Examenvragen Biowetenschappen
2019-2020
De cursusdienst van de faculteit Bedrijfswetenschappen
en Economie aan de Universiteit Antwerpen.
Op het Weduc forum vind je een groot aanbod van samenvattingen,
examenvragen, voorbeeldexamens en veel meer, bijgehouden door je
medestudenten.
Vragen Bio-wetenschappen juni 2020 1) Vraag 1
a. Grote carnivoren zoals cheeta’s, luipaarden en dergelijke komen vaak in kleine hoeveelheden voor zelfs in natuurreservaten, hoe komt dit?
b. Geef drie redenen waarom deze dieren het harder te verduren krijgen dan andere dieren onder de druk op hun ecosysteem door de mens
2) Vraag 2
a. Uit een Brits onderzoek in 1994 is gebleken dat vrouwen in het algemeen een lager risico nemen dan mannen met betrekking tot investeringsportefeuilles. Ligt aan de basis van dit fenomeen en biologische of culturele verklaring?
b. Argumenteer
c. Stel een methode op om dit na te gaan
3) Vraag 3: Een stamboom werd gegeven met de ABO-bloedgroep fenotypen van 3 generaties a. Duidt aan waar er een eigenaardigheid is (de zoon van een vrouw met IAIB en man
met iIB had het fenotype O)
b. Een bepaald gen H zorgt recessief voor de onderdrukking van de uiting van het ABO-fenotype. De structuren voor antigenen worden hierdoor niet op de bloedcellen gezet, waardoor de persoon dus bloedgroep O heeft. Hoe noemt dit fenomeen? (epistasis)
c. Vul de gehele stamboom aan voor zowel het ABO-genotype als het H-genotype. Waar meerdere mogelijkheden zijn, geef je ze allemaal
d. Een andere voor de hand liggende reden is overspel, waarom is die reden niet aannemelijk in dit geval? (De moeder heeft 2 dominante genen en heeft dus sowieso een van deze, en het is eenvoudig voor de vrouw om overspel te plegen met een man, maar we zijn altijd zeker dat de moeder wel degelijk de moeder is)
4) Vraag 4: Er werd een lijst gegeven met enkele (mitochondrium; Golgi-apparaat; flagellen; ciliën; lysosoom; en nog eentje). De vraag was in welke van de volgende cellen komen deze organellen het meest voor en beargumenteer. De cellen waren: bladcellen; hartcellen; hersencellen; witte bloedcellen; anaerobe cellen; spermacellen; wortelcellen; longcellen; en nog eentje
5) Vraag 5: Er werden 3 aminozuursequenties gegeven die instonden voor spierbeweging van 3 soorten a, b en c. Deze vertoonden elks voor 6 van de 8 aminozuren dezelfde en voor ze alle 3 hadden ze een verschillend aminozuur op dezelfde plaats (4de en 6de aminozuur). De vraag
was om een evolutionaire boom te tekenen waarop je kon zien hoe de soorten geëvolueerd waren. (door de nucleotidesequentie van de verschillende aminozuren te bekijken kon je zien dat soort b meer mutaties had ondervonden en dat a en c relatief hard op elkaar leken) 6) Vraag 6: Een bepaalde wetenschapper had vastgesteld dat bepaalde vogels het gemiddeld
aantal nakomelingen beperkter is bij een hoge populatie densiteit dan bij een lage. Hij redeneerde dan dat ze dit deden zodat de groep kon overleven. Leg uit waarom dit in realiteit niet op deze manier gebeurd en welke reden er wel achter zit. (Zelfzuchtige individuen verdrijven de altruïstische; hoge densiteit beperkte hoeveelheid eten waardoor de conditie van de vrouwen slechter is en ze dus minder eieren leggen alsook beperkt aantal veilige broedplaatsen).
7) Vraag 7:
a. Een wetenschapper vangt 1000 ratten in een wijk in Antwerpen en markeert deze. 2 maanden later vangt hij op dezelfde manier 900 ratten, waarvan er 200 gemarkeerd zijn. Hoe groot is de populatie? (4500)
b. Stel dat de werkelijke populatie 6000 bedraagt, hoe verklaar je deze afwijking? (Sterfte, geboorte, migraties en kans op vangen gemarkeerde rat verschilt van kans op vangen van ongemarkeerde rat)