• No results found

71 71

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "71 71"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

71

(2)

0039 4708

(3)

(Overgedrukt uit hel Algemeen Handelsblad.)

De Drukpers in Indië.

(4)
(5)

\

f 1 - ^ £ ? %

De Drukpers in Indië.

H E T DOEL DEK REGELING VAN H E T KEGEBRINGS- TOEZICHT B I J ALGEMEENE VERORDENING

Bij de behandeling van het //Beglement op het beleid der Begeering van Nederlandsch-Indië", vastgesteld bij de wet vau 2 September 1854 (Staatsblad No. 129), kwam noodzake- lijkerwijze ook de vraag ter sprase, in hoeverre aldaar vrijheid van drukpers kon worden toegelaten, of welke bijzondere voor.

zieningen 'daaromtient door den oorsprong en den bijzonderen aard van ons bestuur en den Btaat van ontwikkeling der be- volking gevorderd werden. Volkomen vrijheid om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet, zooals de Grond- wet ten aanzien van het rijk ia Europa waarborgt, meende men niet te kunDen toelaten; toezicht van de Begeering werd noodig geacht, en het eerste ontwerp bevatte omtrent dit hoogst gewichtig onderwerp dan ook reeds een bepaling, die na eenige wijzigingen is geworden art. 110 van het reglement, luidende:

//Het toezicht der Begeering op de drukpers wordt bij al- gemeene verordening geregeld, in overeenstemming met het

>eginsel, dat het door de drukpers openbaren van gedachten of gevoelens en het toelaten van elders dan in Nederland gedrukte stukken geene andere belemmering mogen onder-

vinden dan tot verzekering der openbare orde gevorderd wordt.

1

(6)

»In Nederland gedrukte stukken worden onbelemmerd toe- gelaten, behoudens ieders verantwoordelijkheid, volgens regels bij algemeene verordening te stellen."

Vroeger bestond op dit punt geenerlei wettelijk voorschrift, en was de Gouverneur Generaal van N.-I. geheel vrij om de zaak te regelen zooals hij goed vond, In de Memorie van Toelichting op het eerste ontwerp (Bijl. 2e Kamer 1S51—52 bl. 252) schreef dan ook de toenmalige Minister van Koloniën, de heer P a h u d , omtrent art. 101, waarin het toezicht der Eegeering omschreven werd : //In de vroegere regeeriDgsregle- menten en in het nu nog bestaande wordt geen gewag ge- maakt van de vrijheid der drukpers, omdat men het daar- voor hield, dat de Gouverneur-Generaal op eene voldoende wijze gewapend was door de hem bij art. 16 van het regeerings- rtglement van 1836 in het algemeen verleende bevoegdheid om zoodanige verordeningen te maken, als hij zou noodig cordeelen, mits niet strijdende met het regeeringsreglement.

De Eegeering vermeent dat dit onderwerp thans niet met stilzwijgen moet worden voorbijgegaan, en dat aan den Gouv.- Generaal een uitdrukkslijk voorschrift omtrent de druk- pers moet worden gegeven, geschikt om alle onzekerheid weg te nemen en om het verspreiden van kennis en wetenschap te bevorderen, zonder den bijzonderen toestand der Nederl.- Indische maatschappij uit het oog te verliezen."

De verdedigers van het artikel lieten zich omtrent het doel der voorgestelde bepaling in gelijken zin, doch nog duidelijker uit: //In het nog bestaande regeeringsreglement van 1836" — aldus gaven zij hun gevoelen te kennen in het Voorloopig Verslag van het afdeelingsonderzoek van het tweede ont-

w e Ip — //vindt men wel geen artikel, hetwelk drukpersvrijheid beperkt, maar evenmin een artikel, hetwelk de vrijheid van den Gouverneur-Generaal om daaromtrent de verordeningen te maken die hij goedvindt, aan banden legt. Tbans wordt het aanleggen van zulke banden voorgesteld, en verkrijgt de Indische drukpers dus daardoor waarborgen, die zij vroeger niet kende". (Bijlagen 2e Kamer 1853-51, bl. 671).

Het doel van de voorgestelde bepaling in het regeerings- reglement was alzoo geen ander dan de vrijheid van den Gouverneur-Generaal in het maken van verordeningen omtrent de drukpers a a n b a n d e n t e l e g g e n en aan de Indische drukpers w a a r b o r g e n te geven die zij t o t n o g t o e niet had- En die meening wordt'door denzelflen Minister van Koloniën in de Memorie van Beantwoording volkomen beaamd. Hij

(7)

verklaart nog eens uitdrukkelijk, dat //de Indische drukpers door het nieuwe regeeringsreglement waarborgen zal verkrijgen die zij onder het bestaande niet bezit" (Bijlagen 2e Kamer -1853—51 bl. 755), en bij de beraadslaging in de Tweede Ka-

mer voert hij den bestrijders van het artikel te gemoet, dat bij het ontbreken tot dusverre van verordeningen op dit punt i/men zou kunnen zeggen, dat er willekeur omtrent dit onderwerp heerseht." — //Wil men nu bij het regeeringsre- glement die wetteloosheid, dien willekeur bestendigen?" vraagt hfl aan de oppositie, en hij antwoordt voor zich en zijn ambt- genooten: »De Eegeering heeft gemeend dien weg niet te moeten bewandelen. Zij heeft zich afgevraagd: welke regelen dienen er gesteld te worden om van den eenen kant te voor- zien tegen bandeloosheid, van den anderen kant tegen wille- keur?" (Handelingen 1853—54 bl. 1390).

En waarom moest, behoudens waarborgen tegen willekeur, de bandeloosheid beteugeld worden, en kon geen onbelem- merde vrijheid van drukpers worden toegestaan, zooaU die rteds in Engelsch-Inüë bestond? Omdat men den invloed vreesde, dien een jegens de Regeeiing vijandig gestemde pers, een heftige critiek van regeeringsmaatregelen of een ver- guizende oppositie op de inlandsche bevolking zou uitoefenen, en m';n met betrekking tot Indië niet kon aannemen, dat ook daar, evenals in Europa, tegenover de aanvallende pers een verdedigende en waardeerende zou staan, waardoor het gevaar zou worden afgewend. Men wees op Engelsch-Indië als eea afschrikwekkend voorbeeld; daar plukte men de wrange vruchten van een onbillijke, eenzijdige drukpers. //Eenzijdig- heid zou ook in Nederlandsch-Indië het karakter der ge- heel vrije drukpers zijn" — zeide de Minister van Koloniën in de Memorie van Toelichting op het tweede ontwerp — .,om dezelfde redenen waarom dit in Britsch-Indië het geval is, Onophoudelijke verguizing van het gouvernement zou bij ons bedenkelijker gevolgen hebben dan in de Britsche bezittingen, om redenen die tastbaar zijn." (Bijlagen 1853—54, bl. 398).

Geheel van dezelfde meening waren de verdedigers van het ontwerp in het Voorloopig Verslag. //Te gelijk merkte men aan" — dus leest men daar — //dat als men zich herinnerde wat sedert 1848 over Indië gedrukt en aldaaT verspreid is, de noodzakelijkheid om afdoende maatregelen te dezen aanzien te nemen, of ten minste daartoe de gelegenheid te openen, moeilijk kan worden betwist. Zonder daaromtrent in verdere bijzonderheden te tredeD, meenden sommigen, dat het ge-

(8)

4

noegzaam was te wijzen op een tijdens het onderzoek van het wetsontwerp uitgekomen nommer van een onzer dagbla- den, waarin de persoon van den tegenwoordigen Gouverneur- Generaal op eea verregaande wijze wordt verguisd. In de afdeeling waar dit dagblad-artikel ter sprake kwam, erkenden ook degenen die aan de vrijheid van drukpers het meest hechten, //dat het verspreiden van zulke oordeelvellingen in Indië aldaar allerschadelijkst moet werken." In deze afdee- ling werden dan ook de pogingen van sommige Indische dag- bladen om verwijdering en vijandschap te verwekken tusschen den Minister van Koloniën en den Gouvern-Gener. //algemeen als een bewijs beschouwd, dat de tijd daar is voor eene beperking van de drukpersvrijheid in Indië." — Ten slotte herhalen de ver- delgers eener regeling van het regeeringstoeäicht op de druk- pers in N.-I. bij algemeene verordening nog eens de reden, waarom naar hunne meening in Indië niet dezelfde vrijheid kan wor-ien toegelaten die in Nederland bestaat. //Dat in Indië" — zeggen zij — //bij het bestaan aan een geheel vrije drukpers in het beoordeelen van regeringsdaden gisping en verdediging zich als het ware zullen i eutraliseeTen, durven deze leden zich niet beloven. De drukpers zal in Nederlandschlndie nog eenzij- diger zijn dan in Britsch-Indië."

Aan duidelijkheid laat dit alleB waarlijk niets te w e i c h e n over Omtrent het doel .van de algemeene verordening die het toezicht der Kegeering op de drukpers zou regelen, bestond geen verschil van gevoelen. Tegen bandeloosheid en willekeur moest tegelijk worden gewaakt; verguizing van de Kegeering of van regeeriEgspersonen, aankweeking van een vijandige gezindheid tegen OBS gezag mocht niet worden toe- gelaten, en tevens moesten aan de drukpers waarborgen worden gegeven tegen mogelijke willekeur, moest een einde gemaakt worden aan de tot nog toe bestaande wetteloosheid.

Aan art. 110 van het regeerir gsreglement is uitvoering ge- geven door het //Reglement op de drukwerken in Nederlandsch- lndie", vastgesteld bij koninklijk besluit van 8 April 1856.

Is daarmee het doel bereikt, dat de wetgever brj de opne- mtn» van art. 110 in het Kegeeringsreglement beoogde?

(9)

o

II.

B E T DOEL GEMIST.

Het Reglement op de drukwerken in Nederlandsch-Indië, ter uitvoering van art. 110 van het Begeeringsreglement, is vast- gesteld bij koninklijk besluit van 8 April 1856, gecontrasig- neerd door den Minister van Koloniën P. M tier, en bevat, ook voigens den considerans, meer dan ter uitvoering van dat artikel gevorderd werd. Terwijl toch het artikel van het Kegee- ring-ireglpment voorschrijft, dat het toezicht van de Begeering op de drukpers bij algemeene verordening zal worden geiegeld, luidt de considerans van het koninklijk besluit: //Willende over- gaan tot eene regeling van het toezicht der Eegeering op de drukpers in Nederlandsch-Indië en tot voorziening tegen mis- drijven en overtredingen, welke door middel van drukwerken kunnen worden gepleegd." De 5de en 6 ie paragraaf van het reglement, die over deze misdrijven en overtredingen handelen, hebben met het toezicht der Eegeering niets te maken, en regelen onderwerpen, die in het Strafwetboek thuis behooreT-, en daarin dan ook voorkomen in landen waar van Begeerings- toezicht op de drukpers geen sprake is, zooals b.v. in ons eigen vader land. Dat misdrijven en overtredingen door mid- del van drukwerken gepleegd niet straffeloos moeten blij ven, spreekt vanzelf; dat behoefde in het Eegeeringsreglement niet uitdrukkelijk bepaald te worden , en daaraan is dan ook zeker niet gedacht, toen art. 110 werd ontwoipen, gewijzigd en ten slotte vastgesteld. De overige bepalingen van het reglement bevatten voorschriften omtrent de vir- plichting van den drukker, u'tgever of boekhandelaar om, voordat hij tot de uitoefening van zijn beroep overgaat, daarvan aan gif ie te doen aan het plaatselijk bestuur en borg te stellen tot een bedrag door dat bestuur binnen zekere grenzen te bepalen; omtrent de bestemming van den borgtocht; omtrent de bevoegdheid vnn den Gfouv.-Generaal om aan iemand de uitoefening van het beroep van drukker, u'tgever of boekhandelaar te verbieden en de werkplaats if den winkel te doen sluiten; omtrent de verantwoordelijkheid van den schrijver, den drukker, den uitgever, den verkosper en den verspreider, omtrent de verplichting om drukwerken te voorzien van den Daarn en de woonplaats van drukker

(10)

6

ea uitgever en omtrent de bijzondere verplichtingen en voorwaarden aan de uitgifte van dag- en weekbladen en tijd- schriften verbonden. Het is echter onn:>odig ODS verder in den inhoud van dit reglement te verdiepen; want voor zoover het een uitvloeisel is van art. 110 van het Regeeringsreglement, schijnt het slechts bij zeldzame uitzondering te worden toe- gepast. In dit opzicht wordt het in Indië ondoelmatig en daarenboven overbodig geoordeeld, omdat de. Indische Begee- ring gewoon is haar toezicht op de drukpers uit te oifenen buiten dit r glement om.

Hetzelfde Regeeringsregiemett dat volgens d • schriftelijke ge- dachten wisseling tusschen de Regeerirg en Vertegenwoordiging aan de//willekeur" van den Gouv.-Gen, ten aanzien van dedruk- pers een einde moest maken en zijne vrijheid tegenover haar

«aan banden" moest leggen door een regeling van het toezicht der Regeering bij algemeene verordening voor te schrijven, bevat enkele andere artikelen, waardoor de Gouvern.-Generaal zich van zijne banden kan bevrijden en, zoo althans de Raad van Nederl,- Indië met hem van hetzelfde gevoelen i», van de oude vrij- heid tegenover de drukpers kan gebruik maken , zonder zich om de algemeene verordening in het minst te bekreunen. In artt. 45, 46 en 47 toch van het Regeeringsreglement wordt den Gouverneur-Generaal de bevoegdheid gegeven om, in overeen- stemming met den Raad van Nedeil.-ïndië, aan personen niet in Neder'.andsch-Irdië geboren het verblijf aldaar geheel te ont- zeggen, indien zij gevaarlijk geacht worden voor de openbare rust en orde, of wel in het belang der openbare rust en orde hun het verblijf in bepaalde gedeelten van Nederlandsch-Indië te ontzeggen, en aan personen linnen Nederlandsch-Indië ge- boien in het belang der openbare rust en orde een bepaalde plaats tot verblijf aan te wijzen of het verblijf in bepaalde gedeelten van Nederlandsch-Indië te ontzeggen.

Maakt de Gouverneur-Generaal, in overeer.8temn.ing met den Raad van Nederlandsch-Indië, van die bevoegdheid tegenover een schrijver, uitgever of drukker gebruik, dan laat hij de schoone regeling van het regeeringstoezicht met al haar waar- borgen in het belang der vrijheid van drukpers en al baar breidelingen van willekeur eenvoudig rusten, in spijt van al het hoofdbreken dat zij gekost heeft, al de e!ele bedoelingen vyaarmee zij tot stand gebracht, en de schoone woorden waar- mee zij geëischt en verdedigd is.

Dat hadden toch zeker de wetgever van 1852 51 niet bedoeld, toen zij zich zooveel moeite given voor het tot stand

(11)

7

komen san een Regeerings reglement voor Nederlandsch-Indië.

Met geen enkel woord weid er op gewezen, dat er naast het bij algemeene verordening te regelen Regeeringstoezieht op de drukpers nog een ander middel tot beteugeling van hare uitspattingen zou bestaan, waaraan de Gouverneur-Generaal om zijn eenvoud en stelle werking wellicht de voorkeur zou geven. De wetgever meende den grondslag te leggen VOOT wettelijke waarborgen, en heeft blijkbaar niet aan de moge- lijkheid gedacht, dat ook tegenover de drukpers gebruik zou worden gemaakt van de bepalingen van artt. 45, 46 en 47.

Wel leest men in de Memorie van Toelichting, dat het ge- vaar waartegen het middel van uitzetting zal behooren te worden aangewend, bestaat in »verzet door woordeD, daden j of geschriften tegen de gevestigde orde van zaken," maar het | blijkt niet dat men zich rekenschap gegeven heeft van de beteekenis van die woorden naast de voorgeschreven alge- meene verordening, vooral wanneer men in aanmerking neemt dat daarin straffen zijn bepaald op misdrijven en overtredingen door middel van de drukpers, en tevens bedenkt, dat de Minister van Koloniën in zijn verdediging van het Regeeringsreglement in de Tweede Kamer omtrent de bevoegdheid tot uitzetting nader heeft gezegd: //Br zijn gevallen denkbaar, waarin de rechter, wanneer hij aan zijn beooideeling onderworpen feiten moet toetsen aan de strafwet, geene termen zal vinden om te veroordeelen, maar toch de zedelijke overtuiging zal heb- ben, dat de persoon die voor hem terecht staat schuldig is.

Welnu, Mijne Heeren, in gevallen van dien aard en daar waar werkelijk genoegzame zede'ijke overtuiging aanwezig is, zullen personen, schadelijs voor de rust in Indië, van daar verwijderd worden dojr het administratief ge- zag ; met dat doel is dit artikel in het reglement ge- schreven. In gewone gefallen, wanneer er bepaalde mis- drijven zijn gepleegd, zal van dit artikel geen gebruik wor- den gemaakt; dan vallen de schuldige personen onder het bereik van de strafwet; maar het geldt hier staatkundige vergrijpen en andere zaken in nauw verband staande met den exceptioneelen toestard waarin men in Indië verkeert;

z u l k e gevallen zullen uitsluitend aanleiding geven tot de toepassing van dezen maatregel." (Handelingen 1853—54, bl. 1228.)

Berst later, toen het Reglement op de drukwerken in Neder- landsch-Indië vastgesteld en in Europa bekend was gewor- den, werd er op de bevoegdheid tot ontzegging of beperking

(12)

8

van het recht van verblijf in Ned.-Indië krachtens artt. 45 tot 47 van het Begeeringsreglement gewesen als middel tot beteugeling van de uitspattingen der drukpers. De Tweede Kamer benoemde een commissie om dat reglement te onder- zoeken, bestaande uit de beeren T h o r b e c k e , M a c k a y , M e e u s - s e n , d e B r a u w en W i n t g e n s . Het oordeel der commissie luidde al aanstonds zeer ongunstig. Vooral art. 5 van het reglement vond strenge afkeuring. In dat artikel wordt den Gouverneur-Generaal' de bevoegdheid gegeven, in het belang der openbare rust en orde, in overeenstemming met den Kaad van Nederl.-Indië, de uitoefening van het beroep van drukker, uitgever of boekhandelaar bij een met redenen omkleed besluit aan een bepaald persoon te verbie- den en het gebouw waarin het beroep wordt uitgeoefend, te doen sluiten. Ook wanneer de plaats waar het beroep wordt uitgeoefend hem daartoe ongeschikt blijkt te zijn, heeft hij dezelfde bevoegdheid, doch in dat geval kan hij, daartoe termen vindende, na de sluiting vergoeding verleenen van da werkelijk geleden schade. Tot verdediging nu van deze bepalingen wees de toenmalige Minister van Koloniën, de heer P. M ij er, op de artt. 45, 46 en 47 van het Begeeringsregle- ment. //De bevoegdheid waarvan bij dat art. (art. 5 van het Bellement op de drukwerken) voor den Gouv.-Gen. sprake is" — schrijft hrj in zijn Nota van Iolichtingen — //bestaat ook zonder die bepaling; zij is hem verleend bij de artt. 45, 46 en 47 van Kegeeringsreglement." E n verder: «Waarvoor baar (d« Indische Begeeiing) de artt. 45, 46 en 47 van het Begeeringsreglement tot bewaring der openbare rust en orde genoeg waren, kan art. 5 iii»t anders gezegd wolden dan de strengheid dier bepalingen en het onbillijke of harde harer toepassing in het belang van drukkers, uitgevers, en boek- handelaren te hebben getemperd." (Bijlagen 1856 — 57 blz. 646.)

Vreemd mag het heeten, dat deze opmerkingen van den Minister niet aanstonds de oogen hubban geopend voor het gevaar, dat de wettelijke regeling van het Begeeiingstoe- zicht op de drukpers volgens het voorjchift van art. 110 van het Begeeringsreglement ter zijde zou worden gelaten door toepassing van a i t t . 45, 46 of 47 van dat reglement. Wel vin- den die opmerkingen tegenspraak, maar meer tot af keuiing van art. 5 van het Keglement op de drukwerken. Twee leden der eemmissie inzonderheid bleven in haar //Nader verslag" dat ar- tikel afkeureD, en noemden de verwijzing naar aitt. 45, 46 en 47 van het Begeeringsreglement geheel onjuist. //Deze artikelen"

(13)

S)

— zeiden zij —i //hadden den persoon, niet het beroep op het oog. Het beroep kon niet op zich zelf, het kon al- leen in verband met den persoon die het uitoefent, scha- delijk zijn. Misbruikt hij zijn beroep en komt hij daar- door met de publieke orde in strijd, het is aan d e i persoon, op wien de aangehaalde artt. 4 5 - 4 7 kunnen worden toege- past, niet aan het beroep te wijten. Juist omdat het Bestuur de macht heeft, welke het uit die artikelen ontleent, is meer niet noodig." Men scheen nog niet te vermoeden, dat beroep en persoon, wat drukker, uitgever en schrijver betreft, in de schatting der Indische Begeering onafscheidelijk zouden blijken, en het oordeel over een feit of een daad ook terstond tot een oordeel over den persoon gemaakt zou worden. Bij de beraadslaging over de conclusie der commissie in de Tweede Kamer lieten overigerjs de meeste sprekers zich in zeer vrij- zinnigen geest ten aanzien van de drukpers uit, en duchtten blijkbaar niet, dat ooit de artt. 45—47 van het Begeeringsregle- ment tot beveiliging van de openbare rust en orde tegen schrij- ver, drukker of uitgever zouden aangewend worden. Althans van geschriften in de Nederlandsehe of eenige andere Euro- peesche taal achtte men het gevaar voor de openbare rust en orde hersenschimmig. //In dit reglement" (op de drukwerken in N. I.) — c zeide de heer V a n H o e v e i l — »wordt veel meer gedaan dan het belang der openbare orde vereischt met het oog op de westersche geschriften, en er wordt niet genoeg en niet behoorlijk in geregeld met het oog op inlandsche ge- schriften." T h o r b e c k ' e beriep zich op het eenstemmig gevoelen der Indische mannen, die hij over het reglement had gehoord en die de //noodelooze gestrengheid" afkeurden.

//Over den indruk, dien de Nederlandsche pers op den Javaan zou kunnen maken" — zeide hij — //ontviDg ik eens een be- scheid, dat ik met de eigen woorden teruggeef, omdat zij ka- rakteristiek zijn; het is het schriftelijk bescheid van iemand, die meer gelegenheid had om Java, niet enkel Batavia, te leeren kennen dan de Minister. //Te vreezen dat mededeelin- gen van Buropeesche drukwerken kwaad zouden kunnen stich- ten bij de Javanen, is de vrees voeden, dat onze boerenstand tot ongebondenheid zou kunnen worden gebracht door het lezen van de Amores van Ovidius." Over het algemeen is het mij voorgekomen, dat, wanneer men breed opgeeft van de nadee- len, die onze drukpers in de Javaansche maatschappij zou krnnen teweegbrengen, men een argument zoekt, dat men op Java niet zonder lachen zou hooren ; een argument, dat

2

(14)

10

ons bang moet maken, maar dat op de plaats zelve geen an- dere gewaarwording veroorzaakt dan die, waarmede zekere waarzeggers te Kome elkander ontmoetten."

Over bet Reglement op de drukwerken in N.-I. was trou- wens bet oordeel der Kamer zóó ongunstig, dat de conclusie der commissie, om een afschrift van baar verslag aan den Minister van Koloniën te zenden //met uitdrukkieg van de overtuiging der Kamer, dat het Reglement op de drukwerken in Indië een herziening behoort te ondergaan," den 2den Mei 1857 met 56 tegen 6 stemmen werd aangenomen. (Handelingen 1856—57, blz. 620-699).

I I I .

DB TWEEDE KAMEB EN DE PRAKTIJK IN iNDIë.

De herziening van het Reglement op de drukwerken in N, L, waarvan de wenschelrjkheid in 1857 met zoo groote meerderheid van stemmen door de Tweede Kamer was uit- gesproken, bleef echter tot de vrome wenschen behooren, of- schoon er herhaaldelijk aan werd herinnerd. In de zitting der Staten-Generaal van 1864—65 scheen de vervulling van den wensch eensklaps zeer nabij. Da troonrede bij de opening van dat zittingjaar gehouden werd door de Tweede Kamer beant- woord met een adres, waarvan § 4 luidde: »Ook de wettelijke regeling van de vrijheid der drukpers in Nederlandsch-Indië schijnt ons een onderwerp toe, dat dringend voorziening eischt", en die paragraaf werd aangenomen met 54 tegen 17 stemmen. Bij de behandeling der staatsbegrooting werd dit onderwerp op nieuw ter sprake gebracht, en in de Memorie van Beantwoording van 't Voorloopig Verslag omtrent Hoofdstuk I X schreef de Minister van Koloniën, de heer F r a n s e n v a n d e P u t t e : //De Kamer kan binnen betrekkelijk korten tijd de aanbieding van een wetsvoordracht te gemoet zien."

Ook in het Voorloopig Verslag van het afdeelingsonderzoek der Eerste Kamer werd //door verschillende leden gewezen op de noodzakelijkheid om zoo spoedig mogelijk eene doeltref- fende regeling van de Indische drukpers bij de wet tot stand te brengen", en de Memorie van Beantwoording bevatte de- zelfde toezegging. Inmiddels waren de besluiten van den Gouverneur-Generaal, den heer S l o e t v a n d e B e e l e , aan de S taten-Generaal medegedeeld, waarbij aan den heer S. E. W-

(15)

11

B o o r d a v a n E y s i n g a , als schrijver van een artikel in de

Java-Bode, met toepassing van art. 47 van het Eegeeringsregle.

ment het verblijf in Nederlandsch Indie', uitgezonderd het eiland Groot-Banda, en aan den heer J. J. N o s s e, als drukker en uitgever van het dagblad Nleuwsiode en bij weigering om den Bchrijver te noemen verantwoordelijk voor den inhoud, met toepassing van art. 45 van dat Reglement, het verblijf in geheel Nederl. Indië werd ontzegd. Deze besluiten maakten een onderwerp van beraadslaging uit in de Tweede Kamer.

De commissie die orer de«e besluiten verslag uitbracht achtte zich evenmin in staat om een voorstel tot goedkeuring als tot afkeuring te doen. Voorloopig kon zij vrede nemen met de haar verstrekte inlichtingen, maar zij wees op de mogelijk- heid, dat later nog andere omstandigheden aan het licht konden komen en stelde daarom de tot niets bindende con- clusie voor, om de besluiten van den Gouverneur-Generaal voor kennisgeving aan te nemen, welke conclusie met 55 tegen 5 stemmen werd aangenomen. (Handelingen 1864—65, bladz. 649—664.) De commissie bestond uit de heeren V a n d e r L i n d e n , W i n t g e n s , K o c h u s s e n , V a n S w i e t e n e n L u y b e n. De minderheid der commissie, die later bleek te be- staan uit de heeren W i n t g e n s en B o c h u s s e m , trok in twijfel, of de Gouverneur-Generaal, zoo al bevoegd, althans wel in den geest van het Kegeeringsreglement had gehandeld, en de heer W i n t g e n s deed het voorstel om in de conclusie als tusschenzin te lezen: //onder uitdrukking van het gevoelen!

dat hier strafrechtelijke vervolging had behooren plaats te hebben//. Door de aanneming der conclusie zooals zij door de meerderheid was voorgesteld, kwam dit voorstel niet in stemming. I n het verslag der commissie lozen wij omtrent dit punt het volgende: //De minderheid der com- missie vond het geenszins boven bedenking verheven, of

— aangenomen dat de Gouverneur-Generaal gerechtigd was tot de uitzetting over te gaan — hij van die bevoegdheid hier terecht had gebruik gemaakt. Tegen de geschriften toch, die aanleiding hadden gegeven tot de ontzeggingen van verblijf, was straf bedreigd in het Reglement op de drukwerken in Nederl. Indië, vastgesteld bij koninklijk besluit van 8 April 1856 (Indisch Staatsblad N°. 74). Te be- twijfelen valt het" — zoo ging zij voort — //of daden, die door eene bijzondere strafwet worden beteugeld, wel vallen onder het bereik van de maatregelen aan de hand gegeven in de artt.

45, 46 en 47 van het vermelde Regeeringsreglement. Maar

(16)

12

gesteld dat de Indische Begeering, stipt genomen, ouk in dezen de bevoegdheid had om van die bepalingen van het Kegeeringsreglement gebruik te maken, dan had zij toch, het schijnt althans zoo, de voorkeur behooien te geven aan den voor voldoenicg aan de ei-ochen der rechtvaardigheid meer waarborgen opleverenden maatregel van vervolging voor den strafrechter, boven den meer willekeurigen maatregel van ontzegging van verblijf".

De meerderheid achtte de bevoegdheid van den Gouverneur- Generaal niet in het minste twijfelachtig. //Wel gaf zij, zooals de minderheid, tot beteugeling van strafbare daden verre de voorkeur aan vervolging bij den rechter bo yen politieke maat- regelen; zTJ vermeende echter tevens, dat er niet moest worden uit het oog verloren, waarop die besluiten gegrond waren en waartoe zij strekten. Men had hier niet slechts te doen met strafbare daden , al hadden deze tot de besluiten de eerste aanleiding gegeven, — men had te doen met per- sonen die gevaarlijk geoordeeld waren voor de openbare rust en orde; personen tegen wie door het Regeeringsregltment de preventieve maatregel van ontzegging van verblijf was aan de hand gegeven. Als deze personen, indien zij werkelijk gevaarlijk waren, slechts waren vervolgd voor den strafrech- ter, zoude met hen niet zijn gehandeld in den geest van het Kegeeringsreglement." Meerderheid en minderheid waren echter eenstemmig in de afkeuring van de beweegredenen die de Procureur-Generaal bij het Hooggerechtshof in Nederl.-Indië had aangevoerd in zijn advies, dat door dea Gouverneur- Generaal was gevolgd. In zijne missives toch werd de ont- zegging van verblijf aanbevolen, niet als een politieke maat- regel in het' belang der openbare rust en orde, maar als //straf" voor den schrij ver en den uitgever, en een vervolging voor i e n strafrechter ontraden //om de langdurigheid en de openbaarheid der rechtspleging". — Ten slotte vinden wij nog de volgende opmerkelijke verklaring: //Een gedeelte der meerderheid deed intusschen sterk uitkomen, dat zij weinig is ingenomen met de bevoegdheid van het politiek gezag tot ontzegging van v e r b l p , en vooral met die bevoegdheid zooals ze is geregeld in het Eegeeringsreglement."

Dat de groote meerderheid der Kamer zich vereenigde met conclusie van de meerderheid der commissie, de eenvoudige aanneming voor kennisgeving, zal niemand bevreemden, wan- neer hij let op de politieke gevolgen die een minder gunstig votum had kunnen hebben, en op het merkwaardig verschijnsel

(17)

13

dat de leden der Kamer, die in den regel de bevoegdheden van de Indische Begeering niet in het minst wilden belem- memeren, voor den Gouverneur Generaal de meeste vrij- heid eischten in het beoordeelen van de Indische toestan- den en het nemen van de maatregelen die hem noodig voorkwamen, die gewoon waren krachtige, doortastende maat- regelen aan te bevelen en aan de Kamer onthouding van in- menging in Indische zaken te prediken, in deze zaak bezwaren en bedenkingen opperden tegen de gestrenge maatregelen van den Gouverneur-Generaal. De heer V a n B o s s e stelde het stand- punt, waarop de Kamer zich had te plaatsen, rond en belder ïiiteeD, en hij h a l volkomen gelijk: //Ik zal de vrijheid nemen'' zeidehij — //met een enkel woord de redenen Ie doen ken- n e n , die mij bezwaar zullen doen maken om mijn slem te geven aan de tusschenvoeging, die de geachte afgevaardigde uit Delft (da heer Wintgens) heeft voorgestel! in de con- clusie der commissie.

//Ik moet erkennen, na aandachtig te hebben toegehoord wat de bestrijders van de conclusie hebDen gezegd, dat het mij voorkomt, dat zij de quaestie niet geheel op een juist en zuiver terrein stellen. De quaestie is in mijn oog bo- venal, ja uitsluitend, eene politieke quaestie. Het is de vraag, of de Kamer al dan niet zal uitspreken eene cersuur over de handelingen van den Gouverneur-Generaal."

De heer V a n B o s s e wijst er ver volgens op, dat de heer W i n t - g e n s , die de Kamer wenschte te doen verklaren dat straf rech- terlijke vervolging h a l behooren plaats te hebben, »behoort tot hen die geen gelegenheid laten voorbijgaan om inzonderheid te wijzen op de bandeloosheid der drukpers in Indië, als eene van de gevaarlijkste zaken die men daar kan hebben," en gelooft daarom, dat hij en zijn geestverwanten //nu niet in hun rol zijn." — //Ik geloof," — aldus gaat hij voort, — //dat men, zonder den geachten spreker iets onaangenaams toe te voegen, wel mag zeggen, dat het argument in zijn mond een stok is dien hij in de hand neemt om den Minister van Koloniën, althans den Gouverneur-Generaal te tTeften." Werd zijn vooratel aan- genomen, dan zou de Kamer implicite en met eeuige parle- mentaire vormen, toch een censuur hebben uitgeoefend over de handelingen van den Gouverneur-Generaal. Zij zou hem in deze zoo hoogst teedere en moeilijke materie veroordeeld hebben, en zij die geleden hebben onder zijne decisie, zullen zij niet dat middel in de hand nemen om overal te verklaren, dat hunne zaak gezegevierd heeft, dat de Ka-

(18)

mer hen in 't gelijk heeft gesteld boven den Gouverneur- Generaal? — Wij zijn dus geheel op het politiek terrein, en op dat terrein, wanneer ik niet heb te ooideelen naar streng- heid van rechten, maar over Tendenzen en bedoelingen, als ik dan lees die schandartikelen, die wij allen kennen, — acht ik het eene gevaarlijke zaak voor de Kamer, om aan de schrijvers van die artikelen zelfs een schijn van recht te geven tegenover de autoriteit, die, handelende binnen de per- ken harer bevoegdheid, streng heeft gehandeld."

//Op die gronden" —aldus besloot de heer V a n B o s s e zijn rede — //omdat ik, hoewel de zaak zelve met leedwezen gezien hebbende, meen dat er voor de Kamer op het oogenblik niets anders te doen is dan te berusten in hetgeen is geschied, zon- der daarom juist ingenomenheid te betoonen dat de Gouver- neur-Generaal de uitzetting heeft bevolen, geloof ik, dat de Kamer niet beter kan doen dan zich te vereesigen met het eenvoudige voorstel onzer commissie en de zaak voor kennis- geving — en niet meer — aan te nemen."

E n de Kamer volgde dien wijzen raad. Zij wilde noch den Minister van Koloniën noch den Gouverneur-Generaal tref- fen. »Ik meen derhalve"—zeide de heer V a n d e r L i n d e n — //dat het voor de conclusie onnoodig is, te spreken over het raadzame of onraadzame van deze handeling. Ik wil als mijn gevoelen echter wel zeggen, dat ik het raadzame er nog niet van kan inzien."

//Nu zegt men:" — aldus sprak d&=heer J o n c k b l o e t — //ja, maar de schuld daarvan ligt aan de Regeering, omdat zij het drukpersreglement niet heeft toegepast Daar is wel eenige waarheid in dat verwijt; maar het drukpersreglement is niet van heden of gisteren, is wel tien jaar oud, en dus slaat dat verwijt, tegen deze Kegeering bedoeld, ook op de vorige ßegee- ringen: die pijl kan dus hiev niet treffen."

Door de aanneming van de conclusie der commi-sie moest de pijl van den heer W i n t g e n s weer in den koker worden geborgen.

I V

BETERE EEGELIHG NOODIG.

Tegen de uitspattingen der drukpers gebruik te maken van de bevoegdheid tot ontzegging van het verblijf in Neder

(19)

L5

landsch-Indië of een gedeelte van Nederlandsch-Indië op grond van artt. 45—47 van het Eegeeringsreglement, is praktijk ge- worden, en daarom kan, wanneer een Gouverneur-Generaal deze praktijk vu!gt, daarvan tegen hem of tegen den Minister van Kolonien geen ernstige grief worden gemaakt. De vraag is echter: — en die vraag behoort in het algemeen, buiten betrek- king tot eenig feit of eenigen persoon beantwoord te worden — is die praktijk goed? Komt zij overeen met den geest en de strekking der bepalingen van het Eegeeringsreglement en met de bedoeling van den wetgever die het vaststelde?

Wij hebben gezien, dat volgens de overeenstemmende ver- klaringen van Eegeering en Vertegenwoordiging het voorschrift

van art. 110 van het Eegeeringsreglement ten doel had, bg algemeeüe verordening (dat is: bij de wet, bij koninklijk be- sluit of bij ordonnantie van den Gouverneur-Generaal) een regeling van het toezicht der Begeering op de drukpers in Indië rast te stellen, waarbij in het belang der openbare orde de bandeloosheid van de pers gebreideld, de Eegeering voor verguizing, ons gezag voor ondermijning behoed zou wor- den, en tegelijkeitiji. aan de drukpers waarborgen zouden worden gegeven tegen willekeur. Maakt nu de Indische Ee- geering tegen de uitspattingen der pers gebruik van aitt. 45—

47 van het Eegeeringsreglement, dan wordt dit doel gemist en niet gehandeld in den geest van het Eegeeringsregle- ment. Men heeft nu eenmaal gewild dat het toezicht der Eegeering op de drukpers zou worden geregeld bij algemeene verordening ; maar dan behoort men zich ook aan die verordening te houden, en, als zg onvoldoende blijkt, haar te wijzigen en aan te vullen; door in hare plaats of naast haar gebruik te maken van een algemeene bevoegdheid tot verwijdering, ontduikt men de verordening en art. 110 van het Eegee- ringsreglement waarvan zij het uitvloeisel is. De Procureur- Generaal bij het Hoog Gerechtshof deed dit rondweg en open- lijk in de zaak van de heeren Eoorda van Eysinga en Nosse.

Straf hen door uitzetting, was zijn advies, een vervolging voor den strafrechter duurt te lang en is wegens haar open- baarheid niet wenschelijk. Dit advies werd door een alge- meene afkeuring getroffen; maar wat deed de Indische Ee- geering? Zij handelde overeenkomstig den raad van den Procureur-Generaal, maar redde dooT een paar overwegingen den vorm. Het is waar, aldus redeneerde zij, de bedoelde personen hebben een strafbare daad verricht, een daad die in het belang der openhaTe orde verboden is, maar daar-

(20)

16

door juist hebben aij zich doen keuren als voor de open- bare lust en orde gevaarlijke personen, en behoort op hen geen straf, maar een politieke maatregel, verwijdering uit Indië, te worden toegepast. Door die redeneeiing te volgen wordt de geheele algemeene verordening overbodig.

Maar let toch op het gevaar, dat de rechter kan vrijspre- ken, heeft men gezegd. Daarop werd echter door den heer G- o d e f r o i, wiens on verwi ikbaar juridisch ge weten hem, ondai ks de groote politieke gevaren waarop de heer V a n B o s s e terecht had gewezen, tegen de conclusie der me- rderheid deed stem- men, geantwoord: '/dat, als dat argument beslissend ia, men zich van het vaststellen eener drukpeiswet veilig onthouden en zich bepalen kan tot de toepassing op de drukpersdelic- ten van de artt. 45 en 47 van het Regeeriagsreglement. Men is dan zeker dat men geen viijspraaK heeft te duchten. Dit iä een argument in den geest der argumenten van dea Procureur-Generaal, die een spoediger werkenden en meer af-ioenden maatregel dan judiciëeïe vervolging toodig acht Zulk een maatregel is ontegenzeggejijk het middel van uitzetting, maar dan is het dit ook in andere gevallen, en op dien grond zou de uitaettin^ moeten worden een gemeen- rechtelijk beteugelingsmiidel." Zelfs de minister M ij e r, de ontwerper en verdediger van het Reglement op de drukwerken in N. I., die de bevoegdheden in artt. 45—47 van het Begee- ringsreglement aan den Gouverneur-Ge oeraal gegeven door de invoering van die algemeene verordening in 't minst niet verkort achtte, schreef reeds, gelijk de heer K e u c h e n i u s i n d e zitting der Tweede Kamer van 4 April 1867 herinnerde, in zijne //Inlich-

tingen": »Sedert het reglement de gevallen heeft aangewezen waarin de uiting der gedachten het karakter van misdrijf of over- treding verkrijgt, is ook het woord //openbare orde" niet meer een woord welks zijn heden zóó en morgen anders door denGouv.-Gen.

raal kan worden vastgesteld, maar zullen de maatregelen die hg ter zake der drukpers in het belang der openbare orde noodig acht, ook meerendeels hunne rechtvaardiging vinden moeten in eene of meer uitspraken van de rechterlijke macht, die den wil om iets tegen de rust der maatschappij te onder- nemen hebben aan het licht gebracht." Hij was alzoo van meening, dat na de invoeiing van het Reglement ep de druk- werken door den Gouverneur-Generaal geen politieke maat- regelen tegen de drukpers zouden genomen behocren te worden dan als laatste hulpmiddel, nadüt rechterlijke veroordelingen onvoldoende waren gebleken om het kwaad te 3tuiten.

(21)

17

Elke wet moet als een geheel beschouwd, elke harer bepa- lingen in verband met de andere opgevat, uit de andere toegelicht worden. Niets staat op zich zelf, niets mag losgemaakt worden van het geheel. Incivile est, nid toto, lege perspecta, ma aliqua particula ejus proposita, judicare vel respondere. Schrijft de wetgever ten aanzien van eemg onder- werp een afzonderlijke regeling voor, en komt die rege- ling tot stand, dan handelt men niet m zijn geest en tegen zijn bedoeling, wanneer men met betrekking tot hetzelfde onderwerp gebruik maakt van andere, algemeene bevoegdhe- den. Daarom moet met de praktijk die in Indië tot nog toe ten aanzien van de drukpers wordt gevolgd, worden gebroken.

Wanneer er een algemeene verordening bestaat, waarin het regeeringstoezicht op de drukpers is geregeld, om te scherpe gisping van regeeringsdaden, verguizing van het gouverne- ment en het stoken van tweedracht tusschen regeenngsper- sonen in het belang der openbare orde tegen te gaan, dan gaat het niet aan, dat de Gouverneur-Generaal den redacteur van een dagblad bij zich ontbiedt en hem, omdat de rich, ting van zijn blad .hem Gouverneur-Generaal en den Baad van N.-I. onbestaanbaar toeschijnt met het regeeringsgezag, waarschuwt, niet met de algemeene verordening, maar met een politieken maatregel dien die verordening niet kent.

Maar is de algemeene verordening die het toezicht der Begeering op de drukpers regelt, voldoende om het daarmee beoogde doel te bereiken? Op die vraag zal bezwaarlijk een bevestigend antwoord gegeven kunnen worden. Beeds is op- gemerkt, dat de omschrijving der misdrijven en overtredin- gen die door middel van de drukpers gepleegd worden en het bepalen van de straffen tegen de overtreders eigenlijk in de verordening niet thuis behooren. Als regeling van het toezicht der Eegeering blijft niets anders over dan de ver- plichte kennisgeving van het voornemen om het beroep van drukker, uitgever of boekhandelaar uit te oefenen, de borg-

stelling, de verplichtiug om naam en woonplaats van druk- ker en uitgever te vermelden of de artikelen te ondertee- kenen, de regelen omtrent de verantwoordelijkheid van drukker, uitgever en verspreider en de bevoegdheid van den Gouv.-(*en.

om aan iemand de uitoefening van het beroep van drukker uit- gever of boekhandelaar in het algemen of op een bepaalde plaats te verbieden en drukkerij of winkel te doen sluiten. Door die bepalingen - met uitzondering alleen van de laatstge- noemde, die verder gaan - wordt echter de regeering wel m

(22)

18

staat gesteld om toezicht uit te oefenen, maar w..

bepaald omtrent de maatregelen die Baar aanleidin"

toezicht door haar kunnen genomen worden binnen in art. 110 van het Kegeeringsreglement gest ' \ zullen daaronder ook waarschuwingen, niet binnen a maar openlijk, als maatregelen van tucht, noodig zç schien ook tijdelijke opheffing of geheele ontzegging ] bevoegdheid tot de uitoefening van het beroep, misschie- slotte, b. v. na herhaalde vruchtelooze waarschuwing, ook 01 zegging van verblijf, en daarbij zal overwogen moeien worden, wat aan de beslissing van de rechterlijke macht, wat aan het ad- ministratief gezag moet worden overgelaten. Maar in elk geval zal dat alles in een algemeene verordening moeten worden gere- geld, opdat aan art. 110 van het Kegeeringsreglement behoorlijk uitvoering worde gegeven en ook kunne worden nagegaan of inderdaad, gelijk dat artikel voorschrijft, //het door de drukpers openbaren van gedachten of gevoelens en het toelaten van elders dan in Nederland gedrukte stukken geen andere belemmering ondervinden dan tot verzekering der openbare orde gevorderd wordt," en //in Nederland gedrukte stukken onbelemmerd worden toegelaten, behoudens ieders verantwoordelijkheid."

Het is tijd, dat eindelijk eens gevolg wordt gegeven aan de uitspraak der Tweede Kamer van 2 Mei 1857, //dat het Reglement op de drukwerken in Indië eene herziening be- hoort te ondergaan"; aan haar verklaring in het adres van antwoord op de Troonrede van September 1864, dat //de wet- telijke regeling van de vrijheid der drukpers in Nederlandsch Indië dringend voorziening eischt"; aan het verlangen in het- zelfde jaar door //verschillende leden" der Eerste Kamer in haar Voorloopig Veralag uitgesproken, //om zoo spoedig mogelijk eene doeltreffende regeling van de Indische drukpers bij de wet tot stand te brengen" ; aan de toezegging der Begeering toen gedaan, dat de indiening der wetsvoordracht //binnen betrek- kelijk korten tijd" zou volgen. Volgens de verklaring van den toenmaligen Minister van Koloniën was daarvoor alles aan zijn departement gereed. Vooral met het oog op de in Neder- land gedrukte stukken en om het verband met de regelen omtrent de verantwoordelijkheid in Nederland bestaande, zal een wet de voorkeur verdienen boven een koninklijk besluit of een ordonnantie.

W. VAN DER KAAY.

Zeiden, September 1883.

(23)
(24)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ruime hal (marmeren vloer) met wc, meterkast/garderobe. Aan de rechterzijde de hoofdslaapkamer met eigen badkamer en grote kastenwand voor kleding. Vanuit deze slaapkamer is er

Dat hij de vrouw kort na de bestreden beschikking, maar nog voor het instellen van hoger beroep, bij brief van zijn advocaat van 29 april 2019 heeft laten weten dat de vrouw

1. The influence of political party, mi-litary, and regional loyalties in the various government departments. These factors serve to divide, not to unify, the

Om in aanmerking te komen voor deze woning vragen wij een minimaal bruto inkomen van €4.000 Lefier checkt de potentiële huurders vooraf op de volgende

Bijzonderheden: • Gelegen op ruim perceel van 315m²; • Unieke combinatie voor vele doeleinden geschikt; • De woning beschikt over 16 zonnepanelen en is volledig geïsoleerd;

Bent u op zoek naar een luxe appartement op steenworp afstand van het centrum, cs, ziekenhuizen en universiteit, met een groot balkon / terras, eigen parkeergelegenheid welke gelegen

De toezichthouder kan op grond van artikel 21, vijfde lid, Arbowet CN een eis tot naleving stellen indien niet of niet goed wordt voldaan aan artikel 13, eerste lid

namelijk, dat zij in het genot van hun eigen regt blijven behoudens de te maken uitzonderingen: immers zal men niet kunnen willen, dat Chinezen, Mooren, Arabieren, (waaronder