• No results found

HET WETSONTWERP OP DE STAATSINRICHTING

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "HET WETSONTWERP OP DE STAATSINRICHTING"

Copied!
68
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

HET WETSONTWERP OP DE STAATSINRICHTING

EN

EEN NIEUWE KIESREGELING VOOR DEN VOLKSRAAD

DOOR

BESCHOUWER

p

Overdruk van een serie artikelen verschenen in de Java-Bode van 11 Sept. tot

20 October 1922.

N.V. DRUKKERIJ DE UNIE.

' • > * * *

(2)

0093 5880

M

(3)

HET DE

EEN

WETSONTWERP OP STAATSINRICHTING

EN

NIEUWE KIESREGELING VOOR DEN VOLKSRAAD

O v e r d n in

DOOR

BESCHOUWER

ik van een serie artikelen verschenen de Java-Bode van 11 Sept. tot

20 October 1922.

m

N.V. DRUKKERIJ DE UNIE.

(4)
(5)

Aan Volksraadsleden, regeerings-au-

toriteiten en belangstellenden door

het dagblad DE JAVA-BODE.

(6)

'

i

(7)

den volksraad.

i.

Staatkundig ïndië vertoont heden ten dage een beeld van groote gelijkenis op wat de torenbouw van Babel te aanschouwen gaf.

In het oude Babel — zoo luidt verhaal — werkten losse groepen werkvolk, alle natuurlijk met de beste bedoelin- gen bezield, tegelijkertijd aan fundamenit en bovenétages.

Sommigen braken dat het een lust was, anderen trachtten met koortsacbtigen ijver te metselen op plaatsen, waar een grondslag zelfs nooit was gelegd. Gebrek aan plan, gebrek aan leiding, met tot slot een uit elkaar gaan naar de verschillende windstreken.

Hier wordt sinds jaren gebroken aan desa en gewest, gebroken aan den ouden bovenbouw. En gebouwd wordt er met niet minder koortsachtigheid aan dezelfde desa, aan regentschap, provincie en den allesbeheerschenden koepel. Maar ook hier wordt de arbeid verricht door losse groepen van werkers, professionals en amateurs, in los verband, als ware anarchisten elk naar eigen inzicht en aanleg. Hier hebben zelfs overzeesche bouwheeren de mouwen opgestroopt en hun aandeel in het werk op de schouders genomen.

E r is ook verschil. In Babel gold het den bouw van een geheel nieuwen toren, hier is al het werk gericht op de vervanging van een oud bastion. Het pleit wel voor de oude bouwers daarvan en de soliditeit van hun arbeid, dat dit laatste nog altijd overeind staat, trotseerend den sloopingsarbeid van pen en tong, en niet reeds lang, vóór- dat een nieuwe toren stond, in elkaar is gezakt. Dit feit geeft te denken en maaiit tot voorzichtigheid.

Intusschen dreigt het verloop, althans van een deel van het werk, het historische voorbeeld te copieeren: spraak- verwarring en uit elkaar gaan — want zijn de geruchten juist, dan wordt er in Volksraadkringen een krachtige

(8)

poging gedaan om den arbeid op een bepaald punt stop te zetten, omdat die op een ander punt nog niet gereed is: om geen advies uit te brengen over een verheffing van de positie van den Volksraad, omdat de nieuwe kies- rechtregeling voor den Volksraad nog in voorbereiding is.

Hetgeen o.i. wel zeer te betreuren zou zijn, al ware liet alleen maar, omdat zich practisch gesproken geen kiesrechtregeling voor een vertegenwoordigend lichaam laat ontwerpen, voordat men weet, welke bevoegdheden

dit lichaam zal uitoefenen.

Intusschen levert ook dit nieuwe speciale onderwerp, dat wij noemden: het kiesrecht, een nieuwe dankbare illustratie van het even geconstateerde gebrek aan éénheid van gedachte in de vernieuwing van Indië's staatkundige structuur. Het kiesrecht voor den Volksraad, dat grondige hervorming van noode heeft, is ten slotte niet anders dan een onderdeel van het Indische kiesrechtvraagstuk, waar- van gemeentelijk, provinciaal en regentschapskiesrecht andere paragrafen vormen.

Zeker vertoonen al deze onderdeelen verschillen, maar hun hoofdaspect is één. Het spreekt het duidelijkst door eene tegenstelling. De ons bekende Westersche kiesrecht- regelingen gelden allen voor een homogene bevolking, wier leden in dezelfde betrekking staan tot het Overheids- gezag. In die regelingen vindt men dan ook wat we maar noemen zullen : éénheidskiesrecht. Ditzelfde geldt voor het desakiesrecht en althans ten deele voor het Indisch ge- meentekiesrecht. Dit laatste werd oorspronkelijk alleen aan de Europeanen toegekend.

Toen men het tot de Inlandsche bevolking uitbreidde, zaten de geesten nog zoo in de eenheidsgedachte verstrikt, dat b.v. zonder meer van de Inlandsche kiezers, kennis van het Nederlandsch werd geëischt: de Europeanen vol- deden immers ook aan dien eisen!

Bij de behandeling van het kiesrecht zoowel voor ge- meente-, regentschaps-, provincialen- en Volksraad is nu

(9)

de alles beheerschende vraag deze: Moet niet op de een of andere wijze rekening worden gehouden met de pluri- formiteit der aanstaande kiezers hier te lande?

E r zal gelegenheid zijn deze vraag later omstandig onder de oogen te zien. Maar het is duidelijk, dat zij een uniforme behandeling eischt. Niettemin is de behandeling van het gemeentekiesrecht afzonderlijk ter hand genomen door het decentralisatiekantoor, het dessa-, het regent- schaps- en provinciale-kiesrecht in overweging genomen door een gemengde commissie en uitgewerkt door het kantoor voor de bestuurshervormjng. En eindelijk is het Volksraadkiesrecht opgedragen aan den wd. Regeerings- gemachtigde voor algemeène zaken bij den Volksraad.

Waarom ook hier niet wat meer éénheid van gedachte in concentratie van krachten?

Persoonlijke voorkeur voor een der genoemde autori- teiten is ons vreemd, maar uit politiek oogpunt zouden wij gezamenlijke behandeling van de kiesrechtvraagstukken door de genoemde commissie verre en verre hebben ge- prefereerd boven wat nu bezig is te geschieden.

Intusschen : het heeft zoo niet mogen zijn.

Als nu het eind de lasten maar niet zal hebben te dragen.

II.

Achten wij blijkens ons eerste artikel, een nauw ver- band aanwezig tusschen de verschillende kiesrechtrege- lingen voor desa, regentschap, gemeente, provincie en centrale vertegenwoordiging, dit neemt niet weg, dat een afzonderlijke bespreking van een voornaam onderdeel ervan als b.v. het Volksraadkiesrecht zeer wel mogelijk is.

De algemeène vragen, die zich bij alle regelingen zullen voordoen, moeten dan weliswaar van een meer beperkt gezichtspunt uit worden beschouwd, maar tegenover dit nadeel staat, dat de bespreking veel meer concreet kan blijven. Dit heeft, met name in een dagblad, zijn voordeel.

De thans bestaande regeling van het kiesrecht voor den Volksraad is over meerdere producten van wetgeving verdeeld. Heit is noodig daarover hier in details te treden;

(10)

slechts een drietal punten zouden wij naar voren willen halen.

In de eerste plaats n.1. de samenstelling van den Volks- raad. Zij staat met ons onderwerp in direct verband, om- dat zij beslissend is voor het passief kiesrecht.

Thans bestaat de Volksraad officieel uit:

een door de Kroon benoemd lid-voorzi'tter 1 door de Indische regeering benoemde leden:

8 Inlanders plus 16 Europeanen en

Chineezen 24 gekozen leden:

12 Inlanders plus 12 Europeanen 24 Totaal 49

waarvan 20 Inlanders en 29 Europeanen en Chineezen.

In de werkelijkheid zijn deze cijfers eenigszins anders.

Onder de Europeanen worden meegeteld de met Euro- peanen gelijkgestelden. Rekent men deze — ten rechte — tot de groep, waartoe zij krachtens hun afkomst behooren, dan bestaat de Volksraad uit 24 Inlanders, 22 Europeanen en 3 Chineezen.

Om lid van den Volksraad te kunnen worden moet men zijn mannelijk ingezetene van Nederlandsch-Indië, min- stens 25 jaar oud, geen zwaardere straf hebben onder- gaan dan vrijheidsstraf ter vervanging van geldboete of wegens overtreding van politie en niet op niet-eervolle wijze uit 's Lands dienst zijn ontslagen.

Het is al dadelijk deze samenstelling geweest, die de critiek, vooral de populaire critiek, in het geweer geroe- pen heeft. Want, klampt men zich vast aan de officieele cijfers, dan liggen twee verwijten voor de hand. Het eerste is, dat in de samenstelling van den Volksraad het hatelijk rascriterium op den troon wordt gehandhaafd; de tweede, dat in de verplichte Europeesche meerderheid rassen- superioteitswaan, althans het „overheerschingsbeginsel", tot uiting komt.

Die overtuiging zit er merkwaardig diep in, getuige o.v. — om een enkelen greep te doen — een redevoering

(11)

van den heer Dahler bij de algemeene beschouwingen tijdens het jongste begrootingsdebat. Bij de schriftelijke voorbereiding van dit debat had de Regeering de vraag gesteld, waar het beginsel van gelijke behandeling van alle rassen in de practijk nog te weinig wordt in toepas- sing gebracht en zonder dat de overheid — want hierop komt het uiteraard aan — met alle kracht naar doorvoe- ring er van streeft. Het evengenoemde Volksraadslid

antwoordde daarop:

„Die tusschenzin is daar heel handig in geplaatst, daar- door wordt het zwaartepunt verschoven naar de verschil- lende voornemens der Regeering. En die doen het ont- stellende van den durf, om die vraag te doen, eenigszins minderen. Want waarlijk, M. d. V., ik heb mij afgevraagd of het naieviteit van de Regeering was, op zoo'n infor- matie uit te gaan, of dat het wat anders was.

„Weet de Regeering dan niet, — om met het meest voor de hand liggende te beginnen, dat de samenstelling van dit college in strijd is mét dat beginsel?"

En met die opmerking bevindt de heer Dahler zich in uitnemend gezelschap. Want als de Herzieningscommissie in haar rapport het rascriterium behandelt, dan meent ook zij dit terug te vinden in de tegenwoordige bepalingen voor den Volksraad en de locale raden en zij stelt er zich onmiddellijk gelaarsd, geharnast en gespoord tegen te weer onder den krijgskreet: „Van een indeeling hetzij van vertegenwoordigers, hetzij van kiezers in landaard- groepen mag niet meer sprake zijn."

Dergelijke uitlatingen persen den toehoorder een filoso- fische verzuchting af over de Hollandschen Volksraad.

Wij hebben zoo ons vast spraakgebruik en ook wanneer we heel wat anders gaan bedoelen, verleidt de gemakzucht ons tot behoud van de oude terminologie, ook al is zij geheel onjuist geworden.

Het oude artikel 109 van het Regeerings-reglement huldigde het rasverschil. Sedert ging dit als beginsel over boord en bleef het slechts als uitzondering in bepaalde gevallen van noodzaak, gemotiveerd door het algemeen

(12)

belang, ter bescherming van economisch zwakkeren, e.d.g.

Als men nu in 1919 een nieuw art. 109 maakt, dan moet ge niet denken, dat het gelijkheids-, althans het gelijk- waardigheidsbeginsel, in de wet voorop wordt gesteld, neen, we schrijven liefst geen woord te veel en laten dit over aan de praktijk. In de wet zetten we alleen de uit- zondering: „Wanneer de wettelijke bepalingen onder- scheid maken tusschen Europeanen, Inlanders en Vreemde Oosterlingen, dan verstaan wij onder Europeanen enz."

Met het gevolg, dat Nederlandsch-Indië in heel Oost- Azië bekend staat als een land, waar het rasverschil grondslag van het regeeringsstelsel vormt. Zelfs de even- genoemde Herzieningscommissie meent dat in het artikel te kunnen lezen en zij schrijft in haar verslag, dat „men in het nieuwe artikel 109 Regeeringsreglement dit onder- scheid (se. naar rassen en godsdiensten) nog eens meende te moeten bevestigen".

Zij stelt met smaak daar de woorden van Mr. Fock tegenover :

„De Regeering moet toonen, dat zij elke aanmatiging van den Europeaan tegenover den Inlander ten sterkste veroordeelt, dat zij geen bevoorrechting wil van den Europeaan boven den Inlander en dat, wanneer de heer Tjokroaminoto zegt, dat gestreefd moet worden naar rechtsgelijkheid en gelijkgerechtigheid, de Regeering daarmede ten volle instemt".

De Herzieningscommissie is er naast: het bewuste ar- tikel 109 gaat juist uit van de gedachte aan afschaffing van het ras-verschil als basis van wetgeving.

Onze slechte reputatie is onverdiend. Maar aan wien de schuld?

Met het rascriterium bij de samenstelling van den Volksraad is het al precies eender gesteld. Het bestaat slechts in schijn ; we pretendeeren in het geheel niet hier met een nieuwe ontdekking te komen. Onze staatsrecht- juristen wisten dit al lang en de wd. Regeeringsgemach- tigde voor algemeene zaken wees er uitdrukkelijk op bij de jongste Volksraaddebatten. Wij volstaan er daarom

(13)

mede de publieke aandacht nog eens op de evenbedoelde passage uit diens rede te vestigen:

„Thans kom ik weer bij den heer Dahler, die als bewijs voor de ongelijkheid van behandeling tusschen de ver- schillende rassen in deze landen o.m. een beroep heeft gedaan op de samenstelling van den Volksraad en het kiesrecht voor de gemeenteraden. Nu is het een feit, Mijnheer de Voorzitter, dat als men de daarop betrekking hebbende bepalingen oppervlakkig leest, men onder den indruk komt hier inderdaad met het rascriterium in aan- raking te komen. Art. 1 van het Decentralisatiebesluit schrijft inderdaad voor, dat de locale raden zijn samen- gesteld uit Europeanen, Inlanders en Vreemde Ooster- lingen.

„Op gelijke wijze vindt men in het 4e en 6e lid van art. 132 van het Regeeringsreglement, bij de samenstelling van den Volksraad gesproken van Inlandersr Europeanen en Vreemde Oosterlingen.

„Maar als men daarbij nu niet blijft staan en verder leest, dan vindt men in art. 5 van het Decentralisatie- besluit het voorschrift, dat om lid van een raad te zijn of daarvoor te mogen kiezen, men moet zijn Nederlandsch onderdaan. Dat Nederlandsch onderdaanschap wordt ook geëischt voor het lidmaatschap van den Volksraad in art.

133 Regeeringsreglement.

„Wat wil dat zeggen, Mijnheer de Voorzitter? Dit:

dat, afgezien van de minder gelukkige wetsredactie, op het heele gebied van de publieke rechten het rasverschil reeds heden ten dage is uitgebannen; er is slechts een onderscheiding overgebleven op den modernen grondslag van de nationaliteit: Nederlander en zij, die uit anderen hoofde Nederlandsch onderdaan zijn".

Intussen en: men moet wel tot de leuke Hollanders be- hooren om behagen te scheppen in een dergelijke mislei- dende wetgeving, die den stand van zaken hier te lande ongunstiger voorstelt dan gerechtvaardigd is. Andere naties plegen, het omgekeerde te doen.

In dit opzicht vormen de of f icieele cijfers over: de sa-

(14)

menstelling van den Volksraad wel een toppunt. Uit die cijfers, die wij boven in de eerste plaats gaven, moet iedereen den indruk krijgen, dat er in den Volksraad is een Europeesche meerderheid, 'n afschaduwing van „de o verheer sching". Schift men de Volksraadsleden naar het rascriterium, dan blijkt de werkelijkheid juist andersom te zijn : er is in den Volksraad een Europeesche minder- heid! Iedere andere natie, die er koloniën of overzeesche gebiedsdeelen op na houdt, zou dit openlijk afficheeren, zou daarvoor reclame maken; de heek wereld zou het weten ten bewijze van de ethiek, de vooruitstrevendheid, de gedesinteresseerdheid van het moederland. Wij Hollan- ders verstoppen dit feit lekkertjes zoo in de wetgeving, dat iedereen er het tegenovergestelde uit moet opmaken!

De hoofdbezwaren, die men tegen de huidige samenstel- ling van den Volksraad (en daarmede tegen het passief kiesrecht voor dien raad) heeft, blijken dus ten rechte papieren bezwaren te zijn. Zij richten zich niet tegen de werkelijkheid, maar tegen de wetsbepalingen. Die heb- ben herziening overeenkomstig de werkelijkheid dan ook dringend noodig. Maar de zaak zelf raken deze be- zwaren niet.

Of die „werkelijke" regeling dan geen leemten vertoont?

We zouden het niet gaarne beweren.

Daarover in een volgend artikel.

III.

De kern van onze bezwaren tegen de huidige samen- stelling van den Volksraad ligt in de vraag of deze wel het karakter heeft dat een dergelijk college behoort te hebben.

Het moet zijn een vertegemvoordigend lichaam.

Over de juiste beteekenis van dezen term en met name van het begrip „vertegenwoordiging" is veel getheoreti- seerd. Bekend is het woord van Mirabeau, dat de standen

(destijds vormende het vertegenwoordigend lichaam in Frankrijk) zich tot de natie moeten verhouden als een landkaart tot de werkelijkheid ; de afdeeling moet dezelf- de onderlinge verhoudingen hebben als het oorspronke-

(15)

13

lij ke. Later hebben anderen de vergelijking met de land- kaart gemoderniseerd tot die met een fotografie.

Zoodanige beeldspraak zegt echter niet veel ; zelfs is er gevraagd, hoe men kan begeeren, dat een vertegenwoor- diging ooit zoo'n dood ding zal zijn als een fotografie.

We zullen daarom trachten te omschrijven. In iedere maatschappij werken krachten, enkele behoudend, andere voortstuwend; sommige op politiek, weer andere op eco- nomisch of geestelijk gebied. Gezamenlijk zijn zij beslis- send voor de richting, waarin de ontwikkeling der maat- schappij zich beweegt en de snelheid dier beweging.

Een deel dier krachten is destructief van aard; de gemeenschap wapent zich daartegen door strafwet, politie enz.

Een ander deel dier krachten — we weten dat de juiste grens tusschen de beiden zeer moeilijk te trekken is — is scheppend. Het is staatsmanskunst die krachten in juiste banen te leiden, op de juiste manier tot samenwer- king te brengen. Maar met of zonder staatsmanskunst ontstaat in iedere maatschappij een zeker evenwicht tusschen die krachten.

Heit hangt van de bekwaamheid der leidende staats- lieden af of die evenwichtstoestand over het algemeen als meer of minder bevredigend wordt gevoeld.

Ware democratie vertrouwt op de leiding, die de in de maatschappij optredende krachten deels bewust, deels onbewust aan het evolutieproces geven. Inwerking v a i vreemd gezag is haar een gruwel, evenzeer als gezags- aanmatiging door een minderheid.

Leiding aanvaart zij slechts op den grondslag van over- reding en overtuiging. In dit licht beschouwd moet aan een vertegenwoordiging, voorbestemd om in het staats- bestel een leidende functie in te nemen, de eisch gesteld worden, dat daarin eenzelfde evenwicht der krachten als in de maatschappij zelve wordt teruggevonden. Onze grootste staatsman der laatste jaren, Mr. C ort van der Linden, drukte dit bij het kiesrechtdebat in de Tweede Kamer in 1916 aldus uit: .

I

(16)

„Voor hot aanzien en de kracht van. de volksvertegenwoordiging is het van het grootste belang, dat de krachten, die in het volk leven, ook in de volksvertegenwoordiging tot uiting k o m e n " . E n :

„De gevoelens en de overtuigingen, welke zich in het volk hebb'jn gegroepeerd, (moeten) in de volksvertegenwoordiging in diezelfde verhouding tot uiting komen ' '.

Nu spreekt het van zelf, dat bij de samenstelling van een vertegenwoordiging slechts met de voornaamste krachten kan worden rekening gehouden ; dat van afwe- gen van gevoelens en stroomingen op een goudschaaltje geen sprake kan zijn. Maar grove fouten, bij die samen- stelling gemaakt, wreken zich onmiddellijk. Een maat- schappelijk zwakke groep, die in de vertegenwoordiging te sterk vertegenwoordigd is, probeert als regel, van die positie gebruik te maken — anderen zullen geneigd zijn dit misbruik te noemen — door met haar teveel aan po- litiek gezag haar maatschappelijke positie kunstmatig te versterken. Omgekeerd verlegt een maatschappelijk krachtige groep, die in de vertegenwoordiging naar even- redigheid te weinig invloed heeft, haar actie buiten de vertegenwoordiging, vermindert zoodoende het gezag van deze laatste en werkt daardoor al heel spoedig destructief op het staatkundig organisme.

Het vorenstaande geldt voor Westersche democratiën, zou men het op Nederlandsch-Indië willen toepassen, dan is een kleine aanvullende opmerking noodig en wel deze, dat terwijl in het Westen de naar vooruitgang stuwende impuls uit de maatschappij zelve opkwam en daaruit volledig hare kracht putte, deze hier haar oorsprong voor een groot deel vond in aandrang van bovenaf en voor haar vruchtbaar voortbestaan op dien invloed van buiten en boven af voorloopig nog voor een groot gedeelte is aan- gewezen.

Erkent men dit — en hij die het zou willen ontkennen, doet o.i. zijn oogen haast moedwillig voor de feiten dicht

—, dan volgt daaruit, dat in een vertegenwoordiging hier te lande, wil zij leiding kunnen geven, die invloed van buiten af, niet mag ontbreken.

(17)

Een vertegenwoordiging hier te lande, de Volksraad, zal er dus voorshands in sommige opzichten anders uit moeten zien, dan een vertegenwoordiging in het Westen een Westersch parlement.

Toetst men aan deze vooropstelling de huidige samen- stelling van den Volksraad, dan kan deze, zelfs met vol- ledige inachtneming van de in de vorige alinea gestelde restrictie, niet bevredigend worden genoemd. De wetgever zag de Indische maatschappij wel zeer simplistisch. De in de maatschappij werkende krachten komen maar op één wijze tot uiting n.1. door de splitsing van het college in drie groepen: Nederlanders, en andere Nederlandsche onderdanen, hetzij van inheemschen, hetzij van Chi- neeschen oorsprong. Voor het overige hangt het van het toeval af, welke maatschappelijke krachten door het kiesrecht tot uiting zullen komen. Daarbuiten moet ons aller Baboe, „Bok goepernemen", te hulp komen, die langs den weg van benoeming dan maar moet zorgen stroomingen en belangen te doen vertegenwoor- digen, die haars inziens in den Volksraad niet mogen ontbreken.

De invloed van boven en buiten af, waarvoor wij hooger ook plaats opeisohten in de vertegenwoordiging, komt almede tot uiting in de benoeming van leden door de overheid en het aantal van de aan Nederlanders toege- wezen zetels. Ook hier heeft de wetgever het zich zelf wat heel gemakkelijk gemaakt, en schijnt zijn vertrouwen op de in de Indische maatschappij levende krachten wel zeer gering te zijn geweest.

Wij mogen deze feilen echter niet te zwaar aanrekenen.

De schepper van den Volksraad betrad maagdelijk terrein, waarop, met het oog op de groote op het spel staande krachten groote voorzichtigheid geboden was. Thans na vier jaar ervaring en veelzijdige bestudeering van hei vraagstuk, staan wij er anders voor.

Thans mogen zonder onbillijkheid twee eischen worden gesteld. De eerste is, dat de nieuwe kiesrechtregeling voor wat de wettelijke samenstelling van den Volksraad aan-

(18)

gaat, meer recht laat wedervaren aan de onderscheiden krachten, welke in de Indische maatschappij werkzaam zijn.

De tweede hat zich aldus formuleeren, dat door een betere organisatie van de maatschappelijke stroomingen, ook met minder overheidshulp, een vertegenwoordiging, samenkomt, waaraan met vertrouwen het belang van land

en volk kan worden toevertrouwd.

IV.

Met den eisch van een betere organisatie van de maat- schappelijke stroomingen, zoodat ook met minder over- heidshulp een vertegenwoordiging samenkomt, waaraan met vertrouwen het belang van land en volk kan worden toevertrouwd, zijn wij al op het gebied van het actief kiesrecht aangeland. Niet minder dan bij de samenstel- ling van den Volksraad is hier een hervorming noodig.

Omdat de eerste door de samenstelling van het kiezers- corps althans voor een deel wordt beheerseht en een juiste organisatie van het kiezerscorps er veel toe kan bijdragen het karakter van den Volksraad als „vertegenwoordiging"

tot zijn recht te laten komen.

Wie zijn kiezers voor den Volksraad?

Het antwoord op deze vraag gaf tot voor kort art. 132 lid 5 van het Regeeringsreglement, dat de leden der localz radem als zoodanig aanwees. Bij Staatsblad No. 216 van dit jaar is hierin verandering gekomen. Art. 132 verwijst thans naar de algemeene verordening. Die algemeene verordening is het Kon. Besluit in Staatsblad 1917 No.

441 opgenomen, zooals dit ten vorigen j are werd ver- anderd. Dit besluit roept nog steeds de leden der — 56 — locale raden tot het kiesrecht, waarbij zij naar de woorden van Staatsblad 1917 No. 442 één kieslichaam vormen, doch tot het uitbrengen van hunne stem raadsgewijs in ver- gadering bijeen komen.

Hier hebben wij dus het eenheidskiesrecht in optima forma. Wie lid is van een localen raad is kiezer, ongeacht

(19)

waar de raad gelegen is, ongeacht de wijze waarop hij lid van den raad geworden is, ongeacht de maatschappe- lijke groep, waarvan hij deel uitmaakt. Reeds werd er aan herinnerd, dat volgens de officieele voorschriften van de gekozen leden van den Volksraad 12 moeten behooren tot de Inlanders en 12 tot de Europeanen en de vreemde Oosterlingen (tan rechte 12 Nederlandsche onderdanen van inheemsche afkomst en 12 Nederlandsche onderdanen van Chineesche afkomst). Alle kiezers stemmen met even- veel invloed voor deze drie groepen der Volksraadsledsn mee.

Een zoodanig een heidskiesrecht kan uiteraard op zijn plaats zijn in een land met een homogene bevolking ongeveer gelijkmatig over het land verspreid.

Kan het ook voor Indië doelmatig worden geacht?

Wij meenen dit ten sterkste te mogen ontkennen.

Voor de samenstelling en het lidmaatschap van de locale raden zijn in het Decentralisatie-besluit allereerst eenige algemeene eischen gesteld. De raden moeten bestaan uit Europeanen of met hen gelijkgestelde personen, Inlanders en Vreemde Oosterlingen. Waar een dezer bevolkingsgroe- pen niet in voldoend aantal aanwezig is, kan van dit voorschrift worden afgeweken. Het aantal leden van eiken raad, welke bevolkingsgroepen in eiken raad vertegen- woordigd zullen zijn en het aantal van die vertegenwoor- digers, wordt voor eiken raad bij de instellingsordon-

nantie aangewezen.

Om lid van een localen raad te kunnen zijn, moet men mannelijk Nederlandsch onderdaan zijn, minstens 21 jaar oud, werkelijk verblijf houden in 's raads ressort, niet bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak de be- schikking of het beheer over zijne goederen hebben ver- loren of van eenig recht, of eenige bevoegdheid zijn ont- zet, niet in staat van faillissement verkeeren en — last not least — ter beoordeeling van 's Raads voorzitter, voldoende kennis bezitten van de Nederlandsche taal.

Hieruit blijkt in de eerste plaats — een feit waarop niet genoeg de nadruk kan worden gelegd — dat ook bij de

(20)

samenstelling van de locale raden en dus in het kiezers- corps voor den Volksraad, het rascriterium feitelijk is verlaten. De sleur liet de woorden Europeaan, Inlanders enz., staan in werkelijkheid gaat het om nationaliteits- groepen: Nederlanders en zij, die uit anderen hoofde Nederlandsch onderdaan zijn, de laatste gesplitst in die van inheemsche en uitheemsche afkomst.

Als gevolg hiervan zijn er in het Volksraadkiezerscorps uit nationaliteitsoogpunt drie soorten van kiezers, die gezamenlijk hun vertegenwoordigers aanwijzen.

Naar den schijn een huldiging van het associatie- beginsel.

De werkelijkheid een bespotting van het begrip „ver- tegenwoordiging1'.

Want om te mogen spreken van ,,vertegenwoordiging"

van Nederlanders, „vertegenwoordiging" van Inlanders (om dit onjuiste woord nu maar even gemakshalve te ge- bruiken) is het niet voldoende, dat er 'n willekeurige Nederlander, 'n willekeurige Inlander naar den Volksraad trekt, Deen, er moet 'n zekere band zijn tusschcn dien vertegenwoordiger en zijn kiezers. En men moge het be- treuren of niet, de onwillekeurige afscheiding tusschen de maatschappelijke groepen is nog zoo sterk, dat — enkele uitzonderingen daargelaten — de Nederlanders, de In- landers, de Chineezen zich niet vertegenwoordigd zullen voelen dan door 'n lid van hun eigen „bangsa", en dan nog eerst door een, die het vertrouwen van de meerder- heid der eigen kiezersgroep geniet.

Zooals de zaken thans staan, hebben in het kiezerscorps voor den Volksraad de Nederlanders een domineeremde plaats. Zij zijn in aantal het talrijkst. Niet meer in die mate als bij de eerste samenstelling van den Volksraad, daar de instelling van welhaast eiken localen raad in de buitengewesten in die verhouding wijziging heeft ge- bracht. Maar nog altijd geven de Nederlandsche kiezers den doorslag niet alleen bij het aanwijzen van hun eigen vertegenwoordigers •— daar zou niets tegen zijn — maar ook bij hét aanwijzen van de vertegenwoordigers der

(21)

andere groepen. Dit heet verkiezing en klinkt demo- cratisch en associatief — het is schijnvertegenwoordiging en overheerschlng. In het tegenwoordig s'tadium van ont- wikkeling der Indische maatschappij zijn we op politiek terrein nog eerst toe aan een associatie der groepen : echte vertegenwoordiging der groepen gepaard met hartelijke samenwerking tusschen de groepsvertegenwoordigers.

Het gevaar is niet denkbeeldig, dat bij uitbreiding van het aantal locale raden, met name bij invoering van de bestuurshervorming, de verhouding in het kiezerscorps omslaat en de Nederlandsche onderdanen van inheem- schen oorsprong het overwicht krijgen. Dan zouden de Nederlanders zeer terecht er over klagen, dat hun stem werd gesmoord.

Alleen onderlinge afscheiding VOM de kiezersgrocpen kan ons uit deze impasse brengen.

Zij is ook daarom roodig, omdat de samenstelling van de Nederlandsche kiezersgroep zoo geheel anders is dan met name die der „Inlandsche" groep. Binnen den archipel zijn de Nederlanders internationaal. Of zij in Sumatra, Java of Nieuw-Guinea leven, zij zijn dezelfde, spreken één taal, lezen dezelfde dagbladen,, zij leven in één gedach- tenwereld, in één sfeer. Onder hen ontwikkelen zich ge- lijke stroomingen, zij kunnen zich beraden over één stel candidaten en zich van Oost en West organiseeren in de- zelfde partijen.

Een overeenkomstige eenheid bestaat er wel tusschen Javanen onderling, wel tusschen Menangkabauers enz., maar niet tusschen ,,de Inlanders". Bij de thans bestaande toestanden is het welhaast onmogelijk, dat b.v. leden van den Karang Asemraad, van den raad van Angkola en Sipirok, van Barabai en de gemeente Amboina zich be- raden over een gezamelijke candidatenlijst, die voor elk der kiezers iets meer beteekent dan een veelvoud van X, den grooten onbekende. Een doorvoering alleen van de thans bestaande onderscheiding tusschen Nederlanders en hen, die uit anderen hoofde Nederlandsch onderdaan zijn, ook in het kiezerscorps, zou daarom nog onvoldoende zijn.

(22)

Een blik in de werkelijkheid leert, dat er raast de Neder- landsen« kiezersgroep bestaat een Javaansche groep, een Merangkabausche groep, een Minahassische groep, en*s.

Het kiesrecht voor den Volksraad zal zich daarop moeten instellen.

Thans is het overwicht in dit opzicht bij de Java-kiezers.

Daar laten zich politieke partijen nog eenigszins organi- seeren. Daar schept het partij-verband althans de moge- lijkheid tot het gelijkvormig invullen van stembiljetten, een eerste voorwaarde voor verkiezingssucces. En zoo hebben b.v. de Java-kiezers vertegenwoodigers voor de Minahassa en Menangkabau aangewezen. Wat 'n absur- diteit is en op zijn wijze ook: „overheersching". Wij kun- nen de verleiding niet weerstaan hier even te herinneren aan de rede van den heer Ratu Langie op het Al-Indië Congres gehouden, die vrijheid van ontwikkeling eischte voor de Indische onder-nationaliteiten in een federatie}, geen imitaristisch staatsverband.

Als laatste argument — hoewel het onderwerp hier- mede waarlijk niet is uitgeput — voor de scheiding der kiezerscorpsen mag nog gelden het verschillend mandaat, dat aan de kiezers is verstrekt: sommigen zijn lid van een localen raad geworden krachtens verkiezing, arderan krachtens overheidsbenoeming. Op zich zelf zegt deze onderscheiding niet veel. Men kan met name in de buiten- gewesten tal van personen aanwijzen, die hoewel van Overheidswege tot het raadslidmaatschap en daarmede tot het kiesrecht voor den Volksraad geroepen, op den naam van „vertegenwoordiger" ten volle aanspraak kun- nen maken. Zij zijn, naar adatrecht of volksopvatting, vertrouwensman, ongeacht de Overheidsbenoeming.

Maar in het blok der Java-kiezers bevindt zich 'n ander blok, nl. dat der benoemde kiezers, der leden van de gewestelijke raden. Dat ten aanzien van de groote meerderheid van deze leden eveneens een ongeschreven kiezersmandaat mag worden verondersteld, zou kwalijk zijn vol te houden. Voor een groot deel zijn zij in die raden geroepen als vertegenwoordigers van bepaalde belangen,

(23)

die op behartiging in den Volksraad volledig aanspraak hebben. Daarvoor dient dan ook te worden gezorgd, doch langs een anderen weg dan vitieering van het geheele karakter der verkiezing.

Het overwicht bij de Volksraadsverkiezingen den leden der gewestelijke raden in hun huidige samenstelling toe- gekend, dient onverbiddellijk te worden verbroken.

V.

Onze bespreking van het thans geldende kiesrecht voor den Volksraad, bevatte onwillekeurig een forsche dosis critiek op de bestaande kiesrechtregeling. Dit moet den indruk wekken, alsof er bij ons voor die regeling al zeer weinig waardeering zou bestaan.

Dit is echter niet het geval. Die kiesrechtregeling voor den Volksraad achten wij inderdaad een mooi staaltje van de wijze waarop in dergelijke gevallen hier te lande gewerkt moeit worden.

Toen de reeds jarenlang hangende plannen tot instel- ling van een Volksraad in handen van Minister Pleyte kwamen, was aan de studie van het kiesrecht-vraagstuk voor geheel Indië nog welhaast niets gedaan. Ambtenaar noch particulier had daarover zijn gedachten laten gaan, de literatuur, voor zoover zij bestond, was niet meer dan een echo van Europeesche klanken.

Voor den Minister stonden dus twee wegen open; de eerste, de gebruikelijke, zou zijn geweest een opdracht om het vraagstuk in studie te nemen, de benoeming van een commissie, een stapeling van het eene advies op het andere. Mr. Pleyte koos den ongebruikelijken weg: on- middellijk de hand aan den ploeg!

Zoodat onmiddellijk de praktijk kon spreken en wij thans geheel anders tegenover het vraagstuk staan dan in 1917. Die voortvarendheid, gepaard aan voorzichtig- heid — want de kiesrechtregeling draagt ook van dit laat- ste de kenmerken — kon niet genoeg toegejuicht worden.

Werd zij maar vaker aldus in praktijk gebracht!

(24)

Dat het stelsel geleidelijk zijn eigen fouten heeft ge- toond — ook dat is een verdienste.

Het is deze „proefondervindelijke" voortvarendheid, die zonder veel argumenteeren, naar het éénheidskiesrecht greep; die, nemend wat voor de hand lag, het kiesrecht voor den Volksraad toekende aan de leden der locale ra- den. Het was ook deze voortvarendheid, die, consequent aan haar stelsel, de uitoefening van het kiesrecht regalde op de basis van het evenredigheidsbeginsel.

Bij een evenredig kiesstelsel worden de te bezetten zetels op een bepaalde wijze verdeeld naar evenredigheid van het aantal op verschillende candidaten uitgebrachte stemmen.

Het bij den Volksraad toegepaste stelsel is zeer eenvoudig.

Gelijk bekend zijn er volgens de bepalingen 2 plaatsen mid- dels verkiezing te bezetten door Inlanders en 12 door Euro- peanen en Vreemde Oosterlingen. Kiezers zijn alle leden van

locale raden. Gesteld zij brengen bij een verkiezing voor de Inlandsche zetels 800 stemmen uit. Iedere stembrief moet

nu bevatten een lijst van 12 Inlandsche candidaten. Om <e weten, hoeveel stemmen een candidaat op zich ver-

eenigd moet hebben om gekozen te zijn, deelt men het aantal uitgebrachte stemmen (800) door het aantal te bezet- ten plaatsen, vermeerderd met 1 dus: 800 = 61 1_ E e n

12 pi. 1 13 candidaat is dan gekozen, zoodra hij 62 stemmen op zich vereenigd heeft. Door dit stelsel bereikt men, dat een eens- gezinde kiezersgroep, die 62 man sterk is, een zijner can- didaten gekozen ziet. Geldt hier het gewone meerderheids- stelsel, dan zou een candidaat de helft en van het aantal uitgebrachte stemmen pi. 1 d-i- in dat geval 401 stemmen op zich hebben moeten vereenigen. De minderheden zouden dan in den druk komen.

Men ziet: het vereenigen van alle kiezers in één kies- üchaam en het evenredigheidsstelsel behooren bij elkaar,

Er is echter ook een andere methode denkbaar. Wil men in den Volksraad 12 gekozen leden van een bepaalde maat- schappelijke groep, dan kan men ook den archipel in 12

(25)

territoria verdeden en in elk territorium de kiezers op de gewone wijze één candidaat laten kiezen. Dit is het territo- riale stelsel.

Welk stelsel verdient de voorkeur?

Men zal wellicht geneigd zijn met kort gebaar naar Ne- derland, te verwijzen: daar heeft men al sedert eenige jaren het evenredigheidsstelsel aanvaard; dat is toch „modern".

Zoo eenvoudig stfaat de zaak echter niet. Een keus aus- sehen het evenredigheidssteflsel en het meerderheidsstelsel laat zich niet doen op theoretische gronden—zij wordt be- paald door het ontwikkelingsstadium der maatschappij,.

Indië is uit staatkundig oogpunt een jong land. Het ver- tegenwoordigend stelsel is nog groen van jeugd, de band tusschen kiezer en vertegenwoordiger nog nauwelijks krach- tiger dan een draadje garen No. 40. Het is duidelijk, dat hier anders gewerkt moet worden, dan in Nederland, waar de beteekenis van de Tweede Kamer voor het kiezersvolk een levende werkelijkheid is, waar gewaarschuwd wordt te- gen „kiezersvrees".

Hier te lande is vóór alles noodig een populariseering, in den goeden zin van het woord, van den Volksraad. En dit kan niet anders dan langs den weg van zooveel mogelijk persoonlijke bekendheid. Zooals de „afgevaardigde" in den Volksraad zijn kiezers vertegenwoordigt, zoo moet hij in benedenwaartsche richting den Volksraad vertegenwoordigen bij zijn kiezers. Bevindt zich in ieder territoir een eigen Volks- raadslid, dat daar een bekende, populaire figuur is, dan ont- staat en groeit die band van wederzijdsch kennen en we- derzijdsch vertrouwen, die de ruggegraat van het parlemen- taire stelsel vormt, zoodat wanneer de afgevaardigde zich vóór een regeling verklaard heeft, het district zich in meer- derheid gevoelt alsof het zelf die stem had uitgebracht. Dan ontstaat de noodzakelijke wisselwerking tusschen verkozene en k'ezer. Er is om dit te bereiken maar één kiesstelsel denkbaar: het territoriale.

Eerst veel later komt bij de kiezers het verlangen op, dat de candidaat bepaalde beginselen aanhangt. Dan treedt de persoonlijkheid van den candidaat terug voor zijn beginselen,

I

(26)

die meer en meer worden gerepresenteerd door een partij met een of meer populaire voormannen. Eerst in dit stadium werkt het territoriale stelsel gebrekkig. Want nu heeft iedere partij in elk district zijn aanhangers, die zich niet vertegen- woordigd gevoelen door den candidaat der meerderheid in het district. Nu wordt het tijd om al die aanhangers van ver- schillende partijen in één groot verband te zarnen te brengen en daar aan de partijen invloed te geven overeenkomstig hun sterkte.

Maar het is duidelijk, dat dit laatste stelsel, over een ge- heel land toegepast, een groote mate van éénheid veronder- stelt in het kiezercorps. Er moet zijn éénheid van taal, één- heid van opvattingen, omdat anders die verschillen in taal en gewoonte domineerend op den voorgrond treden. Er moet ook zijn een vrij hooge mate van ontwikkeling. De politieke partijen moeten zich scherp waarneembaar gedefinieerd heb- ben; de partijbeginselen moeten door constante propaganda gepopulariseerd zijn door geschrift en gesproken woord; het volk moet door kennis van lezen en schrijven, door smaak in het lezen van krantenartikelen vatbaar zijn voor die propa- ganda, het moet zich interesseeren voor den politieken strijd, zich zelf een — zij het rudimentaire en primitieve — politieke overtuiging laten bijbrengen en zelf durven uitkomen voor zijn overtuiging.

Dit zijn slechts enkele lijnen, doch de daarmede geteekende figuur pleit o.i. alleszins er voor om voor Indië in zijn geheel het eenvoudigste kiesstelsel te aanvaarden: het territoriale met meerderheidsbeslissing.

Zeker: voor de Nederilandsche bevolkingsgroep gelden deze argumenten niet en de vraag rijst, of voor deze groep wellicht een afzonderlijke regeling moet worden getroffen.

Ook zullen er in de inheemsche maatschappij intelleetuee- len worden aangetroffen, die een uitzondering vormen op den regel. Toch durven wij vragen: waar is de inheemsche politieke partij met vaste welomjlijnde beginselen, die uit het maatschappelijk leven zelf opborrelden, die naar deze begin- selen tracht te leven en in voorkomende gevallen tracht al- leen van daaruit hare houding te bepalen? Het politiek krys-

(27)

tallisatie-proces is nog in volle werking, de neerslag laat zich nog niet onderkennen.

En zoolang dergelijke partijen ontbreken, mist het even- redigheidssltelsel zijn noodzakelijk fundament.

Geheel bevredigend zal een territoriaal stelsel intusschen niet kunnen werken, omdat Indië zoo uitgestrekt is en het aantal volksraadsleden beperkt moet blijven.

Toch verwachten wij goede resultaten van een gezamen- lijke toepassing van dit stelsel en een indeeliing van de kie- zersgroepen, op den voet als in ons vorig artikel bepleit.

VI.

Vatten wij de strekking van ons betoog in de vorige ar- tikelen in het kort samen, dan hebben wij bepleit:

a. een opheffing van de overblijfselen van he* rascriterium uit de kiesrechtwetgevnig, zoowel waar deze het actief als het passief kiesrecht regelt;

b. een samenstelling van den Volksraad en in onmiddel- lijk verband daarmede een kiesrechtregeling, die Neder- landsch-Indië niet ziet als een verzameling individuen, maar aansluit op de daarin levende groepen: Nederlanders, Java- nen, Menangkabauers enz.;

c. een territoriale indeeling van Indië, die zooveel mogelijk het onder b opgenomen desideratum verwezenlijkt en binnen die kiesdistricten de eenvoudigste kiesmethode volgens meerderheidsbeginsel.

Als laatste punt, dat in deze artikelenreeks ter sprake wordt gebracht, bewaarden wij de vraag, wie dan wel in elk dier districten kiezer zou moeten worden.

Voor velen zal het antwoord voor de hand liggen. In het democratische Nederland hebben we algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen. Endus Anders redeneert de Herzieningscommissie van het jaar 1918. Ook zij con- strueert een eenheidskiesrecht. Zij gaat uit van de praemisse, dat de vertegenwoordigende lichamen bëhooren te zijn ver- tegenwoordigingen niet van belangengroepen, maar van ge- ciachtenstroomingen. Daartoe — zoo redeneert zij — moeten

(28)

ze zooveel mogelijk door verkiezing worden samengesteld.

Die verkiezingen moeten dan zijn zooveel mogelijk recht- streeksch. Aan de kiezers moet een ontwikkelingsmaatstaf worden aangelegd. Daarom kan aan analfabeten voor den Volksraad geen kiesrecht worden toegekend, en moet aan Nederlandsen sprekenden een grooter invloed worden toege kend dan aan de andere alfabeten.

Het verslag der commissie licht dit aldus toe:

„Er moet onderscheiden worden reeds daarom, omdat het niet waar is, dat bij allen de gezichtskring en het politiek inzicht zich even ver uitstrekken en voorts dat allen in gelijke mate beschikken over voldoende ontwikkeling, voldoende bekendheid met de vraagstukken die in behandeling komen zullen.

„Waar geschiktheid de grondslag bij uitnemendheid voor het erlangen van kiesrecht is, behoort uit den aard ook op de mate van geschiktheid te worden gelet.

„Deze gedachte leidt al dadelijk tot uitsluiting van het kiesrecht, als regel, ten aanzien van een zeer groot bevol- kingsdeel, te weten van hen die niet kunnen schrijven en moet aan den anderen kant er toe leiden onderscheid te ma- ken tusschen hen die wel als kiezer worden toegelaten, maar die over verschillende mate van ontwikkeling beschikken,

Men zal de in de eerste plaats voorgestaan wordende uit- sluiting, als regel van de analfabeten, betreuren kunnen om- dat, naar men opmerkt, bij den ongeletterden boer — en om den zoodanige gaat het hier doorgaans — veel gezond verstand aanwezig kan zijn en dat hij menigmaal van een juist inzicht in tal van levensvragen blijk kan geven, maar toch aan den anderen kant niét kunnen ontkennen, dat dit dan vragen zijn welker draagwijdte zich niet verder uitstrekt dan den kleinen kring, waar ze zijn geboren en getogen, vragen voorts die alleen op dien eigen levenskring betrek-

king hebben.

„En wat het meest afdoet: die ongeletterden missen de gelegenheid om bezonken kennis op te doen die verder reikt dan hun omgeving; komen zij zelf in den regel hun dorp, althans hun regentschap niet uit, ook geschriften, die de din-

(29)

gen buiten dat regentschap bespreken, zijn voor hen een gesloten boek.

„Natuurlijk worden zij omtrent de dingen die verder rei- ken, ingelicht door de propagandisten van verschillende po- litieke partijen, maar of zij daardoor beter geschikt worden lot de behartiging van het waarlijk algemeen belang, is een vraag die niemand in toestemmenden zin za! willen beant- woorden.

„Het gevolg van deze beschouwing is, dat het noodzake- lijk is de analfabeten uit te sluiten van het kiesrecht in de gouvernementen en m het Land."

En voorts:

„Een verder boven reeds aangegeven beginsel hetwelk bij de regeling van het kiesrecht moet voorzitten is, dat gelet moet worden op het verschil in ontwikkeling, dus kennis van zaken, dat bestaat tusschen de alfabeten van verschillende groepeering. Zoodanig verschil is onmiskenbaar tusschen hen eenerzijds, die de Nederlandsche taal machtig zijn en hen anderzijds, die slechts een der talen van den Archipel kun-

nen lezen en schrijven. Voornamelijk daar waar het betreft het door middel van het kiesrecht oefenen van invloed op de behandeling der zaken van het Land en van de steden.

Het kan niet worden ontkend, dat voor hen die het Nederlandsch niet machtig zijn, de voorname bronnen om zich de kennis eigen te maken van de vraagstukken welke in die gebieden aan de orde komen, (couranten en tijdschriften, vergaderingen met het Nederlandsch als schrijf- en voertaal, persoonlijke aanraking met het intellectueel hoogst staand

deel der bevolking) gesloten zijn."

Tot zoover de Herzieningscommissie.

Wat van het begrip „vertegenwoordiging" gedacht moet worden, zetten wij reeds eerder uiteen. De afwijkende ziens- wijze der commissie achten wij, waar zij een tegenstelling wil zien in belangengroepen en gedachtenstroomingen, in

lijnrechten strijd met de werkelijkheid, In een vertegenwoor- digend lichaam doen zich overal ter wereld in de eerste plaats de belangen gelden, een primaire in de maatschappij levende kracht! In de vertegenwoordigende lichamen komen

(30)

de onderscheiden groepsbelangen tot overleg. Zij sluiten compromissen, nu eens naar deze dan weer naar die zijde en

daarin komt tot uiting de behartiging van het algemeen be- lang. Wiil die arbeid vruchtdragend zijn, dan moeten de

krachtverhoudingen in het vertegenwoordigend lichaam over- eenkomen met die in de maatschappij. Houdt men dit in het oog, dan heeft men de verklaring voor den geheelen ontwikke- lingsgang van het kiesrecht in Europa, en ook een antwoord op de vraag, waarom in Nederland het algemeen kiesrecht

moesi komen.

Maar dan is daarmede ook een geschiktheids ( = ont- wikkelings-) eisch als de Herzieningscommissie aan de

kiezers wil stellen, veroordeeld. Het doorzien van wat noo- dig is voor een goed beheer van een regentschap of een pro- vincie eischt in den tegenwoordigen tijd vrij groote capaci- teiten; voor het Landsbestuur worden de eisenen nog zwaar- der. Kent men het kiesrecht alleen toe aan hen die daaraan voldoen, dan sluit men, zelfs in Europa, de overgroote meer- derheid der burgers uit. Gaat men beneden die eisenen, dan verliest men elk houvast voor een grens. En zeker komt men dan niet tot een evenwichtige belangenvertegenwoordiging.

Daarop kan niét genoeg de nadruk worden gelegd.

De historie verhaalt van een merkwaardig woord van Catherina de Groote, gesproken, toen een der aan haar hof levende Fransche filosofen haar een „moderne" con stitutie voor haar land kant en klaar aanbood. Haar ver- ontschuldiging luidde, dat het gemakkelijker was dergelijke bepalingen te schrijven op perkament dan op de ruggen van haar boeren.

Een pakkende illustratie voor het nauwe verbard dat er tusschen regeering en volk moet bestaan in dien zin dat het tempo van den marsch der vooruitgang in het re- geeringscentrum geblazen, nauw rekening heeft te houden met de snelheid, waarmede het volk in al zijn geledingen marcheeren kan.

Bij den eersten Volksraad werd de uitslag dei- verkie- zingen door het benoemingsrecht der Regeering in zeer vooruitstrevenden zin gecorrigeerd. Die daad werd ge-

(31)

29

prezen als bewijs van politiek inzicht. Sedert leerde men de positie van den Volksraad eenigszins anders zien. En zijn invloed op het staatsbestuur zal weldra wettelijk uitgebreid worden. In deze omstandigheden wordt h/t volgen van het evenbedoelde voorbeeld voor latere Re- geeringen veel moeilijker. Want zoodra de Volksraad daadwerkelijk gaat meeregeeren, klemt ook voor dit college steeds sterker de eisch, dat de geheele maatschappij het tempo zal moeten kunnen volgen dat hij tracht aan te geven.

Een te conservatieve raad zou de Regeering gedeeltelijk machteloos kunnen maken bij haar streven naar maat- schappelijken vooruitgang. Zeker dient dit gevaar ver- meden te worden.

Maar een nog grooter gevaar dreigt van een al te voor- uitstrevenden raad. De vooruitgang, die mede als resultaat van de aanraking met het Westen, de Oostersche maat- schappij beroert, is geen onverdeeld genoegen. De oude maatschappij kraakt, begint in te storten, maar slechts langzaam ontwikkelt zich daarnaast een nieuwe. De ver- hoogde levensstandaard, de ontwakende behoefte aan eenig Westersch „comfort", die niet steeds met een even- redige verhooging van inkomsten gepaard ging, de in- tensiveering der overheidsbemoeienis, de soms onwille- keurige, soms noodzakelijke verkrachting van inheemsche rechtsopvattingen, de verstoring der oude religieuze ge- dachtenwereld door het modernistische onderwijs, de tanende invloed van oude geslachten en het naar voren komen van „arrivisten" dat alles wekt in breede inheem- sche maatschappelijke lagen een gevoel van „pijn", 'n woord afkomstig van niemand minder dan den heer Radjiman.

Den gang der evolutie stopt niemand. Maar staatsmar- beleid tracht o.a. door tempomatiging de „pijn" te ver- zachten en waar mogelijk te voorkomen.

Een al te vooruitstrevenden Volksraad zou de Re- geering noodzaken tot een voortdurend gevecht met het college zelf — 'n onmogelijkheid; of tot een opdrijven

I

(32)

van het tempo van den vooruitgang in — het ormogelijke \ Hieraan is slechts te ontkomen door ook de belangen van hen, voor wie rustige vooruitgang levensvoorwaarde is, in de vertegenwoordiging recht te laten wedervaren.

De geschiktheid van den kiezer laat zich dan alleen beoordeelen r a a r de vraag, of hij in staat is iemand te kiezen, die in de vertegenwoordiging i.e. den Volksraad voor de belangen van de maatschappelijke groep, waartoe hij behoort, naar behooren kan opkomen.

Die vraag laat geen eenvormige beantwoording voor geheel Indië toe. Zij zal voor iederen kieskring afzonderlijk onder de oogen zijn te zien. Slechts ten aanzien van één punt achten wij wèl een algemeene beslissing mogelijk n.1. bij de keus tusschen rechtstreeksche of indirecte verkiezing.

De Herzieningcommissie is voor de eerste. Zij bero ] zich daarbij op het Britsch-Indische hervormingsrapport, waarin wordt opgemerkt, dat de verkozene volgens een getrapt stelsel zich niet verantwoordelijk voelt tegenover het eigenlijke kiezerscorps en dat dit laatste zich even- min verantwoordelijk gevoelt voor de handelingen van zijne zoogenaamde vertegenwoordigers; de voor beide partijen zoo nuttige, eigenlijk onontbeerlijke wisselwer- king ontbreekt.

Maar de commissie gooit o.a. de analfabeten over boord.

Ons uitgangspunt is een ander. Wij zoeken naar een evenredige belangenvertegenwoordiging. En waar de Volksraad zelfs op Java nog te ver van de massa afstaat om rechtstreeksch individueel kiesrecht toe te laten, daar zouden wij willen zoeken naar de vertrouwensmannen der bevolking in al haar geledingen om door hen een vertegenwoordiger in den Volksraad te doen aanwijzen.

Zij wij goed ingelicht, dan sluit dat oordeel zich aan bij dat der kiesrechtcommissie met haar veelzijdige samen- stelling, die voor rechtstreeksche verkiezingen voor de komende provinciale raden den tijd nog niet gekomen acht.

Wie in de verschillende kiesdistrikten als vertrouwens- mannen zouden mogen worden aangemerkt, zou een aader onderzoek moeten aanwijzen.

(33)

Staatsinrichting.

i.

Weldra zal de Volksraad geroepen worden tot de mon- delinge behandeling van het wetsontwerp op de Staatsinrich- ting, dat nog geen vier maanden geleden in het Hertogspark het levenslicht aanschouwde.

Aan belangstelling liet men het der jonggeborene niet ontbreken. Veel tantes kwamen op kraamvisite en voorzegden al naar hare gezindheid het wichtje een ontijdigen dood of een lang en gelukkig leven. Anderen, die weten dat gissen doet missen, bonden haar voorspellingen aan tal van voorwaarden.

Zeker, baby zou voorspoedig opgroeien, als baby maar een gehoorzaam kindje werd en deed wat tante zei. Veel buren waren minder welwillend en prevelden binnensmonds of zelfs hardop welgemeende wenschen voor zijn spoedig verdwijnen.

Een teekende zelfs een caricatuur van een kleinen wereld- burger en ging er mee den boer op om te laten kijken hoe leelijk-ie was.

Maakten velen der beoordeelaars het zich niet wat ge- makkelijk?

Laat de vraag of een dergelijk wetsontwerp op tijd komt en een juisten inhoud heeft, zich zonder eenig voorbehoud met ja of neen beantwoorden? Die vragen stellen is ze beantwoorden.

Men vergelijkt de staatkundige organisatie van de maat- schappij graag met het bouwen van een huis,. Er is in die vergelijking veel aantrekkelijks, zoo men maar het groote onderscheid in het oog houdt tusschen het construeeren van een huis en het maken van een grondwet. Bij het eerste kent de architect zijn bouwmateriaal, hij weet wat de opdrachtge- ver van zijn huis eischt en welke eisenen daaraan gesteld mogen worden. En achter zijn teekentafel zet hij het plan vlot in elkaar; de uitvoering volgt daarna van zelf.

Een grondwet ontstaat geheel anders. Zij is het werk niet alleen van staatslieden, maar ook van „politikasters". Haar

(34)

doel zal welhaast ieder bouwmeester anders formuleeren.

Niemand kan voorzien tegen welke schokken zij bestand zal moeten zijn en niemand heeft het materiaal, waarmede hij moet werken in wiskundige formules voor zich liggen: een grondwet heeft in de eerste, in de tweede en in de laatste plaats te maken niet met formules, maar met m e n s c h e n . Wie zal voorspellen, hoe zij de grondwet zullen laten werken?

Vandaar, dat over een huis een objectief oordeel mogelijk is. Niemand behoeft te twijfelen of het deugdelijk gecon- strueerd, praktisch ingedeeld is. Verschil van meening is alleen mogelijk over de vraag of het een artistiek voorkomen heeft.

Vandaar ook, dat bij een grondwetsherziening alleen een objectief oordeel mogelijk is over de vraag of het technisch goed in elkaar zit, maar dat overigens zoodanig ontwerp nooit algemeen geprezen zal worden. Slechts een staatsman is het gegeven den loop der gebeurtenissen te voorzien, de kracht van zijn medeburgers te taxeeren.

Nederland's jongste geschiedenis geeft daarvan een pak- kende illustratie. Wie zag vóór 1918 de noodzakelijkheid in van de invoering van algemeen kiesrecht daar te lande, zooals de staatsman Cort van der Linden die voelde? Eerst einde 1918 brachten de feiten de rechtvaardiging van zijn inmiddels wet geworden ver gaande plannen.

Deze moeilijkheden bij het maken van een Grondwet doen zich in dubbele mate gevoelen in een koloniale maatschappij.

Ieder die uit West-Europa of Amerika komt, is doordrongen van de alleen-zaligmakende leer der democratie en niemand kan zich een „moderne" Grondwet denken zonder een flinke dosis van dit artikel. Dit is, we zouden haast zeggen: een geloofsartikel geworden ook voor de voormannen uit de onder- scheiden inheemsche bewegingen, die voor hun politieke idealen ijverig bij het Westen in de leer zijn gegaan.

Intusschen veronderstelt democratie — het kan niet genoeg worden herhaald — in de eerste plaats een volksgemeenschap, wier leden zich voelen als deelen van een geheel, dat door eigen kracht de mannen naar voren brengt, die het bewind over land en volk kunnen voeren; dat uit zich zelf de gedachten

(35)

schept, die als leidende beginselen dat bewind tot richtsnoer dienen.

Wat vinden we hier te lande?

Een verscheurde maatschappij, inplaats van een volksge- rr.eenschap; de door belangentegenstellingen verdeelde maatschappelijke groepen niet vereenigd door den nationalen band, maar gescheiden door haast onoverkomelijke tegenstel- lingen op elk gebied. De leiding op economisch, staatkundig en wetenschappelijk gebied in handen van een van buiten gekomen groep, insrttede van een bestuur door eigen kracht.

De staat bestuurd naar Westersche programma's. Een over- heid, wier taak tegenover dat van buiten gekomen volksdeel vooral een politioneele strekking heeft, daarentegen tegenover de inheemsche bevolking een zoo uitgesproken paedagogisch en beschermend karakter draagt, dat zij er steeds op uit moet zijn buiten en boven alle partijen te staan.

Onlangs werd dit in den Volksraad van Regeeringszijde aldus uitgedrukt: „De taak der Regeering tusschen al deze tegenstrijdige belangen en stroomingen is duidelijk. Rustig alle klachten aanhoorend, alle belangen tegenover elkaar afwegend, zal zij in hooge sereniteit Haar weg moeten gaan, waarbij als geleiders hooge onpartijdigheid en bezonken over- weging Haar voorgaan".

We nemen aan, dat dit juist is, maar dan is het van democratie juist het tegenovergestelde!

Zoodat zelfs het kleine wachthuisje op de sawah, eenige jaren geleden door minister Pleyte op hooge bamboes opge- trokken en „Volksraad" gedoopt, als een voortijdige de- monstratie moet worden beschouwd? En het nieuwe wets- ontwerp geheel uit den booze is?

Hiertegenover stelt zich een andere beschouwingswijze, die ingeleid kan worden b.v. met de vraag:

„Wat doet Nederland hier eigenlijk?"

Het is gebruikelijk een bespreking van deze of een derge- lijke vraag te beginnen met een verhandeling over de Oost- Indische Compagnie. Dit is intusschen reeds zoo vaak geschied, dat wij de historie verwaarloozende, wel onmiddellijk mogen overstappen naar het heden. Wij volstaan dan met het over-

(36)

schrijven van het antwoord, dat Minister Plëyte eenige jaren geleden op die vraag gaf. In de Memorie van Toelichting op zijn Bestuurshervorming .schreef hij -o.m.: „Overweging van .deze punten leert, dat het doel der Nederlandsche staatkunde in Nederlandsch-lndië geen ander kan .zijn, dan Indië's hulpbronnen zooveel mogelijk door Indische volks- kracht te ontsluiten, de bevolking geschikt te maken tot het behartigen van eigen belangen en het bestuur van eigen land en daarmede de grondslagen te leggen voor een volledig zelfbestuur".

De verdienste van deze definitie zit o.m. in haar open oog voor de economische zijde van het vraagstuk. Maar overigens verraadt zij hare afkomst uit een vorige periode.

,,De bevolking geschikt te maken tot het behartigen van eigen belangen en het bestuur van eigen land."

Ziedaar het ideaal der ethische periode! Wij zouden den Inlander opheffen. ,,Opheffer" schreef zijn honderd brieven over den Inlander en sprak van doctoren in de ophefkunde.

Zooals vroeger aan de productie van koffie en indigo zouden groote en kleine opheffers zich toen zetten aan het kweeken van volwaardige staatsburgers.

De twintig jaren der ethiek bleven niet zonder vrucht, al had deze ook ten deele een bittere smaak.

Wie maakt een bevolking geschikt tot het behartigen van eigen belangen enz. anders dan zij zelf?

De ethische periode heeft die vraag met een zeer stellig:

niemand, leeren beantwoorden. Maar daarmede is Nederlands taak hier te lande op dit punt geheel van karakter veranderd.

Zij kan niet verder gaan dan zooveel mogelijk de voorwaar- den te scheppen, waaronder de bevolking geschikt kan worden tot het behartigen van eigen belangen enz.

In dit licht beschouwd heeft een min of meer democratische staatsvorm voor Indië een zeer reëele beteekenis. Zoolang de regeering zelf met ambtenaren, politie en leger de bevolking gaat „opheffen" is voor deze laatste gehoorzamen nummer één en meepraten allicht schadelijk. Zoodra men heeft leeren inzien, dat dwang in milderen of strengeren vorm weliswaar vaak onmisbaar is om een begin met „de opheffing" te maken,

(37)

maar dat op den duur niets blijvend wordt verkregen zonder de spontane medewerking van de bevolking, wordt gehoor- zamen zeker niet overbodig, maar meepraten een niet minder essentieele voorwaarde voor succes.

Historisch heeft de Inlandsche bevolking het Nederlandsch gezag als overheersching leeren gevoelen. De principale verandering die de aard van dit gezag in later jaren onderging,

is tot haar niet doordrongen. Toch is samenwerking tusschen Overheid en burger slechts mogelijk, waar deze laatste het overheidsgezag voelt als zijn regeering. De gedachte van een overheerschend gezag moet daarom onherroepelijk ver- dwijnen. Ook hier te lande moet het gezag gevoeld worden als iets onpersoonlijks, dat blijft onder alle omstandigheden;

dat los staat van de personen — en van de huidskleur der personen, die het op een bepaald oogenblik uitoefenen.

Voor het welslagen van een dergelijk streven is een demo- cratische bestuursvorm levensvoorwaarde.

II.

In ons eerste artikel ontwikkelden wij tweeërlei bewijs- voering, beide met evenveel recht van bestaan, waarvan de eerste tot de slotsom moest voeren, dat voor democratie in Indië nog geen ruimte bestaat, de tweede daarentegen als hare consequentie medebrengt een zoo spoedig mogelijk in- voeren of doorvoeren van een democratischen staatsvorm.

De vraag of de twee conclusies eigenlijk wel tegenstellingen zijn, blijft nog even rusten. Tevoren moet de aandacht worden gevraagd voor eenige bijoverwegingen die de scherpte dei- eerste conclusie verzachten, de tweede daarentegen nog wat toespitsen.

Is het juist, dat de onmiskenbare samenstelling van de Indische maatschappij geen ruimte laat voor democratie, dan zou de regeering hier te lande geen andere kunnen zijn dan een autocratische. Deze laat zich in een Oostersche1 maat- schappij dan ook zeer wel denken — doch alleen in den vorm van een sultanaat of keizerschap bij de gratie Gods. Histori-

sche banden binden dan vorst en volk tezamen ; er is sterke verwantschap tusschen hun beider inzicht en sentiment. En

(38)

er is tusschen deze beiden ook steeds een zekere belangen- gemeenschap, omdat het aanzien van den vorst ten slotte af- hankelijk is van de welvaart van zijn volk en de vastheid van troon en dynastie rust op de blijvende tevredenheid der onderdanen. Van de beste van. deze sultans heeft de historie echter aardige verhaaltjes bewaard, hoe zij nooit verzuimden op gezette tijden te treden buiten hof kliek en ambtenarij en verkleed b.v. als marskramer de stemming onder het volk peilden: hun primitieve manier van hét houden van Volksraad.

Nog iets anders leert de historie: dat de verlichte despoot slechts in zeer bepaalde tijden en verhoudingen past en daar- buiten, hoe voortreffelijk in theorie, in de praktijk nooit vol- doet, omdat geen mensch de veelzijdige kwaliteiten bezit, noo- riig voor een dergelijke functie en geen mensch bestand blijkt tegen den invloed, die ongecontroleerde macht op haar drager uitoefent en haar zelf doet veranderen in ongebreidelde willekeur.

Intusschen: dit alles betreft maar de autocratie, die men zich zou kunnen denken, doch hier, althans na het Herstel, nooit heeft bestaan. Wat wij hier sedert gehad hebben, waren allesbehalve autocraten, regeerend naar eigen impuls, maar lasthebbers, besturend volgend een — overigens zekere ruimte latenden — lastbrief en van uit de verte zoo nauw- keurig mogelijk gecontroleerd.

Het autocratische gezag, dat deze maatschappij volgens onze eerste redeneering zou behoeven, heeft dus nooit bestaan.

Ziet men in den Gouverneur-Generaal datgene, wat hij inder- daad is: lasthebber der Nederlandsche democratie, dan had- den wij hïer te lande reeds lang democratie, zij het1 in zeer gebrekkigen vorm. Er bestond reeds lang controle van eene volksvertegenwoordiging op de Overheid hier te lande, zij het op grooten afstand en door grootendeels ondeskundigen.

Voor wie zich dit realiseert, ging het bij de instelling van den Volksraad niet, en gaat het bij het thans voorliggend wetsontwerp niet om de vraag: autocratie, niet om de vraag of Indië reeds „rijp was (of is) voor democratie" maar om verbetering in het reeds lang heerschend democratische stel- sel van controle op de regeering in Indië.

Zoolang die controle van overzee zich moest laten gelden,

(39)

leed zij onder afstand en ondeskundigheid en zij kon niet beletten het opgroeien van een zelfvoldane .ambtenaarsrege- ling. Naarmate zij nauweuriger trachtte te werken, voelde zij meer en meer haar gebrekkigheid. Door de instelling van den Volksraad werd die bestaande controle verrijkt met een contrôle-station op de plaats zelf en. werd de Indische Regeering door dit feit alleen tot een eenigszins andere orienteering genoopt.

Een keuze tusschen twee stelsels: autocratie of democratie, was de instelling van den Volksraad niet.

Eenzelfde overweging zal mogen gelden bij de beoordeeling van het thans aanhangige wetsontwerp.

Is hiermede de in ons eerste artikel tegen het ontwerp aangewezen contra-indicatie aanmerkelijk verzwakt, dan mogen thans een paar positieve indicaties naar voren worden gebracht, die het ook in ons eerste artikel opgenomen betoog voor een meer demokratischen staatsvorm aanmerkelijk versterken.

De eerste vloeit voort uit het feit, dat Indië meer en meer opgenomen wordt in het internationale verkeer. Zoolang Indië het afgelegen uithoekje bleef, dat het in de vorige eeuw- was, deed het noch voor Indië noch voor Nederland veel ter zake, hoe de regeeringsvorm hier was, mits het bestuur slechts aan bepaalde eischen van doeltreffendheid voldeed en naar buiten niet teveel opzien opwekte. Sedert is deze toestand wel zeer verander-d. Voor koloniën en haar beheer heeft zich meer en meer een internationale belangstelling ontwikkeld, 'n be- langstelling, die haar toppunt bereikte tijdens den wereld- oorlog en in het daaruit voortgekomen mandaten-stelsel haar neerslag vond. Een instituut van den Volkenbond ontwikkelt een blijvenden studiezin voor de toestanden in aille overzeesche gebiedsdeelen, waarvan natuurlijk een zeker onderling ver- gelijken en waardeeren het gevoilg is.

Het spreekt wel vanzelf, dat daarbij aan den bestuurs-vo/7«

veel waarde wordt gehecht. Zij spreekt het meest tot den be- schouwer. Er worden in het internationaal verkeer bepaalde eischen gesteld aan de wijeze van kleeding, van woning, van voeding, aan beleefdheidsvormen, waaraan men moet voldoen om voor vol zelfs maar voor mensch te worden aangezien,

(40)

zonder dat die vormen in ieder speciaal geval eerst nog eens op hun waarde in bepaalde streken onderzocht worden. Dit- zelfde geldt in sterke mate voor regeeringsvormen. Om tegen- woordig tot de beschaafde naties te worden gerekend is een democratische bestuursvorm een bepaald vereischte. Duitsch-

iand heeft het in den oorlog aan den lijve ervaren.

Aan dezen eisen kan Nederland noch Indië zich onttrekken.

En geen' beter reclame voor beide, dan; toen kortgeleden de Lnion interparlementaire, die leden van verschillende Euro- peesche parlementen vereenigt, besliste, dat de Volksraad voldoende parlementair karakter had en mitsdien de Volks- raadsleden tot de Union konden toetreden. Dit was een be- vestiging van de standing van den Volksraad, ook binnens- lands, een ongezocht huldeblijk aan de Nederlandsche bestuur- voering hier te lande, een ongezochte vol-verklaring van Indië. Men denke zich den toestand in, zoo de beslissing anders ware uitgevallen!

Een tweede indicatie vinden wij in het streven der laatste jaren naar autonomie voor Indië. Dat streven, voor zoover het zich niet op een bepaalden vorm van autonomie vastlegde,

had niets kunstmatigs. Integendeel. Sedert het bewind over Indië meer en meer zich oriënteerde op Indië's belang is van alle kanten gelijktijdig de overtuiging gegroeid, dat niet in Nederland, maar hier te lande over Indische zaken de beslis- sing moet vallen. En bij ambtenaren en particulieren, in pers en Volksraad en zeker niet in de laatste plaats bij de Indische regeering zelve wordt de noodzaak van meerdere zelf stand 'g-

heid van Indië levendig gevoeld. Controle van uit Nederland vindt men nuttig, daartegenover bestrijdt men met dezelfde kracht bemoeizucht van het Plein. In den kreet: „autonomie voor Indië" heeft deze algemeene overtuiging hare samen- vatting gevonden.

En nu weten wij zeer wel, dat die kreet een klank zonder omlijnde inhoud is. Mr. Van Gennep heeft daarover in de voorjaarszitting van den Volksraad zeer juiste dingen gezegd.

Zijn rede was lang. Voor ons doel is het voldoende het volgende er uit op te pikken:

„Wat is autonomie? Niets anders dan het recht of liever

„de macht om zich zelf de wet te stel'en. Voor autonomie is

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het waargenomen schouwspel heeft te maken met samenzweringen - Het is een geheim gevechtsvliegtuig van defensie en dat is ook een ufo - Er bestaat wel bewijs voor ufo’s, want

Bovendien zijn de meeste partijen in Afrika zelf niet democratisch in hun organisatie en werkwijze, en het vervangen van de ene ondemocratische partij door een andere

de vraag aan de orde cif de politiek binnen die wereld nog wei leift. voor aile kiezers, aangezien de ideologische dimen- sie van politiek vrijwel geheel weggeebd

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Het begrip democratie in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.. Pluralisme als kern van de democratische samenleving

Antwoord HB (Cor Schagen): Een ieder moet begrijpen dat dit niet de gebruikelijke procedure is. Er is hier blijkbaar sprake geweest van inschattingsfouten. Toch vond

geestelijke scheppingsvermogen der mens. en niet vervalst door oneigenlijke elementen als commercial isme in het Westen en politieke dwang in het Oosten. De VARA kan

Maar om niet met het bovenstaande in strijd te komen: die beweging heeft het fundament van de gezamenlijke politieke overtuiging, maar vindt op nationaal