• No results found

Jaarboek De Fonteine. Jaargang 1997-1998 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Jaarboek De Fonteine. Jaargang 1997-1998 · dbnl"

Copied!
173
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

bron

Jaarboek De Fonteine. Jaargang 1997-1998. Koninklijke Soevereine Hoofdkamer van Retorica

‘De Fonteine’, Gent 1999

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_jaa005199701_01/colofon.php

© 2010 dbnl

(2)

Ten geleide

In het vorige Jaarboek verscheen een uitvoerige bijdrage van J.B. Oosterman waarin de overlevering van het werk van Anthonis de Roovere in kaart werd gebracht. Een overzicht van de aan De Roovere toe te schrijven gedichten en van gedichten afkomstig uit de tijd en de omgeving van de Brugse rederijker volgde in ‘bijlage 1’.

In dit Jaarboek geeft Oosterman nu als bijlage 2 en 3 een aantal teksten uit: eerst het voor- en nawerk van de in 1562 verschenen Rethoricale wercken van Anthonis de Roovere en vervolgens zeventien gedichten, waaronder een achttal van De Roovere zelf. Deze uitgave is als een nuttige en belangrijke aanvulling bij de in 1955 door J.J. Mak bezorgde editie van De gedichten van Anthonis de Roovere te beschouwen.

Op 28 november 1553 werd de Brugse drukker Erasmus vander Eecke(n) wegens het drukken en verkopen van ketterse boeken, waaronder ‘refereijnboucxkins’, streng gestraft. Men leze daarover onder meer J. Decaveles De dageraad van de Reformatie in Vlaanderen (1520-1565), deel 1, pp. 224-225 en 337-338. Aan de hand van een tot nu toe onbekend gebleven gerechtelijk onderzoeksdocument laat W.L. Braekman in dit Jaarboek nieuw licht op de activiteiten van de onfortuinlijke drukker schijnen.

Met een niet aflatend enthousiasme is de Groningse theatergroep ‘Marot’ sedert 1990 intensief en creatief met het dramatische erfgoed van de rederijkers in de weer. In de derde en laatste bijdrage die men in dit Jaarboek vindt, doen E Kramer en J.

Tersteeg op een hopelijk ook voor anderen aanstekelijke wijze verslag van hun ervaringen met het opvoeren en ‘recontextualiseren’ van het historische

Nederlandstalige toneelrepertoire.

Op zaterdag, 12 december 1998 herdacht De Fonteine de 550ste verjaardag van de officiële erkenning van de kamer (op 9 december 1448) door de stad Gent met een colloquium onder de titel ‘Rederijkers in en rond 1448’. De wetenschappelijke bijdragen tot deze viering zullen in het volgende Jaarboek worden gepubliceerd.

De Redactie

(3)

Anthonis de Roovere.

Het werk: overlevering, toeschrijving en plaatsbepaling. Bijlage 2 en 3.

(*)

door J.B. Oosterman

Ten geleide

In 1955 verscheen De gedichten van Anthonis de Roovere, een editie van het poëtische oeuvre van de Brugse rederijker door J.J. Mak, die nog altijd als een heel goede uitgave geldt. Diverse gedichten van De Roovere ontbreken echter. Sommige omdat ze pas na het verschijnen van deze editie aan het licht zijn gekomen, andere omdat Mak ze over het hoofd heeft gezien of omdat hij De Rooveres auteurschap afwees.

Een overzicht hiervan biedt bijlage 1 in het vorige Jaarboek. Deze gedichten worden hier uitgegeven in bijlage 3. Sommige zijn nooit eerder gepubliceerd, andere zijn dat wel, maar verdienen het niettemin hier in druk te verschijnen, zodat de editie van Mak en deze bijlage samen vrijwel het gehele poëtische oeuvre van De Roovere bevatten. Van de zeker aan De Roovere toe te schrijven gedichten ontbreken er niettemin enkele. In de eerste plaats zijn hier de jaardichten uit de Excellente cronike van Vlaenderen weggelaten. Ze maken deel uit van de kroniek en zien hopelijk het licht in een eens te verschijnen editie hiervan. In de tweede plaats ontbreekt Leven en passie van Jezus. R. Lievens heeft hiervan een uitgave in voorbereiding. Bijlage 3 bevat aldus gedichten waarvan vaststaat dat De Roovere ze geschreven heeft, maar bovendien gedichten van Brugse tijdgenoten, overgeleverd in de directe context van De Rooveres gedichten (zie bijlage 1 c ).

Bijlage 2 bevat het voor- en nawerk van de in 1562 verschenen druk Rethoricale wercken van Anthonis de Roovere. Hoewel gedeelten

(*) Met dank aan Dirk Coigneau en Dirk Geirnaert die met hun op- en aanmerkingen een

belangrijke bijdrage hebben geleverd aan de edirie en het commentaar.

(4)

hiervan eerder zijn uitgegeven, bestaat er geen integrale editie van deze teksten die voor de kennis van De Roovere en zijn gedichten van belang zijn. Voorafgaand aan de bijlagen 2 en 3 geef ik eerst een overzicht van de bronnen waarin de geëditeerde teksten zijn overgeleverd. Vervolgens wordt de wijze van uitgeven verantwoord.

De bronnen

De Rethoricale wercken zijn in 1562 verschenen bij Jan van Ghelen te Antwerpen.

Mak heeft in zijn editie van de gedichten van De Roovere het voor- en nawerk niet uitgegeven en bovendien zes gedichten afgewezen. Over die gedichten het volgende:

enkele zijn waarschijnlijk terecht door Mak niet als werk van De Roovere beschouwd, andere mogen wel aan hem worden toegeschreven. In ieder geval zijn al deze gedichten afkomstig uit Brugge in de jaren waarin De Roovere werkzaam was en zijn ze lange tijd voor het werk van deze dichter gehouden. Genoeg reden voor een uitgave van alles wat ontbreekt in de editie van Mak. Verschillende van deze teksten zijn eerder uitgegeven, vaak echter incompleet of uiterst slordig.

De tweede bron die hierna wordt uitgegeven is ontdekt nadat de editie Mak verscheen. Het gaat om Vanden Hinnen tastere. Het titelgedicht en een kort toneelstuk zijn alleen uit deze bron bekend. Het eerste is zeker van De Roovere, van het tweede is de toeschrijving onzeker. Het laatste gedicht is uit twee andere bronnen bekend, en al zijn er weinig belangrijke varianten die niet al uit die twee vindplaatsen bekend zijn, niettemin heb ik ook dit gedicht uitgegeven om zodoende Vanden Hinnen tastere in een integrale uitgave te presenteren.

Het Brusselse handschrift KB, II 270 (handschrift Koning) staat in plaats en tijd dicht bij De Roovere: het is afkomstig uit Brugge en dateert van omstreeks 1490.

Terecht heeft Mak daarom ook dit handschrift verschillende malen als uitgangspunt genomen. Als ic peinse om des tijts onlancheit en O lievelicste jhesus ende de goedertierste zijn, zoals Van Vinckenroye heeft laten zien

(1)

, door De Roovere geschreven. Mak heeft ze echter niet uitgegeven. Beide zijn ze in dit handschrift te vinden in een versie die vermoedelijk dicht staat bij de

(1) F. van Vinckenroye, ‘Onbekende gedichten van Anthonis de Roovere?’, in Spiegel der

Letteren 4 (1960), 1-23.

(5)

teksten zoals De Roovere ze schreef. Voorts geef ik nog een derde gedicht uit naar dit handschrift dat eveneens van de hand van De Roovere kan zijn.

Het handschrift van Jan van Stijevoort (Berlijn, SPK, mgo. 651) bevat een groot aantal gedichten van De Roovere. Twee daarvan ontbreken in Maks editie: een gedicht op de naam van Jezus waarvan Erné

(2)

overtuigend heeft laten zien dat het van De Roovere is (zo bevat de tekst een acrostichon in de laatste strofe), en het hiervoor genoemde O lieve(licste) Jhesus. Hoewel het handschrift-Van Stijevoort integraal is uitgegeven, is het eerstgenoemde gedicht hierna opnieuw uitgegeven naar dit handschrift. De tweede tekst is uitgegeven naar het handschrift Koning.

Het handschrift van Jan Michiels (Den Haag, KB, 71 E 57) is een van de laatst dateerbare die van belang zijn voor kennis van het werk van De Roovere. Uit dit handschrift geef ik drie teksten uit. Een daarvan, Soe wie hem selven wel kennen sal, is van De Roovere en bevat varianten die elders ontbreken. Een tweede, vermoedelijk geschreven door Petrus Maes, staat in bekorte vorm in de Rethoricale wercken. Het handschrift-Michiels geeft als enige de volledige tekst. Een derde gedicht tenslotte, is verwant aan enkele gedichten van De Roovere en heeft een stokregel die ook bij De Roovere voorkomt. Reden genoeg om de tekst hier te presenteren.

Aan het slot van bijlage 3 volgt nog een korte tekst, te weten een zelfstandig overgeleverde strofe van een gedicht dat in de Rethoricale wercken compleet voorkomt. Het staat in een handschrift met de Excellente kroniek van Vlaanderen dat dateert uit de jaren 1485-1490 en werd geschreven te Sluis en Brugge door Jacob van Male.

De wijze van uitgeven

In bijlage 2 zijn voor- en nawerk van de Rethoricale wercken uitgegeven. In bijlage 3 staan, geordend per bron, de gedichten. Daarbij is telkens aangegeven onder welk nummer het gedicht is opgenomen in bijlage 1, terwijl bovendien de (vermoedelijke) auteur van het gedicht is vermeld.

(2) B.H. Erné, ‘Kleinigheden uit de refreinbundel van Van Styevoort (2)’, in: De Nieuwe Taalgids

70 (1977), 459-461.

(6)

Het werk is diplomatisch uitgegeven, waarbij de spelling van de i/j en u/v/w is genormaliseerd. Romeinse cijfers zijn in klein kapitaal weergegeven, waarbij de punten die veelal het getal markeren, zijn weggelaten. Het hoofdlettergebruik in de bron is gerespecteerd, enkele kleine aanpassingen daargelaten die per bron worden verantwoord. Daar ook wordt verder commentaar gegeven dat specifiek op de bron in kwestie betrekking heeft. Afkortingen zijn stilzwijgend opgelost. De

oorspronkelijke interpunctie (vnl. bestaand uit punten en Duitse komma's) is gerespecteerd. De folia zijn aangegeven tussen rechte haken. De aanduiding f. of fol.

is daarbij achterwege gelaten. Kleine emendaties zijn in de leestekst verwerkt en worden in de aantekeningen verantwoord. Soms wordt in diezelfde aantekeningen een iets verdergaande emendatie voorgesteld die echter niet in de gepresenteerde tekst is doorgevoerd. Een digitaal bestand met een strikt diplomatisch afschrift van de teksten is gedeponeerd bij het tekstencentrum van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie te Leiden.

Bij alle teksten die ontbreken in de editie-Mak geef ik summiere woordverklaringen, vooral bedoeld om de eerste toegang tot deze gedichten te vergemakkelijken. Hierbij is vooral gebruik gemaakt van het Middelnederlands Woordenboek ( MNW ), het Woordenboek der Nederlandsche Taal ( WNT ) en het Rhetoricael Glossarium ( RHG ).

Om deze soms erg lastige rederijkersgedichten ten volle te doorgronden zou veel uitvoeriger commentaar nodig zijn geweest. Ik heb gekozen voor snelle

beschikbaarheid van de gedichten, in het bewustzijn dat dit ten koste gaat van de gedegenheid van het commentaar. Dat neemt niet weg dat een goede kritische leesuitgave van vroege rederijkersgedichten wenselijk is. Tot op heden bestaat zo'n editie jammer genoeg niet.

Bijlage 2: Rethoricale wercken van Anthonis de Roovere, voor- en nawerk De Rethoricale wercken van Anthonis de Roovere zijn in 1562 verschenen bij Jan van Ghelen te Antwerpen. Er zijn van deze druk drie exemplaren bewaard gebleven.

Voor deze uitgave is gebruik gemaakt van het exemplaar Leiden, UB, 1497 F 20. In

de druk zijn opschriften boven de gedichten in een grotere letter gezet dan de teksten

zelf, en de gedichten beginnen met een initiaal over drie regels. In de uitgave is dit

overgenomen. Bij de weergave van de titelpagina is

(7)

geprobeerd de aangebrachte hiërarchie in moderne typografie te doen uitkomen.

Namen zijn in deze druk veelal met een hoofdletter geschreven, zoals ook de verzen met een hoofdletter beginnen. In de editie is dit gebruik overgenomen, ook waar in de druk soms een hoofdletter ontbreekt.

Bijlage 2.1: Voorwerk

[Alr]

¶ Rethoricale wercken van Anthonis de Roovere

Brugghelinck / Vlaemsch Doctoor ende gheestich Poete.

2

Carnation.

3

¶ Den VoYs hoort eer an XVI In MeYe bederf//

4-5

5 DIes doen CLaer de CVnstIChste DIChtere sterf. Anno 1482.

¶ Gheprint Thantwerpen op die Lombaerde Veste / inden Witten Hasewint / bi mi Jan van Ghelen Ghesworen Boeckprinter der Co.Ma.

Anno MDLXII

Met Gratie ende Previlegie van sesse Jaeren. [Alv]

¶ Den Voys hoort eer an / was zijn devijse.

10 ¶ Met dese XVII letteren / meer noch min Is Anthonis de Roovere / ghespelt daer in.

¶ Wercken Rethoricael Anthonis de Roovere Brugsch Rethorizien / vlaemsch Poete bekent Godvruchtich / verstandich / oprecht gheloovere 15 Tot Godlijcke saken / inden gheest op ghespent

15

Gheene dese zijnder wercken / waren noyt geprent

16

2 gheestich geestrijk

3 carnation jaardicht, chronogram

4-5 Het eerste deel van dit chronogram wordt gevormd door her devies van Anthonis de Roovere:

‘Den vois hoort eer an’ dat op zichzelf een anagram van de naam van de dichter is. De kapitalen in her chronogram (m.u.v. de A en de D's) vormen het jaartal van De Rooveres overlijden, waarbij de Y als I geldr: MCCCCLXVVVIIIIIII (=1482)

15 op ghespent opgeslagen (vgl. spende voorraad)

16 noyt ooit

(8)

Tot een eerlijck verblijden / nu nyeu uut ghegheven

17

Ende als tzijnder eeren / naerstich diligent

18

Meest uut zijn eyghen hantboeck gheschreven.

20 Psalmus 63.

Exaudi Deus orationem meam.

21

22 Rasch up En Dene. [A2r]

22

Alle Rethorica conste beminders salighe ende voorspoedige groetenisse E. de Dene / goetjonstelijck wenscht.

[3] AEnghesien dat in voorleden tijden / hebben geweest

3

[4] diversche oude ende jonghelinghen / henlieden som-

4-5

[5] tijts exerciterende ende onledich makende / in die lof-

[6] felijcke gheinspireerde / onleerlijcke ende prijselijcke conste van

6

[7] Rethorica te ghebruyckene / in Vlaemsche tale oft sprake: Son-

7

[8] derlinghe dien eerwaerdighen Vader ende Meestere / saligher [9] memorien / Anthonis de Roovere / vry metselaer van zijnen

9

[10] ambachte / ingheboren Poortere ende inwoonende der Stede van

10

[11] Brugghe / die welcke sonder twijffele by godlijcker inghestorter [12] gratie so inden gheest verlicht was / sulckerwijs dat hy inde voor-

17 eerlijck verblijden eervolle vreugde 18 diligent ijverig

21 Met ditzelfde psalmvers beginr Eduard de Dene, de editeur van De Rooveres gedichten, zijn Testament Rhetoricael

22 Dit vers is het devies van Eduard de Dene

3 aenghesien begin van een bijzin die pas in r. 33 wordt afgesloten met soe heb ick 4-5 henlieden exerciterende zich oefenend in; - onledich makende zich bezighoudend met

6 onleerlijcke wat niet ten volle geleerd kan worden; - prijselijcke prijzenswaardige 7 ghebruyckene beoefenen

9 vry zelfstandig

10 ingheboren poortere poorter door geboorte

(9)

[13] genoemde conste soe gebesoingneert / gheexpresseert ende di-

13

[14] versche stucken ghecomponeert heeft / als wel dienende hooch-

14

[15] waerdich ghepresen int licht ghebrocht te zijne / ende gheensins [16] (midts den ouderdom ende onachtsaemheyt der onwetende)

16

[17] geheel verduystert te moeten blijven. Te min by dat de selve

17

[18] ende meest alle zijne wercken inhouden / begrijpen ende vol

18

[19] zijn / van goede duechdelijcke ende oprechte vermaninghen / [20] prijsende civile manierlijcheden / ende liefmoederlijck straffen-

20

[21] de ende blamerende alle boosheden / ende ydele bedriechlijcke [22] pompieusheden des werelts / maer te meer verheven tzijne / by

2222-23

[23] dat wy ooc vinden datter in Vranckerijck voormaels ghefloreert

23

[24] ende gheweest hebben diversche / hooghe / vermaerde / excel- [25] lente ende fameuse / seer constachtende / Constenaers inde [26] voorgenoemde Rethoricale conste [A2v] die ghebruyckende in

26

[27] Franscher oft Walscher tale / inder waerheyt lieftallich ende

27

[28] yeghelijcken bequame zijnde / als namelijc die groote Poeten / [29] Franschoys Villon Parisiaen / Clement Marot / M. Jan Molinet

29

[30] / ende diversche ander gheestighe ghelaudeerde Rethorizienen /

30

[31] vanden welcken vele huerer artificiale wercken in printe open-

31

[32] baer zijn / midts dien so wel aldaer als herwaerts over / tot ge-

3232-33

[33] schicter recreatie onder den menschen bekent ghemaeckt/. Soe [34] heb ick uut liefden / die ick totter selfder conste ben draghende [35 ] ende my teender recreatie: My gheschickt by langher handt te

35

13 gebesoingneert heeft bezig geweest is; - gheexpresseert heeft zich gemanifesteerd heeft 14 wel dienende stellig verdienend

16 midts vanwege; - in druk / i.p.v.); - onachtsaemheyt gebrek aan belangstelling 17 te min by dat des te minder omdat

18 inhouden, begrijpen ende vol zijn bevatten (in verschillende bewoordingen wordt hier hetzelfde driemaal gezegd)

20 civile manierlijcheden beschaafde zedigheid; - liefmoederlijck vriendelijk, minzaam (lett.

op de wijze van een liefhebbende moeder)

22 pompieusheden praal; - in druk) i.p.v. /; - maer te meer dit vormt een tegenstelling met te min by dat uit r. 17

22-23 by dat wy ooc vinden omdat wij ook zien 23 ghefloreert gebloeid

26 ghebruyckende gebruik makend, beoefenend 27 inder waerheyt werkelijk; - lieftallich fraai, mooi 29 in druk moliuet

30 ghelaudeerde gelauwerde

31 artificiale kunstzinnige (RHG 24);

32 herwaerts hier

32-33 geschicter recreatie gepaste verpozing

35 gheschickt erop toegelegd; - by langher handt overal waar ik maar de hand op kon leggen

(10)

[36] vergaderen ende by een re copulerene eenighe particuliere stu-

36

[37] cken / bijden voorgenoemden Anthonis de Roovere (die een [38] Vlaemsch Poere was) ghemaeckt zijnde. So in partie uut zijn [39] eygene oude hantscriften ghecopieert / als ooc uut sekere hant- [40] boeck wijlent ghescreven by eenen notabelen Poorter der voors.

40

[41] Stede van Brugghe / dye metten selven Roovere seer familiaer

41

[42] was / ende dickwils frequenterende / by dyen vele van zijne wer- [43] cken om uutscrijven van hem gheleent creech. Ten fine ende met [44] meyninghe die oock naemaels te doen printen by manier van

44

[45] een hantboecxken uut te laten comen ende onder de Vlaemsche [46] tonghe / insghelijcx als de voorgenoemde Walsche uut ghedeelt [47] te moghen worden dies soe wel waerdich zijnde / als (behoudens

47-48

[48] der reverentien van henlieden) vanden anderen voorghenoemde [49] Poeten wercken / ghedaen is gheweest / dye het magistraet der [50] gheleertheden ende doctrine hadden by exempelen ende voor-

50-51

[51] bewijsinghen scholasticque ende den voors. Roovere maer een

51

[52] Idiotz / ende simpel leeck / ongheleert ambachsman was: niet

52

[53] hebbende [A3r] dan zijn Vlaemsche ingheboren lanttale oft [54] spraecke. Hebbende nochtans zijn Rethoricale wercken soe [55] ornatelijck daer mede connen verchieren / becleeden ende belee-

55

[56] den / als dat hi in sekere generale vergaderinghe / feeste der

56

[57] Rethorijcken in Brugghe gehouden / ontrent maer XVII jaren [58] oudt zijnde / verdiende ende toe gejugeert was / den prijs ende

58

[59] den tijtle gegeven: Prinche der Rethorijcken alsdoen genaempt [60] te zijne / dwelcke hi obrinueerde met zijnder Rethoricale solu-

60

[61] tie op de vraghe: Oft moederlijck herte lieghen mach: Ende van

36 copulerene samenbrengen, samenstellen 40 wijlent eertijds

41 familiaer vertrouwelijk

44 meyninghe met de bedoeling; - by manier van door 47-48 zonder hen te weinig eer te bewijzen

50-51 voorbewijsinghen volgens MNW 9, kol. 953: ‘aanwijzing [...] van iets toekomstigs’ of

‘voorafgaande bewijsvoering(?)’. Het lijkt hier echter veeleer bedoeld als synoniem van exempelen

51 ende terwijl (in tegenstelling tot de magistertitels van de eerder genoemde Franse dichrers) 52 idiotz onontwikkelde

55 ornatelijck sierlijk

56 beleeden ten uitvoer brengen; - als dat zodat 58 toe gejugeert toebedeeld, roegekend

60 obtinueerde won, verwierf (RHG 275, onder obtineren)

(11)

[62] doen voort aen (als florerende Laurier van Minerva geplant)

62

[63] artistich op wassende / groeyende ende bloeyende tot scien-

6363-64

[64] tificque wetentheden / van veelderhande gheestelijcke redenen [65] ende morale expositien. Daer naer makende een wonderlijck lof

65

[66] vanden heylighen Sacramente / daer vele gheleerde inne ver-

66-67

[67] wondert waren / tselve eyndelijck bijden examinateurs van dien

67

[68] / verclaert goet / correct ende oprecht int gheloove zijnde / in

68-69

[69] teecken van dyen geapprobeert / gheconsenteert ende toegelaten

69

[70] openbaer inde H. Kercke / tot een yegelijcx devotie in gescriften [71] gestelt te moghen zijne / heeft dies de fameuse fame vercreghen [72] dat hi genaempt wert: Vlaemsch Doctoor ende Poetich

[73] Rethorizien. Soe ghi beminde Lesere uut tselfde lof/ ende meer [74] andere zijne naervolgende operatien ende wercken / sult bat

74

[75] claerlijcker smaken ende waer vinden. Blijft hier mede

75

[76] Godvruchtich inden Heere bevolen / ontfaende danckelijck onse [77] simpele facture / keerende ten besten de inepte elocutie te desen

77

[78] concluderende gheorboort: Sijt voorts welvarende ende ander- [79] werf tot eewich welvaren.

[80] A M E N .

62 florerende bloeiende

63 artistich in de kunsten (als kunstenaar) 63-64 scientificque wetenschappelijke

65 expositien verklaringen, interpretaties, betogen 66-67 inne verwondert waren bewondering voor hadden

67 eyndelijck tenslotte (als hoogtepunt van een opgaande lijn) 68-69 in teecken van als bewijs daarvan

69 geapprobeert goedgekeurd; - gheconsenteert toegelaten 74 operatien dichtwerken; - bat in grotere mate, verder 75 claerlijcker op duidelijke wijze, geheel en al

77 facture maaksel; - inepte gebrekkige, tekorrschietende; - elocutie welsprekendheid

(12)

Bijlage 2.2: nawerk [Nlv]

Clachte op de doodt van Anthonis de Roovere / ghestelt by wijlent Jan Bortoen zijnen mede gheselle in tijden voorleden.

AL dlijden dat op der aerden gheschiedt Hoe groot verdriet // dat en acht ick niet Sonder dlijden vander doodt alleene

3

Want al ander lijden alsoomen siet 5 Coempt en vliedt // nu niet / nu yet

Alsoe Fortune haer draeyen biedt

6

Maer de doodt die maket al in weene Dit is wel kennelijck ons allen ghemeene

8

Bijden verliese der vriendtschap reene

10 Van Anthonis de Roovere / my deert tvermaen

10

Rethorica Conste / hielt hy te leene

Dies moghen wy segghen groot ende cleene O doodt tfy hebdy ons dit ghedaen.

De Heylighe Gheest sy zijn verlichtere

14

15 Hy was een meester dichtere // geen vruechden swichtere

15

Ende abel oock vanden langhen sweerde

Wast lastich lastigher of ghewichtere

17

Hy en was gheen swichtere / maer dies doorsichtere

18

Ende vanden Voetboghe een aerdich plichtere

19

20 Met Metsene hy hem ambachtelijck gheneerde /

20

Soe wanneer dat yemandt aen hem begheerde [M2r]

Wel schryvende / ende oock een man van weerde /

22

In eerbaer vrouwen dienst volstaen

23

Nu leeght hy inder heyligher eerde

3 sonder behalve

6 draeyen wentelen (van haar rad); - biedt toont, laat zien 8 kennelijck bekend

10 my deert tvermaen het doet me leed dit te moeten zeggen 14 verlichtere die luister bijzet aan iets

15 geen swichtere iemand die zich niet drukt 17 ghewichtere ellendiger

18 doorsichtere iemand die de zaken doorgrondt

19 een aerdich plichtere iemand die er goed mee overweg kan 20 ambachtelijck beroepshalve (maar misschien ook al: gedegen) 22 weerde verdiensten

23 volstaen volhardende, trouw blijvend

(13)

25 Dies met rechte ick noch dit woordt aenveerde O doodt tfy hebdy ons dit ghedaen.

O heylighe weerdighe Triniteyt

Hadde ghy ghebeydt // het hadde ons wel gegreyt

28

Want hy diende ons soe wel hier inden tijdt 30 Daer isser soe menich die om sterven creyt

30

Die versuftheyt breydt // een walghelick pleyt

31

Ende ware meer dan tijdt int graf gheleydt Ende hy en can des levens niet worden quijt Maer heylighe Drijvuldicheyt ghebenedijdt 35 Tis recht dat ghy altoos de naeste zijt

Want alle termijnen hebt ghy in u bevaen

36

Maer ons vrients gemissen / zijns bijstants ontvrijt

37

Dat doet dat hier mijn tonghe lijdt

38

O doodt tfy hebdy ons dit ghedaen.

40 Prinche / Rethorizien / ons alder meestere Soe haestelijck ons ontnomen / verbeten saen

41

O doodt nyemandt sparich / als fel tempeestere

42

O doodt tfy hebdy ons dit ghedaen.

Carnation.

Den Voys Hoort Eer An. XVI in Mey bederf Dies doen claer de constichste Dichter sterf.

Int Jaer alsmen schreef M CCCC LXXXII

¶ Finis

28 ghebeydt gewacht; - gegreyt bevallen, behaagd 30 creyt schreeuwt, roept

31 versuftheyt sufheid (door ouderdom); - pleyt kwellingen die men iemand aandoet 36 termijnen tijdstippen waarop iets afloopt; - bevaen macht

37 zijns bijstants ontvrijt van zijn hulp (of: aanwezigheid) beroofd 38 lijdt belijdt, verklaart

41 haestelijck plotseling; - verbeten verdwenen

42 tempeestere veroorzaker van rampen; na 43 zie voor het Carnation, hiervoor.

(14)

[N2v]

Hier is noch by gheset een schoon Refereyn vanden Ave Maria.

DOen tserpent den mensch vast hadde gecnochr

1

Onder de sonde / doen heeft hem Godt besocht

2

En heeft hem belooft een saedt der vrouwen

3

Daer tSerpent af soude worden tonderbrocht

4

5 En zijn hooft vertreden / dus is die mensce gerocht

5

In Gods ghenade / die hem heeft behouwen /

6

Aldus bleef staende tot Abraham vol trouwen

7

Die de belooften van Godt heeft ontfanghen

8

Dat door zijn zaedt ghebenedijdt zijn souwen

9

10 Alle gheboorten / die daer nae hadden verlanghen

10

Hier na heeft Gods bermherticheyt hem omvanghen

11

En heeft den Enghel Gabriel ghesonden

12

Tot een maecht / daer hy toe nam zijn ganghen

13

Die hy groete / naer deser woorden orconden

14

15 Weest ghegroet vol van gratien ghevonden

Die Heere is met u / ghy zijdt ghebenedijdt Onder de vrouwen boven smenschen vermonden

17

Maria die oodtmoedich bevonden zijdt.

En doen Maria den Enghel hadde ghesien

20 Is sy beroert gheweest van zijnen woorden met dien

20

En dachte wat wesen mochte van deser groeten

21

Die Enghele heeft haer den troost willen bien

1 serpent slang (uit het paradijs); - gecnocht geknoopt, gestrikt 2 besocht opgezocht

3 een saedt der vrouwen een nakomelinge van Eva, een vrouw (bedoeld is: Maria) 4 tonderbrocht onderworpen, overwonnen

5 vertreden onder de voet gelopen; - gerocht terechtgekomen 6 behouwen gered, verlost

7 aldus bleef staende zo bleef (de in het paradijs gesproken belofte) geldig;

8 belooften belofte, maar ook: verdrag, verbond 9 door zijn zaedt via zijn nakomelingen 10 alle gheboorten allen die geboren zijn

11 vanaf hier is de tekst grotendeels een weergave van Lucas 1, 26-38; - hem omvanghen zich over hem (de mens) ontfermd

12 God is het onderwerp van deze zin

13 daer hy toe nam zijn ganghen waar hij heenging 14 naer deser woorden orconden met deze woorden

17 boven smenschen vermonden meer dan mensen kunnen zeggen 20 beroert aangeraakt

21 En dachte en vroeg zich af

(15)

En vreest niet Maria wat u mach gheschien Want ghy hebt gratie gevonden niet om versoeten

24

25 By Godt / want ghy sult ontfanghen moeten

In uwen lichame / ende ghy sult baren Eenen Sone / en sult zijnen name om boeten

27

Heeten Jesum / desen sal wesen int vermaren [N3r]

28-29

Groot / en sal worden ghenoempt tot verclaren 30 Den sone des alderhoochsten om volloven

Dit ist teecken dat ons in Esaias Jaren

Ghegheven was / dat een maecht onverschoven

32

Ontfanghen soude / eenen Sone van boven En hem baren voor alle gheloovighe wijt

34

35 Dit is die Maecht die ontfanghen heeft ons proven /

35

Maria die oodtmoedich bevonden zijdt.

En dEnghel sprack God de heere sal hem gheven Den stoel zijns vaders David hooghe verheven

38

En hy sal wesen een Coninck inder eewicheyt 40 Over dat huys Jacob / soe daer staet gheschreven

En zijn rijck sal zijn sonder eynde beseven

41

Dit en is niet van Davidts gheslachte gheseydt

42-46

Want hier wort dat rijck der werelt uut ghescheyt

43

Om dat niet eewich en sal blijven dueren

45 En wort heel gheestelijck op Christum gheleyt

45

Daer die Joodtsche Coninghen af zijn figueren

46

Want den Scepter en sal van Juda tot gheender uren Ghenomen wesen / voor dar den Filio eenpaer

48

Comen sal / dus heeft Maria niet om verpueren

49

24 niet om versoeten allerzoetst

27 om boeten als goedmaking van zonden (vgl. vs. 2) 28-29 sal wesen int vermaren groot zal alom bekend zijn

32 onverschoven onbesmet (zonder smet) 34 wijt overal

35 Dit is de maagd die onze proven (=provende (genade)tantsoen) heeft ontvangen 38 vader voorvader

41 sonder eynde beseven zonder einde

42-46 De betekenis van deze verzen is dat het koningschap van Christus nier als wereldlijk moet worden opgevat, maar geestelijk van aard is. De joodse (historische) koningen zijn voorafbeeldingen van dat koningschap

43 uut ghescheyt uitgezonderd, er buiten gehouden 45 gheleyt bettokken, toegepast;

46 figueren voorafbeeldingen (in typologische zin) 48 ghenomen afge-nomen; - Filio zoon (=Christus)

49 in hs. ontbr. niet;- niet om verpueren allerzuiverst [ RHC 472]

(16)

50 Den Engel gevraecht / hoet geschieden sal hier naer En sprack / ick en bekenne gheenen man voorwaer Dus willet my bedieden op desen tijdt

52

Doen heeft dengel geantwoort dees maecht eerbaer

53

Maria die oodtmoedich bevonden zijdt.

¶ Prinche.

55 Princersse in u sal comen den heylighen gheest Van boven uut der Drievuldicheyts keest

56

Die cracht des alder hoochsten sal u omschijnen

57

Daeromme theylighe dat alder ghereest [N3v]

58

Uut u sal worden gheboren / die sal aldermeest

59

60 Worden ghenoempt den sone Gods van mijnen

60

En siet daer gaet van oudtheyt verdwijnen

61

U nichte Elizabeth / die daer wort befaemt

62-63

Onvruchtbaer / heeft ontfanghen niet om verfijnen

63

Eenen sone / en dit is haer seste maent ghenaempt 65 Want gheene dinghen dat Gods wille betaempt /

65

En is onmoghelijck voor Gods vermeeren

66

Maria die antwoorde reyn ongheblaernt

67

Den Enghele / siet hier de dienstmaecht des heeren My moet gheschien nae uwe woorden van eeren 70 Dus is dwoort vleesch worden / en heeft ons bevrijt

70

In dees maecht daer wi oodtmoedicheyt aen leeren

71

Maria die oodtmoedich bevonden zijdt.

Finis.

52 bedieden uitleggen, verklaren 53 eerbaer kuis

56 keest kern, het fijnste 57 omschijnen omschaduwen 58 alder ghereest allerstelligst 59 aldermeest allergrootst 60 van mijnen van aard, gedaante

61 van oudtheyt verdwijnen van ouderdom weggeteerd

62-63 die daer wort befaemt onvruchtbaer die onvruchtbaar heette

63 in hs. ontbr. niet; - niet om verfijnen allerheerlijkst, allervoortreffelijkst 65 betaempt behaagt

66 vermeeren roem

67 ongheblaemt onberispelijk 70 dus aldus

71 daer wi oodtmoedicheyt aen leeren waarvan wij nederigheid leren

(17)

[1] Bijden Coninck,

[2] Opt versueck ghedaen inden Rade van Brabandt / van weghen [3] Jan van Ghelen / ghesworen Drucker ende Boeckvercooper [4] woonende binnen der stadt van Antwerpen / tenderende ten

4

[5] eynde dat hem toeghelaten ende gepermitteert worde te [6] moghen drucken ende vercoopen sekere Boecxken te wetene / [7] Rethoricale wercken van Anthonis de Roovere / Doctoor ende [8] geestich Poete / Respective ghevisiteert ende gheapprobeert by

8

[9] Heeren Sebastiaen Baers / Prochiaen van onser liever Vrouwen [10] Kercke Tantwerpen. Onse Heere de Coninck als Hertoghe van [11] Brabandt / [N4r] Nae dien hem vande voorseyde visitatie ende [12] approbatie ghebleken is / dat het voorseyde Boecxken goet is [13] ende niet quaets begrijpende: Heeft toeghelaten gheoirloft / [14] gheconsenteert ende gepermitteert / Laet toe / oirloft / consen-

14

[15] teert ende permitteert by desen den voorghenoemden Jan van [16] Ghelen Suppliant dat hy tvoorschreven Boecxken naevolghende

16

[17] de Correctie daer op ghedaen / so verre daer eenighe gheschiedt

17

[18] is / Sal moghen drucken / vercoopen ende distribueren al omme [19] binnen desen Lande / daert hem goetduncken ende ghelieven [20] sal / Sonder daeromme teghen de Conincklijcke Majesteyt / oft [21] zijne Placcaten te misdoene. Interdicerende ende verbiedende

21

[22] de voorseyde Majesteyt / allen andere Printers ende Librariers [23] het voorseyde Boecxken gheintituleert als boven in sesse Jaren [24] naestcomende niet nae te printen / Opte pene vande confiscatie

24

[25] vanden selven. Ende daer en boven te incourerene tot behoef

25

[26] der voorseyder Coninclijcke Majesteyt Damende van Twintich

26

[27] Carolus gulden by elcken contrarie doende. Gedaen inde stadt [28] van Bruessele / den Eersten dach Octobris / Anno M CCCCC

[29] ende LXI

¶ Onderteekent. J. de Perre.

4 tenderende strevend naar (zich inspannend)

8 respective ghevisiteert ende gheapprobeert zowel onderzocht als goedgekeurd;

14 gheconsenteert toestemming gegeven 16 suppliant smeker, verzoeker

17 so verre voor zover 21 interdicerende verbiedend

24 opte pene van op straffe van; confiscatie inbeslagname 25 incourerene innen, ontvangen

26 Damende de straf

(18)

[30] ¶ Gheprint Tanrwerpen op de Lombaerde veste inden witten [31] Hasewint / by my Jan van Ghelen ghesworen Boeckprinter der

31

[32] C. Majesteyt. Anno M CCCCC ende LXII. den XVI dach in Junio.

Bijlage 3: gedichten van Anthonis de Roovere en van tijdgenoten Bijlage 3.1: Rethoricale wercken van Anthonis de Roovere

Voor toelichting, zie bijlage 2.1

[C2: Anthonis De Roovere? f. C2r-C2v]

Refereyn.

Alle aerdtsche zaecken

Willen haer uuterste woonsre maken

2

In deerde

Alle hemelsche smaecken

4

5 Die willen weder ten hemel gheraken Naer weerde

6

Ende die dan hooghe hemelsche staken

7

Begheerde

Taenschouwene

10 Sijn ooghen srondens te flouwene

10

Dars waer / dus in rechten betrouwene

11

31 ghesworen beëdigd

2 uuterste laatste; woonste woning, verblijf 4 smaecken genietingen, gewaarwordingen 6 Op eervolle wijze

7 staken grenspalen, begrenzing, metonym. voor ‘het begrensde gebied, de hemel’

10 Zijn ogen zouden er door verzwakken

11 betrouwene vertrouwen

(19)

Machmen wel te kennen gheven

12

Als roock vergaet des menschen leven.

Den roock wy sien

15 Daghelijcx bijder hitten vlien

15

En rijsen

16

Maer scheedet tengien

17

Des menschen leven / men cant bespien

18

Noch bewijsen

20 De siele is dleven / dwelck godlijck spijsen

20/21

Liet ons gheschien

Eenen gheleenden tijdt

Is / die by fortse / of recht ghequijt

23

Dats ons last / tvleesch doet verlijdt [C2v]

24

25 Dus wert ons by ghelijcke beseven

25

Als roock vergaet des menschen leven.

Wat waren // wy

Wanen commen wy / waer varen // wy

28

Wat zijn wy nu

30 Mesbaren // wy

30

Dats recht / want niet versparen // wy

31

Dan der wormen gru

32

Puer stinckende vleesch openbaren // wy Sulck ghespu

34

35 Ende groote onsiente

35

Tleven / blijft leven / nae zijnder verdiente Een eewighe glorie / oft droeve gheschiente

37

12 te kennen gheven bekend maken 15 vlien vluchten

16 en opstijgen 17 tengien de geest

18 bespien opmerken (waarnemen?)

20/21 hetwelk goddelijk voedsel aan ons liet gebeuren (ons schonk)

23 Is die (d.i. de in leen gegeven tijd) met geweld of rechtmatig weggenomen; - recht ghequijt geheel (be)vrij(d) zijn

24 doet verlijdt ovetlijdt

25 by ghelijcke op gelijke wijze; - beseven duidelijk gemaakt 28 wanen waar vandaan

30 mesbaren jammeren, weeklagen 31 versparen besparen

32 in druk grou; - gru gruwel 34 ghespu spuwsel, braaksel 35 onsiente lelijkheid

37 gheschiente gebeurtenis, voorval

(20)

Alsoe Godts papier houdt in gheschreven Als roock vergaet des menschen leven.

40 Prinche den roock / bijt alsoe elck weet Maer de doodt bijt scherpere / by en breedt

41

Ende gheeft elck tzijne

Soe men den roock verliest in schijne Soe wort den mensche oock door ghedreven

44

45 Als roock vergaet des menschen leven.

[C4: auteur onbekend. f. E5r-E5v]

Refereyn.

HEbt Darius schadt in patrimonien

1

Alexanders goedt van Macedonien Boetius troostinge / Matusalems outheyt Vroom als de vrouwen van Amazonien

4

5 Ende dovervloedtheyt van Babilonien

Vergilius abelheyt / Hercules stoutheyt

6

Josephs graenderen / Machabeus boudtheyt

7

Ende boven Jason bemint bekent

8

Nochtans verdrijfdy niet drooghaerts coudtheydt

9

10 Sonder te latene quaet regiment.

10

Want niet laten is welvaerts desturbanche

11

Al hadde een Nabugodonosors sanche

12

41 by en breedt dichtbij en ver weg

44 wort door ghedreven verdwijnt, moet verdwijnen 1 hebt al had je

4 Denk hier: al was je vroom...

6 abelheyt scherp-zinnigheid; - stoutheyt dapperheid 7 graenderen korenschuren

8 en meer geliefd dan Jason, zoals bekend is

9 drooghaerts lett. persoon met weinig sappen, gierig persoon; hier personificatie van armoede (vgl. WNT 3, kol. 3446)

10 Zonder een slechte levenswijze (te weten slecht, zorgeloos, dwaas beleid) op te geven 11 desturbanche verstoring

12 een iemand; - Nabugodonosor Nebukadnesar; - sanche voorspoed

(21)

Quaet regiment die maecktene mat

13

Maer wildy hem voeghen ter temperance

14

15 Sijn leven stellende ter ordonnance

15

Teere naer neere / raedt waer hem wat

1616-18

Versterffenisse coempt / ofte vinden schadt Oft rijck houwelijck / dat hielde hem ongheschent Nochtans weerdet drooghaerts niet en bladt

19

20 Sonder te latene quaet regiment.

20

Magherman / Commere / Rut en Roy

21

Schoon tooch / Povre der weduwen toy [E5v]

22

De Ratten sanck metter Nachtegale

Te woeckere loopen om wesen moy

24

25 Lutsen / borghen ten hende schoy

25

Quaet regiment cant altemale

Drooghaert is vadere van desen ghetale

27

Hoe langhe dat beydt / tcomt / wacht den hendt

28

Ende om weeren en is Conincx hof noch sale

29

30 Sonder te latene quaet regiment.

30

Prinche merckt minste middel en meeste

31

Elck in zijnen staet hoe excellent

Sy en verdrijven nemmermeer drooghaerts feeste Sonder te latene quaet regiment.

13 maecktene mat zou hem verlammen 14 hem zich; - temperance matigheid 15 ter ordonnance op orde

16 teere naer neere de rering naar de nering zetten

16-18 bedenk: zou hem wat voordeel ten deel vallen uit een erfenis, her vinden van een schat of een rijk huwelijk, dat zou hem beschermen

19 Nochtans zou het de drooghaerts niet kunnen tegenhouden 20 Behalve een slechre levens-wijze toe te staan

21 magherman schraalhans; - Rut en Roy her arme en gemene volk

22 schoon tooch schijnvettoning, kouwe kak; - povre armoede; - toy kleding, opschik 24 woeckere lombard, bank van lening (vnl. in Brugge gebruikre benaming)

25 lutsen op kredier kopen; - borghen bet. zelfde als lutsen; - en ten slotte bedelen 27 van desen ghetale van dit alles

28 Hoelang het ook duurt, het komt. Wacht het einde maar af!

29 En om het af te houden, baat geen paleis of hof van een koning 30 sonder behalve dan

31 merckt onderzoek, beschouw

(22)

[C5: Petrus Maes. f. Flv-F2r]

Refereyn int vroe.

KEnt Gods hoocheit / kent u selfs onwaerdicheit Kent u selven / kent uus doods certeynicheyt Kent Gods ootmoedicheit / kent u hovaerdicheit Kent Gods heylicheyt / kent u selfs vileynicheydt Kent Gods duecht / kent u selfs onreynicheyt 30 Kent Gods liefde / kent u selfs leetheyt

Kent Gods mogentheyt / kent u selfs cleynicheyt Kent Gods saechtmoedicheyt / kent u selfs wreetheyt Kent Gods wijsheyt / kent u sotte breedtheyt

Kent Gods ontfermherticheyt / houdt zijn gebodt 35 Kent Gods rechtvaerdicheit / kent u onbescheetheit

Och kent u selven / soe kent u Godt.

Wildy ghekent zijn ter tafelen ons Heeren Kent u een beeste wien broodt ghebrack Kent u selven altijdt onnut / met eeren 40 Den Heere tontfaene onder u dack

Kent uwen sterffelijcken broosschen sack De minste altijdt waer dat ghy zijt [F2r]

Kendt u soe die verlorene sone sprack Misdadich / heyscht ghenade sonder respijt 45 Kendt doch al uwen verquisten tijdt

Loopt om te zijne int hoochste slodr Kendt u kattijvicheyt ter wereldt wijt Och kendt u selven soe kendt u Godt.

Kendt u selven aerme aerdtsche wormkens 50 Kendt u selven van slijme ghewrocht

Kendt u selven Gods beelde / Gods wormkens Kendt u selven soe zijdy wel bedocht

Kendt u selven een dierbaer peerle ghecocht Daer dopperste coopman om gaf al tzijne 55 Kendt u selven / tschaepken weder brocht

Dat verloren was inde wilde woestijne Kendt u selven eene broossche mijne Heden vast te stane / ende morghen verrodt Kendt u selven / ende vreest deewighe pijne 60 Och kendt u selven / soe kendt u Godt.

Prinche pijndt gheerft te zijne int Paradijs

Ende pijndt in u bruylofts cleerkens te stane

(23)

Tis noodt / leeft als de maechdekens wijs Reyne olie in u lampe te ontfane

65 Vreeset bijl dwelck gheheven is omme te slane Stort uut u droeseme / vaet nieuwen dranck Maeckt u rekeninghe voor den Heere te ghane Aerbeydt om loon / sulck werck sulck danck Elck pijne hem te gane den rechten ghanck 70 Slaept niet / wacht voor den wolf int codt

Kent u ghebroken liever corts dan lanck Och kendt u selven soe kendt u Godt.

Voor commentaar, zie p. 81-82. De versnummering correspondeert met de daar uitgegeven tekst.

[C6: auteur onbekend (Mug?). f. F3v-F5r]

Roosecransken van sevene bloemen.

EEn schoon jonc maechdeken my laestwerf badt Dat ick haer wilde consenteren

2

Een bede / ick consenteerde haer dat Op hope dat jonste soude wercken wat

4

5 Ende in dat wercken wat vreemts studeren

5

Sy badt my dat ick soude ordonneren

6

Een Cransken van sevene bloemen schoone Ende die seer lieffelijck compareren

8-9

Den maechdekens ter eeren / reyn van persoone.

10 Te dichtene / dat ick my alsdoen voechde

10

Ende stelde my jonstelijck ten labuere

11

Daer my herte / sin / ende moet toe wroechde

12

2 consenteren toestaan

4 jonste gunst; - wercken tot stand brengen, verrichten

5 vreemts wonderlijks, zeldzaams; - studeren onderzoeken, overdenken 6 ordonneren rangschikken

8-9 compareren den maechdekens ter eeren vergelijkenderwijs en te hunner eer op de meisjes toepassen

10 my voechde zette ik mij

11 jonstelijck toegenegen; - ten labuere aan het werk

12 wroechde aanspoorde

(24)

Om dat my tMaechdeken soe wel ghenoechde

13

Soe en wildick letten / stondt / tijdt / noch huere

14

15 Haer aenschijn roodt / schoon van coluere

Haer oogskens bruyn / haer wesen zoet Heeft zijs beroert / sin ende natuere

17

Dat ick dit Cransken maken moet. [F4r]

Een scheelken neem ick ten eersten beghinne

19

20 Ghestadicheyt / soe ist ghenaempt

20

Ende dan eenen draet van reynder minne Om bindene de bloemkens met suyveren sinne Alsoe elck Maechdeken wel betaempt

Want schieloosheyt / elcker maecht blaemt

24

25 Onreyne ghedachten / ende sulck vertraghen

25

Maer een maecht die blijven wil ombeschaemt

26

Sal een ghestadighe reyn minne draghen.

Een Lelie als reynicheyt wit ghestaen

28/29

Stel ick vooren soot jonste begheert 30 Wiens ruecke / can alle fenijn verslaen

Ende maechdelijck leven is sulck ghedaen

31

Tverslaet wat clappers tonghe deert

32

Ghestadighe reynicheyt alsulck dinck weert Als die blamelijcke manieren veedt

34

35 Wel hem die hueren dienst besweert

35

Want men haer sustere der Enghelen heedt.

36

Een Vyolette / een bloemeken cleene

37

Is dander / welckmen siet nederwaert groeyen

13 ghenoechde behaagde, aanstond;

14 letten talmen, dralen

17 daarmee heeft zij lichaam en ziel geraakt 19 scheelken knoop

20 ghestadicheyt standvastigheid 24 schieloosheyt onbezonnenheid

25 vertraghen verslappen, traag of lui worden 26 ombeschaemt onbesproken

28/29 Een lelie die wit van zuiverheid is, zet ik op de eerste plaats, zoals gepast is 31 sulck ghedaen zodanig;

32 tverslaet het doet teniet; - in druk tonghen; - deert kwelt, schaadt

34 is bepaling bij ghestadighe reynicheyt (vs. 33); - die degene die; - manieren gedragingen; - veedt haat

35 besweert zich er door een eed aan verbindt, zich er in trouwe dienst van stelt 36 heedt noemt

37 vyolette viooltje

(25)

Tbeteeckent oodtmoedicheyt der maechden reene 40 En ootmoedicheyt is sulck een duecht alleene

By wien alle andere duechden bloeyen

41

Uut haer den maechden veel vruchten vloeyen

42

Als simpelheyt / ghehoorsaemheyt / swijghen / hooren / Hoocheyt schouwen / wies huer mach moeyen

44/45

45 Dit is een Maecht van Gode vercoren.

De Goudtbloeme stel ick de derde voort

46

Goudtverwich / ende vast in huer ghedueren [F4v]

47

Soe elcker maecht wel toebehoordt

Als charitate gheef ick haer dwoordt

49

50 Die gheduerich in Christus dienst labueren

50

Ter kercken devoot in allen uren

Niet achtende wat ydelheyt can aendroomen

52

Maer volghen de goede wijse van natueren Soe machmense een maecht vol eeren noemen.

55 De roode Roose vol soeter luchten Sal de middelste van desen bloemmen zijn Voor minne ofte liefde / wil ickse pluchten

57

Want minne is weerende alle versuchten

58

Daer si charitatelijck toocht daenschijn

59

60 Aldus soe sal elck maechdeken fijn

Minnen en lief hebben haers ghelijcke Maer al voren salse doen ghepijn

62

Te minnene Gode van hemelrijcke.

De Corenbloeme ghemeyne om lesen

64

41 by wien waardoor

42 vruchten voortbrengselen, gevolg van iets geestelijks voor het gemoed; - vloeyen voortkomen 44/45 hoogmoed vermijden; wie zich daarop toelegt is...

46 is de derde die ik aanprijs

47 vast in huer ghedueren niet verwelkend 49 ik noem haar ‘charitate’

50 labueren werken, zwoegen 52 aendroomen opdringen

57 voor als symbool van; - pluchten verbinden, rijgen 58 versuchten smach-ten naar

59 daer si charitatelijck waar zij liefdevol

62 maar vóór alles zal zij moeite doen

64 ghemeyne om lesen is overal te plukken

(26)

65 Is de vijfste gheheeten Sedicheyt

65

Een maecht en sal niet zijn volpresen Heeftse niet een reyne sedich wesen

67

Bequame / gherust / vol alder vredicheyt Naerstich / schamel / schouwende ledicheyt

69

70 Niet stout / maer vriendelijck int spreken

70

Soete int antwoorden / vreesende stedicheyt

71

Hoe soude dit maechdeken welvaert ghebreken.

72

De Kersoude / de seste hier wel op acht

73

Gheheeten Vreese / ghemeyne opt velt 75 Die haer sluyt voor den donckeren nacht

75

Ende opent haer teghens der sonnen cracht [F5r]

Als lovende die haer gheeft ghewelt

77

Een Maechdeken dat haer ghereghelt stelt

78

Sal boven den dach van haerder reynicheyt 80 Vreesen al tghene dat dorperlijck relt

80

Soe hem dit bloemken sluyt voor vileynicheyt.

81

De Acoleye / vreemd abuseerlijck

82

Ghehoorent ghestert int schouwen soet

83

Onser vijf sinnen compareerlijck

84

85 Voorsinnicheyr ben ickse ordonneerlijck

85

Ende stelse de laetste in desen hoet

86

O edel Maechdekens wat ghy doet

65 sedicheyt zedigheid, bescheidenheid 67 wesen aard

69 naerstich volhardend, ernstig; - schamel eerbaar 70 stout vermetel

71 stedicheyt koppigheid 72 ghebreken ontbreken 73 kersoude madeliefje 75 haer zich

77 om te loven die haar kracht geeft

78 haer ghereghelt stelt zich ordelijk gedraagt 80 dorperlijck relt ordinair kletst

81 vileynicheyt laaghartigheid

82 in druk vreemde; - abuseerijck verbazingwekkend 83 ghehoorent gehoornd, hoekig; - ghestert stervormig 84 compareerlijck vergelijkbaar

85 voorsinnicheyt bedachtzaamheid, behoedzaamheid; - ordonneerlijck sijn ordonneren

86 en plaats haar als laatste in deze krans

(27)

Weest doch voorsinnich / toocht liberalicheyt

88

Dat ghy dit Cransken vol duechden goedt 90 Ghebruycken muecht touwer sielen salicheyt.

Amen alle reyne maechden ter eeren Al voren door wien ick dwerck bestondt

92

Ick bid u willet int beste keeren

93

Soe datter Gods lof by mach vermeeren 95 Ende nemet in dancke al vallet rondt

95

Maria Gods liefste roode mondt

Maecht / moedere / vol van reynicheden

97-99

Verleene elck maechdelijck edel grondt

98

Gratie om haren tijdt wel te besteden.

[C7: Simoen Habet. f. Jlr-J2r]

Brooscheydt der menschen.

OCh redelijck mensche / voordenckt de weelde

1

Daer u broosch lichaem mede ghecleet // es

2

Van hem / die u naer zijne beelde

3

Maeckte / ende altijdts touwaerts bereet // es

4

5 Wien donbekentheyt van u soe leedt // es

5

88 wees toch bedachtzaam, toon mildheid

92 al voren door wien voor wie ik allemaal; - bestondt heb ondernomen 93 int beste keeren zo goed mogelijk aanwenden

95 en neem dit (gedicht) in dank aan, al valt het simpel uit (de dichter verontschuldigt zich hier voor zijn vrijmoedigheid)

97-99 de beginletters van deze verzen vormen het woord (de naam?) MUG; van vs. 93-96 is van beneden naar boven MESI te lezen, Vlaams voor ‘mug’ (met dank aan D. Geirnaert die dit opmerkte).

98 grondt gemoed.

1 redelijck toegerust met rede, met zedelijk bewustzijn; - voordenckt overdenkt (wat nog komt of wat geweest is); - weelde overvloed, rijkdom

2 broosch vergankelijk, breekbaar; - ghecleet bekleed, voorzien 3 van hem door hem (= God)

4 bereet beschikbaar, bereidwillig

5 onbekentheyt onwetendheid, verblindheid

(28)

Dat hy door dy doodt cuerde alst scheen

6

Aensiet hoe saen hier dleven verspreet // es

7

Heden een man / ende morghen gheen. [Jlv]

Al waert ghy Heere ende saedt boven al

9

10 Wat soude dijns daer nae ghebueren

Hoe hoogher gheseten / hoe swaerder val Want hier en is gheen eewich ghedueren /

12

Jaren / maenden / daghen / ende uren Possessien zijn sy groot ofte cleen

14

15 Alst blijckt het verglijdt al in trueren

15

Heden een man ende morghen gheen.

Vreempt ist / waer sy zijn ghevaren Die wijlent der wereldt gouverneerden

18

Ende voortijdts groote meesters waren

20 En in moghentheydt haerlieder tijdt passeerden

20

Minnelijck nae tghemeyne orboor studeerden

21

Al voren wech / betalende haerlieder leen

22

Oock volghen wy / hoe wy ons oydt gheneerden /

23

Heden een man ende morghen gheen.

25 Jonck man wat baet u wellusticheden Onversekert staet ghy alsoe wel

26

Als dese groote heeren deden

Die voortijdts bedreven ghenoechte en spel

28

Wy moeten lijden al tselve ghequel

29

6 cuerde verkoos 7 verspreet verstrooid 9 saedt zetelde

12 ghedueren voortduren, standhouden 14 possessien bezittingen

15 verglijdt verwordt

18 wijlent eertijds; - gouverneerden bestuurden 20 moghentheydt aanzien, macht

21 minnelijck minzaam; - ghemeyne orboor algemeen belang; - studeerden toelegden op 22 al voren wech reeds eerder weg (vertrokken); - leen leengeld

23 oock volghen wy wij volgen ook; - gheneerden de kost wonnen 26 onversekert onveilig, zonder zekerheid

28 voortijdts langere of kortere tijd geleden

29 al allen

(29)

30 Des doodts / ten baedt ons jae noch neen

30

Merckt op dit woordt het dunckt my fel

31

Heden een man ende morghen gheen.

Die dit woordt wel oversaghen

33

My dunckt / hy soude hem bat bedincken

34

35 Eens anders been te naerder knaghen

35

Op avontuere oft hy vermincken

36/37

Mochte tzijne / ende dan ghaen sincken [J2r]

37

Int kerckhof / onder den blauwen steen

38

Sy zijn / wy sient die eten en drincken 40 Heden een man ende morghen gheen.

Prinche dit woordt wil ick u schencken Te mijnder bede willet doch bedencken

42

Ende wilt u beteren voortaen Een

43

Betert u die op anderen stincken

44

45 Aensiet tvolck sterft noch als vincken

45

Heden een man ende morghen gheen.

30 ten baedt ons jae noch neen het baat ons niet, wat we ook zeggen 31 fel meedogenloos

33 oversaghen voor ogen hielden 34 bat liever

35 het been van iemand anders afknagen: zich bemoeien met hetgeen iemand anders te doen heeft (zie WNT II 2

, kol. 1298-1299)

36/37 op het gevaar af dat hij dat van zichzelf zou verliezen (of: schenden) 37 sincken neerdalen

38 onder den blauwen steen begraven zijn 42 bedencken overdenken

43 betekenis van dit vers is niet geheel duidelijk, mogelijk: neem voortaan het goede voorbeeld (wilt u verbeteren); of: wil u verzoenen (door boete te doen) met Een (=God?)

44 op anderen stincken afkeer hebben van anderen

45 sterft noch als vincken dit is verm. een toespeling op de wijze waarop vinken tijdens de trek

gevangen worden en omkomen

(30)

[B5: Anchonis de Roovere. f. L5r-L6v]

WYe jonstighe sinnen willen beschamen

1-6

Daer redene de claerheyt toocht int woorr Trecke selve aen hem een deel der blamen Want men de conste te eerene behoordt 5 Door ditte blijft menighe conste versmoort

Als nu Godt betere alle verdriet Dom is hy die nae schijnen spoort

7

Thabijdt en maeckt den Monninck niet.

Wolfs herte draecht wel Lams habijdt 10 Ende Lams herte tswolfs herte verkeert

10

Heylich ghecleedt die Ypocrijt

11

Ende gast habijdt draecht wel de weert Maer die van beyden is gheleerdt /

13/14

Wat cleedt hy draecht / claerlijck hy siet 15 Dus ist verloren thabijdt begheert

Thabijdt en maeckt de Monninck niet.

Peeter was visschere hier te voren Ende Davidt wachte de schapen zijn Nochtans soe brochten licht den doren

19

20 Twelck hem toe vloeyede uut tshemels schijn

Sy en waren Chaertrues noch Celestijn /

21

Maer de schriftueren hebben sy doorwiet Dus die verstaet der redenen lijn

23

Thabijdt en maeckt den Monninck niet.

1-6 Wie goedgunstige geesten (mensen, dichters) te schande willen maken, daar waar de rede in woorden de helderheid van geest (of: hemelse heerlijkheid) toont, moet zichzelf deze schande aanrekenen, want men behoort de kunst te eren. Hierdoor [door het te schande maken] wordt menige kundigheid in de kiem gesmoord, zoals nu gebeurt. Moge God dit verdriet wegnemen

7 hij die de schijn najaagt is dom

10 verkeert bekeert, van het slechte pad afbrengen 11 ypocrijt huichelaar

13/14 maar wie beider naturen kent, die ziet duidelijk met wie hij te maken heeft, wat voor kleren hij (d.i. de wolf of het lam, de heilige of de schijnheilige, de gast of de waard) ook draagt 19 soe zij; - doren onwetenden

21 ze waren kartuizer noch celestijner monnik

23 der redenen lijn de lijn van het betoog

(31)

25 Judas was der Apostelen een In habijte / maer therte twijnt

26

Chaym / Abels broedere scheen

Van buyten / maer therte was ghefenijnt

28

De cleederen en dedent niet soot schijnt [L5v]

29

30 By elcken contrarien ist gheschiet

30

Elck nutte / daer siele smaecke in vindt

31

Thabijt en maeckt den Monninck niet.

De Stoel en maeckt gheen salichede Noch thuys ghepreeckt gheen verdoemen 35 Daermen van Gode spreeckt / is Godt mede

Dus mach Gods woordt allomme vromen Maer eenighe denckt / alst leecke noemen Is hem te weerts alsment hem biedt

38

Nochtans hoe gheerne zijdt achter droomen

39

40 Thabijdt en maeckt de Monninck niet.

In Cappen is dickent plompheyt vonden Meer dan in Leecken strijpt ghecleet

42

Ende oft die leecke tclaer ontbonden

43/44

Twy soude den hoorende wesen leedt 45 Hy is prijs weert / die den padt breet

45

Daermen tghemeene oorboor in spiet En roeckt wat hy aen heeft / oft hoe hy heet

47

De Cappe en maeckt de Monninck niet.

Christus sprack selve metten mondt 50 Soe waer sy twee spreken van my

26 twijnt hoegenaamd nier 28 ghefenijnt vergiftigd 29 de kleding deed er niet roe

30 contrarien tegenovergestelde, tegendeel 31 ieder neme rot zich war de ziel goed smaakt

38 is hem te weerts loopt het slecht met hem af; - biedt zegt, toewenst 39 achter droomen ontkomen

42 strijpt ghecleet gekleed in strijpt laken (de eenvoudigste en dus goedkoopste soort laken) 43/44 en indien de leken het duidelijk uitleggen, waarom zou wie het hoort daarover treurig zijn?

45 prijs lof; - breet breed maakt, baant; waar men het algemeen belang mee op het oog heeft

47 en roeckt het doet er niet toe

(32)

Mijne minne sal ic hem maken condt

51

Ende commen hem stappans gheesrelijck by

52

Hy en noempt noch clerck noch leeck / hoet sy

53

Maer elcken hijt in proffijte liet

54

55 Dus mach elck claer betooghen vry Thabijdt en maeckt de Monninck niet

Hoordt goede scientie / wiense uut vloeydt [L6r]

57

Weest vanden persoon niet mispaeyt

58

Ofs uwer sielen vruecht aen bloeydt

59-61

60 Wat schildt u zijn habijdt verdraeydt

Al waert gheschuerdt ende al ontnaeyt De leere / en is argher nyet een riet

62

Poocht duecht te vatene / wiese saeyt De cappe en Maeckt de Monninck niet.

65 Vreest uwen Godt / belcht hem inden throone

65-68

Datmen zijn licht houdt in versmade

De vyandt talder menschen hoone

Maeckt dickent vroech de traecheydt spade Gods licht doorbrandt der sonden schade

69-71

70 Hy heeft onrecht dier vooren vliedt

Hoordt goedt wiet doet / als ghy vindt stade Thabijdt en maeckt de Monninck niet.

Men siet dat dickent is ghehint

73

Den edelen wijngaert op den doren

74

51 maken condt doen inzien, bekend maken 52 stappans meteen

53 noempt spreekt over, gewaagt van 54 hij geeft het iedereen tot voordeel

57 scientie kennis; - wiense uut vloeydt uit wie ze ook voortkomt 58 mispaeyt ontevreden

59-61 Wanneer uw ziel er vreugde aan beleeft, wat kan u zijn verkeerde kleding dan schelen, al is het ook gescheurd en losgeraakt?

62 leere leer, les; - en is argher nyet een riet en is er geen greintje slechter door; in druk is maeckt met, monnick zonder hoofdletter geschreven

65-68 Weest bevreesd dat uw God vertoornd is in de hemel omdat men zijn licht versmaadt. De duivel, tot schande van de mensen veroorzaakt dikwijls spoedig de langdurige traagheid 69-71 Gods licht verdrijft de schaduw van de zonde, hij die er voor op de vlucht gaat heeft ongelijk.

Luister goed, wie doet als gij, vindt rust/steun

73 dickent dikwijls; - ghehint geënt, geworteld (op)

74 op den doren tussen doornstruiken

(33)

75 Soude daer by die redene kint

75

Die vruchten des wijngaerts zijn verloren Al is donwaerdighe boom vercoren

77

Ter vrucht / dies in contrarien pliet

78

Diese hem neempt / die machse oorboren

79

80 De Cappe en maeckt de Monninck niet.

Noch vindtmen sulcke die ghelooven De schorsse buyten meer dan tvet

82

De waen van scientie doetse dooven

83/84

Aen schoon betooghen / maer luttel te bet 85 Practijcke van gharen spreydt nu haer net

85

Ende vanghet tvolck / als ghars ende riet [16v]

86

Ende sy heeten clercken / maer dier op let Thabijdt en maeckt den Monninck niet.

Mijn schrijven van desen wil ick swichten

89

90 Ick en cant veranderen noch verkeeren

Al mach ick somtijdts groene dichten

91

Dye trijpe ontfanckt / macher aen leeren

92

Jonst deet my doen / het is zijn begheeren

93

Ick ben van niemanden hier toe vermiet

94

95 Als strijpt clerck / schrijf ick leecken theeren

95

De cappe en maeckt de Monninck niet.

75 die redene kint die verstand heeft

77 onwaerdighe nietswaardige, onvruchtbare

78 dies in contrarien pliet het omgekeerde blijkt echter het geval 79 Wie er de vrucht van plukt doet er zijn voordeel mee

82 schorsse bast, dop

83/84 De vermeende geleerdheid maakt dat ze zich verliezen in mooie praatjes, en nauwelijks iets ten goede doen

85 practijcke van gharen hebberigheid 86 ghars gras

89 swichten besluiten

91 groene dichten dichten als een beginner 92 rijpe rijp, volgroeid; - macher aen kan ervan 93 jonst genade

94 vermiet omgekocht

95 als eenvoudige klerk [hier in de betekenis ‘iemand die kan schrijven’] schrijf ik ter ere van

de leken

(34)

Bijlage 3.2: Vanden Hinnen Tastere

Het enige bewaard gebleven exemplaar van Vanden Hinnen tastere, gedrukt omstreeks 1555 bij de weduwe van Jacob van Liesveldt in Antwerpen, bevindt zich te

Wolfenbüttel, HAB, Lp 62. De druk is voorzien van zes figuratieve houtsneden en enkele ornamenten en versierde initialen. De paragraaftekens waarmee in Vanden Hinnen tastere en Een gedinghe van minnen het begin van de strofen wordt

gemarkeerd, zijn in de editie niet weergegeven. Ze vervullen een typografische functie die goed wordt weergegeven door een witregel voorafgaand aan een strofe. Op enkele plaatsen ontbreekt, vermoedelijk onbedoeld, het paragraafteken (In Vanden Hinnen tastere in de verzen 121, 169, 193 en 209; in Een gedinghe van minnen in vers 37).

Op andere plaatsen ontbreekt een paragraafteken maar begint de strofe met een initiaal over twee of meer regels. Dit is in de editie weergegeven. In Vanden vrijer komen enkele paragraaftekens voor om het begin van een nieuwe claus te markeren waar dat, door de snelle opeenvolging van korte clausen, niet op een andere manier duidelijk zichtbaar is door de typografie. Ook deze paragraaftekens zijn in de editie weggelaten.

Het commentaar bij Vanden Hinnen tastere is ten dele gebaserd op P.J.A. Franssen, Wanneer de Hen speeld voor den Haan [...]. Amsterdam, 1987, 10-29, en Corrie de Haan & Johan Oosterman, samenstelling en vertaling, Is Brugge groot? Amsterdam, 1996, 156-161.

[Alr]

Vanden Hinnen tastere / wiens wijf ghinck ploeghen int lant Ende hy wilde binnen thuys doen des wijfs werck Want sijn wijf en dede hem nyet wercx genoech / soo hem docht. Soo noch menich hinnen taster doet.

¶ Vanden vrijer ende vanden ghehouden man. Tot een onderwijs van allen jonghen ghesellen dat si niet te seer en loopen / wandt heete minne mach wel vercoelen.

¶ Een gedinghe van minnen / waer af tvonnisse noch hanghet int hof van Venus.

[houtsnede: links een staande vrouw die naar rechts kijkt, rechts een zittende man,

naar voren kijkend, met een kip in zijn handen.] [A2r]

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Eene bijzonderheid uit haar leven gingen wij in het eerste deel dezer studie stilzwijgend voorbij, deels om er het verhaal van Hilda's lijdensmaanden niet door te belemmeren,

Kwam wakker zingen; - 't wierd mij, of mijn ziel Werd van den vleesche losgemaakt; want 'k zag Niet meer met de oogen mijnes lichaams, maar Alleen met de oogen mijner ziel; -

6 ten jongste daag' aan het einde der tijden; wijzen beoordelen; 9 gevolgd de last de bevelen uitgevoerd; 12 de prins Maurits; bij 't hoofd gevat aangepakt; 14 een nieuwe hoop de

die men ook in zijn gedichten treft, de waanzin die van de Muzen komt? Want wie buiten de waanzin der Muzen om tot de poorten der poëzie gaat met het geloof dat hij op grond van

Ik hef je op de okselkes omhoog, Ik zie een sterreke in elk oog, En voor mijn armoê word ik blind, Mijn kleen, kleen dochterke, mijn kind!. René de

Stil niet was 't, Het hoofd door zooveel zeeën overplast, Schelp-ruischte 't warrel-woelen van zijn wereld Waar hij zoo lang zijn' Liefde had bepereld.... Zoo stil de vloed, zoo

Want de biograaf, door mij te dien tijde met een paar woorden op de hoogte gebracht, zinspeelt wel even op dien anderen Perk, die de wezenlijke moet heeten, maar omdat hij dien

De Clerck werd te Yperen den 9 en january 1587 geboren; hy behoorde tot de volksklasse; doch, zegt Sanderus, die hem gekend heeft, hy zou een beter lot verdiend hebben; want hy was