• No results found

De locaties van de boringen worden weergegeven in Bijlage 1. De boorbeschrijvingen zijn op-genomen in Bijlage 2, de boorprofielen zijn weergegeven in Bijlage 3.

3.2.1 Resultaten verkennend en karterend booronderzoek

Onderin het overgrote deel van de boringen is zwak venige klei aangetroffen (zie afbeelding 3.4). De venigheid lijkt vooral te worden veroorzaakt door de aanwezigheid van rietresten. De klei waarin deze zijn aangetroffen is matig slap en bevat geen schelpresten. Deze klei lijkt der-halve te zijn afgezet in een brak of zoet rietmoeras. In nagenoeg het gehele plangebied lijkt zich oorspronkelijk een dergelijk rietmoeras te hebben gevormd. De diepte waarop de zwak venige klei begint, varieert van ongeveer een halve meter beneden het maaiveld op delen van het zuidwestelijke deel van het plangebied (boringen 18, 20 en 48) tot meer dan een meter diepte op het noordwestelijke deel van het plangebied (boringen 1 tot en met 6, 12 tot en met 17, 22 tot en met 26, 32 tot en met 35 en 39 tot en met 43).

Afbeelding 3.4 De, door de aanwezigheid van rietresten, zwak venige klei zoals deze onder in veruit de meeste boringen is aangetroffen (foto: De Steekproef)

Boven de zwak venige klei is in veruit de meeste boringen zandige klei aangetroffen die over het algemeen naar boven toe steeds zandiger wordt. Deze klei is matig stevig en heeft tot on-geveer zeventig centimeter beneden het maaiveld, gele oxidatievlekken. Vaak is deze klei zwak humeus. Het lijkt derhalve om klei te gaan die is afgezet in een (laag) kweldermilieu. Plaatselijk bevat deze zandige klei zandlaagjes. Dit is het geval in de boringen 1, 12, 13, 21, 42, 117 en 118.

Bovenin de meeste boringen is in een dertig tot veertig centimeter dikke bouwvoor aangetroffen die bestaat uit humusrijke, sterk zandige klei. Alleen deze klei bevat schelpresten. Op het noordoostelijke deel van het plangebied (boringen 104 tot en met 118), ontbreekt venige klei volledig. Hier bestaat de bovenste twee meter van de bodem uit afzettingen die in een zeer dy-namisch milieu zijn afgezet. Deze bestaan hierdoor overwegend uit een al dan niet door klei-laagjes onderbroken zandpakket of een door zandklei-laagjes onderbroken kleipakket.

De zwak venige klei die onderin in vrijwel alle boringen is aangetroffen, gaat op het zuidweste-lijke deel van het plangebied vaak over in matig geoxideerd veen. Het betreft een pakket veen met een dikte van enkele centimeters tot maximaal een decimeter. De top hiervan is geëro-deerd. Een dergelijke veenlaag is aangetroffen in de boringen 7, 8, 9, 11, 18, 19, 20, 28, 29, 31, 38, 45, 48, 49, 50, 55, 62, 74 en 83 (zie afbeelding 3.5).

Afbeelding 3.5 Boring 55 met (van boven naar beneden in de guts) geheel links matig venige klei, direct rechts daarvan matig veraard veen, en rechts daarvan een door kleilaagjes onderbroken zandpakket (foto:

De Steekproef).

In de boringen 68, 69, 79, 80, 83 en 84, is in plaats van een veenlaag een pakket klei aangetrof-fen dat wordt onderbroken door meerdere dunne veenlaagjes. Dit door veenlaagjes onderbro-ken kleipakket komt op ongeveer dezelfde diepte voor als het veenpakket en zal derhalve on-geveer gelijktijdig zijn ontstaan. Hetzelfde geldt voor een uit matig humeuze klei bestaande ve-getatiehorizont die in de boringen 60 en 87 is aangetroffen. Alle boorpunten met een veenlaag, een door dunne veenlaagjes onderbroken kleipakket, of een vegetatiehorizont zijn in Bijlage 1 weergegeven met respectievelijk een donkerbruine stip, een lichtbruine stip of een groene stip.

Behalve in boring 74, wordt het veenpakket in alle overige boringen afgedekt door een pakket matig grof zand. Boven het door dunne veenlaagjes onderbroken kleipakket, ontbreekt een der-gelijk zandpakket. In de boringen 9, 21, 28 en 55 tot en met 58, wordt het zandpakket onder-broken door talrijke dunne kleilaagjes.

Het zandpakket sterkt zich op de boorpunten 26, 27, 36, 37, 43, 44, 51, 56, 57 en 58, uit tot bui-ten het gebied met het veenpakket. Het deel van het plangebied waarop een zandpakket is aangetroffen, is in Bijlage 1 oranje omlijnd.

349196, revisie 0

Het veenpakket en de door dunne veenlaagjes onderbroken klei komen binnen het plangebied voor tussen 5 en 5,5 meter beneden NAP. In de boringen 28, 55 en 74, ligt de veenlaag echter dieper, tussen 5,7 en 6,1 meter beneden NAP. In boring 74 zijn echter twee dunne veenlagen aangetroffen waarvan de bovenste wel tussen 5 en 5,5 meter beneden NAP ligt. In de boringen 28 en 55 is boven de dieper gelegen veenlaag een pakket door kleilaagjes onderbroken zand aangetroffen. Het ligt derhalve voor de hand dat de dieper gelegen veenlaag is gevormd in een geul die enige tijd aan verlanding is blootgesteld. Vervolgens lijkt deze geul opnieuw actief te zijn geworden en is hierin en hierlangs, zand afgezet. De ligging van een dergelijke geul kan behalve in de boringen 28, 55 en 74, ook herkend worden in de boringen 10, 21, 42, 66, 67, 72 en 78. Op deze boorpunten ontbreekt de venige klei of komt deze op grotere diepte voor en is in plaats hiervan zand of door zandlaagjes onderbroken klei aanwezig. In Bijlage 1 is met een gestippelde blauwe lijn de vermoedelijke ligging van een voormalige stroomdraad van een geul aangegeven.

In de karterende boringen is geen afwijkende bodemopbouw aangetroffen. Het zeven van het in de 39 karterende boringen opgeboorde materiaal (zie afbeelding 3.6) heeft geen

archeologische indicatoren opgeleverd.

Afbeelding 3.6 Het zeven van het op het oostelijke perceel met de megaboor opgeboorde materiaal (foto:

De Steekproef)

3.2.2 Resultaten oppervlaktekartering

Doordat tijdens de oppervlaktekartering elke twee meter een baan is belopen waarbij het oppervlak is geïnspecteerd op de aanwezigheid van archeologische indicatoren, bedraagt de totale lengte van de gekarteerde banen ongeveer 26 kilometer. Ondanks deze hoge intensiteit zijn binnen het gekarteerde deel van het plangebied geen relevante archeologische indicatoren gevonden. Het aan het oppervlak aanwezige materiaal bestaat slechts uit schelpresten en uit een enkel deel van oude, uit oranje aardewerk bestaande drainagebuizen.

3.2.3 Archeologie

De enige archeologische indicatoren die binnen het plangebied zijn aangetroffen bestaan uit dunne laagjes verkoolde plantenresten die in de boringen 75, 82, 83 en 87 zijn aangetroffen.

Dergelijke laagjes zijn inmiddels veelvuldig aangetroffen in voormalige kwelder- en

komgebie-den in West-, Midkomgebie-den- en Noord Nederland. Uit microscopisch onderzoek blijkt dat het ontstaan van dergelijke dunne laagjes verkoolde plantenresten het gevolg is van het in situ verbranden van onbegraasde, verdorde vegetatie in een milieu waarin plantengroei tot versterkte opslibbing leidde.5 Dergelijke milieus waren niet geschikt voor bewoning maar wel voor het weiden van vee. Tijdens fases van voortgaande opslibbing bleven de afzonderlijke brandlaagjes vaak be-waard in de klei als uiterst dunne zwarte niveaus. De branden dienden waarschijnlijk voor het opruimen van oude, verdorde en daardoor niet begraasbare vegetatie om zodoende vegetatie-verjonging te versnellen ten behoeve van het vee. Vergelijkbare brandlaagjes zijn in 2014 ook enkele kilometers oostelijk aangetroffen .6 Deze laagjes zijn binnen het plangebied in de top van de zwak venige klei aangetroffen. In de boringen 75 en 83 liggen deze net onder een veenpak-ket en in boring 87 net onder een vegetatiehorizont.

Naast de brandlaagjes zijn in geen van de boringen archeologische indicatoren aangetroffen.

tevens is tijdens de oppervlaktekartering geen archeologisch vondstmateriaal aangetroffen.

5 Exaltus & Kortekaas 2008.

6 Exaltus. & Orbons, 2014.

349196, revisie 0

4 Evaluatie

GERELATEERDE DOCUMENTEN