• No results found

NAAR AANLEIDING VAN ART. 71

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "NAAR AANLEIDING VAN ART. 71 "

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

r

100

(2)

BIBLIOTHEEK KITLV

0093 0782

fte

(3)

OPMERKINGEN,

NAAR AANLEIDING VAN ART. 71

ONTWERPVAN WET,

VASTSTELLING VAN HET REGLEMENT OP HET BELEID VAN BE REGERING IN NEÊRLANDSCH-INDIE,

DOOR

MR. S. Ü . E I J !K E I t ,

DOCTOR IN D E LETTEREN EN REGTEN, LEERAAR IN D E T A A L - , LAND- E S VOLKEN-KUNDE VAN NEERLANDSCH-INDlë AAN D E KONINKLIJKE

AKADEMIE TE B E L E T .

'S B B A T E I K H I G B ,

G E B E O E D E E S B E L I N F A N T E

1854.

(4)
(5)

OPMERKINGEN,

NAAR AANLEIDING VAN ART. 71

ONTWERP VAN WET,

VASTSTELLING VAN HET REGLEMENT OP HET BELEID VAN DE REGERING IN NEÊRLANDSCH-INDIE,

ME. S. I t E I J K G R ,

DOCTOR IN DE LEITEREN E S REGTEN, LEERAAR IN DE TAAL- LAND- EN VOLKEN-KUNDE VAN NEERLANDSCH-INDIÖ AAN DE KONINKLIJKE

AKADEMIE TE DELET.

-»-»3>v£p€~ ^

'SGRAVENHAGE, GEBBOEDEES BELINEANTE.

1854.

(6)

I

du e t d ru k b er ij r. E r.v, OEF» E R S B H L I N F A M T K ,

*¥ CiTavenhage»

(7)

•BMBHMBHl

Het wordt zeker door een ieder hoog geroemd, wanneer de Vertegenwoordiging door het vragen van inlichtingen omtrent eenig ontwerp van wet en door het maken van aanmerkingen daarop, en de Begering door het geven van zulke inlichtingen en door het toegeven aan gegronde aanmerkingen, zooveel mogelijk het gemeen overleg be- vordert, dat tot het vaststellen van wetten vereischt wordt.

Uit dit oogpunt beschouwd, zal al hetgeen tusschen de Tweede Kamer der Staten-Generaal en de Regering, inliet verleden jaar, is verhandeld aangaande het ontwerp van wet, vaststelling van het reglement op het beleid van de regering in ÏVeêrlandsch-Indië, zeker moeten geprezen worden. Dat verhindert evenwel niet, dat men omtrent enkele artikels van dat ontwerp van wet bedenkingen kan hebben, die door de aanmerkingen, in de Tweede Kamer der Staten-Generaal daartegen geopperd, zeker niet zijn verminderd, en die, door het toegeven van de Kegering aan de aanmerkingen, welke haar gegrond schenen, volstrekt niet zijn weggeno- men. Zoo gaat het mij met art. 71 van het tegenwoordig ontwerp, waarbij de wettelijke regeling van het regtswezen in Neêrlandsch-Indië is voorgesteld. Niemand zal het hooge belang van de zaak ontkennen, bedenkende, dat er

(8)

IV

beginsels van regt moeten worden vastgesteld, die voor millioenen ingezetenen van Neêrlandsch-Indië kracht van wet zullen krijgen; dat dit r e g t , voor verreweg Let grootste gedeelte, op religieusen grond steunt, en dat de regt spraak daarna aan inlandsche grooten en priesters, belijders van den I s l a m , moet worden toevertrouwd. Maar om over dat regt een juist oordeel te kunnen vellen, worden langdurige en moeitevolle studiën vereisclit, die men niet kan vergen van een ieder, wiens betrekking in cle maatschappij hem daartoe niet uitdrukkelijk roept. Mij is 't te beurt geval- len, om aan de Academie alhier juist dezen tak van de studiën voor de toekomstige ambtenaren van Neêrlandsch- Indië te moeten onderwijzen: mijn betrekking en studiën verpligten mij om voor de aanstaande behandeling van artikel 7 1 , datgeen publiek te maken, wat, naar mijn bescheiden oordeel, strekken k a n , om in het belang van de zaak ecnig beter licht daarover te verspreiden, dan tot nog toe is geschied. Mijn innige wensch i s , dat alleen uit dat oogpunt deze opmerkingen mogen beschouwd wor- den, die volstrekt niets anders ten doel hebben, dan te antwoorden op deze twee vragen : mag de bestaande wet- geving voor het regtswezen in Neêrlandsch-Indië door de wet worden bestendigd? en zoo neen: kan er iets beters voor in de plaats worden gesteld?

(9)

—o--wnarUlPJlrLarmn»c—

ART. 71 van het ontwerp van wet, vaststelling van het reglement op het beleid van de regering in Neêrlandsch- Tndië, luidt aldus:

//Voor zooveel de Europeanen betreft, berust de regtspraak in burgerlijke en handelszaken, alsmede in strafzaken op wetboeken en algemeene verordeningen, door den Koning- vastgesteld of goedgekeurd, zooveel mogelijk overeenko- mende met die, welke in Nederland bestaan.

De Gouverneur-Generaal is bevoegd om zoodanige bepa- lingen dier wetboeken als daarvoor vatbaar zijn, onveran- derd of gewijzigd toepasselijk te verklaren op de inlandsche bevolking of een gedeelte daarvan.

Behoudens de gevallen , waarin zoodanige verklaring heeft plaats gehad, of waarin de inlanders zich vrijwillig hebben onderworpen aan het voor de Europeanen vastgestelde bur- gerlijke en handelsregt, worden door den inlandschen regter toegepast de godsdienstige wetten, instellingen en gebrui- ken, voor zoo ver die niet in strijd zijn met algemeen erkende beginselen van billijkheid en regtvaardigheid.

Naar die wetten, instellingen en gebruiken wordt ook door den Europeschen regter gevonnisd in de zaken der aan zijne regtspraak onderworpen inlandsche hoofden en

(10)

_ 6 _

bij de kennisneming in hooger beroep van de door den inlandschen regter in burgerlijke en handelszaken gedane uitspraken.

Op die wetten, instellingen en gebruiken wordt door den Europeschen regter, bij zijne regtspraak naar de voor Europeanen vastgestelde wetgeving, zooveel mogelijk acht gegeven, wanneer inlanders, buiten het geval, waarin cle bij het tweede lid bedoelde verklaring heeft plaats gehad, of het geval van vrijwillige onderwerping aan gezegde wetgeving in de bij wettelijke bepalingen aangewezen ge- vallen, als verweerders in burgerlijke of handelszaken voor hem teregt staan."

//Onder de benaming van ingezetenen van Neêrlandsch- Indië verstaat de wet alle Nederlanders, inwoners zijnde van Neêrlandsch-Indië, voorts de landzaten of inboorlin- gen van den Indischen Archipel, voor zoover deze tot Neêrlandsch-Indië behooren; en eindelijk alle personen, onverschillig van welken landaard, die, met toestemming der regering, hun woning binnen Neêrlandsch-Indië geves- tigd hebben" (art, 4 van de Algemeene Bepalingen van Wet- geving voor Neäerlanäscli-Inäie). //De ingezetenen van Neêrlandsch-Indië zijn onderscheiden in Europeanen en daarmee gelijkgestelde personen, en inlanders en met deze gelijkgestelde personen" (art. 6 11.). //Met Europeanen worden gelijkgesteld: 1°, alle Christenen, daaronder begrepen, die welke tot de iulandsche bevolking behooren. 2°. Alle andere personen van waar ook afkomstig, die niet in de omschrij- ving vallen van het volgende artikel." (art. 7 11.) //Met in- landers worden gelijkgesteld de Arabieren, Mooren, Chinezen

(11)

_ 7 —

en alle anderen die Mahomedanen of Heidenen zijn." (art.

8 11.) Uit deze wetsbepalingen leeren wij , dat de ingezetenen vanNeêrlandsch-Indiëin vier klassen worden onderscheiden : in Europeanen en gelijkgestelden, en in Inlanders en gelijkge- stelden ; dit art. 71 kent slechts twee soorten, Europeanen en Inlanders, en rept geen woord van de gelijkgestelden.

Welk regt zal er dan voor deze laatsten van kracht zijn ? Moet dit niet in het artikel, dat voor alle ingezeten van Neêrlandsch-Indië gelden moet, vermeld worden? Men zou anders kunnen denken, het de gelijkgestelden onder- worpen zijn aan het regt van hen, aan wie zij gelijkgesteld zijn. Dit zou echter voor de praktijk bezwaarlijk zijn.—Voor de met Europeanen gelijkgestelde personen bepaalt art. 10 van de Algem. Bep. van Wetg. van Ned.-Indië. // De Gouverneur- Generaal is bevoegd, ten aanzien van de inlandsche chris- tenen in het algemeen, of van enkele hunner gemeenten, tijdelijk zoodanige uitzonderingen op de bepaling van het voorgaande artikel te maken, als hij noodzakelijk zal oor- deelen." Van dit regt heeft de Gouverneur-Generaal gebruik gemaakt in art. 3 van de Bepalingen omtrent de invoering van- en den overgang tot de nieuwe wetgeving: //Naar aanlei- ding van art. 10 der Algemeene Bepalingen van wetgeving voor Neêrlandsch-Indië, wordt bij dezen vastgesteld, dat, tot dat dienaangaande nader zal zijn voorzien, de tot de inlandsche bevolking behoorende christenen over geheel Neêrlandsch-Indie, met opzigt tot het burgerlijk- en het handelsregt, alsmede tot de strafwetgeving en de regtsbe-

deeling in het algemeen, geheel en al zullen blijven in hunnen tegenwoordigen regtstoestand, en zulks met dien gevolge, dat, voor zoo ver zij thans met de Inlanders zijn gelijkgesteld, alle de in de nieuwe wetgeving omtrent

(12)

— 8 - .

deze laatsten gemaakte bepalingen ook op hen zullen toe- passelijk zijn." Moeten deze artikels worden afgeschaft? Zoo ja, kan dan de vraag niet met regt gedaan worden, of wel de geheele Europesche wetgeving in zijn geheele uitge- strektheid, zonder eenige wijziging, kan toepasselijk gemaakt worden op de met Europeanen gelijkgestelde personen?

Zoo neen, zou dan de vraag naar eenige ophelderingen aangaande den regtstoestand van die personen niet moeten gedaan worden, wanneer men in het Tijdschrift, het reo-t in J\TeêrIandsch-Inclië (deel IV, pag.113) leest, dat de uit- stekendste regtsgeleerde in Neêrlandsch-Indiè", de heer Mr. P. M E I J E K H I zijn requisitoir, als Procureur-Generaal, bij het Hoog Geregtshof van Neêrlandscb-lndië, verklaarde geene wet te kennen, die uitmaakte voor welken regter (den Europeschen of den Inlandschen) een met Europeanen gelijkgestelden persoon op Java moest teregt staan?" Waar blijven dan art. 40 van het Seglern. Bel. van de Beger.en art. 26 van de Algem.Bep.van wetg.?—Voor de met Inlanders gelijkgestelde personen zou men moeten aannemen dat zij niet aan hetzelfde regt, als dat van hen, aan wie zij gelijk- gesteld zijn, onderworpen worden, maar op dezelfde wijze;

namelijk, dat zij in het genot van hun eigen regt blijven behoudens de te maken uitzonderingen: immers zal men niet kunnen willen, dat Chinezen, Mooren, Arabieren, (waaronder zoovele sjiitische, dat is heterodoxe, Moham- medanen zijn) aan het regt van de inlanders, namelijk aan het meest orthodoxe regt van de orthodoxe leer dei- Mohammedanen, dat van cle Sjafiitische secte, onder- worpen worden. — Zal dus art. 71 niet onvolledig zijn, dan is het, dunkt mij, noodzakelijk, dat het vaststelle, welk regt kracht van wet hebben zal: ]«. voor de Europeanen:

(13)

9 —

2°. voor de met Europeanen gelijkgestelde personen ; 3°. voor de Inlanders; 4°. voor de niet Inlanders gelijkgestelde personen. Maar het regt zal wel alle betrekkingen van de ingezetenen van den staat onderling moeten regelen: zoo zou art. 71 ook nog moeten bepalen welk regt zal worden toegepast bij geschillen, bijv. tusschen Chinezen, Mooren, Arabieren en Inlanders.

Het eigenlijk onderwerp van deze opmerkingen is het regt, dat er voor de eigenlijk gezegde Inlanders zal vi- geren. Art. 71 leert als regel, dat door den inlandschen regter zullen worden toegepast de godsdienstige wetten, instellingen en gebruiken, voor zoo ver die niet in strijd zijn met algemeen erkende beginselen van billijkheid en regtvaardigheid : 1°. behoudens de gevallen, waarin zoo- danige bepalingen der Eur opes che wetboeken , als daarvoor vatbaar zijn, onveranderd of gewijzigd, door den Gouverneur- Generaal toepasselijk zijn verklaard op de inlandsche bevol- king, of een gedeelte daarvan; en 2°. behoudens de geval- len , waarin Inlanders zich vrijwillig hebben onderworpen aan het voor de Europeanen vastgestelde burgerlijke en handelsregt. Het art. 7 1 , dat, zooals wij straks zien zullen, dient om de bestaande wetgeving op dat punt te besten- digen , bevat niet een derde behoudens dat er indedaad ook m zou behooren. Art. 4 van de Bepal. omtrent den invoer van enz. zegt : // In de gevallen voorzien bij artikel 11 en het eerste lid van artikel 12 der algemeene bepalingen van wetgeving, zal de regter , bij de beoordeeling en beslissing van zaken, die niet geregeld zijn door de godsdienstige wetten, volksinstellingen en gebruiken, naar welke bij die

(14)

— 10 —

artikelen wordt verwezen, de algemeene beginselen van de Europesche wetgeving tot rigtsnoer nemen." Het derde behoudens van art. 71 zou dus moeten luiden : en behoudens de gevallen, waarin zaken niet geregeld zijn door die gods- dienstige wetten, volksinstellingen en gebruiken. Maar tegen dat art. 4 zijn gewigtige bezwaren. Welke zaken zijn niet geregeld, wanneer men in het oog houdt, dat in moham- medaansche landen alle geschillen, tot drukpersdelicten toe, in naam aan Allah beslist worden ? Immers in Turkije, het mohammedaansche land, dat door zijn verkeer met Europeanen, zoo veel van de Europesche beschaving heeft overgenomen, wordt, even als in het overige Europa, over alle aanhangig gemaakte geschillen regt gesproken. Of meende men, dat niet geregeld zijn, beteekent, niet op Europesche wijze geregeld zijn ? Voor deze laatste opvat- ting schijnt een arrest van het Hoog Geregtshof van 31 Januarij 1851 {Het regt in N.-I., 3B dl., pag. 256—263), te pleiten, dat de Europesche wetgeving toepast op de verjaring van schulden, op de verjaring, als middel, om van een ver- pligting bevrijd te worden; welke verjaring, volgen s het advies van den pangoeloe bij den landraad te Gresik in de godsdien- stige wetten niet geregeld is. Deze verjaring is niet geregeld, maar wel het aanhangige geval. A. heeft van B. zooveel duizend gulden te vorderen: A. behoudt dan immers zijn regt op B., en dit komt overeen met de geheele leer van dat regt, dat de onschendbaarheid van den eigen- dom tot in het uiterste volhoudt. Moet er dus zulk een beteekenis aan dat artikel 4 gegeven worden, wordt dan niet met de daad de regel, dat het Inlandsch regt kracht van wet heeft, afgeschaft? Immers zullen er weinig onder- werpen te vinden zijn in het Inlandsch regt, die op

(15)

— 11 __

Europesche wijze geregeld worden. Of hebben dergelijke beschouwingen er toe geleid, om dit art. 4 niet in art. 71 op te nemen, en heeft men het dus willen afschaffen?

De bepaling van art. 7 1 , voor zoover den algemeenen regel betreft, dat door den Inlandschen regter zullen wor- den toegepast de godsdienstige wetten, instellingen en gebruiken, voor zoover die niet in strijd zijn met algemeen erkende beginselen van billijkheid en regt vaardigheid, is ontleend aan art. 11 van de Algem. Bepal. v. Wetgev. v. N.-J.

Dit artikel luidt aldus : n Behoudens de gevallen , in welke Inlanders of met deze gelijkgestelde personen, zich vrij- willig hebben onderworpen aan de Europesche bepalingen, betrekkelijk het burgerlijk- en het handelsregt, of waarin zoodanige of andere wettelijke bepalingen op hen zijn toe- passelijk verklaard, blijven ton aanzien van die personen van kracht, en worden door den Inlandschen Regter toe- gepast , derzelver godsdienstige wetten, volksinstellingen en gebruiken, voor zoover die niet in strijd zijn met alge- meen erkende beginselen van billijkheid en regtvaardigheid."

Bezwaarlijk zal men zich een Inlandschen regter kunnen voorstellen , die niet alleen een bewustzijn van de algemeen erkende (d. i. onze) beginselen van billijkheid en regtvaar- digheid heeft, maar die ook een oordeel kan vellen, of zyn godsdienstige wetten, instellingen en gebruiken, daarmee m strijd zijn. Wel is waar vindt men een dergelijke bepa- ling van het britsche tusschenbestuur, waaruit onze wet- geving schijnt geput te hebben — art. 104. van de Regulation van 11 Februarij 1814, for the more effectual administra- tion of justice in tlie provinciali Courts of Java , luidt aldus: //In these, and all other cases , whether civil or cri- minal, which come before him, the Resident shall be

(16)

_ ia _

guided in his decision by the existing native laws, and ancient Customs of the island ; provided the same be not decidedly at variance with the universal and acknowledged principles of natural justice" — maar die bepaling heeft een goeden zin, welke met moeite uit artikel 71 kan ge- haald worden. Volgens deze Regulation gold de bepaling al- leen voor den Resident, die in zijn regtbank de eenige regter was; de inländische hoofden en priesters, hem toegevoegd, waren, blijkens art. 90 van die Regulation, slechts advi- serende leden. In artikel 71 is deregel algemeen aangenomen en geldt zoowel voor die regtbanken, welke geheel uit Inlanders zijn zamengesteld, als voor die, welkeEuropesche presidenten en griffiers hebben. Voor de eerste soort (districts- geregten , regentschapsgeregten) kan het volstrekt geen zin hebben te zeggen, dat door den Inlandschen regter worden toegepast zijn godsdienstige wetten , instellingen en gebrui- ken, voor zoover die niet in strijd zijn met de algemeen erkende beginselen van billijkheid en regtvaardigheid , wanneer men niet aanneemt, dat die Inlandsche regter een bewustzijn heeft van die beginselen en tevens dat hij oor- deelen kan, of zijn godsdienstige wetten , enz. daarmee in strijd zijn. Wil men niet veel hechten aan de woorden inlanchclie regter, en ze opvatten in den zin van inland- sche regibanh, en ze clan voornamelijk toepassen op die inlandsche regtbanken, welke Europesche presidenten en griffiers hebben (landraden, regtbanken van omgang), zoo is men toch niet veel verder gekomen met den zin van deze woorden. Volgens het reglement op de regterlijke organi- satie en het beleid der justitie in W.-I. zijn de inland- sche leden van de landraden en regtbanken van omgang even goed stemhebbende leden (slechts de priesters zijn

(17)

— 13

adviserende leden), als de presidenten: daar nu verreweg de groote meerderheid van de leden Inlanders zijn, zoo zal men, wat betreft cle bepaling van art. 7 1 , tot hetzelfde besluit moeten komen, als bij de regtbanken, alleen uit Inlanders zamengesteld. Maar, werpt men misschien tegen, de president zal zijn inlandsche medeleden te kennen geven, dat de godsdienstige wetten, instellingen en gebruiken alleen voor zoover zij niet in strijd zijn met de algemeen erkende beginselen van billijkheid en regtvaardigheid kracht van wet hebben , en meent men, dat de inlandsche leden zich aan de beslissing van den president moeten onderwer- pen. Behalve dat aan den president nergens zulk een magt is toegekend, strijdt zulk een handelwijze ook met de wet, waarvan men moet onderstellen, dat zij bepaaldelijk verlangt, dat ieder regter, op zich zelf staande, zijn stern uitbrengt; want zij is afgeweken van de vorige wetge- ving, die, overeenkomstig de zeden en gewoonten der Javanen, in een Inlandsche regtbank slechts één man, als regter, de anderen slechts als adviserende leden, keude.

— En de priesterraden ? Wel worden zij door sommigen niet tot de instellingen van de regterlijke magt in Nêer-

landsch-Indië gerekend, omdat zij onder deze niet zijn opgenoemd in art. 1. R. O., maar volgens art. 3 van datzelfde reglement oefenen zij regtsmagt uit, en als zoodanig moet de bepaling van art. 71 ook op hen van toepassing zijn. Maar misschien is het regt, dat ev door deze priesterraden gesproken wordt, niet in strijd met de algemeen erkende beginselen van billijkheid en regtvaar- digheid? Art. 13 van het reglement op de verpligtingen, titels en rangen der regenten op het eiland Java, luidt:

'/De Regent heeft het toezigt over de zaken van de Mahonie-

(18)

- 14 —

daansche Godsdienst, en zorgt, dat aan de priesters het uitoefenen van hun beroep, overeenkomstig de zeden en gewoonten der Javanen, worde overgelaten, zooals in huwe- lijkszaken , boedelscheidingen en der gelijken'1'' J) [Ind. Stbl, 1820 , n°. 22). Lijnregt in strijd met de algemeene erkende beginselen van billijkheid en regtvaardigheid , zal men toch wel dat huwelijksregt en dat erfregt moeten noemen, dat als beginsel voorop zet en in toepassing brengt, dat huwelijk is een koopcontract, en dat iemand geen regt heeft over meer dan over een derde van zijn goederen bij testament te beschikken, terwijl de overige twee derden door den priester aan de erfgenamen (geheel andere personen, dan bij ons) moeten worden toebedeeld.

Welken zin kunnen dus de woorden hebben, dat door den inlandschen regter worden toegepast zijn godsdienstige wetten, instellingen en gebruiken, voor zoo ver die niet in strijd zijn met de algemeen erkende beginselen van billijkheid en regtvaardigheid?

Alinea 2 van art. 71 luidt: De Gouverneur-Generaal is bevoegd om zoodanige bepalingen dier wetboeken, als daarvoor vatbaar zijn, onveranderd of gewijzigd toepasselijk te verklaren op de inlandsche bevolking, of een gedeelte daarvan. Een dergelijke verklaring vindt men in art. 7 van het Koninklijk besluit van 16 Mei 1846, n°. 1. Beschouwt men deze woorden, zoo als zij daar staan: zoodanige be- palingen dier wetboeken, als daarvoor vatbaar zijn, dan

1) Bij het bepalen van jurisdictie van een regter, klinken deze woor- den en dergelijken zeker wat vreemd.

(19)

1 5 -

is er volstrekt geen kwaad in; immers, bepalingen, daar- voor vatbaar, zijn er in die Europesche wetboeken niet te vinden. Maar dit kan de bedoeling van den wetgever niet zijn; dit is zij ook niet, want men denkt dat de geheele Europesche wetgeving daarvoor vatbaar is. Om eenige be- paling van het Europesche regt toepasselijk te kunnen verklaren op de inlandsche bevolking, is het natuurlijk een allereerste vereischte, dat die bepaling worde o verge- bragt in de taal van het volk, waarop zij zal toepasselijk verklaard worden. Dit heeft men dan ook reeds begonnen en er zijn reeds in het Javaansch en Maleisch vertaald:

1°. de algemeene bepalingen van wetgeving voor Neêrlandsch- Indië..Waartoe deze algemeene bepalingen vertaald, indien men niet dacht, dat de geheele Europesche wetgeving voor eene vertaling in het Javaansch vatbaar was ? 2". het regle- ment op de regterlijke organisatie en het beleid der justitie in Neêrlandsch-Indië. Waarom ook die artikels,

welke alleen op Europesche regterlijke ambtenaren betrek- king hebben, in het Javaansch vertaald? en 3°. het regle- ment op de uitoefening der politie, de burgerlijke regts- pleging en de strafvordering onder de inlanders en de daarmee gelijkgestelde personen op Java en Madura. — Degeen, die de vertaling bezorgd heeft, is de heer C. E.

WINTER SR., translateur voor de Javaansche taal te Soerakarta, die door zijne talrijke kostbare bouwstoffen, om de Javaansche taal wetenschappelijk te beoefenen, getoond heeft de man te zijn, die het best in JNTeêrlandsch-Indië dat werk zou verrigt hebben, indien het te doen was:

Impossibilium nulla est obligatio. Ik zal trachten te be- wijzen, dat het nu nog onmogelijk is Europesche wets- bepalingen in de Javaansche taal over te brengen, en mij

(20)

— 16 —

daarbij niet alleen tot bespiegelingen beperken, maar daar- toe ook de zoo even vermelde vertaling zelve aanwenden.

De Javaansche taal is daartoe nu nog niet geschikt. De Hoogleeraar T. BOOKDA, de man, wiens oordeel in der- gelijke zaken door allen als afdoende wordt beschouwd, zegt in zijn Javaansche Spraakkunst, § 2: //De aard of het karakter van een taal heeft zijn oorzaak in den aard of het karakter van het volk, waarbij zich die taal ont- wikkeld heeft. Zoo heeft dan ook in de Javaansche taal, die groote rijkdom aan woorden daarin een voorname oorzaak, dat het den Javaan, bij een groote mate van ontwikkeling en beschaving, toch ontbreekt aan zin voor het- algemeene, zoodat hij, zonder het meer algemeene in het bijzondere op te merken en in algemeene begrippen onder algemeene termen zamen te vatten, alleen het meer bijzondere met verschillende benamingen bestempelt. Zoo heeft bijv. de Javaansche taal geen algemeen woord voor dragen, maar bijzondere bewoordingen voor op den rug dragen, op het koof d dragen, op de armen dragen, op de hand dragen, met zijn velen dragen, en nog andere meer." Stelt men nu hier tegenover, dat het Europesehe regt niets anders is dan het algemeene opgemerkt in het bijzondere, d. i.

uit een onderlinge vergelijking van een menigte gelijksoor- tige gevallen, datgeen opgemaakt, wat aan allen gemeen is, en dit tot algemeenen regel verheven —> dan heeft men zeker verder geen betoog noodig, dat cle Javaansche taal nu nog niet geschikt is, om daarin Europesehe wets- bepalingen over te brengen. Evenwel zal ik het bewijs voor het gezegde trachten te leveren uit de vertaling van den heer W I N T E E ; ik ga daartoe des te eer over, omdat men het er voor houden moet, dat, zoo deze bekwame

(21)

17 _

m a n , door bekwame Europeanen bijgesatan, de Europesche wet niet vertalen k a n , zulk een vertaling nu ondoenlijk is. N a het zoo even vermelde zal het geene verwondering baren, dat er in het Javaansch geen woord is om alge- meen uit te drukken, en zoo levert de eerste volzin van de eerste wet reeds het bewijs, dat de Europesche wets- bepalingen niet in het Javaansch kunnen overgebragt worden.

Algemeene bepalingen van wetgeving voor Nederlandsch- Indië, is vertaald door schriftelijke bepalingen, rigtsnoeren voor het regt van Nederlandsch-Indië', alsof bepalingen,

gemeen aan de geheele wetgeving van Neêrlandsch-Indië, hetzelfde is als bepalingen, waarnaar het regt van Neêr- landsch-Indië geregeld wordt. Authentieke akte, wordt vertaald door geschrift, gemaakt door een notaris, alsof zulk een akte alleen door een notaris kan worden gemaakt.

Iemand, tegen wien lijfsdwang is ten uitvoer gelegd, wordt vertaald door gevangen gezet wegens schulden, alsof er geen lijfsdwang kan worden opgelegd om andere redenen, dan schulden. Voor van regtswege, wordt een woord ge- b r u i k t , dat stellig, zeker, beteekent, alsof daarbij zekerheid of onzekerheid te pas kwam. Be in kracht van geioijsde overgegane veroordeeling, schijnt zelfs niet omschreven te kunnen worden, want de heer W I N TE B, spreekt alleen van de veroordeeling. De woorden bloedverwantschap en zwa- gerschap worden omschreven; de berekening daarvan in graden kan in het Javaansch niet geschieden; alle perso- nen, die binnen een genoemden graad vallen, moeten op- gesomd worden. Openbaar Ministerie is niet terug te geven; het wordt altijd de bezigheden van een fiscaal, of van fiscalen (officieren van justitie). Honderde dergelijke voorbeelden zou ik nog kunnen aanhalen, maar zij zijn

(22)

— 1 8 -

te veel om hier op te sommen. Wil men voorbeelden, hoe weinig de artikels van onze wetgeving in hun ge- heel in het Javaansch over te brengen zijn, art. 2 van de Algem. Bep. van Wetg. van Ned.-Indië zal dit voldoende aantoonen. Dat artikel luidt: //De wet verbindt alleen voor het toekomende, en heeft geene terugwerkende kracht;" in het Javaansch: De wet is slechts toepasselijk op iets dat gedaan zal worden, en vernietigt niet de kracht van de oude wet, die al toegepast is op iets, dat gedaan is, alsof het vigeren van de wet afhing van het al of niet toegepast zijn, en alsof zij de kracht van de oude wet vernietigde, als deze nog niet toegepast is. Blijkens den titel, aan deze vertaling gegeven, is zij vervaardigd om den Javaan behulpzaam te zijn in het leeren kennen van de wet; maar het is van algemeene bekendheid, dat de Javaan geen liefhebber van lezen is, en dat degenen, die lezen kunnen, het alleen gebruiken om 's nachts de oogen open te houden, als zij, beducht voor dieven, waken willen.

Zullen zij ooit een boek in de hand nemen, dat, zoo zij er iets van begrijpen, hun dadelijk moet blijken lijnregt in strijd te zijn met hunne godsdienstige wetten, instellin- gen en gebruiken? Of verschillen deze niet zoo zeer in oorsprong, vorm en inhoud van ons regt, dat de openbare strijd tusschen beiden terstond in het oog moet vallen?

Maar ik behoef hiervan niets meer te zeggen, daar deze opmerking reeds herhaaldelijk is gemaakt. Is dan de Ja- vaansche vertaling van de Europesche wetten een boek voor den Javaan, dat hij uit liefhebberij moet lezen ? Na hetgeen ik zoo even heb doen opmerken, valt daaraan niet te denken.

Moet die vertaling dan het middel voor den Javaan zijn, om de wet te leeren kennen, waaraan men hem

(23)

— 19 —

dreigt te onderwerpen? Waarlijk, zoolang de Javaan over 't algemeen niet lezen en schrijven t a n , en toegerust is met die kennis, welke men tegenwoordig voor een mensch teregt onmisbaar rekent, zoolang (spreekt het niet van zelf?) zal het een ijdel en gevaarlijk streven zijn hem een beschaving op te dringen, waaraan hij niet alleen nog geen behoefte gevoelt, maar waarvoor hij zelfs nu nog niet vatbaar is 1).

Welke bepalingen van de Europesche wetboeken kunnen vatbaar zijn om op de inlandsche bevolking te worden toegepast ?

Verder spreekt art. 71 van de gevallen, waarin inlan- ders zich vrijwillig hebben onderworpen aan het voor de Europeanen vastgestelde burgerlijke en handelsregt. Het algemeene in deze woorden geeft, zelfs met het oog op art. 13 van de Algem. Bep. van Wetg. van Ned.-Indië aanleiding om te kunnen vragen, of de inlander daaruit niet het regt kan ontkenen, om zich uit de klasse van Inlanders in die van Europeanen te verplaatsen ? Dit zal men toch wel niet wenschelijk rekenen wegens de schromelijke gevolgen, die daaraan noodzakelijk verbonden zijn. Ook blijkt het, dat de bedoeling van den wetgever is, dat zulk een vrij- willige onderwerping zou kunnen plaats hebben bij elk regtsgeding, en wanneer een inlander met een Europeaan een regtshandeling aangaat, en deze laatste zich tegen alle

1) Het behoeft misschien zelfs niet opgemerkt (e worden, dat de Maleische taal, nog minder dan de Javaansche, geschikt is om daarin Europesche wetten over te brengen.

(24)

- W —

mogelijke moeijelijkheden wil vrijwaren, den inlander voor- stelt om zich aan liet Europesche regt te onderwerpen.

Maar moest dit niet uitdrukkelijk in het artikel worden gezegd? Voorts bestaat er volgens de Indische wetgeving, art. 15, van de Bep. omtrent de invoering van enz. een onder- ping aan het Europesche regt, die men wel niet vrijwillig kan noemen; //Personen behoorende tot de inlandsche of daarmede gelijkgestelde bevolking zullen met Europeanen of daarmede gelijkgestelde personen in het huwelijk mogen treden, mits zij zich vooraf hebben onderworpen aan de geheele Europesche wetgeving aangaande het burgerlijk en het handelsregt." Moest van deze onderwerping in art. 71 ook niet melding gemaakt worden? Welk regt bestaat er voor de regtshandelingen tusschen Europeanen en Inlan- ders, wanneer deze laatsten zich niet vrijwillig of op een andere wijs hebben onderworpen aan het Europesche regt r is men billijk, wanneer men dan het Europesche regt toepast?

Over het strafregt, dat er voor inlanders en daarmede gelijkgestelde personen zal geproken worden, wordt in art.

71 niets gezegd. Met het oog op art. 25 van de Algem. Bep.

van Wetgev. van Ned.-Indië, waarbij is aangenomen , dat de Inlanders naar de inlandsche wetten gestraft zal worden, wanneer het geene misdrijven of overtredingen geldt, ter zake waarvan zij aan de Europesche strafbepalingen zijn onderworpen, was dit misschien wenschelijk.

4-s;>»t3o.—

(25)

~*«nriWUU\fUljVuw* -

In plaats van art. 7 1 , zou men, naar mijn bescheiden oordeel, ongeveer het volgende kunnen voorstellen.

Het burgerlijk regt, het handelsregt en het straf- regt voor Europeanen is vervat in wetboeken en algemeene verordeningen, door den Koning vastgesteld of goedge- keurd, zooveel mogelijk overeenkomende met die, welke in Nederland bestaan.

De regtstoestaüd van de met Europeanen gelijkgestelde personen is in elk opzigt gelijk aan dien van de Europea- nen, behoudens de bij algemeene verordening vast te stellen uitzonderingen.

Algemeene verordeningen stellen het regt vast, dat er over inlanders zal gesproken worden. Deze verordeningen kunnen gewijzigd worden voor verschillende gedeelten van Neêrlandsch-Indië. Als regel moet daarin zijn aangenomen, dat de inlander zooveel mogelijk onderworpen is aan zijn godsdienstige wetten, instellingen en gebruiken.

Voor de met inlanders gelijkgestelde personen zullen algemeene verordeningen bepalen, welk regt op hen toe- passelijk is. Zij blijven zooveel mogelijk aan hun eigen wetten onderworpen.

Bij algemeene verordeningen wordt vastgesteld welk re^t

(26)

— 22 —

er zal gesproken worden in geschillen over regtsliandelin- gen, tusschen Europeanen en Inlanders aangegaan.

In geschillen tusschen Europeanen en met Inlanders ge- lijkgestelden wordt de Europesche wetgeving toegepast.

Het regt voor de Inlanders, zooals het bij de algemeene verordeningen is vastgesteld, zal worden toegepast in ge- schillen tusschen de Inlanders en de met dezen gelijk- gestelden.

Om de moeijelijkheden, op blz. 19 aangewezen, te voor- komen, moeten de met Europeanen gelijkgestelden aan hetzelfde regt als de Europeanen in elk opzigt, d. i., ten opzigte van het burgerlijk en het handelsregt, de regts- en strafvordering en het strafregt, onderworpen zijn. Het is evenwel mogelijk dat er voor de christelijke inlanders op Java, in deMolukken, of elders, eenige wijzigingen in dat regt moeten gebragt worden; om dit te veroorloven dienen de woorden: behoudens de bij algemeene verorde- ning vast te stellen uitzonderingen.

Het wenschelijke, dat-er voor de Inlanders ook een beschreven regt *) besta, behoeft geen betoog: de noodza- kelijkheid daarvan blijkt na het boven behandelde; want welke bepalingen men ook zou maken, voor dat het regt zelf beschreven is, zij moeten daarop neerkomen, dat aan den Inlandschen regter en de administrative ambtenaren

1) Met beschreven regt wordt volstrekt niet bedoeld codificatie, maar alleen het inlandsch regt en de adat op schrift gebragt.

(27)

_ 25 —

'wordt overgelaten te doen wat zij goedvinden. Maar de mogelijkheid om dat regt te beschrijven — bestaat zij er ? In vele zaken beroept men zich op de onmogelijkheid om de zeden en gewoonten der Inlanders, de adat, dat onbeschreven regt, op schrift te brengen; wat daarvan ook is, wil ik in 't midden laten, maar voor het regtswezen bestaat er niet alleen geen onmogelijkheid, maar zelfs geen zwaar wegende mocijelijkheid. De Oost-Indische compagnie, wier voornaamste belang dat van den handel was, deed het;

zon men nu, nadat de belangen van de Nederlanders in Neêrlandsch-Indië zich niet alleen tot materiële belangen bepalen, nadat men uit de regelmatige werking van een wetgeving zooveel hulpmiddelen kan putten, nadat de we- tenschappelijke beschouwingen van liet inlandsen regt zoo krachtdadig zijn ondersteund en voortgezet, — zou men het nu niet kunnen? Of is het te ontkennen, dat de Be- gering toont krachtdadig te zullen zorgen voor onder- wijs en opvoeding van de Javanen? Of kan het worden tegengesproken, dat er Javaausche wetboeken zijn in 't licht gegeven , dat er nog talrijke zijn bestudeerd en voor de pers worden gereed gemaakt? Of levert de werking van de wetgeving geen voldoende hulpmiddelen ? Deze vragen zullen wel niet ontkennend kunnen beantwoord worden. De laatste vraag echter, die als zeer belangrijk moet beschouwd worden, zal ik trachten te beantwoorden. Men behoeft slechts de vonnissen, die door den wereldlijken en geestelijken regter van de Javanen gedurende een gegeven tijdsverloop geslagen zijn , bij elkander te brengen en men zal dan bovendien toegerust met een wetenschappelijke kennis van het inlandsch regt, in staat zijn dat regt te beschrijven.

De wereldlijke regters van de Javanen hebben zitting in

(28)

— 24 -

districts- en regentschapsgeregten, in landraden en regt- banken van omgang ; de geestelijke regters in de priester- raden (Soerambi). Art. 99 van het regiem, op de uitoefening van politie, enz., schrijft het districtshoofd voor, dat hij van zijne uitspraken naauwkeurig aanteekening moet houden in een register, en daarvan alle veertien dagen een afschrift aan den regent moet zenden, die het vervolgens aan den resident moet aanbieden. Art. 119 van hetzelfde reglement geeft een dergelijk, maar nog uitvoeriger bevel dienaangaande aan den regent. Dat er bij de inlandsche regtbanken, wier presidenten en griffiers Europeanen zijn (landraden en regt- banken van omgang), registers van de geslagen vonnissen gehouden worden, zal men wel niet behoeven aan te too- nen; maar zelfs moet, wat de landraden aangaat, de aan- dacht gevestigd worden op de notulen of processen-verbaal van de teregtzittingen, waarin, volgens art. 7 E. O., de inhoud der uitgebragte adviezen (van de inlandsche advi- seurs) moet worden opgenomen. Voor den geestelijken regter (priesterraad) is de zaak wat moeijelijker; want uit een vriendelijke mededeeling van den heer C. E W I N T E K S E . ,

te Soerakarta, weet ik, clat de Soerambi geen registers van de geslagen vonnissen houdt, en dit zal ook wel in alle residentiën met de priesterraden, die in alles overeenko- men met den Soerambi te Soerakarta, het geval zijn. Even- wel kan, volgens art. 8 al. 2. E. O., de uitvoering van de uitspraken der priesterraden, indien zij niet vrijwillig ge- schiedt, niet anders plaats hebben dan langs den gewonen weg van regten, en na executoir-verklaring door het hoogste inlandsche regterlijke collegie: dit gemis aan registers bij de priesterraden kan dus vergoed worden door een verza- meling van deze executoir-verklaringen door de landraden,

(29)

— 2 5

en men heeft elan tegelijk een middel, om de jurisdictie van de priesterraden zelven wat beter te bepalen, dan tot nog toe is geschied (bieb. 14). Ka de aanwijzing der hulp- middelen , die ten dienste staan om het inlandsen regt te beschrijven, moet i t (misschien overtollig) nog doen opmer- ken, dat het volstrekt mijn bedoeling niet is, 'om de aldus zamen te stellen algemeene verordening een vorm te geven, die overeenkomt met dien van onze wetboeken, maar dat ook daarin, even als in den inhoud, de gewoonte van de Inlanders zal moeten gevolgd worden.

Deze algemeene verordening moet zoo veel mogelijk het inlandsen regt zuiver in zich bevatten, en alleen dan daar- van afwijken, wanneer zijn bepalingen, om de een of andere reden door beteren kunnen worden vervangen, bijv. in het strafregt, het afkappen van handen en voeten, het af- snijden van neus en ooren. Het inlandsch regt zal in 't algemeen moeten worden beschreven, en de gelegenheid zal moeten bestaan om in deze algemeene beschrijving wijzigingen te brengen, indien dit door plaatselijke om- standigheden mögt gevorderd worden. Welke voordeden er aan een bepaling als de door mij voorgestelde verbon- den zijn, boven de tot nog toe in Neêrlandsch-Indië bestaande, wil ik niet uit een zetten, omdat zij eenieder terstond in 't oog zullen vallen. Slechts wil ik wijzen op de bekendheid en zekerheid van het regt, die daaruit zullen ontstaan, zeker een zeer gewenschte zaak, wanneer deregt- spraak aan Inlanders en administrative ambtenaren moet worden toevertrouwd, van wie men in billijkheid niet vor- deren kan, clat zij altijd volledig bekend zijn met de bepalingen van zulk een vreemd regt.

(30)

— 26 —

i)e voorgestelde bepaling voor de met inlanders gelijk- gestelde personen berust op gronden, gelijk aan die, waarop de bepaling voor Inlanders is voorgesteld.

De algemeene verordening, die het regt zal vaststellen, voor regtsliandelingen tusschen Europeanen en Inlanders, kan, dunkt mij , geen onoverkomelijke moeijelijklieden ver- oorzaken ; want zij zal voornamelijk liet huwelijk en de verbincltenisse.il, onderling aangegaan, moeten regelen.

Voorliet huwelijk zou men een bepaling, ongeveer gelijk aan de bestaande, kunnen vaststellen. Voor verbindtenissen zou men bijv. als regel kunnen aannemen, dat van bepaalde overeenkomsten een authentieke of onderhandsche akte zal moeten worden opgemaakt, die de aangegane overeen- komst naauwkeurig zal beschrijven, en waarop de regter, bij geschil, uitspraak zal doen, alleen lettende op de be- doeling van partijen: en dat bij andere overeenkomsten of bij andere verbindtenissen de regters, zoo er tusschen par- tijen geschil bestaat, als scheidsmannen zullen uitspraak doen, waarbij dan ondersteld wordt, dat aan die regters de bevoegdheid is toegekend , om als goede mannen naar bil- lijkheid te oordeeleu. Misschien zou er nog iets anders, verkieslijk boven dit voorgestelde middel, te vinden zijn.—

Door een dergelijke bepaling voorkomt men de verschil- lende moeijelijklieden, die aan een vrijwillige of andere onderwerping van de Inlanders aan het Europesche regt verbonden zijn.

De met Inlanders gelijk gestelde personen zijn vreem

(31)

— 27 —

delingen in Neêrlandsch Indië. Even goed als zij genood- zaakt zijn de taal te leeren van degenen, met wie zij willen omgaan, zoo kunnen zij ook door den wetgever genoodzaakt worden , zich bekend te maken met den regts- toestand van hen, met wie zij in aanraking willen komen.

Deze beschouwing wettigt, dunkt mij, de voorgestelde bepalingen.

(32)

* : " '

(33)
(34)
(35)

I

- *

(36)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ik onderzoek welke interventies ik als leerkracht kan hanteren bij jonge kinderen (4 tot 6 jaar) met faalangst omdat ik wil weten wat de juiste aanpak is als een leerling

Gelet op de overweldigende steun voor de schikking en het zeer beperkte aantal opt-out kennisgevingen dat tot dusver ontvangen werd, heeft de raad van bestuur van Ageas tijdens

Zo staat de rest- stroom van een nabijgelegen bedrijf dat pvc transportbanden produceert aan de basis van de Recycle Boomband en gebruikt Hakvoort zijn eigen restproducten, zoals

Het in oude luister herstellen van de Bosbeek en de Nijlandsloop op het GGZ-terrein is een geweldig streven, maar dit zou ten koste kunnen gaan van drie monumentale bomen (twee

Bij Sorbus is dat niet anders, en zeker de helft van deze makkers kan rechtstreeks naar de stookhoop.’ Het mooie, veelvuldig oranjekleurige hout brandt fantastisch, maar is ook

Deze woorden schijnen evenwel te strijden met hetgeen do Regering gezegd heeft op het 9 7 ^ arlikel(105 nieuw) in do Memorie van toelichting op het onderhavige wels-ont-

Wanneer de begrafenis des avonds plaats heeft, kan het dubbele van deze sommen in rekening worden gebragt. Onder de betaling voor het vóór een lijk uitgaan in een wagen, is

‘Vaak niet. In mijn gesprekken met 75­plussers was het opvallend dat zij amper het woord “dood” in