitgewerkt voorbeeld. Dit kan bijvoorbeeld op deze manier:

1. Hang de symbolen van de Stappenmaker op A4-formaat (zie materialen) aan de muur of leg ze op de grond. Zorg ervoor dat je letterlijk van de ene naar de andere stap moet lopen. Leg uit dat de stappen op de Stappenmaker denkstappen zijn.

2. Leg de blokken op een tafel neer. Loop zonder blokken naar de eerste afbeelding: het doel. Dit is de eerste denkstap. Verplaats je in het perspectief van de leerling.

“Stel, ik krijg van mijn juf of meester de opdracht om een brug te bouwen. Ik begin bij stap 1 van de Stappenmaker. Daar zie ik een doel (wijs naar het plaatje). Wat is mijn doel? Wat ga ik leren? Mijn antwoord is: “Ik ga leren om een brug te bouwen.”

3. Loop naar de volgende stap: de manier. “Ik loop naar de volgende denkstap: de manier. Ik zie het gereedschap. Ik stel mezelf de vragen: ‘Hoe kun je dat doen?’ en ‘Wat heb ik nodig?’ Mijn antwoord op de eerste vraag is: “Ik wil met blokken een brug bouwen door ze op elkaar te leggen met een gat in het midden.” Wat heb ik nodig?

Hierop geef ik als antwoord: “Ik heb blokken nodig”.

4. Loop terug naar de tafel en laat zien dat er op de Stappenmaker ook een ‘tafel’ staat: het grijze vlak. Daar staat de startvlag. Dat betekent: ‘Aan de slag!’. Je bouwt de brug, maar het gaat niet helemaal goed: de brug stort in.

5. “Als ik een tijdje bezig ben, neem ik een time-out. Dan ga ik naar de denkstap controleren. Als ik wil controleren, stel ik mezelf de vraag: ‘Lukt het nu?’ Wat vinden jullie?

Duimen omhoog betekent ‘goed’, duimen omlaag betekent ‘nog niet zo goed’. Vertel je eigen mening daarna: “Ik vind dat het nog niet zo goed gaat: mijn brug stort in.”

6. Loop naar de volgende denkstap ‘bijsturen’. “Nu ga ik naar de stap bijsturen. Ik stel mezelf de vraag: ‘Wat kun je verbeteren?’ Ik bedenk een andere manier om ervoor te zorgen dat mijn brug niet meer gaat instorten. Ik ga dus terug naar de eerdere stap manier. Ik mag altijd terug naar een eerdere stap in de Stappenmaker. [Verwoord wat je precies verandert aan de manier waarop je een brug bouwt.]”

7. “Na de time-out ga ik weer aan de slag met de opdracht.” Bouw de brug succesvol af.

8. “Als ik klaar ben met de opdracht, dan ga ik terugkijken met de spiegel. Met de spiegel kan ik immers bekijken wat er achter mij is. Ik loop naar de stap ‘Klaar’ en stel mezelf deze drie vragen: ‘Wat heb je gedaan?’ ‘Wat zou ik de volgende keer anders doen?’ ‘Ben ik tevreden?’ De eerste vraag ‘Wat heb je gedaan?’ zou ik zo

beantwoorden: ik probeerde een brug te bouwen. Het ging eerst niet zo goed, want mijn brug stortte in. Daarna heb ik de brug op een andere manier gebouwd. Dat ging beter. De vraag ‘Wat zou ik de volgende keer anders doen?’ zou ik zo beantwoorden: ik zou meteen voor mijn tweede manier kiezen, zodat de brug niet instort. De derde vraag ‘Ben je tevreden?’ Ja, ik ben redelijk tevreden. Het is me gelukt om een brug te bouwen. Het ging niet zo snel, omdat hij eerst instortte, maar uiteindelijk is het me gelukt!”

Benadruk het verschil tussen de stappen ‘controleren’ en ‘klaar’: bij ‘controleren’ vraag je je tijdens het maken van de opdracht af of het nu lukt, terwijl je bij de stap

‘klaar’ terugkijkt door te vragen hoe het is gegaan. In de spiegel kun je immers bekijken wat achter je ligt.

Benadruk ook het verschil tussen ‘bijsturen’ en ‘klaar’: bij ‘bijsturen’ stel je jezelf de vraag: “Wat kun je verbeteren?”, terwijl je bij de stap ‘klaar’ terugkijkt op de opdracht en je de vraag stelt: “Wat zou je de volgende keer anders doen?”

Middenbouw

lesplan

(28)

28 0.07-0.17 (17 minuten)

1.

2. 4.

5.

De leerling kan het begrip ‘doel’ verbinden met het symbool ‘doel’ en de vraag ‘Wat ga je leren?’.

De leerling kan het begrip ‘manier’ verbinden met het symbool ‘gereedschap’ en de vragen ‘Hoe ga je dat doen?’ en ‘Wat heb je nodig?’.

De leerling kan het begrip ‘bijsturen’ verbinden met het symbool ‘fietsstuur’ en de vraag ‘Wat kun je verbeteren?’.

De leerling kan het begrip ‘klaar’ verbinden met het symbool ‘spiegel’ en de vragen ‘Wat heb je gedaan?’, ‘Wat zou je de volgende keer anders doen?’ en ‘Ben je tevreden?’.

De toetsing bestaat uit twee onderdelen:

A. Het in goede volgorde leggen van de symbolen.

B. Quiz waarin de leerlingen plaatjes combineren met de juiste termen op de Stappenmaker.

 

Uitvoering:

A. Leg alle symbolen van de Stappenmaker door elkaar op de grond neer. Laat een leerling ze in de goede volgorde leggen. Denken alle leerlingen dat het zo klopt of moet er nog iets veranderen? Beredeneer samen met de leerlingen waarom de juiste volgorde een logische volgorde is.

B. Laat de leerlingen de volgende quizvragen beantwoorden:

  1.

Welk plaatje hoort bij de stap ‘doel’? [Antwoord: doel]

2.

Welk plaatje hoort bij de stap ‘klaar’? [Antwoord: spiegel]

3.

Welk plaatje hoort bij de stap ‘manier’? [Antwoord: gereedschap]

4. Welk plaatje hoort bij de stap ‘bijsturen’? [Antwoord: fietsstuur]

ONDERDEEL B

Blokken om een brug te bouwen.

Voor elke leerling een Stappenmaker primair onderwijs onderbouw en middenbouw.

Voor de docent een Stappenmaker primair onderwijs bovenbouw om uitleg te kunnen geven met woorden.

Symbolen van de Stappenmaker primair onderwijs.

Middenbouw

lesplan

(29)

29 5

.

Welk plaatje hoort bij de vraag ‘Wat ga je leren?’ [Antwoord: doel]

6.

Welk plaatje hoort bij de vraag ‘Wat kun je verbeteren?’ [Antwoord: fietsstuur]

7

.

Welk plaatje hoort bij de vragen ‘Hoe ga je dat doen?’ en ‘Wat heb je nodig?’ [Antwoord: gereedschap]

8.

Welk plaatje hoort bij de vragen ‘Wat heb je gedaan?’, ‘Wat zou je de volgende keer anders doen?’ en ‘Ben je tevreden?’

[Antwoord: spiegel]

Optie 1:

Leerlingen lopen of rennen naar het juiste symbool. Leg de vier symbolen ‘doel’, ‘gereedschap’, ‘fietsstuur’ en ‘spiegel’ op de grond. Deze werkvorm kun je binnen of buiten uitvoeren. Laat de leerlingen uitleggen waarom ze bij een bepaald symbool staan.

 

Optie 2:

Wanneer je geen ruimte hebt om de kinderen te laten lopen of rennen, gebruik dan ‘Powerpoint Stappenmaker primair onderwijs onderbouw’, sheet 1. Laat de leerlingen het juiste plaatje en de juiste kleur benoemen. Laat de leerlingen uitleggen waarom ze voor een bepaald antwoord kiezen.

Meet in hoeverre de leerlingen de leerdoelen behalen. Laat de leerlingen uitleggen waarom ze voor een bepaald antwoord hebben gekozen. Complimenteer ze met juiste antwoorden. Probeer aandachtspunten expliciet te maken en mee te nemen in de rest van je les. Geef bijvoorbeeld hints..

Symbolen van de Stappenmaker primair onderwijs voor aan de muur.

Symbolen van ‘doel’, ‘gereedschap’, ‘fietsstuur’ en ‘spiegel’ op de grond tijdens quiz.

Powerpoint Stappenmaker primair onderwijs middenbouw, sheet 1 (optioneel).

Probeer de leerlingen te la bewegen tijdens de les. ten

Voordelen hiervan zijn: de leerlingen ler

en sneller doordat ze meer informa

tie kunnen opnemen en bewegen is gezond.

0.17-0.24 (7 minuten) 6.

7. 8.

9.

De leerling kan een doel stellen voorafgaand aan een opdracht.

De leerling kan een strategie bepalen om het doel te behalen voorafgaand aan een opdracht.

De leerling kan onder begeleiding van de docent beoordelen in hoeverre het lukt om het doel te behalen tijdens het werken aan de opdracht.

De leerling kan onder begeleiding van de docent beoordelen of bijsturing nodig is om het doel te behalen tijdens het werken aan de opdracht. De leerling kan indien nodig teruggaan naar een eerdere stap op de Stappenmaker.

ONDERDEEL C

Middenbouw

lesplan

(30)

30 10.

11.

12.13.

De leerling kan na afloop van het werken aan een opdracht evalueren op het proces en het product door respectievelijk te verwoorden op welke manier hij/zij aan het doel heeft gewerkt en in hoeverre het doel behaald is. Daarnaast kan de leerling verwoorden wat hij/zij de volgende keer anders zou doen.

De leerling staat open om te leren: fouten maken mag.

De leerling is bereid tijdig hulp te zoeken tijdens het werken aan een opdracht wanneer hij/zij vastloopt.

De leerling is bereid om kritisch naar het eigen handelen te kijken.

Klassikale oefening: een tekening maken van een mens

 

De oefening die de leerlingen gaan doen, vindt voor een groot gedeelte klassikaal plaats. Als docent loop je letterlijk van het ene symbool naar het andere. Leerlingen werken daarnaast individueel aan een opdracht: een tekening maken van een mens.

 

Leg de ‘Symbolen Stappenmaker primair onderwijs’ in de klas op de grond of hang ze aan de muur.

Zorg ervoor dat elke leerling de Stappenmaker op zijn tafel heeft liggen.

Geef elke leerling een pion.

Laat leerlingen erop attent zijn dat ze niet meteen beginnen met tekenen, maar eerst de stappen ‘doel’ en ‘manier’ gaan zetten. De stappen loop je klassikaal door.

  1.

Doel

Voordat de leerlingen beginnen met het werken aan de opdracht, ga je eerst naar het plaatje ‘Doel’ lopen. Laat de leerlingen hun pion op hun Stappenmaker zetten op het symbool ‘doel’. Benoem de stap ‘Doel’ en stel daarna de vraag: ‘Wat ga je leren?’ Laat leerlingen het antwoord geven en corrigeer waar nodig. Ze gaan leren om een mens te tekenen.

  2.

Manier

Vervolgens loop je naar het plaatje ‘gereedschap’ van de tweede stap ‘manier’. Laat de leerlingen hun pion op de stap ‘manier’ zetten. Benoem de stap ‘Manier’ en stel daarna de vraag: ‘Hoe ga je dat doen?’ en vervolgens: ‘Wat heb je nodig?’ Laat leerlingen het antwoord geven en corrigeer waar nodig. Ze gaan een mens tekenen met een potlood en papier. Een uitgebreider antwoord zou kunnen zijn dat leerlingen nadenken over hoe een mens er uitziet en dan gaan tekenen.

Aan de slag!

Laat de leerlingen hun pion neerzetten bij de startvlag.  Op de Stappenmaker staat een grijs vlak wat lijkt op een tafel met daarin de startvlag. De startvlag betekent dat ze mogen beginnen met tekenen. De leerlingen krijgen drie minuten om de opdracht te maken. Noem dat je na één minuut een time-out aangeeft. Dan gaan we naar stap 3:

controleren.

Middenbouw

lesplan

(31)

31

3.

Controleren

Loop naar het plaatje ‘bril’ en benoem de stap ‘controleren’. Laat de leerlingen hun potlood neerleggen en hun pion neerzetten bij de bril. Stel vervolgens de vraag: ‘Lukt het nu?’ Vraag aan de leerlingen waarom het wel of niet lukt. Waarschijnlijk zullen leerlingen snel ‘ja’ zeggen. Probeer ze kritisch te laten kijken naar hun eigen werk. Zijn ze misschien iets vergeten, bijvoorbeeld wenkbrauwen of nagels? Laat ze eens bijvoorbeeld kijken bij hun buurman of buurvrouw. Heeft hun buurman of buurvrouw aan iets gedacht waar ze zelf nog niet aan hebben gedacht?

Benadruk dat fouten maken mag en geef dit ook aan in je feedback richting de leerlingen als ze fouten maken. Ze mogen altijd teruggaan naar een eerdere stap in de Stappenmaker.

4. Bijsturen

Loop naar het volgende plaatje ‘fietsstuur’ en benoem de stap ‘bijsturen’. Laat de leerlingen hun pion neerzetten bij de stap bijsturen. Stel de vraag: ‘Wat kun je verbeteren?’

Laat de leerlingen bedenken wat ze kunnen verbeteren en vul aan waar nodig. Geef aan dat ze ook ‘rechtdoor’ kunnen gaan als ze op dezelfde manier verder willen gaan. Als ze op een andere manier verder willen gaan of het doel willen bijstellen, sturen ze bij. Ze komen dan terecht op een eerdere stap van de Stappenmaker. Wanneer leerlingen er moeite mee hebben om wanneer ze vastlopen om hulp te vragen, stimuleer hen dan om hulp te vragen.

 

Leerlingen gaan verder met het maken van hun tekening.

 

5. Klaar

Als de tijd om is, loop je naar de laatste stap: ‘Klaar’ met het plaatje ‘spiegel’. Laat de leerlingen hun potlood neerleggen en hun pion neerzetten bij de laatste stap. Benoem deze stap en stel drie vragen achter elkaar, zodat de leerlingen weten welke vragen straks aan de orde komen: ‘Wat heb je gedaan?’, ‘Wat zou je de volgende keer anders doen?’ en ‘Ben je tevreden?’

Begin met de vraag ‘Wat heb je gedaan?’ Laat de leerlingen nadenken over het proces. Wat gebeurde er eerst en wat daarna? Lukte het meteen of hebben ze bijvoorbeeld hun manier veranderd?

Stel de vraag: ‘Wat zou je de volgende keer anders doen?’ Probeer de leerlingen te laten nadenken over wat ze hebben verbeterd en wat ze leren van andere leerlingen om hen heen. Wat zouden ze de volgende keer doen als ze zo’n opdracht krijgen?

Stel de vraag: ‘Ben je tevreden?’ Vraag aan de leerlingen waarom ze wel of niet tevreden zijn. Waarschijnlijk zullen veel leerlingen snel ‘ja’ zeggen. Probeer ze kritisch te laten kijken naar hun eigen werk. Complimenteer ze met de dingen die goed gingen en geef het aan als er nog aandachtspunten zijn.

Tafel voor leerlingen om aan te werken.

Papier om op te tekenen.

Potlood.

Pion of iets wat als pion kan fungeren, bijvoorbeeld een dobbelsteen.

Stappenmaker primair onderwijs onderbouw en middenbouw voor elke leerling.

Symbolen Stappenmaker primair onderwijs.

Powerpoint Stappenmaker primair onderwijs middenbouw, sheet 2.

PAUZE

Middenbouw

lesplan

(32)

32 0.24-0.39 (15 minuten)

6.

7. 8.

9.

10.

11. 12.

13

De leerling kan een doel stellen voorafgaand aan een opdracht.

De leerling kan een strategie bepalen om het doel te behalen voorafgaand aan een opdracht.

De leerling kan onder begeleiding van de docent beoordelen in hoeverre het lukt om het doel te behalen tijdens het werken aan de opdracht.

De leerling kan onder begeleiding van de docent beoordelen of bijsturing nodig is om het doel te behalen tijdens het werken aan de opdracht. De leerling kan indien nodig teruggaan naar een eerdere stap op de Stappenmaker.

De leerling kan na afloop van het werken aan een opdracht evalueren op het proces en het product door respectievelijk te verwoorden op welke manier hij/zij aan het doel heeft gewerkt en in hoeverre het doel behaald is. Daarnaast kan de leerling verwoorden wat hij/zij de volgende keer anders zou doen.

De leerling staat open om te leren: fouten maken mag.

De leerling is bereid tijdig hulp te zoeken tijdens het werken aan een opdracht wanneer hij/zij vastloopt.

De leerling is bereid om kritisch naar het eigen handelen te kijken.

Individuele oefening: een tekening maken van een fiets

 

Zorg ervoor dat elke leerling de Stappenmaker op de tafel heeft liggen. Leerlingen krijgen de opdracht om een tekening te maken van een fiets binnen vier minuten. Dit is een individuele opdracht. Bij het maken van de opdracht maken ze gebruik van de Stappenmaker. De leerlingen moeten nog leren om de stappen op de

Stappenmaker goed te zetten en hebben daarbij begeleiding nodig van jou als docent. Daarom zijn er twee time-outs tijdens deze oefening. Geef leerlingen een totaalplaatje van de oefening. Leg de structuur uit aan de hand van tabel 2 op de volgende pagina.

 

Probeer leerlingen eerst gelegenheid te geven zichzelf

bij te stur

en. Pas als

dit hen niet lukt,

stuur je zelf bij.

Bij de time-outs kun je complimenteren over wat al goed gaat. Bij aandachtspunten kun je bijvoorbeeld denken aan dingen die je leerlingen vergeten zijn te tekenen. Je kunt de vraag stellen: ‘Hoe

kom je erachter dat je misschien wel iets vergeten bent?’ Je kunt bijvoorbeeld teruggaan naar de stap ‘Manier’, omdat je een voorbeeld nodig hebt van een fiets. Hebben ze gedacht aan trappers, een fietsbel en spaken? Een voorbeeld van een fiets kun

je laten zien door powerpoint sheet 3 of pak een fiets van het schoolplein.

Leerlingen zullen over het algemeen snel

‘ja’ zeggen wanneer je ze de vr

aag stelt:

‘Ben je tevr

eden?’. Leer de leerlingen kritisch na te denk

en over het pr

oces. Hoe ging het eerst? Hebben ze bijgestuur

Hoe ging het daarna? d?

Vraag de leerlingen bij de stap ‘bijsturen’ of ze wel willen bijsturen. Misschien willen ze

op dezelfde manier verder gaan, oftewel, misschien willen ze rechtdoor gaan.

Middenbouw

lesplan

ONDERDEEL D

(33)

33

Gebruik bij de time-outs de symbolen van de Stappenmaker. Loop naar de betreffende symbolen of geef met een pijl op de powerpoint (zie sheet 2) aan bij welke stap jullie zijn. Hebben leerlingen bij de stap ‘manier’ behoefte aan een voorbeeld? Gebruik dan sheet 3 of haal een fiets van het schoolplein.

Vraag bij de leerlingen na: durfden ze hulp te vragen als ze niet goed wisten wat ze moesten doen? Maak duidelijk wat het voordeel is van hulp vragen wanneer ze dit niet durfden of er laat mee waren. Probeer hen in dat geval te stimuleren om de volgende keer eerder hulp te vragen.

Tafel voor leerlingen om aan te werken.

Papier om op te tekenen.

Potlood.

Pion of iets wat als pion kan fungeren, bijvoorbeeld een dobbelsteen.

Stappenmaker primair onderwijs onderbouw en middenbouw voor elke leerling.

Powerpoint Stappenmaker primair onderwijs middenbouw, sheet 2 (optioneel) en 3 (optioneel).

TIJD (MIN) Activiteit

1 Stel de vragen die horen bij de stappen ‘Doel’ en ‘Manier’. Leerlingen denken in stilte na over deze stappen. Laat de leerlingen hun pion op de stap zetten waar ze zijn.

1 Bespreek wat leerlingen hebben bedacht bij de stappen ‘Doel’ en ‘Manier’.

2 Aan de slag! Leerlingen tekenen een fiets.

1 TIME-OUT 1. Stel de vragen die horen bij de stappen ‘Controleren’ en ‘Bijsturen’. Laat de leerlingen hun pion op de stap zetten waar ze zijn. Leerlingen denken in stilte na over deze stappen.

2 Bespreek wat leerlingen hebben bedacht bij de stappen ‘Controleren’ en ‘Bijsturen’.

2 Leerlingen gaan verder met het tekenen van een fiets.

1 TIME-OUT 2. Stel de drie vragen die horen bij de stap ‘Klaar’. Laat de leerlingen hun pion op de juiste stap zetten. Leerlingen denken in stilte na over deze stap. Laat de leerlingen nadenken na elke vraag.

3 Bespreek wat leerlingen hebben bedacht bij de stap ‘Klaar’.

Tabel 2. Structuur oefening ‘teken een fiets’.

Middenbouw

lesplan

(34)

34 0.39-0.45 (6 minuten)

1. 2.

4. 5.

6.

7. 8.

9.

10.

11. 12.

13

De leerling kan het begrip ‘doel’ verbinden met het symbool ‘doel’ en de vraag ‘Wat ga je leren?’.

De leerling kan het begrip ‘manier’ verbinden met het symbool ‘gereedschap’ en de vragen ‘Hoe ga je dat doen?’ en ‘Wat heb je nodig?’.

De leerling kan het begrip ‘bijsturen’ verbinden met het symbool ‘fietsstuur’ en de vraag ‘Wat kun je verbeteren?’.

De leerling kan het begrip ‘klaar’ verbinden met het symbool ‘spiegel’ en de vragen ‘Wat heb je gedaan?’, ‘Wat zou je de volgende keer anders doen?’ en

‘Ben je tevreden?’.

De leerling kan een doel stellen voorafgaand aan een opdracht.

De leerling kan een strategie bepalen om het doel te behalen voorafgaand aan een opdracht.

De leerling kan onder begeleiding van de docent beoordelen in hoeverre het lukt om het doel te behalen tijdens het werken aan de opdracht.

De leerling kan onder begeleiding van de docent beoordelen of bijsturing nodig is om het doel te behalen tijdens het werken aan de opdracht. De leerling kan indien nodig teruggaan naar een eerdere stap op de Stappenmaker.

De leerling kan na afloop van het werken aan een opdracht evalueren op het proces en het product door respectievelijk te verwoorden op welke manier hij/

zij aan het doel heeft gewerkt en in hoeverre het doel behaald is. Daarnaast kan de leerling verwoorden wat hij/zij de volgende keer anders zou doen.

De leerling staat open om te leren: fouten maken mag.

De leerling is bereid tijdig hulp te zoeken tijdens het werken aan een opdracht wanneer hij/zij vastloopt.

De leerling is bereid om kritisch naar het eigen handelen te kijken.

Je kijkt met de leerlingen terug op de les. Je stelt hun vragen over het werken met de Stappenmaker.

Hoe ging het? Wat ging goed? Wat was lastig?

Wat zou je de volgende keer anders doen?

Waar gaan we samen op letten?

 

Laat de leerlingen samenvatten waar de les over ging en vul aan waar nodig.

Conclusie: zijn de leerdoelen van deze les behaald?

ONDERDEEL E

Wanneer je wilt da t leerlingen de metacognitieve vaar

digheden 1) doelen

stellen, 2) strategie bepalen, 3) monitoring (contr oleren), 4) bijstur en en 5) evalueren goed gaan beheersen,

dan is het nodig om de S tappenmaker bij meerdere opdr achten te gebruik en. Door deze vaar digheden te trainen op

de langere termijn, gaan leerlingen de vaar digheden automa tiseren.

Bij zelfstandig werk en of samenwerk en kunnen de leerlingen de

Stappenmaker ook gebruik en. Je kunt leerlingen la ten aangeven bij welk e stap ze zijn door een pion op de betr

effende stap te zet ten. Zo weet je als docent waar de leerling mee bezig is en waar hij mogelijk vastloopt.

Middenbouw

lesplan

(35)

BOVEN Draai

BOUW

Boek

(36)

Tijd

Leerdoelen

Uitleg/ nabespreking

Materialen Toets

Oefening

Nabespreking

l e e s w

ij z e r

P R O

G R A M M A

SYMBOLEN

In het draaiboek kom je verschillende symbolen tegen, die de tekst ondersteunen.

ONDER- DEEL

Tijd Tijd per onder- deel

Activiteit

A 0.00-

0.07 7 Uitleg over Stappenmaker:

toelichting op stappen. De docent past de stappen toe door middel van een uitgewerkt voorbeeld.

B 0.07-

0.17 10 Quiz.

C 0.17-

0.24 7 Klassikale oefening: tekening maken van een mens.

PAUZE D 0.24-

0.39 15 Individuele oefening: tekening maken van een fiets.

E 0.39-

0.45 6 Nabespreking en conclusie.

GLOBAAL OVERZICHT VAN DE LES

Hieronder vind je een globaal overzicht van de les ‘Power!

Gebruik je denkkracht’.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het vervolg van het verhaal van mijn vader speelde zich onder meer af in de Geniekazerne, Hemiksem, de Begijnenstraat, om te eindigen in Merksplas waar ik mijn vader enkele

Maak een foto van het typeplaatje van de waterkoker die jullie gaan gebruiken en plak die foto hieronder.. Op het typeplaatje staan

Paard  snelheid, kloekheid, uithoudingsvermogen  Pauw  verheerlijking en opstanding, ijdelheid, overvloed  Pelikaan  opofferende moederliefde .

Maak een foto van het typeplaatje van de waterkoker die jullie gaan gebruiken en plak die foto hieronder.. 1PT

In deze PBLQatie hanteren we een aanpak die is gebaseerd op de samen- hang tussen de burger en zijn digitale vaardigheden, het beleid dat de overheid voert bij het inrichten van

Conclusies en richtlijnen voor eventueel aanvullend onderzoek en het nemen van sanering- en/of milieutechnische maatregelen. De conclusies van de

Omdat het incidentele gebruik van begrippenkaarten niet zonder meer leidt tot een betekenisvol leerproces, en het proefwerk voornamelijk vaardigheden test die in de kaarten niet

‘Wat doen we nu anders?…’ is een gemakkelijkere toe- gangspoort om over leereffecten te spreken dan te vragen naar ‘Wat hebben we geleerd?’ Het samenspel tussen veranderen en