• No results found

Archeologisch onderzoek project Earth te Middenmeer, gemeente Hollands Kroon

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Archeologisch onderzoek project Earth te Middenmeer, gemeente Hollands Kroon"

Copied!
39
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

349196, revisie 0

Archeologisch onderzoek project Earth te Middenmeer, gemeente Hollands Kroon

Inventariserend veldonderzoek

SWECO ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 2011

ISSN 2468-4813

Opdrachtgever:

Sweco Nederland B.V.

Groningen, 23 mei 2016

(2)

Verantwoording

Titel : Archeologisch onderzoek project Earth te Middenmeer, ge- meente Hollands Kroon

Subtitel :

Inventariserend veldonderzoek

SWECO ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 2011

Projectnummer : 349196

Referentienummer : 349196

Revisie : 0

Datum : 23 mei 2016

Auteur(s) : dhr. dr. J.J. Hekman (Sweco) & dhr. drs. R.P. Exaltus (De Steekproef)

E-mail adres : janjaap.hekman@sweco.nl Gecontroleerd door : mevr. H. Boon, MA

Paraaf gecontroleerd :

Goedgekeurd door : dhr. drs. M.J. Zwaanswijk Paraaf goedgekeurd :

Contact : Sweco Nederland B.V.

Rozenburglaan 11 9727 DL Groningen Postbus 7057 9701 JB Groningen T +31 88 811 66 00 www.sweco.nl

(3)

349196, revisie 0 Pagina 3 van 22

Inhoudsopgave

Samenvatting ... 4

1 Inleiding ... 5

1.1 Algemeen ... 5

1.2 Ligging plangebied ... 6

1.3 Huidig en toekomstig gebruik van het plangebied ... 6

1.4 Onderzoeksdoel ... 6

1.5 Leeswijzer ... 6

2 Bureauonderzoek ... 8

2.1 Fysisch geografische beschrijving ... 8

2.2 Bekende archeologische waarden ... 10

2.3 Archeologische verwachting ... 11

3 Veldonderzoek ... 14

3.1 Methode ... 14

3.1.1 Verkennend booronderzoek ... 14

3.1.2 Karterend booronderzoek en oppervlaktekartering ... 15

3.2 Resultaten ... 17

3.2.1 Resultaten verkennend en karterend booronderzoek ... 17

3.2.2 Resultaten oppervlaktekartering ... 19

3.2.3 Archeologie ... 19

4 Evaluatie ... 21

4.1 Conclusies ... 21

4.2 Advies ... 21

5 Geraadpleegde bronnen ... 23

Bijlage 1: Kaart veldonderzoek en advies vervolgonderzoek Bijlage 2: Boorbeschrijvingen

Bijlage 3: Boorprofielen

(4)

Samenvatting

Sweco Nederland B.V. heeft een inventariserend archeologisch veldonderzoek uitgevoerd op een terrein nabij Middenmeer, gemeente Hollands Kroon, dat in het zuiden begrensd wordt door de Tussenweg en in het westen door de Flevoweg. Indien graafwerk wordt uitgevoerd kan dat mogelijk een bedreiging vormen voor eventueel aanwezige archeologische waarden. Het doel van het onderzoek is om vast te stellen wat de kans is op de aanwezigheid van archeologische waarden.

Volgens het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel geldt voor het zuidwestelijke deel en voor de noordoosthoek van het plangebied een middelhoge verwachting voor resten uit het Midden Neolithicum tot de Vroege Bronstijd. Nederzettingsterreinen uit deze periode liggen op de overgang wad-kwelder aan de uiteinden van smalle en doodlopende kreken. Daarnaast worden in en langs restgeulen locaties verwacht waar visvangst heeft plaatsgevonden. Het tweede niveau bestaat uit een landschap dat behoort tot het zuidelijke geulsysteem dat rond 1400 v.Chr. buiten gebruik raakt als het zeegat van Bergen afsluit. Op de brede kreekruggen uit deze periode worden nederzettingsterreinen uit de Midden Bronstijd- IJzertijd verwacht. In de uiterste zuidwesthoek van het plangebied liggen de verwachte vindplaatsen aan of dicht onder het huidige maaiveld, op een zandpakket. In de aangrenzende zone en in de uiterste

noordoosthoek, zijn deze vindplaatsen afgedekt. Op de overige delen van het plangebied zijn deze mogelijke vindplaatsen volledig geërodeerd.

In het hele plangebied kunnen scheepswrakken uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd voorkomen in de ondergrond.

Om deze verwachting te toetsen zijn binnen het plangebied 118 gutsboringen uitgevoerd in twee delen van het plangebied: een kleiner gebied in het noordoosten en een groter gebied in het zuidwesten. Uit de resultaten van het booronderzoek blijkt dat in het noordoostelijke deel van het plangebied afzettingen aanwezig zijn die zijn gevormd in een zeer dynamisch milieu dat naar verwachting tot erosie van eventuele archeologische resten zal hebben geleid. Nergens zijn hier lagen of horizonten aangetroffen die vervolgonderzoek zouden kunnen rechtvaardigen.

Het zuidwestelijke deel van het plangebied vormde oorspronkelijk een rietmoeras waarin klei werd afgezet. Dit rietmoeras was niet geschikt voor bewoning. Geleidelijk is dit rietmoeras verland en is klei afgezet en later veen. Voor de vorming van een veenpakket zijn binnen het plangebied brandlaagjes in de kleiafzettingen gevormd die duiden op beweidingsactiviteiten.

Overige archeologische indicatoren zijn niet aangetroffen binnen het plangebied. Met uitzondering van de zuidwesthoek ia voor dit gebied geen vervolgonderzoek uitgevoerd.

Voor de zuidwesthoek van het plangebied geldt dat hier vindplaatsen worden verwacht die worden gekenmerkt door een strooiing van vondstmateriaal dat aan of dicht onder het oppervlak ligt. Dergelijke vindplaatsen zijn het beste op te sporen door middel van een oppervlaktekartering. Een dergelijke oppervlaktekartering kon slechts gedeeltelijk worden uitgevoerd door de aanwezigheid van een dicht vegetatiedek op een gedeelte van het onderzoeksgebied. Hier is tevens een karterend booronderzoek met als doel eventuele archeologische vindplaatsen op te sporen en deze vervolgens te dateren, begrenzen en waarderen (zie Bijlage 1: oranje gebied). Op basis van de resultaten uit het karterende booronderzoek en de oppervlaktekartering in de zuidwesthoek van het plangebied zijn geen aanwijzingen aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen.

(5)

349196, revisie 0 Pagina 5 van 22

1 Inleiding

1.1 Algemeen

Sweco Nederland B.V. heeft in samenwerking met De Steekproef B.V. een archeologisch on- derzoek uitgevoerd voor een plangebied nabij Middenmeer, gemeente Hollands Kroon. Het on- derzoek heeft bestaan uit een bureauonderzoek en de rapportage hierover. Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt een nader advies gegeven met betrekking tot de noodzaak van eventueel archeologisch vervolgonderzoek en, indien dit het geval is, in welke vorm dit zou moeten worden uitgevoerd. Dit advies dient ter bekrachtiging te worden voorgelegd aan de be- voegde overheid.

De betreffende werkzaamheden zijn conform de richtlijnen van het handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA, versie 3.3) uitgevoerd. Sweco beschikt over een eigen opgra- vingsvergunning afgegeven door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).

Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van het in 2006 opgestelde Programma van Eisen voor archeologische onderzoek Agriport en het 2008 verschenen archeologische bureauonderzoek voor het grotere plangebied Agriport A& fase II, waar dit onderhavige plangebied deel van uit- maakt.1

Administratieve gegevens Projectnaam

Type onderzoek Uitvoerder Uitvoeringsperiode

Archeologisch onderzoek Project Earth

Inventariserend veldonderzoek d.m.v. boringen (IVO-O) en oppervlaktekarte- ring

Sweco Nederland B.V. / De Steekproef B.V.

April-mei 2016

Projectnummer 349196

Provincie Noord-Holland

Gemeente Hollands Kroon

Plaats Middenmeer

Toponiem Agriport A7 fase II / Tuissenweg

Kaartbladnummer

x/y-coördinaten NW x:130.099/ y: 534.286

NO x:133.774 / y: 534.737 ZW x:130.647 / y: 533.551 ZO x:131.225 / y: 533.951 Onderzoeksmeldingsnummer 3279796100

Bevoegde overheid gemeente Hollands Kroon, geadviseerd door Cultuurcompagnie Noord-Holland Archis monumentnummer -

Archis waarnemingsnummer -

Oppervlakte plangebied circa 76 ha.

Oppervlakte onderzoeksgebied circa 23 ha

Huidig grondgebruik Weiland en akkerland

Archeoregio 8

Hoogteligging 4,5 m -NAP

1 Bulten, 2006; Waldus & van Zijverden, 2008.

(6)

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt ten zuidoosten van de plaats Middenmeer aan de A7. De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 76 ha. Het onderzochte deel bedraagt circa 23 ha. De exacte locatie van het plangebied wordt weergegeven in Afbeelding 1.1. Het maaiveld ter plaatse van het plangebied ligt gemiddeld op 4,5 m -NAP.

Afbeelding 1.1 Locatie plangebied (bron: Google Maps)

1.3 Huidig en toekomstig gebruik van het plangebied

Het plangebied is momenteel in gebruik voor landbouw in de vorm van akkerland en weiland en bestaat uit drie noordwest-zuidoost georiënteerde percelen. Aan de zuidoostelijke zijde van twee percelen liggen erven met bebouwing. Op dit moment van schrijven zijn de exacte plannen voor het gebruik in de toekomst niet bekend.

1.4 Onderzoeksdoel

Doel van het onderzoek is inzicht te krijgen in de archeologische waarde van het plangebied.

Het onderzoek richt zich op de vraag of er in het plangebied archeologische resten aangetroffen kunnen worden. Op basis van deze inventarisatie kunnen risico’s en eventuele maatregelen in kaart worden gebracht die bij de ontwikkeling en uitwerking van concrete plannen een rol gaan spelen. Met name is het onderzoek gericht op de vraag of en in welke mate bodemverstorende activiteiten eventuele archeologische waarden in het plangebied kunnen verstoren of vernieti- gen.

1.5 Leeswijzer

Dit rapport betreft een standaardrapport zoals genoemd in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Ar- cheologie (KNA-specificatie VS05). Allereerst is in hoofdstuk 2 een inventarisatie van gegevens gepresenteerd over de fysische geografie, landschapsontwikkeling en bekende archeologische waarden in het plangebied. Op basis van deze informatie is een specifieke archeologische ver- wachting opgesteld. De resultaten uit het veldonderzoek worden in hoofdstuk 3 gepresenteerd.

In hoofdstuk 0 wordt een evaluatie gegeven van die resultaten en een advies voor eventueel vervolgonderzoek.

(7)

349196, revisie 0 Pagina 7 van 22 Afbeelding 1.2 Plangebied gezien vanuit het zuidoosten (foto: De Steekproef)

(8)

2 Bureauonderzoek

2.1 Fysisch geografische beschrijving

De volgende aardwetenschappelijke informatie is bekend van het plangebied:

Geologie Formatie van Naaldwijk, Laagpakket van Walcheren De Mulder et al. 2003 Geomorfologie Vlakte van getijafzettingen (2M35) en getij-

inversieruggen (3K33)

Stiboka, 1981 Bodem Kalkrijke zavel (AZW5A) en kalkrijke klei (AZW8A)

en kalkrijke poldervaaggronden met zavel (Mn12A/Mn15A)

Stiboka, 1994

Afbeelding 2.1 Bodemkaart met locatie plangebied Earth: weergegeven met zwarte lijn binnen het grotere plangebied Agriport A7 fase II (bron: Waldus & van Zijverden, 2008).

In het noordelijke deel van het plangebied komen poldervaaggronden voor. In het zuidelijke deel zavel- en kalkrijke kleigronden. Zavelgronden AZW5A worden gevormd door de kreekrug- gen, terwijl de kleigronden AZW8A gekoppeld zijn aan de kommen.

(9)

349196, revisie 0 Pagina 9 van 22

Op basis van het AHN is te zien dat in het plangebied een oost-west georiënteerde verhoging aanwezig is, die aan de noord- en zuidkant wordt omgeven door lagere gebieden.

Afbeelding 2.2 Actueel Hoogtebestand Nederland met locatie plangebied Earth (bron: Waldus & van Zij- verden, 2008)

Landschapsgenese

Vanaf de 8e eeuw voor Chr. ontstonden omstandigheden waardoor veengroei plaatsvond.Tij- dens deze periode tot aan de 7e/8e eeuw na Chr. ontstond een dik hoogveenpakket. Uit deze perioden ontbreken archeologische bewoningssporen. het gebied was dor de natte omstandig- heden ongeschikt voor permanente bewoning. Tijdens de Romeinse tijd en Vroege Middeleeu- wen was het gebied grotendeels afgedekt door een dik hoogveenpakket. Plaatselijk zijn veen- ontginningen bekend waarvan archeologische resten zijn aangetroffen.

Vanaf de 11e /12e eeuw werd het gebied overstroomd door het toenmalige Almere (voorloper van de Zuiderzee). Tot aan de afsluiting van de Zuiderzee door de Afsluitdijk was dit een vaar- gebied voor scheepvaart. In die periode is het oorspronkelijke maaiveld (en dus archeologische vondstenniveau) grotendeels verspoeld en geërodeerd.

(10)

2.2 Bekende archeologische waarden

Tabel 2.5 Overzicht van archeologische perioden2

Periode Tijd

Laat-Paleolithicum (Oude Steentijd) tot 9.000 v.Chr.

Mesolithicum (Midden Steentijd) 9.000 v.Chr. - 4.900 v.Chr.

Neolithicum (Nieuwe Steentijd) 5.325 v.Chr. - 1.900 v.Chr.

Bronstijd 1.900 v.Chr. - 800 v.Chr.

IJzertijd 800 v.Chr. - 12 v.Chr.

Romeinse Tijd 12 v.Chr. - 450 n.Chr.

Vroege Middeleeuwen 450 - 1.050 n.Chr.

Late Middeleeuwen 1.050 - 1.500 n.Chr.

Nieuwe Tijd 1.500 - heden

In het plangebied en in de nabije omgeving zijn geen archeologische monumenten (AMK- terreinen) geregistreerd.

In het plangebied is één Archis-waarneming geregistreerd. In het meest noordoostelijke perceel (H28) van het plangebied ligt waarnemingsnummer 408427 (zie afbeelding 2.3 en 2.4). Deze waarneming betreft de melding van een scheepswrak. De waarneming is gebaseerd op een kaart uit 1943 waarop, na de drooglegging, de aangetroffen scheepswrakken zijn aangegeven.

Nadere informatie over de exacte locatie van het scheepswrak binnen dit perceel ontbreekt.

Ook zijn geen gegevens bekend omtrent een eventuele opgraving of afdekking van het scheepswrak.

Afbeelding 2.3 Locatie Archis-waarneming 408427; Plangebied is weergegeven met een zwarte lijn (bron:

Archis)

2 Voor de dateringen is gebruik gemaakt van: Lanting & Van der Plicht, 1996; 2000; 2002.

(11)

349196, revisie 0 Afbeelding 2.4 Locatie Archis-waarneming 408427 ten opzichte van hoogte maaiveld (bron: AHN)

In de directe omgeving, binnen een straal van 250 m, zijn drie vondstmeldingen bekend (zie Tabel 2.1).

Tabel 2.1 Waarnemingen in de directe omgeving van het plangebied.

waarnemingsnummer complex aard datering

8052 Onbekend Vuurstenen bijl spitstoppig Neolithicum

8054 Onbekend Stenen bijl (amfiboliet) Neolithicum

8055 Onbekend Stenen bijl (amfiboliet), 3

stenen sieraden, stenen bijl (gneis/graniet) en een ande- re stenen bijl

Neolithicum

2.3 Archeologische verwachting

Op basis van de resultaten van het eerder uitgevoerde bureauonderzoek en de hierboven ver- zamelde gegevens is een archeologische verwachting opgesteld.

Op basis van de eerder vervaardigde advieskaart voor archeologie in 2008 liggen binnen het onderhavige plangebied drie landschappelijke zones (zie afbeelding 2.5)3:

· deelgebied 1: het gebied waarin wad-, kwelder- en kreekafzettingen uit de prehistorie gro- tendeels zijn geërodeerd tussen het eind van de vroege Middeleeuwen en de drooglegging van de Wieringermeer;

· deelgebied 2: het gebied waarin de wad-, kwelder- en kreekafzettingen uit de prehistorie zijn afgedekt door een relatief dik (> 50 cm) pakket dekafzettingen;

· deelgebied 3: het gebied waarin de wad-, kwelder- en kreekafzettingen uit de prehistorie aan het oppervlak zijn gelegen of van oorsprong met een dun (< 50 cm) pakket dekafzettingen zijn afgedekt.

3 bron: Waldus & van Zijverden, 2008, 17.

(12)

Afbeelding 2.5 Archeologische advieskaart met landschappelijke deelgebieden, onderhavige plangebied is begrensd met zwart lijnen (bron: Waldus & van Zijverden, 2008)

Binnen het plangebied worden volgens Waldus en Van Zijverden archeologische resten ver- wacht op vier (verticale) niveaus:

· Een eerste niveau betreft vindplaatsen die dateren in de periode Midden Neolithicum – Vroege Bronstijd. Nederzettingsterreinen uit deze periode liggen op de overgang wad- kwelder aan de uiteinden van smalle en doodlopende kreken. Daarnaast worden in en langs restgeulen locaties verwacht waar visvangst heeft plaatsgevonden. In deelgebied 3 bevin- den deze locaties zich aan of dicht onder het huidige maaiveld. In deelgebied 2 zijn deze vindplaatsen afgedekt. In deelgebied 1 zijn deze afzettingen volledig geërodeerd.

· Het tweede niveau bestaat uit een landschap dat behoort tot het zuidelijke kreeksysteem.

Op de brede kreekruggen uit deze periode worden nederzettingsterreinen uit de periode Midden Bronstijd - IJzertijd verwacht. In deelgebied 3 liggen deze locaties aan of dicht onder het huidige maaiveld. In deelgebied 2 zijn deze vindplaatsen afgedekt. In deelgebied 1 zijn deze afzettingen volledig geërodeerd.

· Het derde niveau betreft vindplaatsen die dateren in de periode Romeinse tijd – Vroege Middeleeuwen. Deze vindplaatsen worden verwacht in de top van het veen dat het hierbo- ven genoemde wad-kwelderlandschap ooit volledig heeft bedekt. Verwacht wordt dat deze vindplaatsen als gevolg van oxidatie van het veen en erosie door golfslag vrijwel volledig zijn verdwenen binnen alle drie de onderscheiden deelgebieden. Het is mogelijk dat clusters los- se vondsten worden aangetroffen ter hoogte van voormalige nederzettingslocaties. Eventue- le structurele aanwijzingen voor bewoning betreffen vermoedelijk alleen diepere sporen.

(13)

349196, revisie 0

· Het vierde en laatste niveau betreft scheepswrakken en scheepvaartgerelateerde vondsten die gedateerd worden vanaf de middeleeuwen tot de drooglegging van de Wieringermeer.

Dit type vindplaatsen wordt verwacht in en langs de geulafzettingen van de in aanleg ver- moedelijk vroeg middeleeuwse kreek. Buiten de kreek kunnen uiteraard ook scheepswrak- ken voorkomen. Het is echter, gezien de ligging van de tot op heden bekende scheepswrak- ken, aannemelijk dat de meeste in of langs de restgeul zullen liggen.

Binnen het plangebied kunnen archeologische resten worden aangetroffen vanaf het Midden Neolithicum tot in de IJzertijd. De vindplaatsen (nederzettingen) worden verwacht op de relatief hogere delen van het toenmalige landschap: oeverwallen, kreekruggen en hogere kwelders.

Gespecificeerde archeologische verwachting

· deelgebied 1 is het relevante archeologische niveau volledig opgeruimd door de invloed van de zee (Almere) en worden geen archeologische vindplaatsen meer verwacht;

· deelgebied 2 worden vindplaatsen uit de prehistorie (Midden Neolithicum – Vroege Bronstijd en Midden Bronstijd – IJzertijd) verwacht die zijn afgedekt door jongere afzettingen. Eventu- ele vondstlagen zijn waarschijnlijk geheel of grotendeels intact aanwezig. Het prehistorische landschap onder de dekafzettingen kan plaatselijk intact gebleven zijn;

· deelgebied 3 worden vindplaatsen verwacht uit de prehistorie. De vondstlaag is waarschijn- lijk grotendeels opgenomen in de bouwvoor. In dit deelgebied is sprake van een dunne af- dekking en zal het archeologische vondstniveau grotendeels zijn opgenomen in de bouw- voor.

Voor het hele plangebied moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van nog on- bekende scheepswrakken of aan scheepvaart gerelateerde vondsten uit de periode Middel- eeuwen-Nieuwe tijd. De locatie van dergelijke vondsten is niet te relateren aan specifieke bo- demkundige of landschappelijk kenmerken.

(14)

3 Veldonderzoek

3.1 Methode

Het veldonderzoek bestond uit een verkennend booronderzoek. De gekozen onderzoeksme- thode voor het veldwerk is gebaseerd op de resultaten van het eerder uitgevoerde bureauon- derzoek en het protocol inventariserend veldonderzoek uit de KNA versie 3.3 (protocol 4003) en de Leidraad IVO Karterend Booronderzoek (SIKB-Leidraad).

Het veldwerk is verricht in april en mei 2016 door een senior KNA-archeoloog en heeft bestaan uit twee fasen: een verkennende en een karterende fase.

Alle boorprofielen zijn lithologisch beschreven conform Archeologische Standaard Boorbeschrij- vingsmethode.4 De boorpunten zijn ingemeten met behulp van DGPS en de hoogte van het maaiveld ter plaatse van de boringen is bepaald op basis van het Actueel Hoogtebestand Ne- derland (AHN2).

3.1.1 Verkennend booronderzoek

In totaal zijn voor dit onderdeel 118 boringen uitgevoerd, waarvan 92 boringen in deelgebied 2 (boringen 1 t/m 4, 12 t/m 15, 22 t/m 25, 32 t/m 36, 39 t/m 43, 46 t/m 50, 52 t/m 57 en 59 t/m 118) en 26 boringen in deelgebied 3 (boringen 5 t/m 10, 16 t/m 21, 26 t/m 31, 37, 38, 44, 45 en 58). De handmatige grondboringen zijn uitgevoerd in een standaard verspringend grid van 50 x 40 m. Het te onderzoeken deelgebied 2 is circa 16,5 hectare groot; het onderzochte deelgebied 3 is circa 6,5 hectare groot. De boringen zijn verricht met behulp van een gutsboor met een di- ameter van 3 cm. De boringen zijn uitgevoerd tot een maximale diepte van 2 m beneden maai- veld.

Het veldonderzoek in deelgebied 3 in de zuidwesthoek van het plangebied (zie boven afbeel- ding 2.1) zou aanvankelijk worden uitgevoerd in de vorm van een oppervlaktekartering, conform het advies in het eerder opgestelde bureauonderzoek. Echter ten tijde van de uitvoering van het onderhavige verkennend booronderzoek (eind april/begin mei 2016) was terrein volledig be- groeid en derhalve de vondstzichtbaarheid vrijwel nihil (zie afbeelding 3.1). Om deze reden is zowel op de te onderzoeken delen van het plangebied die binnen de deelgebied 2 liggen als op het deel dat in deelgebied 3 ligt, een verkennend booronderzoek uitgevoerd.

De opgeboorde grond is in het veld onderzocht op de aanwezigheid van archeologische indica- toren, zoals verbrand of bewerkt vuursteen, houtskool, (verbrand) bot, aardewerk. Verder is ge- keken naar bodemverkleuringen die zouden kunnen wijzen op mogelijke vegetatie- en/of cul- tuurlagen.

4 Bosch, 2005.

(15)

349196, revisie 0 Afbeelding 3.1 Zicht op deel van het plangebied waar een oppervlaktekartering was geadviseerd (foto: De Steekproef).

3.1.2 Karterend booronderzoek en oppervlaktekartering

Op 13 mei 2016 is het eerste deel van het karterend onderzoek uitgevoerd. Tijdens het

veldbezoek bleek dat op het westelijke perceel gemaaid werd. Om deze reden zijn op deze dag de boringen op het oostelijke perceel uitgevoerd. Op dit terreindeel zijn 39 karterende boringen gezet in een netwerk van twintig boringen per hectare (zie afbeelding 3.2). Zeven hiervan staan op de locaties van de oorspronkelijke boringen 55, 56, 57, 58, 61, 62 en 73.

De karterende boringen zijn geplaatst met een edelmanboor met een diameter van vijftien centimeter en zijn doorgezet tot enkele decimeters in het onder de bouwvoor gelegen zand. Het opgeboorde materiaal is gezeefd op een zeef met een maaswijdte van vier millimeter. het zeefresidu is in het veld macroscopisch onderzocht op de aanwezigheid van archeologische indicatoren. Omdat de extra (karterende) boringen slechts de ongeveer dertig centimeter dikke bouwvoor en het daaronder gelegen zand beslaan zijn deze verder niet beschreven. De ligging van deze boorpunten is weergegeven met zwarte stippen op de boorpuntenkaart.

Op 16 mei 2016 is het karterende onderzoek voortgezet. Het maaien bleek op het westelijke perceel tot een redelijke vondstzichtbaarheid te hebben geleid (zie afbeeldingen 3.3). Om deze reden is hier alsnog de oorspronkelijk geplande oppervlaktekartering uitgevoerd. Wel is in verband met de niet optimale vondstzichtbaarheid, de gebruikelijke intensiteit waarbij elke vier meter een baan wordt belopen, verhoogd tot het belopen van een baan om de twee meter.

(16)

Afbeelding 3.2 De tweedeling van het te karteren deel van het plangebied met op de voorgrond en het recent gemaaide westelijke perceel en op de achtergrond het oostelijke perceel(foto: De Steekproef)

Afbeelding 3.3 De oppervlaktevondstzichtbaarheid op het westelijke perceel na het maaien van het gewas (foto: De Steekproef)

(17)

349196, revisie 0

3.2 Resultaten

De locaties van de boringen worden weergegeven in Bijlage 1. De boorbeschrijvingen zijn op- genomen in Bijlage 2, de boorprofielen zijn weergegeven in Bijlage 3.

3.2.1 Resultaten verkennend en karterend booronderzoek

Onderin het overgrote deel van de boringen is zwak venige klei aangetroffen (zie afbeelding 3.4). De venigheid lijkt vooral te worden veroorzaakt door de aanwezigheid van rietresten. De klei waarin deze zijn aangetroffen is matig slap en bevat geen schelpresten. Deze klei lijkt der- halve te zijn afgezet in een brak of zoet rietmoeras. In nagenoeg het gehele plangebied lijkt zich oorspronkelijk een dergelijk rietmoeras te hebben gevormd. De diepte waarop de zwak venige klei begint, varieert van ongeveer een halve meter beneden het maaiveld op delen van het zuidwestelijke deel van het plangebied (boringen 18, 20 en 48) tot meer dan een meter diepte op het noordwestelijke deel van het plangebied (boringen 1 tot en met 6, 12 tot en met 17, 22 tot en met 26, 32 tot en met 35 en 39 tot en met 43).

Afbeelding 3.4 De, door de aanwezigheid van rietresten, zwak venige klei zoals deze onder in veruit de meeste boringen is aangetroffen (foto: De Steekproef)

Boven de zwak venige klei is in veruit de meeste boringen zandige klei aangetroffen die over het algemeen naar boven toe steeds zandiger wordt. Deze klei is matig stevig en heeft tot on- geveer zeventig centimeter beneden het maaiveld, gele oxidatievlekken. Vaak is deze klei zwak humeus. Het lijkt derhalve om klei te gaan die is afgezet in een (laag) kweldermilieu. Plaatselijk bevat deze zandige klei zandlaagjes. Dit is het geval in de boringen 1, 12, 13, 21, 42, 117 en 118.

(18)

Bovenin de meeste boringen is in een dertig tot veertig centimeter dikke bouwvoor aangetroffen die bestaat uit humusrijke, sterk zandige klei. Alleen deze klei bevat schelpresten. Op het noordoostelijke deel van het plangebied (boringen 104 tot en met 118), ontbreekt venige klei volledig. Hier bestaat de bovenste twee meter van de bodem uit afzettingen die in een zeer dy- namisch milieu zijn afgezet. Deze bestaan hierdoor overwegend uit een al dan niet door klei- laagjes onderbroken zandpakket of een door zandlaagjes onderbroken kleipakket.

De zwak venige klei die onderin in vrijwel alle boringen is aangetroffen, gaat op het zuidweste- lijke deel van het plangebied vaak over in matig geoxideerd veen. Het betreft een pakket veen met een dikte van enkele centimeters tot maximaal een decimeter. De top hiervan is geëro- deerd. Een dergelijke veenlaag is aangetroffen in de boringen 7, 8, 9, 11, 18, 19, 20, 28, 29, 31, 38, 45, 48, 49, 50, 55, 62, 74 en 83 (zie afbeelding 3.5).

Afbeelding 3.5 Boring 55 met (van boven naar beneden in de guts) geheel links matig venige klei, direct rechts daarvan matig veraard veen, en rechts daarvan een door kleilaagjes onderbroken zandpakket (foto:

De Steekproef).

In de boringen 68, 69, 79, 80, 83 en 84, is in plaats van een veenlaag een pakket klei aangetrof- fen dat wordt onderbroken door meerdere dunne veenlaagjes. Dit door veenlaagjes onderbro- ken kleipakket komt op ongeveer dezelfde diepte voor als het veenpakket en zal derhalve on- geveer gelijktijdig zijn ontstaan. Hetzelfde geldt voor een uit matig humeuze klei bestaande ve- getatiehorizont die in de boringen 60 en 87 is aangetroffen. Alle boorpunten met een veenlaag, een door dunne veenlaagjes onderbroken kleipakket, of een vegetatiehorizont zijn in Bijlage 1 weergegeven met respectievelijk een donkerbruine stip, een lichtbruine stip of een groene stip.

Behalve in boring 74, wordt het veenpakket in alle overige boringen afgedekt door een pakket matig grof zand. Boven het door dunne veenlaagjes onderbroken kleipakket, ontbreekt een der- gelijk zandpakket. In de boringen 9, 21, 28 en 55 tot en met 58, wordt het zandpakket onder- broken door talrijke dunne kleilaagjes.

Het zandpakket sterkt zich op de boorpunten 26, 27, 36, 37, 43, 44, 51, 56, 57 en 58, uit tot bui- ten het gebied met het veenpakket. Het deel van het plangebied waarop een zandpakket is aangetroffen, is in Bijlage 1 oranje omlijnd.

(19)

349196, revisie 0

Het veenpakket en de door dunne veenlaagjes onderbroken klei komen binnen het plangebied voor tussen 5 en 5,5 meter beneden NAP. In de boringen 28, 55 en 74, ligt de veenlaag echter dieper, tussen 5,7 en 6,1 meter beneden NAP. In boring 74 zijn echter twee dunne veenlagen aangetroffen waarvan de bovenste wel tussen 5 en 5,5 meter beneden NAP ligt. In de boringen 28 en 55 is boven de dieper gelegen veenlaag een pakket door kleilaagjes onderbroken zand aangetroffen. Het ligt derhalve voor de hand dat de dieper gelegen veenlaag is gevormd in een geul die enige tijd aan verlanding is blootgesteld. Vervolgens lijkt deze geul opnieuw actief te zijn geworden en is hierin en hierlangs, zand afgezet. De ligging van een dergelijke geul kan behalve in de boringen 28, 55 en 74, ook herkend worden in de boringen 10, 21, 42, 66, 67, 72 en 78. Op deze boorpunten ontbreekt de venige klei of komt deze op grotere diepte voor en is in plaats hiervan zand of door zandlaagjes onderbroken klei aanwezig. In Bijlage 1 is met een gestippelde blauwe lijn de vermoedelijke ligging van een voormalige stroomdraad van een geul aangegeven.

In de karterende boringen is geen afwijkende bodemopbouw aangetroffen. Het zeven van het in de 39 karterende boringen opgeboorde materiaal (zie afbeelding 3.6) heeft geen

archeologische indicatoren opgeleverd.

Afbeelding 3.6 Het zeven van het op het oostelijke perceel met de megaboor opgeboorde materiaal (foto:

De Steekproef)

3.2.2 Resultaten oppervlaktekartering

Doordat tijdens de oppervlaktekartering elke twee meter een baan is belopen waarbij het oppervlak is geïnspecteerd op de aanwezigheid van archeologische indicatoren, bedraagt de totale lengte van de gekarteerde banen ongeveer 26 kilometer. Ondanks deze hoge intensiteit zijn binnen het gekarteerde deel van het plangebied geen relevante archeologische indicatoren gevonden. Het aan het oppervlak aanwezige materiaal bestaat slechts uit schelpresten en uit een enkel deel van oude, uit oranje aardewerk bestaande drainagebuizen.

3.2.3 Archeologie

De enige archeologische indicatoren die binnen het plangebied zijn aangetroffen bestaan uit dunne laagjes verkoolde plantenresten die in de boringen 75, 82, 83 en 87 zijn aangetroffen.

Dergelijke laagjes zijn inmiddels veelvuldig aangetroffen in voormalige kwelder- en komgebie-

(20)

den in West-, Midden- en Noord Nederland. Uit microscopisch onderzoek blijkt dat het ontstaan van dergelijke dunne laagjes verkoolde plantenresten het gevolg is van het in situ verbranden van onbegraasde, verdorde vegetatie in een milieu waarin plantengroei tot versterkte opslibbing leidde.5 Dergelijke milieus waren niet geschikt voor bewoning maar wel voor het weiden van vee. Tijdens fases van voortgaande opslibbing bleven de afzonderlijke brandlaagjes vaak be- waard in de klei als uiterst dunne zwarte niveaus. De branden dienden waarschijnlijk voor het opruimen van oude, verdorde en daardoor niet begraasbare vegetatie om zodoende vegetatie- verjonging te versnellen ten behoeve van het vee. Vergelijkbare brandlaagjes zijn in 2014 ook enkele kilometers oostelijk aangetroffen .6 Deze laagjes zijn binnen het plangebied in de top van de zwak venige klei aangetroffen. In de boringen 75 en 83 liggen deze net onder een veenpak- ket en in boring 87 net onder een vegetatiehorizont.

Naast de brandlaagjes zijn in geen van de boringen archeologische indicatoren aangetroffen.

tevens is tijdens de oppervlaktekartering geen archeologisch vondstmateriaal aangetroffen.

5 Exaltus & Kortekaas 2008.

6 Exaltus. & Orbons, 2014.

(21)

349196, revisie 0

4 Evaluatie

4.1 Conclusies

Sweco Nederland B.V. heeft in samenwerking met De Steekproef B.V. een archeologisch on- derzoek uitgevoerd voor een plangebied binnen het grotere plangebied Agriport A7 fase II. Het onderzoek heeft bestaan uit een bureauonderzoek, een verkennend en karterend booronder- zoek, een oppervlaktekartering en de rapportage hierover.

Uit het bureauonderzoek is gebleken dat het plangebied onder te verdelen is in drie landschap- pelijk zones of deelgebieden (zie afbeelding 2.1). Deelgebied 1 bestaat uit geulafzettingen en de randen. Hier worden geen nederzettingsresten verwacht. In deelgebied 2 is het prehistori- sche landschap afgedekt door jongere afzettingen en kunnen in principe archeologische vind- plaatsen worden verwacht. In deelgebied 3 is de afdekking door jongere afzettingen gering en zijn eventuele archeologische vondsten waarschijnlijk opgenomen in de bouwvoor.

Volgens het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel geldt voor het zuidwestelijke deel en voor de noordoosthoek van het plangebied een middelhoge verwachting voor resten uit het Midden Neolithicum tot de Vroege Bronstijd. Nederzettingsterreinen uit deze periode liggen op de overgang wad-kwelder aan de uiteinden van smalle en doodlopende kreken. Daarnaast worden in en langs restgeulen locaties verwacht waar visvangst heeft plaatsgevonden. Het tweede niveau bestaat uit een landschap dat behoort tot het zuidelijke kreeksysteem van de Wieringermeer. Op de brede kreekruggen uit deze periode worden nederzettingsterreinen uit de periode Midden Bronstijd- IJzertijd verwacht. In de uiterste zuidwesthoek van het plangebied liggen de verwachte vindplaatsen aan of dicht onder het huidige maaiveld, op een zandpakket.

In de aangrenzende zone en in de uiterste noordoosthoek, zijn deze vindplaatsen afgedekt. Op de overige delen van het plangebied zijn deze naar verwachting volledig geërodeerd.

Behalve de archeologische verwachting voor bewoningsresten in specifieke delen van het plan- gebied, zoals boven beschreven, kunnen in het hele plangebied nog onbekende scheepswrak- ken en/of aan scheepvaart gerelateerde vondsten uit de periode Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd worden verwacht.

Om deze verwachting voor archeologische vindplaatsen anders dan scheepswrakken te toetsen zijn binnen het plangebied 118 verkennende gutsboringen gezet tot een diepte van twee meter beneden het maaiveld: een groep in het noordoosten van het plangebied en een grotere groep in het zuidwesten, en vervolgens en 39 karterende megaboringen in het zuidwesten van het plangebied. De karterende boringen zijn uitgevoerd op basis van de resultaten uit het verken- nende booronderzoek, waarbij in de zuidwesthoek een zone was vastgesteld waarin op basis van de bodemopbouw archeologische vindplaatsen aanwezig zouden kunnen zijn. Een deel van deelgebied 3 in het zuidwesten van het plangebied is door middel van een oppervlaktekar- tering onderzocht.

In het verkennende en karterende booronderzoek en de oppervlaktekartering is gebleken dat geen aanwijzingen aanwezig zijn voor archeologische vindplaatsen in de onderzochte delen van het plangebied.

4.2 Advies

Uit de resultaten van het booronderzoek blijkt dat in het noordoostelijke deel van het plangebied (deelgebied 2) de zwak venige klei ontbreekt die kenmerkend is voor een rietmoeras en zijn afzettingen aanwezig die zijn gevormd in een zeer dynamisch milieu dat naar verwachting tot

(22)

erosie van eventuele archeologische resten zal hebben geleid. Nergens zijn hier lagen of horizonten aangetroffen die aanwijzingen kunnen vormen voor bewoning in of nabij dit deel van het plangebied. Voor dit deel van het plangebied wordt derhalve geen vervolgonderzoek geadviseerd.

Het zuidwestelijke deel van het plangebied (deelgebied 2 en 3) bestond oorspronkelijk uit een rietmoeras waarin klei werd afgezet. Deze klei is niet gerijpt en dit rietmoeras was dan ook niet geschikt voor bewoning. Na verloop van tijd was het rietmoeras dermate sterk verland dat hier nog slechts veengroei plaatsvond. Voorafgaande hieraan zijn plaatselijk binnen het plangebied brandlaagjes gevormd die duiden op beweidingsactiviteiten. Overige archeologische indicatoren zijn niet aangetroffen binnen het plangebied. Voor deze deelgebieden 2 en 3 in het zuiden van het plangebied wordt derhalve geen vervolgonderzoek geadviseerd.

Gezien de resultaten van het veldonderzoek bestaat er geen aanleiding om verder

archeologisch vervolgonderzoek te adviseren in de onderzochte delen van het plangebied. Er zijn geen archeologische indicatoren of resten gevonden waarmee tijdens de verdere

planvorming rekening zou moeten worden gehouden.

Het scheepswrak dat in het meest noordoostelijk gelegen perceel (H28) is geregistreerd, was geen onderdeel van het uitgevoerde booronderzoek of de oppervlaktekartering. De exacte loca- tie is echter onbekend, nog zijn er gegevens over de conditie, diepteligging en datering. Wan- neer hier grondroerende werkzaamheden worden gepland kunnen deze activiteiten deze resten beschadigen of vernietigen. Om de eventuele aanwezigheid en de exacte locatie van het scheepswrak te bepalen zal een geofysisch onderzoek uitgevoerd moeten worden. Indien blijkt dat er daadwerkelijk sprake is van een scheepswrak of een andere structuur of constructie kan besloten worden deze locatie in te passen in de plannen om zodoende het scheepswrak te in situ behouden. Aanvullende maatregelen kunnen noodzakelijk zijn om veranderingen (zowel tijdelijk als langdurig) in de grondwaterstand te voorkomen waardoor organische resten (met name hout) beschadigd raken of verdwijnen. Wanneer behoud in situ niet mogelijk is zal aanvul- lend onderzoek noodzakelijk zijn om deze resten nader te onderzoeken in de vorm van een proefsleuvenonderzoek onder protocol opgraven. Doel van dit onderzoek is het vaststellen van de conditie, fysieke kwaliteit, datering en aard van de resten. Voorafgaand aan dit proefsleu- venonderzoek dient een goedgekeurd Programma van Eisen worden opgesteld.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden toch onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007) aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed ver- plicht (vondstmelding via de bevoegde overheid,gemeente Hollands Kroon en bij Cultuurcom- pagnie Noord-Holland: 072-8502800).

Er wordt geadviseerd met betrekking tot de resultaten van het onderzoek en deze aanbeveling contact op te nemen met de bevoegde overheid (gemeente Hollands Kroon).

(23)

349196, revisie 0

5 Geraadpleegde bronnen

Literatuur

Bosch, J.H.A. Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode. Archeologie Leidraad 3., 7 maart 2005.

Bulten, E., 2006. Standaard Programma van Eisen inventariserend veldonderzoek Agriport A7 gemeente Wieringermeer. Wormer, Stichting Cultureel Erfgoed Noord-Holland.

Exaltus, R.P. & G.L.G.A. Kortekaas, 2008. Prehistorische branden op Groningse kwelders. In Paleoaktueel 19 p.115-124.

Exaltus R. P. & J. Orbons, 2014. Windmolenpark Wieringermeer, Gemeente Hollands Kroon.

Inventariserend Veldonderzoek (IVO-O); Geofysisch onderzoek en karterend booronderzoek.

ArcheoPro Archeologisch rapport Nr 14041.

Jongmans, A.G., M.W. van den Berg, M.P.W. Sonneveld, G.J.W.C. Peek, R.M. van den Berg van Saparoea. Landschappen van Nederland, Geologie, Bodem en Landgebruik. Wageningen Academic Publishers, Nederland 2013.

Lanting, J.N. & J. van der Plicht, 1996. De C14-chronologie van de Nederlandse Pre- en Proto- historie, I: Laat-Paleolithicum. In: Palaeohistoria 37/38 (1995-1996), pp. 71-125.

Lanting, J.N. & J. van der Plicht, 2000. De C14-chronologie van de Nederlandse Pre- en Proto- historie, II: Mesolithicum. In: Palaeohistoria 39/40 (1997-1998), pp. 99-16.

Lanting, J.N. & J. van der Plicht, 2002. De C14-chronologie van de Nederlandse Pre- en Proto- historie, III: Neolithicum. In: Palaeohistoria 41/42 (1999-2000), pp. 99-164.

Lanting, J.N. & J. van der Plicht, 2003. De C14-chronologie van de Nederlandse Pre- en Proto- historie, IV: Bronstijd en Vroege IJzertijd. In: Palaeohistoria 43/44 (2003), pp. 117-262.

Lanting, J.N. & J. van der Plicht, 2005-2006. De C14-chronologie van de Nederlandse Pre- en Protohistorie, V: Midden en Late IJzertijd. In: Palaeohistoria 47/48 (2005/2006), pp. 241-427.

Lanting, J.N. & J. van der Plicht, 2011-2012. De C14-chronologie van de Nederlandse Pre- en Protohistorie, VIB: Romeins en Merovingisch. In: Palaeohistoria 53/54 (2011-2012), pp. 283- 391.

Mulder, E.F.J. de et al., 2003. De ondergrond van Nederland. Groningen, Wolters-Noordhoff.

Stiboka, 1981. Geomorfologische kaart van Nederland, schaal 1:50.000. Blad 14 Medemblik.

Wageningen, Stichting voor Bodemkartering.

Stiboka, 1994. Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50.000. Blad 14 Oost Medemblik. Wage- ningen, Stichting voor Bodemkartering.

Vos, P. & S. de Vries. Paleogeografische Kaarten van Nederland, tweede generatie (versie 2.0). Deltares, Utrecht 2013. Op 11 april 2014 gedownload vanwww.archeologieinnederland.nl.

(24)

Waldus, W.B. & K.K. van Zijverden, 2008. Bureauonderzoek naar de archeologische waarde van Apriport A& fase II, gemeente Wieringermeer. Cultuurhistorie Noord-Holland 114. Haarlem, Stichting Cultureel Erfgoed Noord-Holland.

Overige bronnen

AHN-Viewer. www.AHN.nl. Actueel Hoogtebestand Nederland. Rijkswaterstaat, Adviesdienst Geo-informatie en ICT.

ARCHIS 3. www.test.zoeken.cultureelerfgoed.nl

Bestemmingsplan Uitbreiding Agriport A& Grootschalige glastuinbouw – 28 januari 2010.

Centraal Archeologisch Archief (CAA) en Centraal Monumenten Archief (CMA) van de Rijks- dienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) [ARCHIS].

DINO-loket. Data en Informatie van de Nederlandse Ondergrond. TNO Geologische Dienst Ne- derland.www.dinoloket.nl

Kadata via www.kadaster.nl. Topografische Kaart 1:25.000 van Topografische Dienst Kadaster, Emmen 2014.

Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie versie 3.3. www.SIKB.nl. Centraal College van Des- kundigen Archeologie, 9 december 2013.

(25)

349196, revisie 0

Bijlage 1

Kaart veldonderzoek en advies vervolgonderzoek

(26)
(27)

349196, revisie 0

Bijlage 2

Boorbeschrijvingen

(28)

Appendix II: Middenmeer, Tussenweg.

Laagbeschrijvingen volgens Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode.

Boorbeschrijving volgens ASB 5.1 Boor

Nr

LDO Lithologie Kleur Overige kenmerken AIS

GD B K

BS BZ B V

B H

HK TK IK VL

K

CO PLH VS SST B H N

BI GI

1 32 K 3 3 GR BR DO MST BOV

57 K 3 1 GR BR LI GE MST L.Kw

117 K 2 GR MSL EZL Wad

200 K 1 1 GR MSL DW RM

2 35 K 3 3 GR BR DO MST BOV

74 K 2 1 GR BR LI GE MST L.Kw

94 K 2 GR MSL Wad

133 K 1 GR MSL Wad

200 K 1 1 GR MSL DW RM

3 30 K 3 3 GR BR DO MST BOV

75 K 2 1 GR BR LI GE MST L.Kw

102 K 2 GR MSL Wad

118 K 1 GR MSL Wad

200 K 1 1 GR MSL DW RM

4 32 K 3 3 GR BR DO MST BOV

65 K 2 1 GR BR LI GE MST L.Kw

100 K 1 GR MSL Wad

200 K 1 1 GR MSL DW RM

5 30 K 3 3 GR BR DO MST BOV

63 K 2 1 GR BR LI GE MST L.Kw

98 K 1 GR MSL Wad

200 K 1 1 GR MSL DW RM

6 28 K 3 3 GR BR DO MST BOV

55 K 2 1 GR BR LI GE MST L.Kw

117 K 1 GR MSL Wad

200 K 1 1 GR MSL DW RM

7 28 K 3 3 GR BR DO MST BOV

70 Z GR GE GE

74 V BR RO DO

200 K 1 1 GR MSL DW RM

8 33 K 3 3 GR BR DO MST BOV

52 Z GR GE GE

60 V BR RO DO

200 K 1 1 GR MSL DW RM

9 37 K 3 3 GR BR DO MST BOV

77 Z GR GE GE KL

80 V BR RO DO

200 K 1 1 GR MSL DW RM

10 38 K 3 3 GR BR DO MST BOV

53 K 3 1 GR BR LI GE MST L.Kw

157 K 2 GR MSL EZL Wad

200 K 1 1 GR MSL DW RM

11 40 K 3 3 GR BR DO MST BOV

62 Z GR GE GE

65 V BR RO DO

150 K 1 1 GR MSL DW RM

173 K 1 2 GR MSL DW RM

200 K 1 1 GR MSL DW RM

12 33 K 3 3 GR BR DO MST BOV

52 K 3 1 GR BR LI GE MST L.Kw

118 K 2 GR MSL EZL Wad

130 K 1 GR MSL Wad

200 K 1 1 GR MSL DW RM

13 27 K 3 3 GR BR DO MST BOV

55 K 3 1 GR BR LI GE MST L.Kw

94 K 2 GR MSL EZL Wad

130 K 1 GR MSL Wad

200 K 1 1 GR MSL DW RM

14 32 K 3 3 GR BR DO MST BOV

64 K 2 1 GR BR LI GE MST L.Kw

110 K 1 GR MSL Wad

(29)

200 K 1 1 GR MSL DW RM

15 32 K 3 3 GR BR DO MST BOV

65 K 2 1 GR BR LI GE MST L.Kw

110 K 1 GR MSL Wad

200 K 1 1 GR MSL DW RM

16 30 K 3 3 GR BR DO MST BOV

64 K 2 1 GR BR LI GE MST L.Kw

112 K 1 GR MSL Wad

200 K 1 1 GR MSL DW RM

17 32 K 3 3 GR BR DO MST BOV

58 K 3 1 GR BR LI GE MST L.Kw

120 K 1 GR MSL Wad

200 K 1 1 GR MSL DW RM

18 30 K 3 3 GR BR DO MST BOV

50 Z GR GE GE

54 V BR RO DO

200 K 1 1 GR MSL DW RM

19 33 K 3 3 GR BR DO MST BOV

62 Z GR GE GE

65 V BR RO DO

200 K 1 1 GR MSL DW RM

20 32 K 3 3 GR BR DO MST BOV

51 Z GR GE GE

54 V BR RO DO

200 K 1 1 GR MSL DW RM

21 35 K 3 3 GR BR DO MST BOV

58 K 3 1 GR BR LI MST ZL

80 Z GR GE GE KL

200 K 1 1 GR MSL DW RM

22 30 K 3 3 GR BR DO MST BOV

57 K 1 1 GR BR LI GE MST L.Kw

186 K 2 GR MSL Wad

200 K 1 1 GR MSL DW RM

23 27 K 3 3 GR BR DO MST BOV

68 K 3 1 GR BR LI GE MST L.Kw

175 K 2 GR MSL Wad

200 K 1 1 GR MSL DW RM

24 30 K 3 3 GR BR DO MST BOV

52 K 3 1 GR BR LI GE MST L.Kw

95 K 2 GR MSL Wad

150 K 1 GR MSL

200 K 1 1 GR MSL DW RM

25 28 K 3 3 GR BR DO MST BOV

64 K 3 1 GR BR LI GE MST L.Kw

95 K 2 GR MSL Wad

128 K 1 GR MSL

200 K 1 1 GR MSL DW RM

26 27 K 3 3 GR BR DO MST BOV

52 Z GR GE GE

75 K 2 GR MSL Wad

147 K 1 GR MSL

200 K 1 1 GR MSL DW RM

27 30 K 3 3 GR BR DO MST BOV

75 Z GR GE GE

95 K 2 GR MSL Wad

200 K 1 1 GR MSL DW RM

28 27 K 3 3 GR BR DO MST BOV

83 Z GR GE GE

142 Z GR GE GE KL

145 V BR RO DO

200 K 1 1 GR MSL DW RM

29 28 K 3 3 GR BR DO MST BOV

80 Z GR GE GE

84 V BR RO DO

200 K 1 1 GR MSL DW RM

30 35 K 3 3 GR BR DO MST BOV

53 K 3 1 GR BR LI GE MST L.Kw

98 K 1 GR MSL Wad

200 K 1 1 GR MSL DW RM

31 43 K 3 3 GR BR DO MST BOV

97 Z GR GE GE

101 V BR RO DO

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wanneer iemand naar het oordeel van het college niet in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en onvoldoende is geholpen met de inzet van eigen kracht, gebruikelijke

Vaststelling subsidie VVN voor 2016 Subsidie VVN voor 2016 definitief vast te stellen op € 10.103,-- Akkoord Instemmen allonge planschade verhaals-. overeenkomst

Misschien is het geen toeval dat er door en voor sociaal werk veel wordt ontwikkeld op het terrein van effectiviteit.. Iedereen weet dat voorkomen beter is dan genezen, maar hoe

Zand, matig fijn, zwak siltig, sterk humeus, zwak grindig, sporen planten, zwak wortelhoudend, donker zwartbruin, Edelmanboor, verstoord,

Ten behoeve van het onderzoek is gebruik gemaakt van bodemkaarten en van geologische, topografische en historische kaarten, het Archeologisch Informatiesysteem (Archis2) van de

Uit het onderzoek blijkt dat er in het plangebied archeologische resten uit de prehististorie verwacht kunnen worden, maar dat kans klein is dat deze worden aangetroffen.. Er is

Centraal in de uitvoeringsplannen van Incluzio Hollands Kroon staan de wijkteams die zowel toegangspoort naar ondersteuning zijn, maar ook - anders dan in veel andere gemeenten – zelf

De werkgroep KVO-B Bedrijventerrein Winkelerzand - Winkel Hollands Kroon draagt zorg voor de uitvoering van de maatregelen die in het plan van aanpak beschreven.. Inzet van uren van