• No results found

Vraag nr. 439 van 9 maart 2005 van mevrouw HILDE CREVITS

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vraag nr. 439 van 9 maart 2005 van mevrouw HILDE CREVITS"

Copied!
4
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vraag nr. 439 van 9 maart 2005

van mevrouw HILDE CREVITS

Mestdecreet – Niet-bewezcn mestafzet

Producenten van mest moeten administratieve geldboetes betalen voor elke kilogram stikstof en difos-forpentoxide die in een bepaald jaar volgens de Mestbank niet correct, volgens de normen van het mestdecreet en zijn uitvoeringsbesluiten, zijn afgezet.

Nu blijkt het in sommige gevallen onmogelijk om die normen te respecteren, omdat de verhouding tussen stikstof en fosfor in de wettelijk vastgelegde verhoudingen niet klopt met de feitelijke verhou-dingen.

Het komt erop neer dat volgens de wettelijke normen er tegenover 1 kg difosforpentoxide in een bepaalde hoeveelheid mest 2,1 kg stikstof in dezelfde hoeveelheid mest staat. In de realiteit blijkt er maar 1,7 kg a 1,8 kg stikstof aanwezig te zijn tegenover 1 kg difosforpentoxide. Zo blijkt uit de gemiddelde analyses van de bodemkundige dienst van België, zoals die ook door de Mestbank worden erkend.

Dit betekent dat, wanneer de boer 1 kg difosfor-pentoxide heeft gespreid op eigen akkers of op akkers van andere boeren, hij dan in realiteit ook maar 1,7 kg stikstof heeft gespreid of verwerkt, terwijl hij volgens de wettelijke normen nog 0,4 kg stikstof extra moet verspreiden.

Omdat er geen afzetdocumenten moeten worden opgemaakt voor het spreiden van mest op eigen gronden, geeft dit weinig problemen voor boeren die al hun mest op eigen gronden kunnen afzetten. De discrepantie komt niet aan het licht. Anders is het echter wanneer producenten van mest de mest bij derden-afnemers op akkers moeten uitspreiden. Ofwel gebruikt de producent in dat geval de wet-telijke normen naar samenstelling van mest op zijn afzetdocumenten, maar dan levert hij in realiteit bij de afnemer eigenlijk minder kg stikstof dan er vermeld staat op de documenten. Ofwel vult hij op de afzetdocumenten de werkelijke samenstelling van de mest in, maar dan zal zijn mestbalans niet kloppen.

De boer moet dus kiezen tussen het bedriegen van zijn afnemer omtrent de samenstelling van de mest en het lopen van een risico op superheffingen als men na controle enkele jaren teruggaat.

Elke beoordelende instantie stelt niets anders te kunnen dan de wet toe te passen en veroordeelt de producent van mest tot het betalen van de heel hoge heffingen, maar anderzijds wordt de produ-cent op die manier op een niet-correcte wijze heel zwaar beboet.

Erkent de minister dit probleem en hoe wil hij dit aanpakken ?

En wat gebeurt er dan met alle bezwaarschriften en procedures die lopende zijn bij de Vlaamse Landmaatschappij en voor de rechtbanken ? Antwoord

Het is voor iedereen duidelijk die met de materie vertrouwd is, dat we hier inderdaad niet met een exacte boekhoudkundige berekening bezig zijn. Voor de bepaling van een mestbalans moet inderdaad met een mogelijke foutenmarge rekening gehouden worden. In realiteit zal een mestbalans quasi nooit exact kloppen. Bij de beoordeling van een mestbalans wordt in praktijk dan ook steeds rekening gehouden met mogelijke foutenmarges en afwijkingen.

Anderzijds zou, los van deze mogelijke afwijking, de balans voor fosfaat in principe ongeveer moeten kloppen. Maar zoals u zelf aanhaalt in uw verhaal klopt dit zeker niet voor stikstof, gelet op de ver-vluchtiging van stikstof onder de vorm van ammo-niak, tijdens de bewaring van de dierlijke mest tussen productie en gebruik ervan. Met betrekking tot het element stikstof (N) werd daarom vanaf productiejaar 2000 decretaal 15 % vervluchtiging in rekening gebracht voor de uitscheidingscijfers van de verschillende diercategorieën.

(2)

U haalt aan dat volgens de wettelijke normen de verhouding N op P2O5 2,1 zou bedragen in een bepaalde mestsoort, terwijl dit in realiteit maar 1,7 a 1,8 zou bedragen en hierdoor de boer een extra hoeveelheid N dient te verspreiden via bemesting. Omtrent de door u gestelde wettelijke verhouding van 2,1 (N/P2O5) wil ik opmerken dat dit voor elke mestsoort anders is en er slechts enkel mestsoorten zijn die inderdaad aan dit criterium voldoen. Dit is het geval bij mengmest en vaste mest van runde-ren, mengmest van mestkalverunde-ren, vaste mest van schapen en alle giersoorten, dewelke uiteraard veel armer zijn aan fosfaat. Voor alle overige mestsoor-ten is de verhouding N op P2O5 dus lager dan het door u voorgestelde getal van 2,1.

Wat betreft bijvoorbeeld het courante gebruik van varkensmengmest komt de verhouding N/P2O5 overeen met de volgens u werkelijke verhouding (1,7 a 1,8). In het geval laag-fosfor-voeder of brij-bakvoedering wordt gebruikt, ligt de verhouding iets hoger dan zonder dit voeder te gebruiken, vermits de voedersamenstelling werd gewijzigd. Het gebruik van laag-fosfor-voeder is immers een toepassing van één van de peilers van het huidige mestbeleid met name de aanpak aan de bron, waarbij door het gebruik van betere voedertech-nieken en efficiëntere, eiwitarme en fosforarme voeders en via het beredeneerd voederen via het bijhouden van mestuitscheidingsbalansen, de druk op het milieu van de elementen P2O5 en N ver-kleind kan worden.

Voor de varkens, het rundvee en de kippen kan de landbouwer de keuze maken om de forfaitaire productiecijfers te gebruiken of de reële fosfor- en stikstofverliezen in rekening te brengen via de mestuitscheidingsbalans. De landbouwer heeft de mogelijkheid om de mestuitscheidingsbalans van zowel het subtype 'veevoederconvenant', als van het subtype 'regressierecht' en het subtype 'andere voeder- en exploitatietechniek' te gebruiken. Voorts kan ik u melden dat de "wettelijke normen" waarvan u spreekt richtinggevende cijfers zijn en bijgevolg decretaal niet vastgelegd werden. Elke landbouwer kan, mits het zelf laten analyseren van de dierlijke mest op zijn bedrijf, van deze cijfers steeds afwijken.

De richtinggevende cijfers worden alleen gebruikt indien de landbouwers niet zelf de samenstelling

opgeven. Ze zijn opgesteld op basis van een groot aantal analyses.

Het decretaal vastleggen van een bepaalde waarde van fosfaat en stikstof in dierlijke mest zou immers slechter zijn, dan de huidige manier van werken. De samenstelling van de dierlijke mest wordt immers door heel wat andere factoren beïnvloed die sterk bedrijfsgebonden zijn, denk bijvoorbeeld aan het gebruik van water, de hoeveelheid strooisel die gebruikt wordt in ingestrooide stallen. De land-bouwer heeft hier zelf de maximale vrijheid om de juiste waarden aan te geven.

De Mestbank raadt dus aan om stalen te laten nemen van de eigen mest om de juiste samenstel-ling te leren kennen. De landbouwer dient de beko-men analyseresultaten dan te vermelden op alle mestafzetdocumenten zodat zijn mestafzet correc-ter kan bewezen worden.

Veel landbouwers zien hier echter tegen op omdat het laten analyseren van mest geld kost.

Door de mest af te voeren op basis van de forfai-taire cijfers i.p.v. de werkelijke inhoudscijfers, kun-nen immers, in geval de werkelijke inhoud aan P205 en N lager is, zowel de eigen gronden als die van de ontvanger mogelijks worden overbemest.

Ik dien op te merken dat het voor de Mestbank onmogelijk is om de bemesting van de percelen in het lopende jaar op te volgen en op het moment van de mestafname in te grijpen indien de gronden overbemest zouden worden.

(3)

Hieruit volgt dat de Mestbank slechts uitspraak kan doen over de milieubalans na de bemesting van het voorbije productiejaar.

Het blijft met andere woorden de verantwoorde-lijkheid van de landbouwer zelf om de hoeveelheid mest die hij aanvaardt, te beperken, daar enkel hij, en niet de Mestbank, in het jaar zelf, over de volle-dige gegevens beschikt om de toegelaten bemesting te bepalen. Ook al voert de producent de mest niet zelf af, toch is hij verantwoordelijk voor deafzet van de mest. Hij is verantwoordelijk voor alles wat er gebeurt op zijn bedrijf en moet hierop toezien. In eerste instantie wil dit zeggen dat hij mestafzet-documenten dient na te kijken op hun juistheid en via eigen berekeningen dient na te gaan hoeveel mest hij jaarlijks dient af te zetten opdat zijn mest-balans negatief zou blijven.

Indien de aanbieder van de mest via analyses de werkelijke samenstelling vermeldt op zijn afzetdo-cumenten dan zal zijn mestafzet correcter kunnen bewezen worden en zal hij ook een beter inzicht krijgen in hetgeen hij op eigen gronden nog zou kunnen bemesten. Ik ben het met u dus niet eens indien u beweert dat de mestbalans niet meer zou kloppen als men de mest via de werkelijke samen-stelling zou afzetten.

Ook uw bewering alsof de producent-aanbieder bij het gebruik van de forfaitaire samenstellings-cijfers (richtwaarden) zijn afnemers zou bedriegen, verrast mij ten zeerste. Ik denk integendeel dat de meeste landbouwers de moeite doen om hun mest-afzet correct te laten uitvoeren en zou zeker niet durven spreken van bedrieglijke praktijken ten aanzien van de afnemers van de mest.

Op terrein wordt echter vastgesteld dat de mest-balans niet klopt omdat de betrokken landbouwer ofwel het overschot van de geproduceerde mest niet (volledig) heeft afgevoerd en dus zijn eigen gronden heeft overbemest ofwel veel meer dier-lijke mest, andere meststoffen en/of chemische meststoffen heeft gebruikt dan hij mag gebruiken volgens de bemestingsnormen. Tot mijn spijt moet ik vaststellen dat deze situaties nog steeds voorko-men.

Dit heeft dus niets te maken met eventuele theo-retisch verkeerde berekeningen, doch met het feit dat de betrokken landbouwer de code van goede landbouwpraktijk en de bemestingsregels niet

cor-rect toepast. In een aantal gevallen gebeurt dit uit 'onwetendheid' omdat hij de regels onvoldoende kent, maar in andere gevallen wordt vastgesteld dat er (om diverse redenen) bewust overbemest wordt. De landbouwer dient dus de wetgeving die betrek-king heeft op zijn bedrijfsvoering te kennen. Hij kan zich altijd laten bijstaan door een vakorganisa-tie die hem kan begeleiden in zijn bedrijfsvoering. Ook de Mestbank kan hem de nodige informatie bezorgen. De Mestbank geeft al jaren via allerlei kanalen (voorlichtingsvergaderingen, mailings, de mestgids, mestbankinfo's, berichten in vakbladen, internet e.d.) gedetailleerde informatie over de bemestingsnormen, de uitrijbepalingen, richtwaar-den voor samenstelling van mest, de verschillende types mestuitscheidingsbalans enz. aan de land-bouwers. Deze sensibiliserende aanpak werkt en begint zijn vruchten af te werpen, maar toch blijkt dat deze boodschap niet iedereen bereikt.

Hoe ik dit wil aanpakken?

Met mogelijke problemen zoals het niet exact uit-komen van een mestbalans, wordt in de praktijk rekening gehouden, via het inbouwen van toleran-tiegrenzen waarbinnen de mestbalans mag afwij-ken. Daadwerkelijke overtredingen die aanleiding geven tot het niet kloppen van de mestbalans, moeten door de betrokkene uiteraard zelf voor-komen worden. Hierbij wil ik een initiatief van de Mestbank aanhalen waarbij in de loop van het jaar op basis van een aantal vaststellingen en progno-ses, landbouwers worden aangeschreven, om hen te wijzen op een mogelijke overschrijding van de mestbalans. Dit om hen nog meer bewust te maken van deze problematiek.

Ik heb de bedoeling om in de toekomst nog meer de nadruk te leggen op verdere sensibilisering en het voorkomen van dergelijke positieve mestbalan-sen. De Mestbank zal hier een ruime informatie-plicht hebben.

Wat betreft de bezwaarschriften en eventuele gerechtelijke procedures kan ik u het volgende melden.

(4)

Gezien de hoogte van de administratieve geld-boete is het aantal gerechtelijke vervolgingen eer-der beperkt. Het openbaar ministerie wordt op de hoogte gehouden van de oplegging van de boetes, zodat het kan oordelen of de boete volstaat of nog eventueel verdere stappen moeten ondernomen worden.

Bij een gebrekkige betaling van de administra-tieve geldboete wordt er een dwangbevel uitge-vaardigd. Binnen een termijn van 30 dagen na de betekening van het dwangbevel kan men dan bij gerechtsdeurwaardersexploot een met rede-nen omkleed verzet doen, houdende dagvaarding van het Vlaams Gewest bij de rechtbank van eer-ste aanleg te Brussel. Dit verzet schorst tevens de tenuitvoerlegging van het dwangbevel, (art. 28-29 Meststoffendecreet).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Om te bepalen wie in het buitengebied, zijnde het gebied dat nog niet is aangesloten op een waterzuiveringsinstallatie, verantwoordelijk is voor de uitbouw van de collectieve

Door het gewest wordt daarnaast, eveneens via Aquafin, geparticipeerd in gemeentelijke modelleringsstudies, telkens in verhouding tot het bovengemeentelijk aandeel in deze

De uit- eindelijke bedoeling van de minister is dankzij deze verlenging te zoeken naar een oplossing voor het zuidelijke gedeelte, tot er duidelijkheid is over zijn

Volgt de minister het ontwerpstreefbeeld van de afdeling Wegen en Verkeer West-Vlaanderen en zo ja, wordt er dan een oplossing uitgewerkt in het belang van de

Is er reeds zicht op de aanpak van de nieuwe databank, zodat de werking ervan succesvoller zou zijn dan deze van

Het vaderboekje was een uitgave van de cel Gelijke Kansen van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap voor de Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke

Wordt de kennisvoorsprong die Vlaanderen heeft en de internationale erkenning die Vlaanderen ervaart op het gebied van immuun- therapie met vaccin tegen hersentumoren vanuit

Adviesorganen – Man-vrouwsamenstelling Het decreet van 15 juli 1997 voorziet in de invoe- ring van een meer evenwichtige vertegenwoordi- ging van mannen en vrouwen in