• No results found

Leiderdorp op zoek naar de groene weg : hoe om te gaan met problemen rondom verduurzaming

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Leiderdorp op zoek naar de groene weg : hoe om te gaan met problemen rondom verduurzaming"

Copied!
54
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1 Aron van Meurs 10812032 Aronsebas@hotmail.com De strijd om wind en water: Universiteit van Amsterdam: Bachelor Politicologie Datum: 21-06-2018 Erik Besseling & M. Kuitebrouwer Aantal woorden: 8561

Leiderdorp op zoek naar de groene

weg

Hoe om te gaan met problemen rondom verduurzaming

(2)

2 Inhoudsopgave Inleiding ……….3 Theoretisch kader ………..…6 Klassieke sturingsfilosofie ………..…...6 Burgerparticipatie ……….……….….7 Deliberatie ……….…………8 Mediation ……….….9 Methodologie ……….…….………12 Kwalitatief onderzoek ………..12 Case study ………..……….…...13 Data verzameling ………..……….………...13 Verantwoording ……….……….………….14 Theoretisch kader ………..……..15 Case ..………..…….15 Analyse ………..……….17 Discussie ………...22 Literatuurlijst ……….……25 Appendix ………..…28 Bijlage ……….30 Interview ………30

(3)

3 Inleiding

Klimaatverandering houdt wetenschappers al langere tijd bezig. Uit onderzoeken is duidelijk

geworden dat we niet meer om klimaatverandering heen kunnen (COP21 2015). Door de industriële groei, toename van relatieve welvaart en exploderende bevolkingsgroei hebben we te maken met een steeds hogere uitstoot van CO2. Een dusdanig hoge uitstoot die, wanneer er op deze manier door wordt gegaan, zal leiden tot serieuze problemen zoals het smelten van de poolkappen, overstromingsrisico, bosbranden etc. (ibid.). Door de extreme uitstoot van broeikasgassen – voornamelijk CO2 – stijgt de gemiddelde temperatuur op aarde, met alle desastreuze gevolgen van dien (ibid; Europa Nu 2015). Om dit probleem tegen te gaan is er tijdens de klimaattop van 2015 in Parijs een klimaatakkoord ondertekend door 175 landen. De doelstelling van dit akkoord is op de gemiddelde temperatuurstijging wereldwijd onder de 2 graden Celsius te houden (ibid.). Ook Nederland heeft het klimaatakkoord van Parijs ondertekend. Dit houdt in dat Nederland grote stappen moet gaan maken om haar steentje bij te dragen aan deze doelstelling. Nederland behoort namelijk tot het rijtje van meest vervuilende landen binnen Europa (Energieakkoord 2013: 11-12). Om dit te veranderen is er een energietransitie nodig van conventionele bronnen van energie naar duurzame bronnen zoals zonne-, wind- en waterenergie (idem: 2-3).

Om deze energietransitie te bewerkstelligen zijn er nieuwe regels nodig omtrent beleid. Het klimaatakkoord in Parijs is een stap in de richting van een mondiaal doelstelling voor een betere leefwereld. Het is echter zaak aan landen zelf om deze doelstellingen te bewerkstelligen. Nederland heeft zichzelf bijvoorbeeld het doel gesteld om in 2020, 6000 MW (Megawatt) energie op te wekken via windmolens op land (Energieakkoord 2013: 17). Om deze doelstellingen te realiseren is er

regionaal en lokaal beleid nodig om te zorgen dat er daadwerkelijk actie kan en wordt ondernomen. Het probleem is dat de vorming van dit soort beleid vaak omstreden is. Beleid dat de bouw van windmolens wil bewerkstelligen kan namelijk zorgen voor sociaal conflict binnen een lokale gemeente. Dit heeft te maken met het feit dat inwoners van een gemeente niet zitten te wachten op de komst van Windmolens (Wolsink 2013: 1811-1815). Windmolens zorgen namelijk voor (grote) plaatselijke overlast. Vormen van deze overlast kunnen onder andere zijn slagschaduw overlast, geluidsoverlast, daling van huizenwaarde en horizonvervuiling (ibid.). Naast deze overlast bestaat er ook een scepsis die voortkomt uit een tekort aan vertrouwen in overheidsinitiatieven. Deze

overheidsinitiatieven worden top down opgelegd en kunnen als belemmering worden gezien van de eigen ontwikkelingen of initiatieven (Hajer 2011: 9). De overheid staat daarom voor twee belangrijke taken, het creëren van een duurzame samenleving die voldoet aan de doelstellingen, gemaakt in het verdrag van Parijs, en het dealen met een ‘’energieke samenleving’’. Dit wil zeggen een samenleving

(4)

4 waarin burgers willen participeren, mondig zijn, snel leren en reageren en niet meer zomaar alles aannemen en volgen (Hajer 2011: 9).

Het probleem blijkt hem namelijk niet te zitten in het feit dat er geen draagvlak is voor windmolens als vorm van energietransitie, maar dat de besluitvorming rondom de plaatsing en bouw van windmolens, maar ook andere vormen van verduurzaming zoals zonneparken, omstreden is (Wolsink 2013: 1805-1807). Omwonende van windmolenparken vinden dat zij te weinig

zeggenschap of informatie hebben gekregen over de plaatsing van deze windmolenparken. Dit zorgt voor onbegrip en frustratie. Dit kan leiden tot protest en het uiteindelijk lamleggen van een

infrastructureel project dat als oplossing moet dienen voor een probleem dat iedereen aangaat, namelijk klimaatverandering (ibid.).

Theoretisch zou een mogelijke oplossing voor dit probleem een toenemende mate van burgerparticipatie zijn met mediation vanuit de overheid om conflicten tussen partijen op een zo goed mogelijke manier te beslechten. Hierin moet worden gekeken naar de wensen en eisen van beiden partijen, de kansen en beperkingen die de fysieke omgeving biedt en een notie van algemeen belang en noodzaak worden gecreëerd (Hajer 2011: 14).

Er bestaat veel literatuur omtrent burgerparticipatie en mediatie en het doel van dit onderzoek is om een link te leggen tussen theorie en praktijk en te kijken welk beleid effectief is. Er is daarom gekozen om te kijken naar een specifieke casus, namelijk de gemeente Leiderdorp. De onderzoeksvraag die in dit paper zal worden behandeld luidt: ‘’Hoe gaat de gemeente Leiderdorp om met de problemen die zich kunnen voordoen rondom verduurzaming?’’ Om deze hoofdvraag te beantwoorden zullen er twee deelvragen worden behandeld. De eerste: ‘’Hoe is er binnen de gemeente Leiderdorp gebruik gemaakt van burgerparticipatie omtrent verduurzaming?’’ en ten tweede; ‘’In hoeverre wordt er binnen de gemeente Leiderdorp gebruik gemaakt van mediatie om sociale conflicten rondom verduurzaming op te lossen?’’.

Om deze hoofdvraag te beantwoorden is er gekozen voor de gemeente Leiderdorp, dit zal later worden verantwoord. Binnen deze gemeente zal er door middel van diepte-interviews geprobeerd worden om data te vinden die het mogelijk maakt om de beide gestelde onderzoeksvragen zo volledig mogelijk te beantwoorden.

Maatschappelijk is dit onderzoek relevant omdat het probeert een inzicht te leveren in de empirie van sociale conflicten omtrent verduurzaming en specifiek de komst van windmolens. Een goede burgerparticipatie, waarin door middel van mediation draagvlak en consensus wordt

gecreëerd, is belangrijk omdat er op deze manier een betere leefsfeer ontstaat. Wanneer we weten welk beleid voor een groter draagvlak zorgt kan er een breder maatschappelijk draagvlak ontstaan rondom grote infrastructurele projecten, zoals de bouw van windmolenparken. Deze zijn namelijk

(5)

5 cruciaal zijn het behalen van de doelstellingen gesteld in het akkoord van Parijs. Wetenschappelijk is dit onderzoek relevant omdat deze scriptie probeert bij te dragen aan de huidige theoretische literatuur omtrent burgerparticipatie en mediatie met empirische ondersteuning.

Allereerst zal deze scriptie beginnen met een theoretisch kader waarin belangrijke theorieën en concepten die te maken hebben met beleidsvorming, burgerparticipatie en mediatie uiteen worden gezet om later toe te kunnen passen in de analyse. Na het theoretisch kader zal er in het methodologisch hoofdstuk een verantwoording komen waarom er voor deze casus is gekozen en hoe deze is onderzocht. Na het methodologisch hoofdstuk zal er een analyse komen van de data, verzameld door middel van interviews, en worden toegepast op het theoretische kader. Tot slot zal er een discussie worden gehouden waarin er uiteindelijk een conclusie komt met een antwoord op de onderzoeksvraag in deze scriptie.

(6)

6 Theoretisch kader:

Klassieke sturingsfilosofie

De vorming van beleid is toe aan verandering. Door een veranderende leefomgeving is het tijd voor overheidsinstellingen om hun sturingsfilosofie aan te passen (Hajer 2011: 5). Hajer stelt in zijn artikel dat er sprake is van een klassieke sturingsfilosofie (idem: 9). Dit houdt in dat problemen vaak in natuurwetenschappelijke termen worden aangeduid. Deze natuurwetenschappelijke problemen moeten opgelost worden door middel van expertise en kennis, van bijvoorbeeld ingenieurs die een technologische aanpak bedenken. Deze oplossing moet vervolgens worden goedgekeurd door economen. Die kijken of het een efficiënte oplossing is en vervolgens mag het beleid

geïmplementeerd worden. Binnen deze sturingsfilosofie wordt de samenleving als object gezien en is er geen ruimte voor burgers en belanghebbenden om invloed uit te oefenen op de vorming van beleid (ibid.). Dit is een top down manier van besturen. Het idee is dat de samenleving problemen veroorzaakt en deze moeten worden bijgestuurd door middel van beleid (ibid.).

Lindblom geeft in zijn artikel muddling through ook kritiek op deze manier van

beleidsformulering (Lindblom 1959: 81). Deze klassieke sturingsfilosofie wordt door de auteur ook wel aangeduid als de root method. Volgens de root method moet er eerst een lijst worden

geproduceerd waarin alle gerelateerde factoren hiërarchisch worden gerangschikt. Daarna moeten, door experts, alle mogelijke alternatieven worden berekend en geformuleerd wat veel te veel tijd en geld kost. Vervolgens worden alle alternatieven tegen elkaar op gewogen aan de hand van

economische waarden en wordt er beleid gekozen dat het best past bij de mogelijkheden van de beleidsmakers (ibid.).

Het probleem hiermee is dat ervan uit wordt gegaan dat beleid vanaf de grond moet worden opgebouwd. Volgens de auteur wordt er teveel gekeken naar alle mogelijke alternatieven en wordt ervan uit gegaan dat beleidsmakers beschikken over de expertise en het intellectuele vermogen om de perfecte oplossing te vinden (idem: 80-81). Deze manier van beleidsformulering is volgens de auteur dus te tijdrovend en ingewikkeld (idem: 81). Hajer ziet ook twee problemen met deze manier van beleidsvorming. De eerste duidt hij aan als een uitvoerings te kort. Dit wil zeggen dat het formuleren van beleid op deze manier niet haalbaar is en niet aansluit op de vraag van degene die door dit beleid worden geraakt (Hajer 2011: 25). Het tweede probleem is dat er een legitimiteits te kort is. De stakeholders die geraakt worden door dit beleid worden totaal niet betrokken bij de vorming van beleid dat hun directe leefomgeving beïnvloed (ibid.).

Een grote factor in het falen van deze manier van beleidsvorming komt voort uit iets dat door Hajer wordt aangeduid als de energieke samenleving. Hiermee wordt bedoeld dat de

samenleving niet langer passief is. Binnen de energieke samenleving zijn er mondige en autonome burgers. Deze burgers willen mee veranderen met de tijd en willen daarom ook zeggenschap in het

(7)

7 beleid dat hen direct beïnvloed (Hajer 2011: 8-9). Dit geldt niet alleen voor burgers, maar ook voor andere instellingen binnen de samenleving zoals bedrijven, gemeenten, scholen etc. Ook zij laten zich niet langer besturen maar willen zeggenschap in wat voor hen van belang is (ibid.). Er bestaat dus binnen de samenleving een wens (misschien zelfs een eis) om te kunnen participeren (idem: 35).

Burgerparticipatie

Burgerparticipatie houdt in dat gewone burgers kunnen participeren in algemene besluitvorming (Fung & Wright 2001: 5). Participatie kan op verschillende manieren worden gemeten. In het artikel van Fung wordt gesteld dat er drie manieren zijn om participatie te meten, namelijk de verschillende soorten participanten, de wijze waarop besluitvorming wordt genomen en de macht die wordt gegeven aan de mensen die participeren (Fung 2006: 67). Op welke manier er wordt geparticipeerd binnen beleidsvorming hangt af van de normen en waarden die er heersen binnen een samenleving (idem: 74).

Arnstein geeft in haar artikel acht vormen van burgerparticipatie weer, zie appendix figuur 2. Zij noemt dit de ladder van participatie, waarin de acht vormen hiërarchisch zijn geordend (Arnstein 1969). De rangorde zit hem in het de kracht van de vorm van participeren. Therapie en manipulatie zijn volgens haar geen participatie omdat de stem van de burger geen invloed heeft op de uitkomst van het beleid (ibid.). Consult, verzoening en informering zijn volgens haar een manier van tokenism. Dit wil zeggen dat deze vormen van participatie gebruikt kunnen worden als manipulatie. Het lijkt hier namelijk alsof er sprake is van burgerparticipatie, maar het is niet duidelijk op welke manier burgers nou macht hebben en of hun stem dus daadwerkelijk invloed heeft op de vorming van beleid (ibid.). De laatste drie vormen, partnership, gedelegeerde macht en citizen control zijn volgens haar de beste vorm van participatie. Deze vormen geven daadwerkelijk controle aan de burger. Wanneer burgers controle hebben kan de overheid zonder hen geen beleid vormen. Dit geeft burgers een machtspositie (ibid.).

Burgerparticipatie brengt daarentegen ook problemen met zich mee. Burgerparticipatie vergt een nauwgezet management. In een sterk veranderende maatschappij waarin steeds meer burgers participeren ontstaat er een pluriformiteit aan meningen (Rittel & Weber 1973: 159-160). Uiteraard hoe meer mensen er meedoen, hoe lastiger het wordt om tot een consensus te komen. Hierdoor ontstaan er volgens Rittel en Weber steeds meer wicked problems (idem: 160).

Deze problemen worden gekenmerkt door het feit dat er geen heldere formulering van het probleem is en er geen universele consensus is over wat het probleem precies is en hoe het moet worden aangepakt (idem: 161-162). Deze problemen gelden vaak bij normatieve vraagstukken, zoals ‘’hoe veel belasting moet er worden betaald?’’, maar ook over het vraagstuk verduurzaming. Niet

(8)

8 iedereen is het eens over hoe duurzaam we moeten zijn en hoe we verduurzaming moeten

aanpakken.

Verduurzaming is daarom een goed voorbeeld van een wicked problem (idem: 161-163. Deze wicked problems komen volgens de auteurs voort uit de jarenlange natuurwetenschappelijke en technocratische probleemaanpak (zie klassieke sturingsfilosofie) die door overheidsinstellingen is gehanteerd (idem: 156-159). Deze methode blijkt niet geschikt te zijn als het gaat om de oplossing van normatieve vraagstukken waarover geen consensus bestaat (ibid.).

Deliberatie

Binnen de literatuur wordt deliberatie als potentiële oplossing gezien voor deze wicked

problems (Rittel & Weber 1973: 168-169). Deliberatie is een veel voorkomende vorm van

burgerparticipatie. Wanneer er sprake is van deliberatie moet er echter wel aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Ten eerste, het overleg moet open zijn voor iedereen die mogelijk geraakt wordt door de beslissing. Ten tweede, iedereen moet een gelijke mate van invloed hebben. Ten derde, er moet respect voor elkaar zijn. Ten vierde, moet er gebruik worden gemaakt van redelijke argumenten. Tot slot moet er gestreefd worden naar een eerlijke uitkomst, naar waarheid worden gesproken en mag geen vorm van coercive power zijn; het uitoefenen van dwang

(Mansbridge 2009: 2). Dit is een ideaaltype voor overleg met als doel het sluiten van bindende afspraken, omdat zij in volledig, gezamenlijk overleg tot stand zijn gekomen (idem: 3).

Ook Hajer en Lindblom nemen deliberatie mee in hun nieuwe sturingsfilosofie voor

beleidsmakers. Lindblom gaf in eerdere literatuur al een oplossing die hij de branch method noemt (Lindblom 1959: 80-81). Deze methode houdt in dat beleid wordt voortgebouwd op de huidige situatie, en niet vanaf de grond wordt opgebouwd, om door middel van kleine stappen tot een beter resultaat te komen. Dit wordt ook wel incrementalisme genoemd, het nemen van kleine stapjes door middel van trial and error (ibid.). Deze methode maakt gebruik van deliberatie om deze kleine stapjes te zetten en is volgens hem realistischer dan de root method (ibid.)

Hajer stelt dat de overheid voor twee belangrijke taken staat, namelijk het verduurzamen van de samenleving en het dealen met de energieke samenleving (Hajer 2011: 9). De stelling in dit artikel is dat de overheid te weinig gebruik maakt van de creativiteit en leervermogen van haar burgers en dat deliberatie een kernelement is voor een succesvolle nieuwe sturingsfilosofie (ibid.). Burgers wachten niet langer op wat ministers te zeggen hebben, zij gaan zelf op zoek naar informatie over issues die er voor hen toe doen. Hierdoor ontstaan er vragen en meningen waar vervolgens met ministers en beleidsmakers in overleg moet worden gegaan (idem: 17). Hierin is te zien dat de hiërarchisch, top down, sturingsfilosofie ruimte moet maken voor een horizontale en open vorm van

(9)

9 besturing. In deze nieuwe sturingsfilosofie wordt voortdurend op zoek gegaan naar dingen die werken door middel van trial and error (idem: 45).

Zoals eerder gesteld leidt meer participatie ook tot problemen. NIMBY (Not in my backyard) is een voorbeeld dat aangeeft dat inmenging van burgers ook tot conflict en stagnatie kan leiden. Funtowicz en Ravetz beweren echter het tegendeel. Volgens hen is burgerparticipatie niet alleen onvermijdelijk maar kan het ook een toevoeging zijn voor de kwaliteit van praktische deliberatie en besluiten, doordat burgers kennis meebrengen en weten wat haalbaar is voor de omgeving (Laws et al. 2014: 5).

Vaak zijn niet alle bovengenoemde voorwaarden voor deliberatie aanwezig waardoor succesvol overleg niet mogelijk is. Veel democratieën keuren daarom impliciet bepaalde non-deliberatieve vormen van onderhandeling en overleg goed (Mansbridge 2009: 2). Wanneer via deliberatie geen legitieme oplossing kan worden gevonden stellen Guttman & Thompson dat onderhandelen onvermijdelijk is (idem: 6). Onderhandelen op zichzelf brengt echter ook weer problemen met zich mee. Daarom is mediation bij onderhandelingen vaak van groot belang voor een succesvolle en duurzame oplossing (ibid.).

Mediation

Publieke mediatie of mediërende consensusvorming is een benadering die alle

belanghebbende probeert te betrekken en, wanneer het werkt, de partijen in staat stelt hun conflict om te zetten tot een constructief doeleinde (Laws et al. 2014: 7). Deze methode onderscheidt zich door een aantal kenmerken. Ten eerste, de directe betrokkenheid van stakeholders. Ten tweede, het vermogen om collectieve doelen te stellen. Ten derde, de consensusregel die van groot belang is bij dit soort processen. Ten vierde, een sponsor agent die doorzet tot het eind, wanneer er consensus is bereikt. Tot slot de actieve betrokkenheid van een onafhankelijke partij (mediator) (ibid.).

Het proces wordt door Laws et al. als volgt beschreven. Eerst is er sprake van conflict assessment, vervolgens worden alle stakeholders bijeengeroepen, wordt er geleerd door

gezamenlijk onderzoek, onderhandeld, ontstaat er een consensus en vindt er implementatie plaats (Laws et al. 2014: 7). Deze onderhandelingen zijn echter moeilijker dan het lijkt omdat het nog steeds om wicked problems gaat waar geen vaste consensus over bestaat.

In het artikel van Ury & Fisher ‘’getting to yes’’ bespreken zij hoe er gewerkt kan worden aan een oplossingsstrategie voor conflicten in het onderhandelen. Onderhandelen is volgens de auteurs onvermijdelijk. De auteurs geven aan dat er twee methodes zijn van onderhandelen, positional

bargaining en principled negotiation (Ury & Fisher 2011: xiii-xv). Om een onderhandeling tot een

(10)

10

aggreement’’ worden gesloten. Dit wil zeggen dat er een oplossing is waar beide partijen van

profiteren en daardoor een duurzaam karakter heeft. Ten tweede moeten de onderhandeling efficiënt zijn. Tot slot mogen onderhandelingen geen schade zijn voor de relatie tussen beide partijen (idem: 4).

Postitional bargaining houdt in dat beide partijen een standpunt hebben en tijdens het

onderhandelen zo dicht mogelijk bij dit standpunt blijven staan. Alles wat wordt ingegeven en wat verder van het standpunt afwijkt wordt gezien als ‘’verlies’’ (ibid.) Om tot een oplossing te komen zien mensen maar twee manieren, hard of soft onderhandelen.

Soft onderhandelen wil zeggen dat de onderhandelaar persoonlijk conflict wil vermijden waardoor hij eerder geneigd is om concessies te maken ten opzichte van zijn originele standpunt. De softe onderhandelaar wil een vriendschappelijke uitkomst, maar voelt zich achteraf vaak bitter met de uitkomst (idem: xiv). De harde onderhandelaar wil zo min mogelijk toegeven en houdt daarom zijn positie in de onderhandeling zo stevig mogelijk vast. Concessies doen is verliezen en dat is voor een harde onderhandelaar geen optie. Deze methode roept vaak hetzelfde gedrag op bij de andere partij wat tot schade leidt aan de persoonlijke relatie en een uitputtingsslag is op de onderhandelaar zelf en zijn middelen (ibid.).

Positional bargaining is daarom geen geschikte manier voor conflict resolutie. Het is geen

efficiënte manier van onderhandelen omdat het lang duurt doordat beide partijen geen concessies willen doen. Ook is het vaak een ‘’unwise agreement’’. Hoe meer tijd en aandacht er wordt gestoken in het uiten en verdedigen van je positie, hoe minder tijd en aandacht er is voor het bedenken van een consensus. Hierdoor zit uiteindelijk een van de partijen met een slechte deal en kan het conflict later weer terugkomen. Doordat een van de partijen meer moet toegeven dan de ander ontstaat er een bittere nasmaak voor een van beide partijen. Zo kunnen er wrok ontstaan dat zorgt voor schade aan de persoonlijke relaties (idem: 6-7).

Als oplossing voor dit probleem geven de auteurs een alternatieve methode, namelijk

principled bargaining. Principled bargaining is hard en soft onderhandelen tegelijkertijd. Deze

methode wordt onderverdeeld in vier punten. Ten eerste, scheid de mensen van het probleem en werk samen (people). Ten tweede, focus op interesses en niet op positie (interests). Ten derde, genereer meerdere mogelijkheden die voordelig zijn voor beide partijen voor je een besluit neemt (options). Tot slot, dring eropaan dat het resultaat gebaseerd is op een objectieve standaard (criteria) (idem: 11).

De vier punten zorgen ervoor dat onderhandelingen in de meeste gevallen wel succesvol en duurzaam zijn. Het eerste punt wil zeggen dat bij positional bargaining mensen hun ego verbonden raken aan hun positie. Wanneer hun positie verslechterd voelt dit als een klap op hun ego. Om een

(11)

11 productieve onderhandeling te hebben waar er gezocht kan worden naar alternatieven en

consensus moeten de mensen dus gescheiden worden van het probleem zodat er ruimte is voor samenwerking (ibid.). Het tweede punt is dat posities soms het onderliggende belang van een onderhandelaar kunnen overschaduwen. Door te focussen op de interesses en niet op de positie kan er worden gezocht naar een alternatieve oplossing (ibid.). Het derde punt voorkomt dat beide partijen tunnelvisie krijgen in een oplossing. Door te zoeken meerdere oplossingen die mutual

beneficial zijn is er meer kans op het vinden van een duurzamere oplossing (idem: 12). Het laatste

punt is dat wanneer een uitkomst gebaseerd is op een objectief standaard, zoals marktwaarde of de opinie van experts bijvoorbeeld, er geen bittere nasmaak kan zijn voor een van de partijen omdat het een objectief ‘’eerlijke’’ uitkomst is geworden (ibid.).

Door deze vier punten aan te houden zijn onderhandelingen vaak succesvol omdat ze voldoen aan de drie eerdergenoemde factoren. Principled negotiation is efficiënt omdat ze minder tijd en geld kosten. Er ontstaat vaak een wise agreement omdat er wordt gefocust op de interesses van beide partijen met een oplossing die voor beiden gunstig is. Tot slot zorgt het voor een

duurzame en goede persoonlijke relatie omdat er op een respectvolle manier wordt onderhandeld waarin beide partijen kijken naar alternatieven die gunstig zijn voor allebei (idem: 14).

(12)

12 Methodologie:

Methode

Het doel van dit onderzoek is om een beter begrip te krijgen rondom het problemen die kunnen ontstaan met verduurzaming. Om dit goed te kunnen begrijpen zijn de context en de diepere beweegredenen van actoren binnen dit conflict van groot belang. Deze context en beweegredenen zijn factoren die minder goed te vangen zijn met kwantitatieve onderzoeksmethodes. Er is daarom gekozen voor een kwalitatieve aanpak.

Kwantitatieve methodes maken gebruik van statistieken, surveyonderzoek en content analyses. Kwantitatief onderzoek heeft als doel om door middel van cijfers en statistieken vaak een effect van x op y te verklaren (Marsh & Stoker 2010: 255). Het doel is om met dit antwoord een een algemene generalisering te kunnen maken (idem: 256).

Kwalitatief onderzoek is een methodologische aanpak waarbij er wordt gefocust op gedetailleerde, op tekst gebaseerde antwoorden van deelnemers in een politieke samenleving op basis van historische en persoonlijke reflectie (idem: 249). Om dit te onderzoeken wordt er binnen de kwalitatieve methodes gebruik gemaakt van casestudies, diepte-interviews en text/discourse of historische analyses (idem: 250). Het doel van deze onderzoeksmethode is om een dieper begrip te krijgen van het te onderzoeken subject. Kwalitatief onderzoek kijkt dus naar de specifieke

problemen binnen het onderzoek en probeert deze problemen te begrijpen en verklaren aan de hand van context en waarden (idem: 253).

De voordelen van kwalitatief onderzoek zijn dat er een zogeheten ‘’thick description’’ gevormd kan worden. Een ‘’thick description’’ wil zeggen dat er niet alleen wordt gekeken naar het menselijke gedrag, maar dat er ook wordt gekeken naar de context en onderliggende

beweegredenen, zodat het vertoonde gedrag betekenis krijgt. Zo kan men dus een beter begrip krijgen van waarom bepaald gedrag wordt vertoond (Geertz 1973: 4-5). Omdat er binnen dit onderzoek specifiek wordt gekeken naar waarom er een conflict bestaat rondom verduurzaming, hoe actoren zich hierin gedragen en hoe dit wordt opgelost is er dus gekozen voor kwalitatief onderzoek.

De nadelen van kwalitatief onderzoek zijn echter dat de gevonden resultaten alleen specifiek voor deze casus zijn en dat ze daarom moeilijk generaliseerbaar zijn. Daarnaast is het onderzoek open is voor interpretatie. Dit wil zeggen dat de onderzoeker altijd zijn eigen interpretatie aan de woorden van een ander geeft. De woorden van een individu kunnen iets betekenen maar totaal ander begrepen of geïnterpreteerd worden. Door een goede methodologie is kwalitatief onderzoek

(13)

13 toch zeer valide en geeft deze manier van onderzoeken het beste inzicht in hoe iets is gebeurd (Marsh & Stoker 2010: 265-266).

Case

Om de onderzoeksvraag in dit paper te beantwoorden is er gekozen voor een case study. In de kwalitatieve onderzoeksmethode met casestudies bestaat er een single-case variant en een multiple-case variant. Dit wil zeggen of er gekeken wordt naar een of meerdere cases (Yin 1994: 2). In dit onderzoeksontwerp is gekozen voor een enkele case. Het onderzoeken van meerdere cases is namelijk zeer tijdrovend.

Naast casestudies zijn er verschillende research methoden die gebruikt kunnen worden zoals een experiment of een survey, beide hun sterke punten. Wanneer je welke methode gebruikt hangt af van de onderzoeksvraag die is gesteld, de mate van controle van de onderzoeker over de

gedragingen en in hoeverre er wordt gefocust op het hedendaagse in tegenstelling tot het verleden (Yin 1994: 5).

In figuur 1 in de appendix is te zien wanneer er gebruik gemaakt kan worden van welke onderzoeksmethode. In dit paper wordt er een hoe vraag onderzocht, is er geen controle nodig over de gebeurtenissen en wordt er gekeken naar een actueel fenomeen. Dit houdt in dat een case study de geschikte onderzoeksmethode is voor dit paper en is er dus gekozen voor een single case study.

Binnen casestudies bestaan er twee types, descriptive en explanatory (ibid.). In dit

onderzoek is gekozen voor een explanatory case study omdat deze zich focust op het verklaren van een ‘’hoe’’ of ‘’waarom’’ vraag (ibid.).

De casus Leiderdorp is gekozen omdat er de laatste jaren veel veranderd is op het gebied van duurzaamheid. Er is sprake van een wens naar verduurzaming, het bevat elementen van

burgerparticipatie die positief en negatief effect heeft op de vorming van beleid en er gebruik wordt gemaakt van mediation om tot oplossingen te komen.

Dataverzameling

Om vervolgens data te verzamelen waren er verschillende mogelijkheden. Binnen kwalitatief onderzoek wordt er bijvoorbeeld gebruik gemaakt van (open)vragenlijsten, discussiegroepen, interviews en tekstanalyse. In dit onderzoek is gekozen voor het houden van diepte-interviews.

Diepte-interviews zijn een goede manier van dataverzameling omdat het inspeelt op de persoonlijke ervaringen van het individu (Marsh & Stoker 2010: 258). Interviews geven informatie over de meningen, attitudes, begrip en bepaalde normen en waarden rondom het te bespreken onderwerp.

(14)

14 Hierdoor kan er beter worden gekeken naar de context en verklaringen voor gedrag. Daarnaast is een interview interactief waardoor er doorgevraagd kan worden naar belangrijke aspecten die verklarend zijn voor het onderzoek en bij andere methodes niet aan het licht waren gekomen (idem: 258-259). Naast deze interviews worden ook beleidsstukken en tekstdocumenten geanalyseerd. Het gehouden interview in dit onderzoek is gedaan in een team van twee. Wij behandelen dezelfde case, maar gebruiken een andere invalshoek voor ons onderzoek. Hierdoor krijg je veel meer

informatie binnen dan er eigenlijk nodig is omdat er ook vragen gesteld worden naar een onderwerp dat voor deze scriptie niet relevant is. Echter heeft het ook voordelen, omdat wanneer je de

informatie filtert, er wel degelijk relevante dingen tussen blijken te zitten.

Verantwoording

Om het onderzoek realiseerbaar te maken binnen 8 weken is het onderzoek afgebakend. Er is gekozen voor het houden van twee interviews omdat meerdere interviews veel tijd en werk kosten. Omdat er maar twee interviews gehouden worden is het zaak om de hoofdactoren binnen de verduurzaming van Leiderdorp te spreken. Er is daarom gekozen om met de wethouder

duurzaamheid in Leiderdorp te spreken en een ambtenaar die de duurzaamheidsagenda heeft geschreven. Deze personen zijn gekozen omdat zij grotendeels aan de voet hebben gestaan van de grote veranderingen omtrent duurzaamheid in Leiderdorp en nauw betrokken zijn bij dit proces.

Er stond een interview gepland met de ambtenaar duurzaamheid, alleen deze heeft helaas op het laatste moment afgezegd. Hierdoor is er voor dit onderzoek maar één interview gehouden, met de wethouder duurzaamheid. Dit tast de validiteit van het onderzoek een aan omdat er geen ‘’fact checking’’ is bij een tweede persoon of een tweede geluid te horen is geweest in het traject van verduurzaming. Ik denk echter dat mijn onderzoek nog steeds relevant is, omdat er een zeer uitgebreid en informatief interview is geweest met de wethouder duurzaamheid (Olaf McDaniel) die bij elke stap rondom verduurzaming in de gemeente Leiderdorp aanwezig is geweest. Daarnaast is er ook gebruik gemaakt van beleidsstukken en teksten om het interview te verifiëren en onderzoek aan te vullen.

(15)

15 Analyse

Case

In dit onderzoek is de casus Leiderdorp gekozen. Leiderdorp is een kleine gemeente vlakbij Leiden. In 2008 is de gemeente Leiderdorp begonnen met het opstellen van een klimaatplan binnen de regio Holland-Rijnland met doelen tot 2030 (Leiderdorp 2018: 57). Vervolgens wordt erin in samenwerking met de regio gewerkt aan ‘’Kwaliteitsimpuls Ruimte & Milieu 2010-2013’’ waarbij het doel is

duurzaamheid een plek te geven in ruimtelijke visies en plannen (idem: 107). Nu er richtlijnen komen begint Leiderdorp met het opstellen van een eigen duurzaamheidsagenda (2011-2014) waarin de plannen en doelen voor gemeente Leiderdorp worden opgesteld. Er is echter gebleken dat klimaatverandering toch harder gaat dan oorspronkelijke gedacht werd waardoor verduurzaming een issue wordt van grotere urgentie (Duurzaamheidsagenda 2017: 1-2). Uit lokale onderzoeken blijkt dat Leiderdorp erg laag scoort op gebied van het opwekken van hernieuwbare energie (idem: 9). Dit doet de gemeente besluiten om een vernieuwde versie te maken van de

duurzaamheidsagenda (2017-2025) waarin samenwerking tussen gemeente, bedrijven en inwoners centraal staat met als ambitie om Leiderdorp in 2050 volledig CO2 neutraal te maken (idem: 3).

Om dit te realiseren zijn er grote stappen nodig in het creëren van hernieuwbare

energiebronnen. Bij het zoeken naar een casus werd er een brief gevonden van Comité Doesbrug naar de gedeputeerde staten met daarin een stevig anti-windmolen betoog. In 2016 is er door de gemeente alvast een verkenning geweest naar de mogelijkheid voor het bouwen windturbines in Leiderdorp (Achbari 2016). In 2017 is er een raadsvergadering geweest waarbij er bleek dat er interesse was voor dit onderwerp en dat er verder gezocht zou worden naar bepaalde locaties voor zes windturbines (Leiderdorp 2017). Toen Comité Doesbrug hier wind van kreeg is er een brief verzonden waarin zij hun zorgen uitspraken over de bouw van windmolens langs de A4 in Leiderdorp (Thunissen 2017). Het Comité is faliekant tegen omdat de komst van windturbines voor veel overlast zou zorgen, het open karakter van het polderlandschap verstoren, de recreatieve waarde van de polders aantasten, een gevaar zijn voor bepaalde biodiversiteit en een belemmering voor het oog. Daarnaast vinden zij dat er geen inspraak is geweest bij het uitzoeken van deze locaties (ibid.).

De provincie heeft op deze brief gereageerd en de bewoners gerustgesteld dat het bouwen van windmolens op deze locatie niet mogelijk is (Smit 2017). In de gemeente Zuid-Holland werkt de procedure voor de bouw van windmolens als volgt: Het college gedeputeerde staten van Zuid-Holland heeft een Visie Ruimte en Mobiliteit, ook wel VRM (Provincie Zuid-Zuid-Holland 2017a). In deze visie worden locaties voorgesteld door bijvoorbeeld gemeenten, initiatiefnemers of de provincie zelf. Als de provincie dit goedkeurt wordt er een plaatsingsvisie opgesteld die de bouw van windmolens goedkeurt (ibid; Provincie Holland 2017b). Het probleem hiermee is dat de provincie

(16)

Zuid-16 Holland de bouw van grote windturbines alleen toestaat binnen de ‘’locaties windenergie’’ die zijn opgenomen in de plaatsingsvisie (Leiderdorpsweekblad 2017).

Windenergie in Leiderdorp is dus op het moment nog geen mogelijkheid omdat Leiderdorp niet is opgenomen in de plaatsingsvisie. Om toch te verduurzamen binnen de gemeente moet er worden gezocht naar alternatieven. De gemeente Leiderdorp is aangesloten bij het Holland-Rijnland akkoord waarin gemeenten in de regio, via samenwerking, doelen stellen en een plan van aanpak proberen te formuleren om verduurzaming zo snel mogelijk te realiseren (Energieakkoord Holland-Rijnland 2017: 1-5). In het Holland-Holland-Rijnland akkoord is specifiek opgenomen: ‘’De voorwaarden voor

ruimtelijke energieprojecten zijn: draagvlak bij de omwonenden en de mogelijkheid voor omwonenden om deel te nemen aan (en te profiteren van) het project.’’ (Holland-Rijnland energieakkoord 2017: 11).

In de duurzaamheidsagenda zijn ook zonne-energie, afvalscheiding en warmte-energie als alternatieven voor hernieuwbare energieopwekking opgenomen (Duurzaamheidsagenda 2017: 3-4). Om te zorgen dat deze projecten niet werden neergesabeld door onwillige burgers is en de

sturingsfilosofie van Holland-Rijnland akkoord na te leven is burgerparticipatie omtrent

duurzaamheid zeer serieus genomen (idem: 2). ‘’Deze duurzaamheidsagenda is een resultaat van

intensieve samenwerking tussen inwoners, (maatschappelijke) organisaties, onderwijsinstellingen, ondernemers en de gemeente.’’ (ibid.).

Om deze burgers te laten participeren en mee te werken aan oplossingen heeft de gemeente gebruik gemaakt van verschillende methodes. Er zijn duurzaamheids sessies georganiseerd die als doel hadden om bewustwording en de urgentie van duurzaamheid te benadrukken (Gemeente Leiderdorp 2016; Duurzaamheidsagenda 2017: 7-8). Er zijn enquêtes gehouden en een burgerpanel waarin burgers konden aangeven wat zij goed en slecht vonden aan het huidige beleid en wat zij graag veranderd willen hebben (Gemeente Leiderdorp 2016). Er zijn inspraakavonden georganiseerd op het gemeentehuis waarin bezwaar gemaakt kon worden en er ruimte was voor open discussies (ibid.). Tot slot zijn er ook nog doelgroep sessies geweest waarin ook inwoners hun ideeën over verduurzaming konden uiten tegenover beleidsmakers en vervolgens te kijken hoe haalbaar zulke ideeën zijn (Duurzaamheidsagenda 2017: 7-8). Uit een dergelijke sessie met inwoners is bijvoorbeeld het idee van omgekeerde inzameling van afval in de gemeente voortgekomen. Op het concept zal verder niet in worden gegaan, maar het is enorm succes geworden (Omroep West 2018).

Deze manier van participatie leidt echter niet altijd tot succes. Wanneer overleg vast kwam te zitten heeft de gemeente Leiderdorp geprobeerd alternatieve oplossingen te bedenken. Zo staat het creëren van de ‘’business case’’ centraal. ‘’De portemonnee is de belangrijkste inspirator, maar

(17)

17

ook de belangrijkste bederf factor’’ (MacDaniel 2018). Dit wil zeggen dat wanneer het voor inwoners

veel geld kost om te verduurzamen zij dit hoogstwaarschijnlijk niet zullen doen. Er is daarom door de overheid geprobeerd om van duurzaamheid een business case te maken. Dit houdt in dat er een vorm bedacht moet worden waarin verduurzamen iets oplevert in plaats van dat het wat kost (MacDaniel 2018).

Een voorbeeld van een business case is een duurzaamheidslening voor zonnepanelen. De gemeente leent een inwoner een bedrag voor de aanschaf en plaatsing van zonnepanelen

(Duurzaamheidsagenda 2017: 9). Vervolgens moet deze lening worden afbetaald met de kosten die je bespaart uit het opwekken van zonne-energie (SVn 2018). Als de lening uiteindelijk is afbetaald is de winst die men overhoudt ten opzichte van de oude energiekosten voor de bewoner zelf. Je betaalt dus nooit meer dan je eerst betaalde en hebt er uiteindelijk profijt van, zie appendix figuur 3 (ibid.). Dit bleek een groot succes te zijn bij sportverenigingen. Deze hebben namelijk zoveel

oppervlakte ter beschikking dat er uiteindelijk meer energie werd opgewekt dan nodig was. Deze energie konden zij weer doorverkopen aan energiemaatschappijen waardoor deze verduurzaming, met hulp van de gemeente, uiteindelijk ook een verdienmodel was voor sportvereniging

(Duurzaamheidsagenda 2017: 17-18).

Een ander voorbeeld om dit op te lossen is het aanstellen van duurzaamheidsambassadeurs. Dit zijn geëngageerde inwoners die als taak krijgen opgelegd om binnen hun eigen, of andere, wijk van deur tot deur te gaan om met inwoners in overleg te gaan wat zij doen om bij te dragen aan de verduurzaming en ze dingen zoals de business case met zonnepanelen uit te leggen

(Duurzaamheidsagenda 2017: 18). Deze mensen gaan dus actief proberen verduurzaming te promoten. MacDaniel geeft aan dat de roep van de wethouder maar beperkte reikwijdte heeft en dat mensen sneller overgehaald worden door medebewoners dan door de overheid. Zo wordt het issue duurzaamheid bespreekbaar in de gemeente (2018).

Analyse

In Leiderdorp is er in de laatste jaren op het gebied van verduurzaming en burgerparticipatie flink wat veranderd. Bestuurders binnen Leiderdorp zijn het erover eens dat de landelijke politiek een zooitje heeft gemaakt van het issue duurzaamheid (MacDaniel 2018). Vanuit de overheid zijn er niet tot nauwelijks regels of harde doelen opgesteld die ervoor zorgen dat er actief verduurzaamd wordt binnen gemeenten, terwijl Leiderdorp dit wel wil (ibid.). Het grootste kritiekpunt is dan ook dat er te weinig wordt ondernomen en dat er veel meer ruimte gegeven moet worden aan lokale

initiatiefnemers en gemeenten om zelf te gaan verduurzamen (ibid.).

Binnen de gemeenteraad van Leiderdorp was er consensus over de bouw van zes windturbines in een model waar ze zoveel mogelijk verspreid stonden (Leiderdorp 2017). Er was

(18)

18 voor dit model gekozen om zo min mogelijk overlast te veroorzaken bij omwonenden. Toen de gemeente dit plan probeerde te presenteren werd het meteen afgeschoten door de provincie omdat de aangewezen locaties niet overeenkomen met de ‘’locaties windenergie’’ die zijn opgenomen in de plaatsingsvisie Zuid-Holland (MacDaniel 2018).

Een gemeente die vrijwillig naar de provincie komt voor hulp bij verduurzaming om haar steentje bij te dragen aan de klimaatakkoorden gesloten in Parijs wordt vervolgens dwars gezeten door de provincie (ibid.). Landelijk is er een doel gesteld om in 2020, 6000 MW aan windenergie op te wekken, maar wanneer een gemeente hieraan wil bijdragen wordt het gedwarsboomd door de provincie. Dit is volgens MacDaniel een schande. De provincie is volgens hem: ‘’ (...) de V&D onder de

bestuursorganen. Een nutteloze, niet aan de tijd aangepaste club. Daar moet je vanaf’’ (MacDaniel 2018).

MacDaniel pleit daarom voor verdergaande horizontalisering, zoals beschreven in de Energieke samenleving (Hajer 2011: 45). Er is geen perfecte technische oplossing voor

verduurzaming die door de provincie kan worden ontwikkeld als nieuw beleid en van bovenaf kan worden opgelegd. Beleid moet op, lokaal niveau, voortbouwen op al bestaand beleid en de mogelijkheden die er binnen de gemeente zijn. Dit moet gebeuren door middel van kleine stapjes (MacDaniel 2018). Dit sluit aan op de branch method van Lindblom (1959: 80) De gemeente weet wat er lokaal speelt, weet wat er mogelijk is, kan experimenteren met bepaalde verduurzaming, voortbouwen op voorzieningen die er al liggen (zoals het voorbeeld van de omgekeerde inzameling) en kan met bewoners in gesprek gaan. Dit is iets dat voor de provincie onhaalbaar is (MacDaniel 2018).

Dit zijn voorbeelden waaruit blijkt dat de klassieke sturingsfilosofie niet meer werkt. De overheid heeft te maken met een energieke samenleving Dit vraagt om een nieuw soort overheid. Een overheid die doelen stelt maar ook de ruimte geeft voor andere partijen (Hajer 2011: 9). Gemeenten zijn degene met de lokale kennis en weten wat er wel en niet mogelijk is en staan in contact met bewoners. Verdergaande horizontalisering zou daarom duurzaamheidsbeleid ten goede komen (MacDaniel 2018).

In Leiderdorp was het duidelijk dat voor een succesvolle verduurzaming er een nieuwe sturingsfilosofie moest komen die in het teken staat van samenwerking (MacDaniel 2018). De duurzaamheidsagenda is daarom met zoveel mogelijk inspraak van de inwoners van Leiderdorp gemaakt. Inwoners zijn cruciaal in het laten slagen van duurzaam beleid, omdat zij uiteindelijk degene zijn die, samen met de overheid, moeten gaan verduurzamen (ibid.). In de

duurzaamheidsagenda is gekozen om de inwoners te laten participeren door middel van leer sessies, doelgroep sessies, inloopspreekuren en inspraakavonden (ibid ; Duurzaamheidsagenda 2017: 7-8).

(19)

19 Het probleem met deze vormen van burgerparticipatie is dat ze arbitrair zijn. Als er wordt gekeken naar de drie manieren van meten van participatie door Fung zien we dat er alleen maar mensen participeren die voorstander zijn van verduurzaming, zij alleen in overleg en onderhandeling kunnen met de gemeente, maar dat niet duidelijk is hoeveel macht burgers nou daadwerkelijk hebben door deze sessies. Inwoners kunnen participeren, ideeën aandragen en in overleg beleid proberen te beïnvloeden maar er is nergens sprake van daadwerkelijke macht. Als deze vormen van participatie op de ladder van Arnstein geplaatst zouden moeten worden en er wordt gekeken naar de totstandkoming van de duurzaamheidsagenda, neig ik naar tokenism. Behalve het voorbeeld van omgekeerd inzamelen is er nergens in de duurzaamheidsagenda bewijs dat burgers controle hebben in de vorming van beleid. De gemeente is niet afhankelijk van de goedkeuring van haar inwoners.

MacDaniel stelt dat politiek ook het nemen van besluiten is die tegen de stroming in gaan (MacDaniel 2018). Hiermee doet hij afstand van de eerdere analyse dat top down besturen niet meer van deze tijd is. Vaak zijn ook niet alle bovengenoemde voorwaarden voor deliberatie aanwezig waardoor succesvol overleg niet mogelijk is. Veel democratieën keuren daarom impliciet bepaalde non-deliberatieve vormen van onderhandeling en overleg goed (Mansbridge 2009: 2). MacDaniel onderbouwt dit door te stellen dat duurzaamheid een urgent issue is en er simpelweg geen tijd is te wachten met verduurzamen (ibid.). Deliberatie is goed, maar omdat verduurzaming een wicked problem is zal er nooit 100% consensus zijn. Daarom benadrukt MacDaniel het belang van mediation, maar ook dat het de taak is van de overheid om te leiden (MacDaniel 2018).

Het voorbeeld over comité Doesbrug en windmolens is een voorbeeld van positional

bargaining. Het comité wil geen windmolens en de gemeente wil wel windmolens. Er wordt niet

gekeken naar andere oplossingen maar alleen maar gekeken naar het versterken van de eigen positie met nog meer argumenten. Hierdoor kan er geen oplossing worden gevonden. Daarnaast was een oplossing ook nog niet nodig geweest omdat windmolens nog niet realiseerbaar zijn vanwege de provincie (Leiderdorpsweekblad 2017 ; Zuid-Holland 2017b).

Windmolens is, zolang deze samenstelling van de provinciale staten aanhoudt, geen mogelijkheid in Leiderdorp maar wachten is geen optie (MacDaniel 2018). Er moeten dus andere vormen voor de duurzame opwekking van energie worden gerealiseerd. In Leiderdorp is daarom geprobeerd om zonnepanelen een flinke boost te geven. Voor principled negotiation, volgens Ury & Fisher, moet er voor succesvolle mediërende onderhandeling voldaan worden aan vier

voorwaarden, people, interests, options en criteria (Ury & Fisher 2011: 11).

People was de loskoppeling van het probleem en het stimuleren van samenwerking. De

(20)

20 worden losgekoppeld en er in samenwerking met de inwoners van Leiderdorp wordt gekeken naar oplossing voor klimaatverandering.

Interests ging om het kijken naar interesses en niet naar positie. Dit wordt gestimuleerd door

het zoeken naar common ground en mutual gains. Dit is door de gemeente handig gedaan door van duurzaamheid een business case te maken. Inwoners willen op zich wel verduurzamen, maar willen niet dat het teveel kost. Door het creëren van de duurzaamheidslening kunnen inwoners, over langere tijd, kosten vrij zonnepanelen aanschaffen en er ook nog aan verdienen. Zo wordt verduurzaming aantrekkelijk en hebben beide partijen er baat bij.

Options ging over het creëren van meerdere mogelijkheden om tot een goed besluit te

komen. Dit heeft de gemeente goed gedaan door meerdere vormen van verduurzaming, zoals warmte-energie, zonne-energie en afvalscheiding op te nemen in de duurzaamheidsagenda. Het probleem hiermee is alleen dat het doel om in 2050 CO2 neutraal te zijn bijna niet haalbaar is zonder windenergie. Een windturbine levert namelijk net zoveel stroom op als 2500 daken met

zonnepanelen (MacDaniel 2018). Windenergie is daarom een must als we op een snelle en makkelijke wijze willen verduurzamen, hier wordt later verder op ingegaan.

Criteria is het meten van de oplossing door middel van een objectief standaard zoals

marktwaarde. Ook dit is met zonne-energie gerealiseerd. De overheid verschaft leningen die leiden tot verduurzaming, die binnen een bepaald termijn worden terugbetaald en waar inwoners er financieel op vooruit gaan. Dit is een win-win situatie. Argumenten zoals ‘’windmolens zijn een belemmering voor het oog’’ zijn dus niet valide omdat dit geen objectieve standaard is.

Op het gebied van zonne-energie heeft principled negotiation gezorgd voor een goede duurzame en continue oplossing. Er is sprake van een wise agreement omdat iedereen profiteert van de situatie. De onderhandelingen zijn efficiënt en minder tijdrovend dan bijvoorbeeld positional

bargaining. Tot slot ontstaat er ook een positieve relatie tussen inwoner en gemeente doordat zij

elkaar beide helpen om erop vooruit te gaan. Dit kan samenwerking in de toekomst stimuleren. Deze oplossing voor het probleem verduurzaming heeft dus geen uitvoerings- of legitimiteit te kort. Het is simpel en haalbaar beleid dat aansluit op wensen en behoeftes van de stakeholders.

In geval van zonne-energie is er geen gebruik gemaakt van een fysieke mediator. Een andere vorm van mediation door de gemeente zijn de duurzaamheidsambassadeurs zoals hierboven

genoemd. Deze ambassadeurs proberen mensen actief te overtuigen van de urgentie van

verduurzaming en kunnen eventuele vragen van mensen direct beantwoorden. Hiermee verkleint de gemeente de afstand tussen beleidsmaker en inwoner. Er wordt dus door de gemeente een brug gecreëerd tussen inwoner en gemeente en legt de rol van mediator bij inwoners zelf neer

(21)

21 Dit wordt vooral gedaan omdat de reikwijdte van wethouders maar beperkt is en bij

participatie avonden alleen de voorstanders van duurzaamheid aanwezig zijn (ibid.). Dit zijn de echte ‘’believers’’ die actief mee willen werken aan verduurzaming. Door de aanstelling van

duurzaamheidsambassadeurs wordt dus ook een poging gedaan om de niet actieve mensen bij verduurzaming te betrekken en te inspireren op het gebied van energiebesparing en duurzame energie (ibid ; Duurzaamheidsagenda 2017: 18).

Wind is voor een succesvolle verduurzaming onvermeidelijk. Wanneer de provincie windenergie in Leiderdorp wel goed zou keuren geeft MacDaniel aan dat er dan wel actieve

mediation zou hebben plaatsgevonden (2018). Windmolens zijn volgens MacDaniel namelijk de

ultieme tijdelijk oplossing. Windmolens kun je opbouwen, 20 jaar laten staan en vervolgens weer afbreken als er betere alternatieven zijn ontwikkeld. Daarnaast moet er een

bestemmingsplanwijziging komen wanneer de provincie het wel goed zou keuren. Daarvoor is automatisch een inspraakavond nodig waar inwoners hun bezwaar kunnen laten horen (ibid.) Eerst moet er conflict assessment zijn, vervolgens moeten alle stakeholders bijeen worden geroepen, wordt er geleerd door gezamenlijk onderzoek, onderhandeld, en ontstaat er hopelijk consensus (Laws et al. 2014: 7) .

Door het voorgaande succes van de business case omtrent zonnepanelen wil de gemeente het issue windenergie op dezelfde manier aanpakken. Van windenergie kan namelijk ook een

business case worden gemaakt door het creëren van een gedeelde energie coöperatie (ibid.). Dit zou inhouden dat de voordelen die een windturbine oplevert voor een gemeente gedeeld zouden worden met de inwoners. Zo wordt windenergie, naast dat het een duurzame bron van energie is, voor iedereen voordelig. Op deze manier wordt energie een stuk goedkoper en duurzamer waardoor iedereen een beetje wint. Het creëren van een dergelijke coöperatie komt ook de burgerparticipatie ten goede. Burgers worden partner van de gemeente in een dergelijke organisatie waardoor zij automatisch een stukje macht krijgen, de gemeente wordt dan namelijk afhankelijk van de participanten (ibid.). Dit is volgens de ladder van Arnstein de vorm van participatie die je moet hebben. Zo kan er echt door middel van samenwerking op gelijke voet verandering ontstaan.

MacDaniel sluit af met dat het tijd is om dringende urgentie te creëren voor het thema duurzaamheid. Waarin de landelijke politiek harde doelen stelt en waarin gemeenten de tools in handen krijgen om deze doelen te realiseren zonder tegen ‘’suffe instellingen’’ zoals de provincie aan te lopen. We moeten veranderen, of we nou willen of niet. Waarom wachten we tot de

(22)

22 Discussie

De klassieke sturingsfilosofie van de overheid is achterhaald. Het is tijd voor een nieuwe

sturingsfilosofie waarin samenwerking binnen de energieke samenleving centraal staat. Deze nieuwe samenleving heeft te maken met wicked problems waarover geen consensus bestaat. Het is dus van belang voor de overheid om zich op een dusdanige manier aan te passen aan de tijd dat zij kunnen dealen met deze energieke samenleving en de problemen die daaruit voortkomen. In dit onderzoek is gekeken hoe de gemeente Leiderdorp zich op dit gebied heeft aangepast. In de gemeente

Leiderdorp is in de laatste jaren flink wat veranderd omtrent duurzaamheid. De hoofdvraag hoe ‘’Hoe gaat de gemeente Leiderdorp om met de problemen die zich kunnen voordoen rondom verduurzaming?’’ zou beantwoord worden in twee deelvragen

De eerste deelvraag was ‘’Hoe is er binnen de gemeente Leiderdorp gebruik gemaakt van burgerparticipatie omtrent verduurzaming?’’. In Leiderdorp is op verschillende manieren gebruik gemaakt van burgerparticipatie. Er zijn verschillende soorten sessies gehouden en inspraakavonden en inloop spreekavonden georganiseerd. Dit is op zich een positieve ontwikkeling. Burgers kunnen namelijk participeren als ze dat willen. Het probleem is echter dat alleen de echte believers participeren via deze methodes en dat het te betwisten valt hoe sterk deze vormen van

burgerparticipatie nou eigenlijk zijn. Het is namelijk niet duidelijk hoeveel macht inwoners nou echt hebben in de vorming van beleid.

De tweede deelvraag was: ‘’In hoeverre wordt er binnen de gemeente Leiderdorp gebruik gemaakt van mediatie om sociale conflicten rondom verduurzaming op te lossen?’’. In Leiderdorp wordt geprobeerd om sociale conflicten rondom verduurzaming op te lossen door gebruik te maken van principled negotiation. Hierin wordt er gezocht naar samenwerking met de inwoners van Leiderdorp, gekeken naar de mutual interests en mutual benefits voor beide partijen bij het creëren van verschillende oplossingen. Het product hiervan is om duurzaamheid te veranderen in een business case. Wanneer dit mogelijk is, hebben inwoners automatisch een incentive om te gaan verduurzamen. Daarnaast wordt er ook ingezet op het gebruik van duurzaamheidsambassadeurs om de participatie van inwoners te vergroten.

Het antwoord op de hoofdvraag luidt dus dat de gemeente Leiderdorp op een actieve manier probeert mee te veranderen met de energieke samenleving en een actieve rol probeert te spelen in de beslechting van conflicten rondom verduurzaming. De gemeente zet in op de

mogelijkheden van participatie maar ook het inspireren van niet actieve bewoners en het creëren van bewustwording. Wanneer er sprake is van problemen rondom verduurzaming probeert de

(23)

23 gemeente te mediëren het proces van verduurzaming spaak loopt, zoals bijvoorbeeld door het creëren van incentives of het betrekken van een duurzaamheidsambassadeur als mediator.

Om Leiderdorp in 2050 volledig CO2 neutraal te maken zijn windmolens van groot belang. De business case voor zonne-energie bleek een groot succes te zijn in de gemeente Leiderdorp en was de perfecte lay-out voor windenergie. Windenergie zou namelijk op eenzelfde manier worden gepromoot binnen de gemeente door het creëren van een gedeelde energie coöperatie, het

betrekken van burgers bij besluitvorming en het organiseren van informatie en overtuiging avonden. Binnen deze coöperatie worden burgers partner van de gemeente. Dit geeft hen meer mogelijkheid tot participatie en meer macht in de verduurzaming van de gemeente. De bouw van windmolens is echter niet mogelijk doordat provinciaal beleid ervoor zorgt dat er in Leiderdorp nog geen beleid mag worden ontwikkeld. MacDaniel stelt dat duurzaamheid een urgent issue is en we niet langer kunnen wachten, we moeten veranderen. Deze verandering begint bij de gemeente, die weten wat er lokaal speelt, wat er mogelijk is en welke voorzieningen zij hebben waar beleid op voortgebouwd kan worden. Een trage instelling zoals de provincie moet volgens hem daarom buitenspel worden gezet en er moet verdergaande horizontalisering komen om verduurzaming zo snel en goed mogelijk aan te pakken.

Het is interessant dat de literatuur grotendeels aansluit op de casus Leiderdorp, maar dat er wel een discrepantie zit tussen de theorie en de praktijk. De theorie stopt namelijk bij mediation. Na mediation moet er volgens de theorie een oplossing zijn. Maar wat nou als er geen oplossing

gevonden kan worden? MacDaniel geeft in zijn interview aan dat politiek ook gewoon het nemen van besluiten is en dat er soms tegen de stroming in moet worden gegaan. Dit is in de theorie uit den boze. Hiermee is het interessant om te laten zien dat het in de praktijk toch net gecompliceerder ligt dan dat het in de theorie is geschetst.

De validiteit binnen het gehouden onderzoek had beter kunnen zijn wanneer het gehouden interview was geverifieerd door het houden van nog een of meerdere interviews. Dit is helaas niet gelukt door een last minute afzegging van de tweede interviewee. Echter denk ik dat het onderzoek nog steeds relevant is, doordat het gehouden interview uitgebreid was en geverifieerd, aangevuld is door middel van beleidsstukken en teksten en Olaf McDaniel een van de hoofdactoren binnen de verduurzaming van Leiderdorp is. Echter was het achteraf voor dit onderzoek relevant geweest om iemand te interviewen die betrokken is geweest bij het participatieproces in de gemeente om erachter te proberen te komen in hoeverre zij het gevoel hadden dat de vormen van participatie gegeven in deze casus hen daadwerkelijk macht gaf.

(24)

24 Een idee voor een vervolgonderzoek zou bijvoorbeeld een multiple-case study omtrent verduurzaming en mediation kunnen zijn. Door meerdere gemeenten op deze manier te analyseren en door vervolgens te onderzoeken welke gebruikte methodes van mediation succesvol zijn binnen gemeenten kan er geprobeerd worden om een algemenere aanpak te formuleren in hoe

verduurzaming binnen de gemeente zo snel mogelijk, op de beste manier voor iedereen kan worden gerealiseerd. Zoals Olaf aangaf in zijn interview is de notie van urgentie van groot belang. Om vervolgonderzoek te doen naar hoe problemen in verduurzaming zo snel mogelijk opgelost kunnen worden zou in mijn ogen zeer relevant zijn.

(25)

25 Literatuurlijst:

- Achbari, A. (2016). ‘’Verkenning mogelijkheden Windenergie in Gemeente Leiderdorp’’. https://drive.google.com/open?id=1ujRwinOxsQzyWhHjMvz_XZ4yo

- Arnstein, S.R. (1969). ‘’A ladder of citizen participation’’. Journal of the American Institute of planners, 35(4), 216-224. (You can access this article via UvA linker or online at

https://lithgow-schmidt.dk/sherry-arnstein/ladder-of-citizen-participation.html - Duurzaamheidsagenda (2017). ‘’Duurzaamheidsagenda Leiderdorp 2017-2025’’.

https://www.leiderdorp.nl/bestand/duurzaamheidsagenda_2017_643541 - Energieakkoord (2013). ‘’Samenvatting 1-17’’.

https://www.ser.nl/~/media/files/internet/publicaties/overige/2010_2019/2013/energieakk oord-duurzame-groei/energieakkoord-duurzame-groei-samenvatting.ashx

- Energieakkoord Holland Rijnland (2017). ‘’Energieakkoord Holland Rijnland’’

https://hollandrijnland.nl/wp-content/uploads/2016/06/20170927-Energieakkoord-Holland-Rijnland-2017-2025-definitief.pdf

- Europa Nu (2015). ‘’Klimaatconferentie Parijs (2015) COP21’’ https://www.europa-nu.nl/id/vjmhg41ub7pp/klimaatconferentie_parijs_2015_cop21

- Fisher, R., Ury, William, author, & Patton, Bruce, editor. (2011). ‘’Getting to yes : Negotiating agreement without giving in’’. Third edition, revised ed.Hfd. 1

- Fung, A. (2006). ‘’Varieties of Participation in Complex Governance’’. Public Administration Review, 66: 66-75.

- Fung, A. en Wright, E. O. (2001). ‘’Thinking about Empowered Participatory Governance’’. In: Fung, A. en Wright, E. O. (red.) ‘’Deepening Democracy’’. Institutional Innovations in

Empowered Governance, 3-42. Londen: Verso.

- Geertz, C. (1973). "Thick Description: Toward an Interpretive Theory of Culture". In The

Interpretation of Cultures: Selected Essays. New York: Basic Books. 3-30.

- Gemeente Leiderdorp (2016). ‘’Leiderdorp Duurzaam’’.

https://www.leiderdorp.nl/bestuur_en_organisatie/beleid/leiderdorp_duurzaam/ - Hajer, M. (2011). ‘’De energieke samenleving. Op zoek naar een sturingsfilosofie voor een

schone economie’’. Publicatie Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), Den Haag.

- Laws, D., Hogendoorn, D., & Karl, H. (2014). ‘’Hot adaptation: what conflict can contribute to collaborative natural resource management’’. Ecology and Society,19(2), 39.

- Leiderdorp (2017). ‘’Windenergie nav Motie 117 Ruimtelijke Structuurvisie Memo Verkenning Windenergie in Leiderdorp’’.

(26)

26

https://www.raadleiderdorp.nl/Vergaderingen/Politiek-Forum/2017/13- februari/20:00/Windenergie-nav-Motie-117-Ruimtelijke-Structuurvisie-Memo-Verkenning-Windenergie-in-Leiderdorp-d-d-9-december-2016

- Leiderdorp (2018). ‘’Bestemmingsplan, ontwerp & toelichting’’

https://www.leiderdorp.nl/bestand/bestemmingsplan_toelichting_en_ontwerp_amaliaplein _en_detailhandel_oude_dorp_660298

- Leiderdorpsweekblad (2017). ‘’Voorlopig geen windmolens’’ https://paper.leiderdorpsweekblad.nl/open/231dfb46

- Lindblom, C. E. (1959). ‘’The science of "muddling through". Public administration review, 79-88.

- MacDaniel, O (2018). ‘’Interview Olaf MacDaniel: Wethouder Duurzaamheid Leiderdorp’’ Afgenomen op 24-05-2018.

- Mansbridge, J. (2009). ‘’Deliberative and Non-Deliberative Negotiations’’. Mansbridge, HKS Faculty Research Working Paper Series RWP09-010, John F. Kennedy School of Government, Harvard University.

- Marsh, D. & Stoker, G. (2010). ‘’Theory and Methods in Political Science’’. Third Edition. Hampshire, Palgrave Macmillan.

- Omroep West (2018). ‘’Leiderdorp gaat afval omgekeerd inzamelen, Drie minicontainers erbij’’. https://www.omroepwest.nl/nieuws/3572665/Leiderdorp-gaat-afval-omgekeerd-inzamelen-drie-minicontainers-erbij

- Provincie Zuid-Holland (2017a). ‘’Locaties Wind’’ (VRM). https://www.zuid-holland.nl/onderwerpen/energie/windenergie/locaties-wind/

- Provincie Zuid-Holland (2017b). ‘’Windturbine Den Haag’’ https://www.zuid-holland.nl/onderwerpen/energie/windenergie/windturbine-den-haag/

- Rittel, H. W., & Webber, M. M. (1973). ‘’Dilemmas in a general theory of planning’’. Policy sciences, 4(2), 155-169.

- Smit, J. (2017). ‘’Windmolens in de gemeente Leiderdorp’’. Gedeputeerde Staten, Provincie Zuid-Holland. https://www.zuid-holland.nl/@17569/windmolens-gemeente/

- Stimuleringsfonds Volkshuisvesting (SVn) (2018). ‘’Duurzaamheidslening Leiderdorp’’ https://www.svn.nl/leningen/Leiderdorp/Duurzaamheidslening

- Subsidies-Zonnepanelen.nl (2017). ‘’Subsidies op zonnepanelen 2017 Leiderdorp’’. https://www.subsidies-zonnepanelen.nl/lokaal/leiderdorp/

(27)

27 - United Nations Conference on Climate Change (COP21) (2015). ‘’What is COP21’’.

https://web.archive.org/web/20151210193406/http://www.cop21.gouv.fr/en/learn/what-is-cop21/ Geraadpleegd op 27-05-2018.

- Thunissen, C. (2017). ‘’Bezwaar Windmolens’’. Comité Doesbrug.

https://drive.google.com/open?id=1Y_qC71HD2ZYhhPenS1vp5XuZxooQ31hh

- Wolsink, M. (2013). ‘’Wind Power: Basic Challenge Concerning Social Acceptance’’. In: M.Kaltschmitt, N.J. Themelis, L.Y. Bronicki, L. Söder & L.A. Vega (Eds.) Renewable Energy Systems (pp.1785-1821). New York: Springer.

- Yin, R. K. (1994). ‘’Case study research and applications: Design and methods’’. Sage publications.

(28)

28 Apendix:

Figuur 1: Yin, Case Studies

(29)

29

Figuur 3: Duurzaamheidslening

Aantal

Aanschafprijs

Gemiddelde

Terugverdien

zonnepanelen

besparing/jaar

tijd

11

5500 euro

695 euro

7,9

16

7950 euro

835 euro

9,5

20

9550 euro

1010 euro

9,5

22

10700 euro

1080 euro

9,9

25

12450 euro

1305 euro

9,5

26

12500 euro

1355 euro

9,2

https://www.subsidies-zonnepanelen.nl/lokaal/leiderdorp/

(30)

30 Bijlage:

Interview Olaf McDaniel 24-05-2018 Door: Lisanne Renkema & Aron van Meurs M: Olaf MacDaniel

I1: Aron van Meurs I2: Lisanne Renkema

M: Yes!

i1: Yes, wij doen een bachelor scriptie naar, eh, de energietransitie en eigenlijk de implementatie daarvan in lokale gemeenten en als case hebben wij de gemeente Leiderdorp uitgekozen. M: Ja, hoe is het mogelijk! Hoe kom je daar nou toch bij?

i1: Ja, nou dat was eigenlijk heel toevallig! We waren op zoek naar een casus en toen zei onze scriptiebegeleider: eens even kijken wie daar eigenlijk de wethouder is. Ene Olaf McDaniel! Dus ik zeg hé! die naam zegt mij iets!

M: Hoe is het mogelijk!

i1: Dus toen zei die, nou dat moet je wel proberen dan! M: Ja.

i2: Ja we vonden het ook nog interessant, ja we lazen over ehh dat windmolens besproken waren in de gemeenteraad en dat daar ook een reactie op was geweest en en de duurzaamheidsagenda was natuurlijk voor ons heel erg interessant.

i1: Precies.

M: Ja, dat vond ik ook wel! Ik heb overigens voor jullie meegenomen, dat wordt nu gepresenteerd, het nieuwe collegeakkoord. Even kijken, dit is het nieuwe coalitieakkoord, en dan moet je vooral even naar kijken, daar zijn jullie vooral in geïnteresseerd uhh het is nu, dit is eh dit is het stukje duurzaamheid! je mag het straks even bekijken om even de vergelijking te maken, we doen ook iets aan uh verandering van het sociale domein, dat is dan 2 en halve pagina. Dus dat is dit, even kijken, dus 2 pagina en iets. En dit is duurzaamheid. Dus uh tenzij er iets heel belangrijks staat bij de

duurzaamheid, wat niet het geval is, (i1 lachend: ja dat is inderdaad een erg klein stukje!) Ja, ja dat is ook heel schokkend ja! en er komt ook een woord in voor, ik zal je dat zo straks even wat verder duiden, er staat, dat stond er ook al een beetje in het conceptakkoord, ik weet niet of jullie dat hebben kunnen bekijken? Maar eh windmolens, er was één partij die er niet zo voor was, namelijk het CDA, nou die hebben op dit punt hier gescoord. En die vinden het ‘’te bewerkelijk’’. Echt waar. Het woord staat er echt in: ‘’te bewerkelijk’’. (i1: oke.) We hadden gisteravond algemene

ledenvergadering van de Pvda, hier lokaal dus dat wordt te bewerkelijk zodra er iets gedaan moet worden waarvan je geen zin in hebt, dat wordt te bewerkelijk. Ja goh er moet een nieuwe kas comissie benoemt worden, ja goh daar heeft natuurlijk nooit iemand zin in, ja nee! dat is te bewerkelijk. (i1: Ja, te bewerkelijk..) Dus dat wordt ook een gevleugeld woord ook in de oppositie denk ik. Dat eh, dat op het moment dat er iets moet gebeuren, maar men heeft er niet zo een zin in, ja! dat is te bewerkelijk. Kun je je voorstellen! (i1: Ja.) Dat in een tijd! Waarin uhh toch het algemene gevoelen, laten we zeggen de ideologie van duurzaamheid niet meer een geitenwollen sokken activiteit is van GroenLinks van 15 jaar geleden, maar gewoon een algemeen geaccepteerd, daar moeten we wat mee, dat kunnen we niet langer uitstellen. (i1: Hmmhmm). We hebben

doelstellingen voor over 30 jaar, dat lijkt heel ver weg. Maar als je dan het aantal woningen dat van het gas af moet eh eh is even deelt door het aantal jaren, dan kom je op duizenden, tienduizenden

(31)

31 activiteiten per jaar, en eh dan kun je zeggen, ja daar wacht ik nog even drie jaar mee maar dan wordt het alleen maar ingewikkelder. (i1: ja.). En dan gaan we hier de discussie bij uh over windmolens dat is te bewerkelijk want de provincie ligt wat dwars gaan we hier niet doen, en nog erger! ik weet niet of je het inmiddels gelezen hebt? (Wijst naar collegeakkoord) (i2: Ja) We gaan kijken of we dat dan ergens anders wel kunnen realiseren in het kader van eh, ja.. ja. Dus hier, hier zie je alweer, nee! dat moeten ze maar op zee doen of eh, nou dat is een uh je maakt het in de regio ook niet mee, dus ik weet ook nu niet hoe de uhh we hebben natuurlijk net verkiezingen gehad, ik ben anderhalf jaar wethouder (duurzaamheid) geweest. Ik ben tussentijds ingestapt, er was een politiek conflict hier. D66had zich misdragen en die moesten er uit en de Pvda mocht aanschuiven. uh nou ik was dat voor de pvda, en ik ben als een van mijn onderdelen meteen aan de gang gegaan met duurzaamheid en heb dat dan ook meteen gedaan ehh eh met de regio. De smalle regio, wij zijn hier al jaren in gesprek met 5 gemeenten, dat is Leiden als dé grote gemeente, nou Leiderdorp, Zoeterwoude, Oegstgeest en Voorschoten. Nou uh om te kijken of we tot nieuwe bestuurlijke verbanden kunnen komen, of eigenlijk tot een fusie nou dat gaat er van komen, maar goed. Dat zal nog wel even duren. Dat is zeg maar de kleine, eh, en nou dan hebben wij uh ik heb jullie het stuk eh gestuurd Holland Rijnland, dat zijn 13 gemeenten. Dat is ook echt een hele belangrijke initiator met de betrekking tot duurzaamheid. Dus ik heb ook goed kunnen sensen wat er zoal van duurzaamheid vindt. Dat is wel verschillend. Maar dit is, ja tenzij er door verkiezingen hele nieuwe coalities tot stand zijn gekomen, waar men het woord duurzaamheid opeens weer moet opzoeken. Maar dit is werkelijk (collegeakkoord) van een minimalistisch niveau, dat eh je zou je ogen uit je kop schamen.

i1: ja.. dat is wel een stapje terug dan! Tenminste, want jij eh..

M: Ja! ja.. dit is eh niet alleen een stap terug, dit is eigenlijk gewoon het ontkennen van het feit dat er heel veel dingen in gang zijn gezet. En ik bedoel, ik ben heel tevreden, met wat ik heb kunnen doen in de afgelopen anderhalf jaar, maar laten we wel zijn dat is een, een, een minimaal startpunt waar eh ontzettend veel uit voort moet komen. De eerste zin is: we gaan de duurzaamheidsnota of notitie uitvoeren. Nou prima. maar eigenlijk had er moeten staan: We gaan de notitie binnen een jaar véél verder optuigen, véél verder initiatief nemen he. want meerendeel van wat daarin staat loopt al, of is al uitgevoerd. of he staat al op de rol. Het gaat juist om dat je dat weer aanzienlijk verder uitwerkt.

i2: Wat denkt u dat de oorzaak is van dat stapje weer terug?

M: Ja dat is, nou ja.. dat is toch dat bij bepaalde partijen uhh, ja dat zit, zit niet echt het zit niet echt voorin! Het is, eh dat heeft me wel verbaasd.. Want uh de duurzaamheidsnota is unaniem

aangenomen. Nou we hebben een studie, die lag er overigens al toen ik kwam. Dus het is ook niet dat het college dat daarvoor zat het ook niets aan gedaan had. Een zeer uitgebreide studie waarin duidelijk werd dat we 6 windmolens hier konden neerzetten, en ook nog de plekken waarop en twee varianten. Nou we hebben gekozen een bepaalde variant waarin het wat meer gevarieerd zou staan. nou dat omdat we dat niet meteen zelf kunnen uitvoeren heb ik eerst een een beleidsdebat laten uitvoeren in de gemeenteraad, zo van hoe vinden jullie dat? nou daar was iedereen wel voor en opeens tijdens de hercampagne bleek het CDA toch opeens grote problemen te hebben. Want dat zou dan in de polder komen te staan. Nou Leiderdorp wordt omgeven door polders en eh een van de dingen die politiek totaal onbetwist zijn is dat wij die polders groen moeten houden. Dus dat eh dat

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De formule A  0,92  n 0,43 kan ook gebruikt worden om te berekenen hoeveel talen er ten minste nodig zijn om een bepaald aantal mensen in hun eigen taal te kunnen bereiken.

Volgens deze formule zouden er voor de 6,8 miljard sprekers veel minder dan de eerder genoemde ruim 500 talen zijn. 3p 13 Bereken hoeveel talen er volgens de formule

Colofon Gemeente Uithoorn, Laan van Meerwijk 16, 1423 AJ Uithoorn, Postbus 8, 1420 AA Uithoorn Opdrachtgever: Gemeenteraad Uithoorn Concept & redactie: Merktuig,

De brochure verduurzaming zorgvastgoed is op zorgvul- dige wijze en naar beste weten samengesteld; evenwel kunnen de makers van de publicatie op geen enkele wijze instaan voor

“Duurzame Zorg voor een Gezonde toekomst”. Gezondmakende leef-

Alle artikelen samen leveren de bouwstenen voor burgerinitiatieven om zich verder te ontwikkelen, en effectief en productief samen te werken met de gemeente en andere lokale

Mariëlle Bothof (49) en Mirjam Broekhuizen (34) vormen samen de nieuwe directie van huisartsenorganisatie Medicamus in Harderwijk.. De benoeming van half juli kwam een paar maanden

Grote institutionele beleggers hebben vaak al hun panden al gecertificeerd met het energielabel, maar zijn op dit moment geïnteresseerder in BREEAM, omdat dit