• No results found

Pijlen en handen maken het makkelijk! Ingewikkeld?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Pijlen en handen maken het makkelijk! Ingewikkeld?"

Copied!
120
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ingewikkeld?

Pijlen en handen maken het makkelijk!

Een gebruikersstudie naar de invloed van handen en pijlen in medische

instructies van zelfzorgmiddelen.

Naam Carlijn Rozeman Studentnummer 2061821

E-mail c.m.rozeman@student.rug.nl Adres

Telefoon

Eerste docente dr. I. van der Sluis Tweede docente prof. dr. G. Redeker Inleverdatum 10 december 2015

(2)

VOORWOORD

Voor u ligt mijn masterscriptie, geschreven voor de masteropleiding Communicatiekunde van de opleiding Communicatie- en Informatie wetenschappen aan de Rijksuniversiteit te Groningen. In dit onderzoek is de effectiviteit van het gebruik van pijlen en handen in medische instructies van zelfzorgmiddelen onderzocht.

Mijn interesse binnen de studie is het grootst op het gebied van de gezondheids-communicatie. Tijdens het volgen van en effectiviteit van multimodale instructies. Ik wilde dit graag verder onderzoeken met het vak multimodale instructieve teksten ben ik erg enthousiast geworden over de vormgeving betrekking tot medische instructies. Ik heb tijdens mijn stage op de communicatieafdeling van de het Isala ziekenhuis in Zwolle, ervaren hoe belangrijk duidelijke medische instructies zijn. Tijdens het vak en tijdens deze scriptie, heb ik mij erg verdiept in het gebruik van handen en pijlen, in de afbeeldingen in medische instructies van zelfzorgmiddelen. Op dit gebied is al meer onderzoek gedaan, maar nooit eerder zijn de drie groepen (pijlen, handen, pijlen&handen) in één studie met elkaar vergeleken.

Naast Communicatie- en Informatiewetenschappen, heb ik kortgeleden mijn bachelor psychologie afgerond en start ik in februari met de master Ontwikkelingspsychologie. Deze twee vakgebieden hoop ik in de toekomst op een mooie manier te kunnen combineren. De afgelopen drie jaar heb ik veel kennis opgedaan op de verschillende gebieden binnen de communicatie, met name in de richting van gezondheidscommunicatie. Ik ben er van overtuigd dat ik deze kennis na de master absoluut ga toepassen.

Ik wil graag Ielka van der Sluis en Gisela Redeker bedanken voor de begeleiding tijdens het scriptieproces. Elk gesprek gaf mij telkens weer nieuwe inzichten en interessante ideeën om deze scriptie tot een zo goed mogelijk eindproduct te maken. Mijn vrienden en familie wil ik ook bedanken voor hun hulp tijdens het uitvoeren van het experiment. Ook wil ik alle respondenten bedanken voor hun medewerking want zonder hen had ik dit onderzoek niet kunnen doen.

Veel leesplezier!

Carlijn Rozeman

(3)

INHOUD

Voorwoord

1. Inleiding 5

1.1 Doel huidige studie 6

1.2 Opbouw onderzoek 7

2. Theoretisch kader 8

2.1 Instructieve teksten 8

2.1.1 Medische instructies 9

2.1.2 Multimodale instructieve teksten 10

2.2 Cognitieve verwerking van tekst en beeld 10

2.3 Beelden in medische instructies 11

2.3.1 Beweging 11 2.3.2 Pijlen 12 2.3.3 Handen 12 3. Onderzoeksopzet 13 3.1 Operationalisatie 13 3.2 Verwachtingen 14 4. Verkennend corpusonderzoek 15 4.1 Corpusverzameling en –samenstelling 15 4.1.1 Opbouw instructies 16 4.2 Methode 16 4.2.1 Pijlen 16 4.2.2 Handen 17 4.3 Resultaten 17

4.3.1 Functie & locatie pijlen 17

4.3.2 Functie & locatie handen 18

(4)

6. Resultaten 29 6.1 Begrip 29 6.1.1 Tijd 29 6.1.2 Accuraatheid 30 6.2 Uitvoerbaarheid 32 6.2.1 Evaluatie uitvoering 32 6.2.2 Bruikbaarheid instructie 33 6.3 Recall 33 6.3.1 Instructiegebruik 33

6.3.2 Herinnering pijlen & handen 34

(5)

1. INLEIDING

Iedereen kent het wel: je staat voor het schap met zelfzorgmiddelen in de drogisterij en twijfelt tussen het ene middel en het andere. Je hebt haast en hebt geen tijd om de verkopers te vragen, dus besluit je de informatie op de verpakking en bijsluiter te bekijken. Bij de ene instructie valt je oog op een aantal afbeeldingen die bij de ander ontbreken, de keus is snel gemaakt, dit kan je zelf ook!

Medische zelfzorgmiddelen zijn tegenwoordig overal te krijgen, zowel online als in de plaatselijke drogisterij. Zonder überhaupt medici te hebben gezien kan men een enkel zwachtelen, een brandwond behandelen, een teek verwijderen of oogdruppels toedienen. Dit allemaal dankzij de informatie en de instructie in de bijsluiter. Echter is uit onderzoek van TNS NIPO (2005) gebleken dat 43% van de 535 geïnterviewde consumenten, bij het eerste gebruik, bepaalde delen van de bijsluiter van medische zelfzorgmiddelen niet begrijpt.

In de maatschappij ligt steeds meer de nadruk op de zelfredzaamheid van de patiënt (Van den Brink-Muinen et al., 2004:29). Er wordt verwacht dat men niet met elke kleine klacht de huisarts bezoekt, maar eerst bij de drogisterij kijkt naar geschikte medicatie. Des te groter is het belang geworden van een duidelijke bijsluiter. Echter verschillen bijna alle bijsluiters van elkaar, dit laat zien dat de meningen over een ‘duidelijke’ medische instructie nogal uit elkaar liggen.

Medische instructies zijn vaak multimodale instructieve teksten. Een multimodale instructieve tekst (hierna: instructie) is een instructieve tekst waarin verschillende componenten zoals tekst en beeld met elkaar gecombineerd worden (van Hooijdonk & Spooren, 2011: 238-239). De instructies in bijsluiters worden doorgaans gelezen om een aantal acties uit te voeren, om zo een bepaald doel te bereiken. Het gaat hier bijna altijd om een ‘reading–to-do’ situatie (Sticht, 1985). Het doel is dat de gebruiker op de juiste manier het zelfzorgmiddel gaat gebruiken.

Uit verschillende onderzoeken blijkt dat afbeeldingen een erg belangrijke rol spelen in instructieve gezondheidsteksten. Afbeeldingen kunnen wanneer zij in overeenstemming zijn met de tekst, het begrip van de handelingen die uitgevoerd worden om een bepaald eindresultaat te bereiken vergroten (Houts, Doak, Doak & Loscalzo, 2006). In instructies wordt vaak gebruik gemaakt van iconische afbeeldingen (lichaamsdelen) en niet-iconische afbeeldingen (pijlen) om beweging aan te geven. Onderzoek van Hoogwegt, Maes & van Wijk (2009) heeft uitgewezen dat pijlen en handen ervoor zorgen dat de gebruiker de uit te voeren beweging, zoals het wassen van de handen, beter herkent.

(6)

pijl een richting aangeven, bijvoorbeeld een pijl die in een instructie aangeeft welke stappen op elkaar volgen. Daarnaast kan een pijl ook dienen om iets aan te wijzen.

Ook door middel van lichaamsdelen kan beweging worden weergegeven in afbeeldingen (McCloud, 2000 in: Hoogwegt et al., 2010). Vooral door het gebruik van handen wordt het voor de gebruiker makkelijker een mentale representatie te maken van de procedure (Parsons, 1987 in: Krull & Sharp, 2006:191). Uit het onderzoek van Hoogwegt, Maes & van Wijk (2009) blijkt dat het gebruik van pijlen in combinatie met handen resulteerde in een betere herkenning van beweging dan het gebruik van pijlen alleen.

Deze studie wil door middel van een verkennend corpusonderzoek en een gebruikersstudie bijdragen aan de bovenstaande theorieën over het gebruik van pijlen en handen in multimodale instructieve teksten. Aangezien het van groot belang is dat instructies van zelfzorgmiddelen begrijpelijk zijn voor iedere gebruiker, staan deze instructies centraal in dit onderzoek. Door middel van onderstaande onderzoeksvraag wordt het gebruik van pijlen en handen in medische instructies onderzocht.

1.1 Doel huidige studie

Deze studie zal deels voortbouwen op de studie van Hoogwegt et al. (2009). Waar in die studie het gebruik van pijlen en handen in slechts één afbeelding centraal staat, draait dit onderzoek om een combinatie van afbeeldingen die samen, in meerdere stappen, een handeling tonen. Ook worden in deze studie, in tegenstelling tot de studie van Hoogwegt et. al (2009) drie vormen van de instructie (pijlen, handen, pijlen&handen) direct met elkaar vergeleken. In dit onderzoek gaat het niet om de herkenning van beweging, maar om begrip, uitvoerbaarheid en recall van de handeling in de instructie. Herkenning van de beweging is wellicht wel een voorwaarde voor deze variabelen. Daarnaast wordt ook de aantrekkelijkheid van de instructie gemeten.

Er is in dit onderzoek gekozen voor een instructie over het inzwachtelen van een enkel. Aangezien handen nodig zijn bij het inzwachtelen van een enkel en het verband een bepaalde richting op moet draaien, zijn pijlen en handen mogelijk erg relevant in deze instructie. Dit onderzoek hoopt bij te dragen aan het ‘beste’ ontwerp van nieuwe medische instructies van zelfzorgmiddelen.

In hoeverre heeft het gebruik pijlen en/of handen in afbeeldingen in medische

instructies, invloed op begrip, uitvoerbaarheid, recall en aantrekkelijkheid van de

(7)

1.2 Opbouw scriptie

(8)

2. THEORETISCH KADER

In dit theoretisch kader zal allereerst de literatuur over instructieve teksten, medische instructies en multimodale instructieve teksten besproken worden. Vervolgens wordt ingegaan op de cognitieve verwerking van tekst en beeld. Daarna wordt er dieper ingegaan het gebruik van beelden in medische instructies. En als laatste wordt toegespitst op de onderzoeksvraag, met theorieën over het gebruik van pijlen en handen in afbeeldingen in procedurele instructies.

2.1 Instructieve teksten

Het woord instructieve teksten zegt het al, er wordt een instructie gegeven aan de gebruiker om een bepaald doel te bereiken. De kern van instructieve teksten wordt volgens Karreman en Steehouder (2000) gevormd door procedures. Er worden aanwijzingen gegeven voor reeksen van handelingen, die de gebruiker van de instructie moet uitvoeren om het doel te bereiken. Ook van Hooijdonk en Spooren (2011: 239) geven aan dat instructieve teksten worden gebruikt in reading-to-do situaties. Dit gaat om situaties waarin de gebruiker, met behulp van de instructie, handelingen moet uitvoeren om een bepaald doel te bereiken. Over de doelstelling van instructieve teksten zijn meerdere onderzoekers het eens: de gebruiker helpen bij het uitvoeren van een handeling. Dit wordt vaak gedaan door de handeling in een aantal stappen af te beelden; op deze manier is de procedurele informatie makkelijk te begrijpen voor de gebruiker (Krull & Sharp, 2006:189; Calliope, 2008; Merill, 1985).

Maes, Ummelen en Hoeken (1996) beschrijven in hun handboek over het samenstellen van instructieve teksten, dat het kenmerk van een instructieve tekst is dat het een ondersteunende functie heeft ten opzichte van de handeling. Volgens hen valt de effectiviteit van een instructie uiteen in verschillende constructen. Als eerste is de begrijpelijkheid van de instructie belangrijk. Gebruikers moeten de instructie goed kunnen begrijpen om de handeling juist uit te voeren. Ook een hoge uitvoerbaarheid van de instructie moet ertoe leiden dat de handelingen goed uitgevoerd kunnen worden. Daarnaast is de waardering van de instructie belangrijk: wanneer de instructie aantrekkelijker en duidelijker is, zal deze positiever gewaardeerd worden. Begrip, uitvoerbaarheid en aantrekkelijkheid worden ook in deze studie getoetst.

(9)

weergegeven. Een voorbeeld van zo’n instructieve tekst waar procedurele informatie vaak visueel wordt weergegeven, is een medische instructie in de bijsluiter van zelfzorgmiddelen.

2.1.1 Medische instructies

Medische instructies kunnen vele vormen aannemen. Zo zijn er instructies die slechts tekst of beelden bevatten, maar tegenwoordig komt vaak de combinatie van beide modaliteiten voor. Er is veel onderzoek gedaan naar de effectiviteit van medische instructies, maar minder naar het grafisch ontwerp (Kools, Van de Wiel, Robert, Ruiter & Kok, 2006:104). Onderzoek naar het ontwerp is juist van belang, aangezien de gebruiker slechts met de bijsluiter en zonder medici het middel gaat gebruiken. Het feit dat de medische instructies vaak extreem van elkaar verschillen duidt erop dat de ideeën over het ontwerp nogal uiteen liggen. Een kenmerk van medische instructies is, dat zij veelal procedurele informatie bevatten (Kools et al., 2005). Deze informatie laat de handeling stap voor stap zien. Volgens van Hooijdonk & Krahmer (2008) zijn procedurele handelingen lineair, de stappen volgen op elkaar, het doel van de instructie is niet alleen gericht op het begrijpen maar ook op het verkrijgen van bepaalde vaardigheden. Vaak is deze informatie zowel in tekst als in beeld zichtbaar gemaakt, zoals in Figuur 1. Figuur 1 laat een medische instructie over het zwachtelen van een enkel zien.

Figuur 1: Instructie zwachtelen van een enkel

(10)

studie bevat het instructieve gedeelte in alle gevallen afbeeldingen en tekst; een multimodale instructieve tekst (zie paragraaf 2.1.2). Figuur 1 geeft een voorbeeld van dergelijke instructies zoals in deze studie worden gebruikt. De focus ligt hierbij op de afbeeldingen.

2.1.2 Multimodale instructieve teksten

De mogelijkheden om tekst en beeld met elkaar te combineren, worden tegenwoordig steeds complexer. Tekst kan gecombineerd worden met foto’s of tekeningen maar ook met videobeelden (van Hooijdonk & Spooren, 2011). In medische instructies wordt steeds vaker een combinatie van tekst en beeld gebruikt om de handeling voor de gebruiker duidelijk te maken (Katz, Kripalani & Weiss, 2006:2392). Wanneer deze twee modi samen worden gepresenteerd, kan men spreken van een multimodale instructieve tekst. Maes, Ummelen en Hoeken (1996) benadrukken dat de gebruiker in staat moet zijn om een correcte mentale representatie van de instructie te maken. Visualisaties in de instructie maken dit proces makkelijker (Marcus, Cooper & Sweller, 1996).

Er zijn veel studies waarin onderzocht is hoe tekst en beeld zich tot elkaar verhouden in instructies en wanneer deze combinatie het meest effectief is. Volgens van Hooijdonk en Spooren (2011:238) kan de effectiviteit van beelden in handleidingen gedefinieerd worden als: “de mate waarin de gebruiker in staat is om de beschreven en gevisualiseerde acties uit te voeren”. Volgens van Hooijdonk en Krahmer (2005) heeft het samenspel tussen tekst en beeld een positief effect op het onthouden van de tekst. Ook het uitvoeren en leren van informatie over procedurele taken gaat met meer gemak wanneer beide modaliteiten in de instructie worden getoond (Hooijdonk & Krahmer, 2005: 76). Er zijn een aantal verklaringen voor het feit dat multimodale informatie resulteert in een beter begrip van de instructie dan unimodale informatie (Gibson, 1979). Deze verklaringen zijn veelal terug te voeren op de cognitieve verwerking van tekst en beeld.

2.2 Cognitieve verwerking van tekst en beeld

De effectiviteit van een multimodale instructieve tekst hangt mede af van de cognitieve verwerking van tekst en beeld. The Information Pickup Theory van Gibson (1979), stelt dat mensen zich tijdens het uitvoeren van een handeling, laten leiden door affordances in de afbeelding. Affordances zijn inferenties die opgeroepen worden door het waarnemen van bepaalde objecten of beelden; een voorbeeld hiervan zijn handen. Gibson adviseert om in instructieve teksten de objecten uit te beelden waarmee de handeling uitgevoerd moet worden.

(11)

handeling simultaan verwerkt worden; op deze manier wordt cognitieve overbelasting voorkomen (Sweller, 1994:1999). Ook kunnen beelden informatie op een beknopte manier weergeven, waardoor de cognitieve belasting ook vermindert. Ook uit de Dual Coding Theory van Paivio (Clark & Paivio, 1991) blijkt dat beelden in de tekst resulteren in een beter tekstbegrip. De verbale (tekst) en non-verbale (afbeeldingen) informatie wordt apart opgeslagen in het werkgeheugen, maar wordt vervolgens aan elkaar gekoppeld. Deze mentale representatie zorgt voor een groter tekstbegrip en het beter onthouden van de informatie.

2.3 Beelden in medische instructies

Uit onderzoek van Katz, Kripalani & Weiss (2006:2392) blijkt dat mensen informatie op basis van afbeeldingen prefereren boven informatie op basis van tekst. Het gebruik van afbeeldingen in instructies zorgt voor een hogere score op zowel de begrijpelijkheid, waardering als uitvoerbaarheid (Desloover, 2007:13). Ook uit het onderzoek van Houts et al. (2006:187) blijkt de toevoeging van afbeeldingen aan gesproken of geschreven medische instructies een positief effect te hebben. Het vergroot de aandacht van de patiënt voor de instructie, het begrip, de recall en het resulteert in een betere naleving van medische adviezen. Ook kwam uit dit onderzoek naar voren dat afbeeldingen in medische instructies beter geschikt zijn voor laag geletterden. In een onderzoek naar het gebruik van afbeeldingen in de instructie van een astma-inhaler zijn ook positieve effecten van het gebruik van afbeeldingen zichtbaar (Kools et al., 2006). Wanneer er beelden aan de instructie toegevoegd waren, werd de handeling beter onthouden en werd de taak sneller en accurater uitgevoerd (Kools et al., 2006; Katz et al., 2006:2393). Deze uitkomsten gelden zowel in een klinische als een huiskamer-setting. De afhankelijke variabelen uit bovenstaande onderzoeken, begrip, uitvoeringstijd en recall van de instructie, worden ook in deze scriptie getoetst.

Het onderzoek van Michas en Berry (2000) is in overeenstemming met de voorgaande studies (in: van Hooijdonk & Krahmer, 2006:76). Michas en Berry (2000) deden onderzoek naar verschillende combinaties van informatiemodaliteiten. Een instructie over het inzwachtelen van een hand werd in verschillende presentatievormen getoond. De proefpersonen bleken het best te presteren bij de instructie die zowel tekst als tekening bevatte. De huidige studie heeft een soortgelijk onderzoeksmateriaal, namelijk een instructie over het inzwachtelen van een enkel. Daarnaast worden ook in deze studie verschillende prestatievormen met elkaar vergeleken, alleen verschillen deze niet qua modaliteit maar door de aan- of afwezigheid van handen en pijlen.

2.3.1 Beweging

(12)

toegevoegd, die niet in real-life situaties van de afbeelding voorkomen. Het gaat hier om iconische afbeeldingen; bijvoorbeeld lichaamsdelen en niet-iconische afbeeldingen zoals pijlen. Door de toevoeging van bijvoorbeeld pijlen en handen in een medische instructie kan de bewegingen in afbeeldingen worden getoond.

2.3.2 Pijlen

Wanneer een beweging in een statische afbeelding expliciet gemaakt wordt, is het makkelijker om die beweging ook daadwerkelijk te herkennen als een beweging (Kools et al., 2006: 105). Pijlen zijn hulpmiddelen die een beweging in een afbeelding kunnen versterken (Hoogwegt, Maes & van Wijk, 2009:280). Heiser en Tversky (2006) onderzochten het gebruik van pijlen in diagrammen. Wanneer er pijlen aanwezig waren in het diagram omschreef de gebruiker vaker bewegingen dan bij afwezigheid van pijlen. Ook al is de setting van dit onderzoek minder relevant voor de huidige studie, de bewegingsherkenning door het gebruik van pijlen is wel opmerkelijk. Ook uit het onderzoek van Hoogwegt, Maes & van Wijk (2009) blijkt dat het gebruik van pijlen in instructies resulteert in een betere herkenning van beweging. Daarentegen blijkt de combinatie van pijlen&handen voor een significant betere herkenning van de beweging te zorgen dan alleen pijlen.

Krull & Sharp (2006:196) deden onderzoek naar het gebruik van tweedimensionale (plat) en driedimensionale pijlen (met schaduw) in procedurele instructies. Driedimensionale pijlen zorgden voor een kortere uitvoeringstijd en minder fouten in de uitvoering dan tweedimensionale pijlen. Krull & Sharp (2006) ontdekten dat mensen illustraties met pijlen tijdens het beschrijven van deze illustraties in verband brengen met lichaamsbewegingen. Zij hebben in hun onderzoek verder gewerkt met de combinatie van pijlen&handen.

2.3.3 Handen

(13)

3. ONDERZOEKSOPZET

3.1 Operationalisatie

De onderzoeksvraag luidt:

In hoeverre heeft het gebruik pijlen en/of handen in afbeeldingen in medische

instructies, invloed op begrip, uitvoerbaarheid, recall en aantrekkelijkheid van de

instructies?

Om een antwoord te kunnen geven op bovenstaande onderzoeksvraag, zal eerst onderzocht moeten worden hoe medische instructies in elkaar zitten. Er moet met name gekeken worden naar de toepassing van pijlen en handen in de afbeeldingen. Om deze reden is eerst een corpus samengesteld, deze zal in hoofdstuk 4 worden beschreven. Dit corpus bevat instructies waarin het zwachtelen van een lichaamsdeel centraal staat. Het corpus wordt geanalyseerd aan de hand van twee vragen over de afbeeldingen in de instructie:

1. Hoe worden pijlen gebruikt? 2. Hoe worden handen gebruikt?

Aan de hand van de uitkomsten van de corpusanalyse zijn drie instructies over het inzwachtelen van een enkel geselecteerd. De instructies bevatten in de basis handen en/of pijlen en worden ieder gemanipuleerd in drie vormen: pijlen, handen en pijlen&handen. De negen instructies worden in een pre-test getoetst. Uit de pre-test blijkt welk materiaal het meest geschikt is voor de gebruikersstudie. Dit wordt gedaan door de verwachting van de uitvoerbaarheid, recall en aantrekkelijkheid van de instructie te meten. Aangezien de onderzoeksvraag ook een aantal van deze variabelen bevat, dient de pre-test ook deels als basis voor een aantal hypothesen.

Vervolgens worden in de gebruikersstudie van één instructie de drie vormen (pijlen, handen, pijlen&handen) met elkaar vergeleken op basis van begrip, uitvoerbaarheid, recall en aantrekkelijkheid. Proefpersonen voeren eerst de instructie uit, dit wordt opgenomen op video. Ook vullen zij een survey in, deze wordt in hoofdstuk 5 besproken en is opgenomen in bijlage 3. Door observatie en analyse van de videobeelden wordt het begrip en de recall van de gebruiker geanalyseerd aan de hand van een observatieschema. De data over uitvoerbaarheid en aantrekkelijkheid van de instructie komt voort uit de items in de survey. In hoofdstuk 5 worden de methoden en resultaten van de gebruikersstudie besproken.

3.1 Verwachtingen

(14)

hoofdstuk 5 worden de variabelen geoperationaliseerd. Onderstaande verwachtingen worden in de conclusie getoetst aan de resultaten.

Algemene verwachting

 Het gebruik van pijlen in afbeeldingen in medische instructies is beter dan het gebruik van handen.

 Meer hulpmiddelen in de afbeelding, de combinatie van pijlen en handen is beter dan minder hulpmiddelen in de afbeelding, alleen pijlen of alleen handen.

Waarbij beter betekent:

 Sneller en beter uit te voeren.  Beter te onthouden

 Aantrekkelijker

Hypothesen

A= Instructie met pijlen B= Instructie met handen C= Instructie met pijlen&handen

H1 De instructie met pijlen&handen wordt beter begrepen dan de instructie met alleen pijlen of alleen handen (C>A>B).

H1a De instructie met pijlen&handen wordt het snelst uitgevoerd. De instructie met pijlen wordt sneller uitgevoerd dan de instructie met handen (C>A>B).

H1b De instructie met pijlen&handen wordt het meest accuraat uitgevoerd (er worden minder fouten gemaakt). De instructie met pijlen wordt accurater uitgevoerd dan de instructie met handen (C>A>B).

H2 De instructie met pijlen&handen is het best uitvoerbaar. De instructie met pijlen is makkelijker uitvoerbaar dan de instructie met handen (C>A>B).

H3 De instructie met pijlen&handen wordt het minst vaak bekeken tijdens het uitvoeren van de instructie. De instructie met pijlen wordt minder vaak bekeken dan de instructie met handen (C<A<B); de instructie met pijlen&handen heeft een hogere recall dan de instructie met alleen pijlen of alleen handen.

H4 Het aantal respondenten dat zich pijlen herinnert in de instructie is groter dan het aantal respondenten dat zich de handen herinnert.

(15)

4. VERKENNEND CORPUSONDERZOEK

In dit hoofdstuk staat de corpusanalyse centraal. Eerst wordt ingegaan op het proces van corpussamenstelling en -verzameling. Vervolgens worden het annotatieschema, de codering, de resultaten en als laatste de conclusie besproken.

4.1 Corpusverzameling en -samenstelling

De instructies worden verzameld aan de hand van verschillende selectiecriteria. Op deze manier wordt voorkomen dat er een arbitraire corpusverzameling ontstaat. Het corpus zal alleen instructies bevatten die bijdragen aan een antwoord op de volgende vragen:

1. Hoe worden pijlen gebruikt in een bepaald soort medische instructies? 2. Hoe worden handen gebruikt in een bepaald soort medische instructies?

Het corpus is samengesteld aan de hand van de volgende selectiecriteria:

I. De instructie behoort bij zelfzorgmiddelen/zelfzorgmedicijnen, het gaat hier om middelen die ieder mens bij een drogisterij kan verkrijgen.

De instructies die zich bevinden in de bijsluiters van zelfzorgmiddelen zijn van groot maatschappelijk belang. Deze instructies moeten voor elke willekeurige persoon, die in de drogisterij een product koopt, te begrijpen zijn.

II. De instructie geeft een handeling weer waarbij een verband/zwachtel of ander materiaal om een lichaamsdeel wordt gewikkeld.

Aangezien bij het zwachtelen altijd handen nodig zijn en er een bepaalde richting opgedraaid moet worden, is het goed mogelijk dat pijlen en handen in deze instructies gebruikt worden.

III. De tekst in de instructie is in het Nederlands geschreven.

Het corpus richt zich slechts op Nederlands geschreven instructies. Deze instructies zijn namelijk samengesteld door mensen met een Nederlandse achtergrond bedoeld voor de Nederlands sprekende bevolking.

IV. De instructie bevat tekeningen, geen foto’s.

Na eigen onderzoek bevatten zelfzorgmiddelen die verkrijgbaar zijn bij een drogist veelal tekeningen in plaats van foto’s. Om deze reden is ervoor gekozen alleen instructies met tekeningen op te nemen in het corpus.

V. De instructie geeft zowel in afbeelding als in tekst een procedurele handeling weer. De instructie moet een handeling bevatten die stap voor stap beschreven en afgebeeld wordt. Het is niet noodzakelijk dat bij elke stap een afbeelding is weergegeven.

VI. De instructie bevat minimaal drie afbeeldingen.

Er moet een duidelijk onderscheid zijn tussen de procedurele handelingen en een eenmalige actie/beweging zoals de afbeeldingen in het onderzoek van Hoogwegt et al. (2010). Aangezien dit corpus zich richt op de procedurele handeling is er een minimale vereiste van drie afbeeldingen.

(16)

Gedurende de verzameling van de instructies is gebleken dat er nauwelijks instructies bestaan waarbij elke afbeelding voorzien is van een pijl. Daarentegen bestaan er veel instructies waarin pijlen worden gebruikt. Om een realistisch antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag is het van belang dat alleen de instructies waarin consequent pijlen worden gebruikt worden opgenomen in het corpus.

4.1.1 Opbouw instructies

De 12 instructies in dit corpus zijn multimodaal, ze bevatten zowel tekst als afbeeldingen. Vijf instructies bevatten zowel pijlen als handen, vijf instructies alleen pijlen en vier instructies alleen handen. Alle instructies zijn te vinden in bijlage 1.

Er zijn verschillende eenheden van de instructie geanalyseerd namelijk; functie, tekst, afbeeldingen en de relatie tussen tekst en beeld. De eerste codingsheet (zie bijlage 1) geeft een overzicht van de instructies wat betreft titel, doelgroep bron en functie. Alleen het multimodale instructieve gedeelte van de bijsluiter; waar de handeling in stappen wordt uitgelegd wordt meegenomen in de analyse.

4.2 Methode

De instructies worden geannoteerd aan de hand van een annotatieschema. Er wordt gewerkt met een basis annotatieschema, gebaseerd op het annoteren van multimodale instructieve teksten in het algemeen (Van der Sluis, 2015) (zie bijlage 1). In deze annotatie zijn per instructie alle afbeeldingen samen geannoteerd, niet elke afbeelding apart.

Alle instructies kregen in de kolom ‘MIT Functie’ minimaal het label reading-to-do. Dit betekent dat de instructie dient om een handeling te kunnen uitvoeren (Van der Sluis, 2015). Met name de categorieën ‘ aantal afbeeldingen’, ‘soort afbeeldingen’, ‘affordance’ en ‘pijlen’ zijn in dit corpus van belang. Echter was de annotatie met deze kolommen niet specifiek genoeg voor het corpusonderzoek in deze scriptie. In onderstaande paragrafen wordt toegelicht waarom gekozen is voor toevoeging van bepaalde nieuwe kolommen.

4.2.1 Pijlen

Er worden in het annotatieschema drie extra kolommen toegevoegd over pijlen. Er bestaat al een kolom in het annotatieschema waarin aangegeven kan worden of er pijlen aanwezig zijn (1) of niet (0). Deze categorie zal blijven bestaan naast de nieuwe kolommen. Twee daarvan richten zich op de functie van de pijl en één over de locatie van de pijlen.

Tabel 1: Toevoeging annotatieschema pijlen

LABEL WAARDEN BESCHRIJVING

Circulaire

beweging Frequentie

De pijl geeft een circulaire beweging aan. Het gaat hier om een draaiende pijl.

(17)

beweging hier om een rechtlijnige pijl. Locatie 1 = in de ruimte 2 = op product 3 = op lichaamsdeel 4 = meerdere plaatsen

De locatie waar de pijl zich bevindt in de afbeelding.

4.2.2 Handen

Wat nog ontbreekt in het annotatieschema is de categorie ‘handen’. Het basis annotatieschema hanteert wel de term affordance. Er is bewust gekozen om de categorie affordance te laten staan en een nieuwe categorie ‘handen’ toe te voegen. De reden hiervoor is dat de term affordance niet alleen betrekking heeft op handen maar ook op andere lichaamsdelen (zie hoofdstuk 2). Ook wordt er een onderscheid gemaakt tussen verschillende functies die handen kunnen hebben in de afbeelding.

Tabel 2: Toevoeging annotatieschema handen

LABEL WAARDEN BESCHRIJVING

Handen 1 = aanwezig

0 = afwezig

Binaire variabele die aangeeft of de uitvoering van de handelingen in de instructie expliciet worden getoond in

het bijzijn van handen.

Functie handen 1 = handeling uitvoeren 2 = handelingssituatie tonen 3 = achtergrond 4 = meerdere functies

Datgene wat de handen laten zien in de afbeelding.

4.3 Resultaten

In dit hoofdstuk worden de resultaten van de corpusanalyse besproken. De volledige annotatie van het corpus is te vinden in bijlage 1.

4.3.1 Functie & locatie pijlen

(18)

De locatie van de pijl is ook geannoteerd. Opvallend is dat een tweedimensionale pijl die een lineaire beweging verbeeld vaker in de ruimte wordt afgebeeld, dit is te zien in vier van de tien instructies die pijlen bevatten. De driedimensionale pijl die een circulaire beweging aangeeft bevindt zicht vaker op het product of op het betreffende lichaamsdeel, dit is het geval in acht van de tien instructies. Bovenstaande combinaties tussen pijlen en beweging zijn vaak beiden binnen één instructie aanwezig.

Figuur 4: Pijl staat op het product Figuur 5: Pijl staat in de ruimte

4.3.2 Functie & locatie handen

De functie van handen in de afbeelding lijkt erg te verschillen per instructie. In de meeste instructies heeft de hand als functie de handeling uit te voeren. Ook toont de hand in een aantal instructies de handelingssituatie in plaats van de handeling zelf. Dit is te zien aan het feit dat er geen beweging wordt gesuggereerd door de hand. Het is opvallend dat de instructies waar alleen handen in voorkomen, de handen als functie hebben de handeling uit te voeren. Onderstaand voorbeeld maakt het verschil zichtbaar tussen de functie van de handen:

Figuur 6: Handen handeling Figuur 7: Handen handelingssituatie

De locatie van de handen verschilt niet zo erg als bij de pijlen. De handen bevinden zich vaak op het product waartoe de bijsluiter behoort. De handen stellen de handen voor van de gebruiker, deze staan dus telkens op de plek waar de gebruiker ze op dat moment ook zou moeten hebben.

Figuur 2: Driedimensionale pijlen + circulaire beweging

(19)

4.4 Conclusie

(20)

5. GEBRUIKERSSTUDIE

In dit hoofdstuk staat de opzet van het gebruikersonderzoek centraal. Er zal aandacht worden besteed aan het materiaal en de validatie van het materiaal. Vervolgens wordt de steekproef en het design toegelicht. Als laatste zal de procedure en de analyse van de data worden besproken.

5.1 Materiaal

5.1.1 Materiaal validatie

De keuze voor het materiaal is gemaakt naar aanleiding van de uitkomsten van een pre-test voor het materiaal. Het doel van de pre-test was het meest geschikte materiaal te selecteren uit drie verschillende instructies over het zwachtelen van een enkel. In deze paragraaf zal kort de onderzoeksmethode en de conclusie van de pre-test worden besproken. De volledige survey en resultaten zijn opgenomen in bijlage 2.

Onderzoeksmethoden

Instructie 13 en instructie 14 uit het corpus zijn gemanipuleerd in de drie verschillende vormen, pijlen, handen en pijlen&handen. Daarnaast is een andere instructie, die van oorsprong geen pijlen en handen bevatte en niet in het corpus aanwezig is, ook gemanipuleerd en meengenomen in de pre-test (zie bijlage 2). De drie de instructies zijn in de drie vormen beoordeeld door 76 respondenten.

Er zijn zowel kwalitatieve als kwantitatieve onderzoeksmethoden gebruikt. De survey bestond uit een aantal demografische vragen en items met betrekking tot begrip, uitvoerbaarheid, recall en aantrekkelijkheid van de instructie (zowel relatief als absoluut). Daarnaast is er bij zes mensen een interview afgenomen. In het interview zijn dezelfde soort vragen als in de survey behandeld, alleen lag de nadruk hier op de motivatie voor het antwoord, van de respondent.

Conclusie

(21)

5.1.2 Materiaal gebruikersstudie

Aan de hand van de selectiecriteria die zijn opgesteld bij de expert-georiënteerde corpusanalyse (paragraaf 4.1) en de pre-test (paragraaf 5.1.1) is het onderzoeksmateriaal samengesteld. Het onderzoeksmateriaal in deze studie betreft een multimodale instructieve tekst (hierna: instructie), uit het bestaande corpus (bijlage 1). Het onderwerp van de instructie is het zwachtelen van een enkel. Instructie B is de originele instructie (zie figuur 8). Deze instructie bestaat uit acht afbeeldingen waarin de handeling stap voor stap zichtbaar wordt gemaakt door middel van tekeningen. Bij de instructie is een korte tekst aanwezig van drie alinea’s. De volgorde van de stappen in de instructie, worden door middel van een cijfer in de afbeeldingen aangeduid. In de instructie is de linkervoet/linkerbeen afgebeeld met verband.

Figuur 8: instructie A = pijlen, instructie B = handen & instructie C = pijlen&handen

(22)

pijlen verschillen de drie instructies van elkaar, andere aspecten van de instructie zoals de tekst, de kleuren en de overige delen van de afbeeldingen zijn precies gelijk (zie figuur 7). De instructies zijn in ware grootte opgenomen in bijlage 3.

5.1.3 Beschrijving instructie

De instructie bestaat uit acht afbeeldingen; in elke afbeelding wordt een andere handeling uitgevoerd. In deze paragraaf wordt geprobeerd precies te beschrijven wat er gebeurd in de afbeelding. Er wordt gekeken naar het aantal wikkels dat het verband heeft afgelegd, de plaats van de verbandrol ten opzichte van de voet en de weg die het verband aflegt. Er wordt gesproken in termen van wikkels, aangezien uit de pilotstudie van het gebruikersexperiment is gebleken dat de gebruiker per wikkel handelt.

Tabel 1: Instructiebeschrijving per afbeelding

Wikkel Positie van de verbandrol

Beschrijving van de weg die het verband aflegt.

Afbeelding 1

0.5 rechts Het verband ligt op de enkel, het rolletje wordt van links naar rechts uitgerold.

Afbeelding 2

1 rechts

Het verband gaat achter de enkel langs en komt weer voor de enkel. Daarna gaat het verband nogmaals over de enkel heen totdat de rol weer

rechts naast de voet is. Afbeelding 3

1.5 links Het verband gaat achter de enkel langs totdat het rolletje zich links naast de voet bevindt.

Afbeelding 4

2 rechts

Het verband gaat schuin naar beneden over de voet/enkel heen totdat het rolletje zich rechts

naast de voet bevindt.

Afbeelding 5

2.5 links

Het verband gaat onder de voet langs, totdat het rolletje zich links aan de zijkant van de voet

(23)

Afbeelding 6

3.5 links

Het verband gaat schuin omhoog over de voet richting de bovenkant van de enkel. Vervolgens

gaat het verband achter de enkel langs, totdat het rolletje zich links ten hoogte van de enkel

bevindt. Afbeelding 7

4 achter Het verband rolt om de enkel totdat de rol zich achter de enkel bevindt.

Afbeelding 8

5 achter Het verband rolt nogmaals om het begin van de kuit totdat de rol zich achter de kuit bevindt.

Bovenstaande tabel is de basis voor het analyseren van het videomateriaal. De tabel is van groot belang bij het analyseren van het videomateriaal, op deze manier kan een vertaalslag gemaakt worden tussen afbeeldingen, aantal wikkels en de handelingen.

5.2 Participanten

De steekproefpopulatie bestaat uit alle mannen en vrouwen in Nederland in de leeftijd van 18 tot 35 jaar. De keuze hiervoor is gemaakt aangezien jongeren vanaf 18 jaar geen toestemming meer nodig hebben van hun ouders/verzorgers voor het invullen van een vragenlijst of deelname aan een experiment waar materiaal gefilmd wordt. Aangezien het een tijdsintensief experiment betreft is gekozen voor een kleinere doelgroep, op deze manier kunnen de resultaten ook echt gegeneraliseerd worden naar deze leeftijdscategorie.

Op basis van beschikbaarheid van de respondenten wordt een selectie gemaakt uit de doelpopulatie, de steekproef (Dijkstra, Ongena & Loosveldt, 2014). Aangezien het in het kader van deze studie niet haalbaar is om de gehele bevolking als populatie te gebruiken is hier sprake van een non-probability sample (Baxter & Babbie, 2003:134). Mannen en vrouwen uit de omgeving worden zowel via sociale media als face to face gevraagd deel te nemen aan het experiment. Er is een sneeuwbaleffect ontstaan waardoor de groep respondenten zich heeft uitgebreid (Baxter & Babbie, 2003:135). Aangezien het tijdsbestek waarin deze studie wordt uitgevoerd kort is, wordt gestreefd naar minimaal 30 respondenten, zodat elke instructie door minimaal tien personen wordt beoordeeld en uitgevoerd.

(24)

handeling en daarvan hebben 10 de handeling ook echt uitgevoerd in het verleden. In onderstaande tabel is zichtbaar gemaakt hoe de verdeling van de participanten is per conditie.

Tabel 2: Gemiddelden (M) en aantallen descriptieve waarden per conditie

Leeftijd Opleidings-niveau Medische sector Bekend met de handeling Handeling uitgevoerd Conditie 1 (pijlen) 23.80 (SD= 3.29) 5.90 (SD= 0.74) 1 3 3 Conditie 2 (handen) 26.20 (SD= 3.88) 5.40 (SD= 0.97) 1 5 3 Conditie 3 (pijlen&handen) 24.20 (SD= 3.20) 5.80 (SD= 0.63) 2 6 4

De leeftijd van de participanten verschilde niet significant over de drie condities (F(2,27)= 1.01, p=.38), opleidingsniveau was eveneens niet significant verschillend tussen de condities (F(2,27)= 1.12, p=.34). Deze variabelen zullen geen probleem vormen bij de vergelijking tussen de drie condities.

5.3 Design

Zoals de onderzoeksvraag aangeeft is het doel van het experiment te kijken naar het verschil tussen de verschillende instructies. Het experiment volgt dan ook tussenproefpersonen design met één onafhankelijke variabele en vier afhankelijke variabelen. In de volgende paragrafen worden de variabelen verder toegelicht. De exacte meetinstrumenten komen aan bod in paragraaf 5.4.1 en 5.4.2.

5.3.1 Onafhankelijke variabele

De onafhankelijke variabele is type instructie, deze variabele heeft drie niveaus (zie figuur 8). De eerste is instructie A, de instructie met pijlen. De tweede, instructie B, de instructie met handen en als laatste instructie C, de instructie met pijlen en handen. Deze drie instructies staan voor drie verschillende condities. In het experiment staat het verschil tussen deze drie condities centraal.

5.3.2 Afhankelijke variabelen

(25)

De tweede afhankelijke variabele is uitvoerbaarheid. De uitvoerbaarheid van de instructie zal gemeten worden aan de hand van een semantische differentiaal over het uitvoeren van de taak. Daarnaast worden er ook een aantal stellingen voorgelegd over de uitvoerbaarheid van de instructie. De respondent kan hier op een 7-punts Likertschaal aangeven in hoeverre hij het eens/oneens is met de stelling.

De derde afhankelijke variabele is recall. Recall wordt gemeten in termen van het instructiegebruik; het aantal keer dat de respondent de instructie nodig heeft tijdens de uitvoering. Ook wordt er gekeken naar de recall van pijlen en handen na het zien van de instructie; hebben de proefpersonen na de uitvoering de pijlen en handen opgemerkt?

De laatste afhankelijke variabele is aantrekkelijkheid. De aantrekkelijkheid van de instructie zal zowel relatief gemeten worden; ten opzichte van de andere twee instructies, als absoluut; een beoordeling van de uitgevoerde instructie.

5.4 Procedure en meetinstrumenten

De procedure van het experiment kan opgedeeld worden in twee delen namelijk; de observatie en de survey. Tijdens de observatie wordt de proefpersonen gevraagd om een instructie uit te voeren, terwijl zij gefilmd worden. Vervolgens vullen zij na het uitvoeren van de instructie een survey in. Beide procedures worden apart van elkaar besproken.

5.4.1 Observatieprocedure

De proefpersoon neemt vrijwillig deel aan het experiment. De proefpersoon wacht in een lege gang voordat hij/zij de experimentruimte mag betreden. Op de deur van de kamer hangt de informatiebrief behorende bij het experiment (zie bijlage 4). De onderzoeksleider ontvangt de proefpersoon in een kamer waar slechts een tafel een bureaustoel en opnamemateriaal staan. Ook de instructie ligt bedekt op tafel en is afgedekt met een doosje. Er is bewust gekozen voor een bureaustoel aangezien de proefpersoon zich met deze stoel kan draaien, hierdoor kan duidelijk waargenomen worden wanneer de proefpersoon op de instructie kijkt. Een foto van de opstelling is opgenomen in bijlage 3.

De proefpersoon mag gaan zitten en de informatie lezen die op de tafel ligt (zie bijlage 3). Hier staat onder andere in dat de proefpersoon tijdens het uitvoeren van het experiment zijn/haar voet in de buurt van het witte kruis moet houden, dit in verband met de videopnames. Ook staat er dat de proefpersoon de sok en de schoen van de linker voet moet uitdoen en de linkervoet moeten gebruiken bij het experiment.

(26)

camera gaat uit en de proefpersoon krijgt de survey van de onderzoeksleider. Wanneer de proefpersoon klaar is met de survey, wordt de debriefing overhandigd (zie bijlage 4) en is het experiment ten einde.

Observatieschema

Het begrip van de proefpersoon wordt gemeten door middel van een aantal observaties. Het videomateriaal zal geanalyseerd worden aan de hand van onderstaand codeerschema. De observaties worden opgenomen in dit schema. Wanneer de instructie op de perfecte manier wordt uitgevoerd, wordt er een bepaald aantal keer gewikkeld met het verband en een bepaald aantal keer een handeling gepoogd; in dit onderzoek wordt dit gedefinieerd als de basiswaarden. Wanneer de instructie perfect wordt opgevolgd maakt de proefpersoon vijf wikkels met het verband; de basiswaarde is dan vijf. Bij de definities wordt de basiswaarde ook gegeven wanneer dit van toepassing is.

Voor elke proefpersoon wordt een nieuwe tabel gebruikt (zie tabel 3). Hieronder volgen de gedefinieerde termen en het schema.

Wikkel: Een wikkel is de weg die het verband aflegt totdat het weer op dezelfde plek terug is. De basiswaarde voor het aantal wikkels is vijf. Elke wikkel vormt een nieuwe rij in de tabel. Het aantal fouten en pogingen wordt per wikkel bekeken.

Tijd (in minuten): Voorbereiding: de tijd vanaf het moment dat de proefpersoon het doosje van de instructie haalt, tot het moment dat de proefpersoon het verband op de enkel legt.

Uitvoering: de tijd vanaf het moment dat de proefpersoon het verband op de enkel legt tot het moment dat de proefpersoon zegt dat hij/zij klaar is.

Totaal: de voorbereidingstijd + de uitvoeringstijd

Poging: Een poging betekent dat er geprobeerd wordt een wikkel uit te voeren. Het aantal keer dat de respondent een poging doet de wikkel uit te voeren wordt geturfd. De basiswaarde voor het aantal pogingen is dus vijf, in de ideale situatie zou elke wikkel één keer gepoogd moeten worden. Een getal dat minder of meer is dan vijf, zal in dit geval fout zijn.

Fout: Er zijn drie soorten fouten die gemaakt kunnen worden:

- Een fout in het aantal wikkels. De instructie bestaat uit vijf wikkels, de basiswaarde is dus vijf, wanneer het getal na de observatie afwijkt van vijf betekent dit, dat er teveel of te weinig wikkels zijn gemaakt.

(27)

- Een fout in de richting van de wikkel. Het verband gaat linksom in plaats van rechtsom. Deze fout wordt aan het begin van de instructie gemaakt, elke foute wikkel wordt vervolgens geturfd. Instructiegebruik: Het aantal keer dat de respondent op de instructie kijkt.

Opmerkingen: Hier kunnen opmerkingen genoteerd worden. Het is mogelijk dat de proefpersoon opvallende uitspraken doet tijdens de uitvoering, of dat hij/zij achteraf iets opmerkelijks te vertellen heeft.

Tabel 3: Observatieschema uitvoeren instructie

Poging Fout Wikkel Instructiegebruik Opmerkingen Aantal Richting Plaats

Wikkel 1 Wikkel 2 Wikkel 3 Wikkel 4 Wikkel 5 Tijd

Voorbereiding Uitvoering Totaal

5.4.2 Survey

Naast de observatie is de survey ook een onderdeel van de gebruikersstudie. Niet alle afhankelijke variabelen kunnen gemeten worden middels observatie. Na het uitvoeren van de instructie wordt de proefpersoon gevraagd een survey in te vullen. De survey start met een aantal demografische vragen; geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, moedertaal, werkveld en de bekendheid met de handeling van het enkel zwachtelen.

Uitvoerbaarheid

(28)

Recall

De variabele recall wordt al deels gemeten door het instructiegebruik te turfen in het observatieschema. In de survey worden twee dichotome items gebruikt voor het meten van recall van handen en pijlen; Heeft u pijlen gezien in de instructie (ja/nee) en Heeft u handen gezien in de instructie (ja/nee)?

Aantrekkelijkheid

De aantrekkelijkheid van de instructie wordt met verschillende items gemeten. Na het uitvoeren van de instructie geeft de proefpersoon een cijfer tussen de 1 en 10 aan de instructie. Ook wordt gevraagd naar de motivatie voor dit cijfer. Op een 5-punts semantische differentiaal wordt gevraagd; Ik vond de instructie (moeilijk-makkelijk, onduidelijk-duidelijk, onoverzichtelijk-overzichtelijk).

(29)

6. RESULTATEN

In dit hoofdstuk worden de resultaten van de data analyses besproken. Eerst worden de resultaten besproken die verkregen zijn uit de analyse van de videobeelden, vervolgens zal worden ingegaan op de resultaten verkregen uit de survey.

6.1 Begrip

De variabele begrip is gemeten aan de hand van de tijd die nodig is om de instructie uit te voeren en de accuraatheid van de uitvoering. Beide zijn gemeten met behulp van het observatieschema en video-analyse.

6.1.1 Tijd

In tabel 4 zijn de gemiddelden van de voorbereidingstijd, uitvoeringstijd en totale tijd weergegeven per instructievorm in minuten.

Tabel 4: Gemiddelde voorbereidingstijd, zwachtel tijd en totale tijd in minuten

Voorbereidingstijd

De Levene’s toets van de voorbereidingstijd is niet significant (F(2,27)= 0.77; p=0.47); dit betekent dat de varianties gelijk zijn over de groepen, de univariate variantieanalyse mag uitgevoerd worden. Uit de One-way ANOVA blijkt dat de voorbereidingstijd niet significant verschilt per instructievorm (F(2,27)= 0.57; p=0.57). Aangezien er geen significant verschil bestaat tussen de groepen en de gemiddelde voorbereidingstijd nauwelijks van elkaar verschilt, is het niet noodzakelijk om de post-hoc analyse hier te bespreken, deze is wel te vinden in bijlage 3.

Zwachteltijd

De Levene’s toets van de zwachteltijd is niet significant (F(2,27)= 0.65; p=0.53); dit betekent dat de varianties gelijk zijn over de groepen, de univariate variantieanalyse mag uitgevoerd worden. Uit de One-way ANOVA blijkt dat de zwachteltijd niet significant verschilt per instructievorm (F(2,27)= 2.29; p=0.12). Om te onderzoeken hoe de drie instructievormen zich tot elkaar verhouden is een post-hoc analyse uitgevoerd. Uit de analyse is gebleken dat er een geen significant verschil is in zwachteltijd tussen de instructie met pijlen&handen (M= 1.35; SD= 0.57, p=0.053) en de instructie met handen. Er bleek ook geen significant verschil in de zwachteltijd tussen de instructie met pijlen&handen en de instructie met pijlen (M=1.47;

Conditie Voorbereiden Zwachtelen Totaal

Pijlen 0.34 1.47 1.80

Handen 0.32 1.94 2.27

(30)

SD=0.58, p=0.69) en tussen de instructie met pijlen en de instructie met handen was ook geen significant verschil (M=1.94; SD=0.77, p=0.12).

Totale tijd

Als laatste is ook de totale tijd geanalyseerd. De Levene’s toets van de totale tijd is niet significant (F(2,27)= 0.51; p=0.60); dit betekent dat de varianties gelijk zijn over de groepen, de univariate variantieanalyse mag uitgevoerd worden. Uit de One-way ANOVA blijkt dat de totale tijd niet significant verschilt per instructievorm (F(2,27)= 2.25; p=0.13). Om te onderzoeken hoe de drie instructievormen zich tot elkaar verhouden is een post-hoc analyse uitgevoerd. Uit de analyse is gebleken dat er geen significant verschil is tussen de tijd die nodig is voor het uitvoeren van de instructie met pijlen&handen (M= 1.66; SD= 0.56, p=0.052) en de instructie met handen. Er bleek ook geen significant verschil in de tijd die nodig is om de instructie met pijlen&handen en de instructie met pijlen (M=1.80; SD=0.64, p=0.63) uit te voeren. Tussen de instructie met pijlen en de instructie met handen was ook geen significant verschil (M=2.27; SD=0.79, p=0.14).

6.1.2 Accuraatheid

De accuraatheid van de uitvoering van de instructie is gemeten aan de hand van video-analyse en het observatieschema. De termen zijn in paragraaf 4.4.1 gedefinieerd, ook zijn hier de basiswaarden genoemd. Zoals eerder genoemd is er een ideale uitvoering van de instructie namelijk; vijf pogingen (M=5), vijf wikkels (M=5), alle wikkels op de goede plaats (M=0) en als laatste elke wikkel de goede richting op (M=0).

Tabel 5: Gemiddelden: aantal pogingen, aantal wikkels, fouten in de plaats van de wikkel en wikkelrichting

Poging

In de ideale situatie wordt elke wikkel in de instructie eenmaal gepoogd. De instructie bevat vijf wikkelhandelingen; dit betekent dat elke proefpersoon in de ideale situatie vijf pogingen doet tijdens het uitvoeren van de instructie. In tabel 5 is te zien dat het gemiddelde van het aantal pogingen bij iedere conditie hoger ligt dan vijf. Er is in de data geen persoon die minder dan vijf pogingen heeft gedaan.

De Levene’s toets voor het aantal pogingen is niet significant (F(2,27)= 0.06; p=0.94); dit betekent dat de varianties gelijk zijn over de groepen, de univariate variantieanalyse mag

Conditie Poging Aantal wikkels Plaats van de

wikkel Wikkelrichting

Pijlen 5.80 6.40 0.5 1.50

Handen 6.70 5.85 0.9 3.20

(31)

uitgevoerd worden. Uit de One-way ANOVA blijkt dat het aantal pogingen niet significant verschilt per instructievorm (F(2,27)= 3.08; p=0.06). Om te onderzoeken hoe de drie instructievormen zich tot elkaar verhouden is een post-hoc analyse uitgevoerd. Uit de analyse is gebleken dat er significant minder pogingen worden gedaan bij de instructie met pijlen&handen (M= 5,60; SD=0.84, p=0.03) ten opzichte van de instructie met handen. Er bleek geen significant verschil in het aantal pogingen dat gedaan wordt bij de instructie met pijlen en bij de instructie met handen (M=6.70; SD=1.06, p=0.06). Tussen de instructie met pijlen&handen en de instructie met pijlen was ook geen significant verschil (M=5.80; SD=1.23, p=0.68).

Aantal wikkels

In de instructie worden vijf wikkels met het verband gemaakt om de voet/enkel. Aan de gemiddelden (tabel 5) is te zien dat het aantal wikkels bij de uitvoering van alle drie de instructies hoger is dan vijf. Dit betekent dat er gemiddeld meer wikkels worden gemaakt met het verband dan de instructie aangeeft. Uit de data is op te maken dat het aantal wikkels varieert tussen de vierenhalf en negen, waarbij ook halve wikkels meer/minder voorkomen. Echter zijn er maar twee personen die minder wikkels hebben gebruikt dan vijf.

De Levene’s toets van het aantal pogingen is niet significant (F(2,27)= 1.72; p=0.20); dit betekent dat de varianties gelijk zijn over de groepen, de univariate variantieanalyse mag uitgevoerd worden. Uit de One-way ANOVA blijkt dat het aantal wikkels niet significant verschilt per instructievorm (F(2,27)= 2.53; p=0.09). Om te onderzoeken hoe de drie instructievormen zich tot elkaar verhouden is een post-hoc analyse uitgevoerd. Uit de analyse is gebleken dat er significant meer wikkels worden gemaakt bij de instructie met pijlen (M= 6.40; SD=1.17, p=0.03) ten opzichte van de instructie met pijlen&handen. Er bleek geen significant verschil in het aantal wikkels tussen de instructie met pijlen en de instructie met handen (M=5.85; SD=1.06, p=0.23) en tussen de instructie met handen en de instructie met pijlen&handen was ook geen significant verschil (M=5.4; SD=0.70, p=0.32).

Plaats van de wikkel

De instructie geeft aan op welke plaats iedere wikkel moet komen ten opzichte van de voet/enkel. Wanneer de proefpersoon de wikkel op een andere plaats aanlegde, werd een fout genoteerd. Aan de gemiddelden in tabel 5 is te zien dat er bij iedere instructievorm gemiddeld minder dan één fout wikkel op de verkeerde plaats wordt aangelegd.

(32)

Wikkelrichting

De instructie geeft aan welke richting het verband op moet. Dit is in twee instructies door pijlen duidelijker gemaakt, daarnaast is het ook te zien aan het verband en de plaats van het rolletje. Wanneer de proefpersoon het verband de andere kant op draaide, dus de wikkel in de verkeerde richting aanlegde werd de fout genoteerd. Proefpersonen konden zichzelf verbeteren; hierdoor is het niet altijd zo dat de volledige instructie de verkeerde richting op werd uitgevoerd.

De Levene’s toets is niet significant (F(2,27)= 0.46; p=0.64); dit betekent dat de varianties gelijk zijn over de groepen, de univariate variantieanalyse mag uitgevoerd worden. Uit de One-way ANOVA blijkt dat het aantal wikkels niet significant verschilt per instructievorm (F(2,27)= 1.17; p=0.33). Aangezien er hier net als bij de plaats van de wikkel geen significant verschil bestaat tussen de verschillende instructies en het gemiddeld aantal fouten dat wordt gemaakt ook minimaal van elkaar verschilt, is het niet noodzakelijk om de post-hoc analyse hier te bespreken. Deze analyse is wel te vinden in bijlage 3.

6.2 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van de instructie is gemeten aan de hand van zes items in de survey. De data is verzameld aan de hand van drie 5-punts semantische differentialen en drie items beoordeeld op 7-punts Likertschaal. Zoals in het design besproken, is uitvoerbaarheid opgedeeld in ‘evaluatie uitvoering’ en ‘bruikbaarheid van de instructie’. Van beiden is eerst een betrouwbaarheidsanalyse gedaan om te kijken naar de interne consistentie tussen de items. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de gemiddelden.

Tabel 6: Gemiddelden per instructievorm: evaluatie uitvoering en bruikbaarheid instructie

6.2.1 Evaluatie uitvoering

Er is een betrouwbaarheidsanalyse uitgevoerd van drie semantische differentialen die behoorden bij de vraag: het uitvoeren van de taak verliep (moeilijk-makkelijk, langzaam-snel, ongestructureerd-gestructureerd). Uit deze analyse komt een Cronbach’s Alpha van =0.58. Ondanks dat deze waarde aangeeft dat de interne consistentie gemiddeld is, is er toch voor gekozen alle drie de items mee te nemen in de analyse. Uit betrouwbaarheidsanalyse bleek dat verwijdering van één van de items geen verhoging in de Cronbach’s alpha veroorzaakte.

De Levene’s toets is niet significant (F(2,27)= 0.49; p=0.62); dit betekent dat de varianties gelijk zijn over de groepen, de univariate variantieanalyse mag uitgevoerd worden. Uit de

Conditie Evaluatie uitvoering Bruikbaarheid instructie

Pijlen 3.87 1.47

Handen 3.67 1.94

(33)

One-way ANOVA blijkt dat de evaluatie over de uitvoering niet significant verschilt per instructievorm (F(2,27)= 1.68; p=0.21). Om te onderzoeken hoe de drie instructievormen zich tot elkaar verhouden is een post-hoc analyse uitgevoerd. Uit de analyse is gebleken dat de evaluatie over het uitvoeren van de taak niet significant verschilt tussen de instructie met pijlen&handen (M= 4.07, p=0.08) en de instructie met handen. Er bleek geen significant verschil in het evaluatie tussen de instructie met pijlen en de instructie met handen (M=3.67, p=0.37). Tussen de instructie met pijlen&handen en de instructie met pijlen was ook geen significant verschil (M=3.87, p=0.37).

6.2.2 Bruikbaarheid instructie

Uit de betrouwbaarheidsanalyse van de drie items die beoordeeld werden op een Likertschaal komt een Cronbach’s Alpha van =0.68. Deze waarde geeft aan dat de interne consistentie tussen de items gemiddeld tot hoog is. Alle drie de items zijn meegenomen in de analyse.

De Levene’s toets is niet significant (F(2,27)= 1.42; p=0.26); dit betekent dat de varianties gelijk zijn over de groepen, de univariate variantieanalyse mag uitgevoerd worden. Uit de One-way ANOVA blijkt dat de bruikbaarheid van de instructie niet significant verschilt per instructievorm (F(2,27)= 2.04; p=0.15). Om te onderzoeken hoe de drie instructievormen zich tot elkaar verhouden is een post-hoc analyse uitgevoerd. Uit de analyse is gebleken dat de bruikbaarheid van de instructie niet significant verschilt tussen de instructie met pijlen&handen (M= 5.6, p=0.06) en de instructie met handen. Er bleek geen significant verschil in de bruikbaarheid van de instructie tussen de instructie met pijlen en de instructie met handen (M=5.03, p=0.37). Tussen de instructie met pijlen&handen en de instructie met pijlen was ook geen significant verschil (M=5.17, p=0.15).

6.3 Recall

Zoals bij het design in paragraaf 4.3 is besproken is recall gemeten door middel van video-analyse en door middel van twee dichotome items in de survey. Het instructiegebruik werd gemeten door middel van het observatieschema.

6.3.1 Instructiegebruik

In onderstaande tabel is te zien hoe vaak er per instructievorm gemiddeld op de instructie werd gekeken tijdens het inzwachtelen van de enkel.

Tabel 7: Gemiddelden en standaarddeviaties van instructiegebruik per instructievorm

Conditie Gemiddelde (M) Standaarddeviatie(SD)

Pijlen 6.00 2.40

Handen 7.60 3.95

(34)

De Levene’s toets is niet significant (F(2,27)= 0.66; p=0.53); dit betekent dat de varianties gelijk zijn over de groepen, de univariate variantieanalyse mag uitgevoerd worden. Uit de One-way ANOVA blijkt dat het instructiegebruik significant verschilt per instructievorm (F(2,27)= 2.17; p=0.03). Om te onderzoeken hoe de drie instructievormen zich tot elkaar verhouden is een post-hoc analyse uitgevoerd. Uit de analyse is gebleken dat de instructie met pijlen&handen significant minder gebruikt wordt bij het uitvoeren (M=4.90; SD=2.03, p=0.048) dan de instructie met handen. Er bleek geen significant verschil in het instructiegebruik tussen de instructie met pijlen en de instructie met handen (M=7.60; SD=3.95, p=0.23). Tussen de instructie met pijlen&handen en de instructie met pijlen was ook geen significant verschil (M=6.00; SD=2.40, p=0.41).

6.3.2 Pijlen en handen

Of de proefpersonen zich de pijlen en handen konden herinneren na het uitvoeren van de instructie, is per item onderzocht. De data uit de survey is omgezet naar andere waarden, zodat een juiste analyse mogelijk was. Wanneer de recall van de proefpersoon juist was (vb: instructie met handen, gaf aan handen te zien) kreeg dit de waarde 1. Wanneer de recall van de proefpersoon onjuist was (vb: instructie met handen, gaf aan geen handen te zien) kreeg dit waarde 2. Via een variantieanalyse is gekeken of er een verschil bestaat tussen recall van pijlen en recall van handen over de drie instructievormen. In onderstaande tabel worden de gemiddelden gegeven van recall.

Tabel 8: Gemiddelde recall van pijlen en handen

In bovenstaande tabel is te zien dat de gemiddelde recall van pijlen gelijk is bij de drie instructies. Bij iedere instructie is er slechts één persoon die de pijlen niet had gezien; dit is logischerwijs niet significant verschillend (F(2,27)= 0.00; p=1.00).

Recall van handen verschilt wel over de instructies (zie tabel 8); bij de instructie met pijlen zijn twee personen die handen hadden gezien terwijl deze niet aanwezig waren, bij de instructie met handen hadden drie personen de handen niet gezien en bij de instructie met pijlen en handen hadden eveneens drie personen de handen niet opgemerkt. Recall van handen is ook niet significant verschillend over de groepen (F(2,27)= 0.16; p=0.86).

Geslacht en recall

Aangezien uit de pre-test is gebleken dat er een significant verschil is in recall van pijlen tussen mannen en vrouwen, is gekeken naar het mogelijke verschil dat geslacht veroorzaakt

Conditie Pijlen Handen

Pijlen 1.10 1.20

Handen 1.10 1.30

(35)

als het gaat om recall van zowel pijlen als handen. Uit de one-way ANOVA is gebleken dat geslacht geen verschil veroorzaakt in de recall van pijlen (F(2,27)= 0.33; p=0.57) en de recall van handen (F(2,27)= 2,46; p=0.13).

6.4 Aantrekkelijkheid

Zowel de relatieve aantrekkelijkheid (ten opzichte van de andere instructies) als de absolute aantrekkelijkheid (cijfer + waardering instructie) zijn door middel van de survey gemeten.

6.4.1 Relatieve aantrekkelijkheid

In de survey werd de instructie die de proefpersoon had uitgevoerd getoond naast de twee andere instructievormen, om de relatieve aantrekkelijkheid van de instructie te meten. In onderstaande tabel is zichtbaar gemaakt hoeveel personen voor een bepaalde instructie kiezen wat betreft de gebruiksvoorkeur en de duidelijkheid van de instructie.

Tabel 9: Aantal personen dat kiest voor de instructie, per item

Aangezien het hier gaat om twee variabelen die nominaal zijn gemeten, wordt op bovenstaande data een Chi-kwadraat toets uitgevoerd, om te kijken of de verdelingen significant van elkaar verschillen. Aan de voorwaarde dat niet meer dan 20% van de cellen een verwachte waarde mag hebben <5 is bij alle vier de items voldaan.

Gebruiksvoorkeur

Zoals in tabel 9 naar voren komt bestaat er een significant verschil tussen de drie instructievormen wanneer het gaat om de gebruiksvoorkeur van de instructie (X2(2)= 16.80; p<.00; =0.05). De instructie met pijlen&handen wordt significant liever gebruikt dan de instructie met slechts handen of pijlen. De instructie met handen significant minder graag gebruikt dan de instructie met pijlen of pijlen&handen (X2(2)= 18.20; p<.00; =0.05).

Duidelijkheid

Zoals in tabel 9 naar voren komt bestaat er een significant verschil tussen de drie instructievormen wanneer het gaat om de duidelijkheid van de instructie (X2(2)= 26.60; p<.00; =0.05). De instructie met pijlen&handen wordt significant duidelijker bevonden dan de instructie met slechts handen of pijlen. De instructie met handen significant minder duidelijk bevonden dan de instructie met pijlen of de instructie met pijlen&handen (X2(2)=

26.60; p<.00; =0.05). Conditie

Welke instructie zou u het liefst

gebruiken?

Welke instructie zou u het minst graag

gebruiken?

Welke instructie vindt u het duidelijkst?

Welke instructie vindt u het minst

duidelijk?

Pijlen 8 9 6 6

Handen 2 20 1 23

(36)

6.4.2 Absolute aantrekkelijkheid

Als laatste is ook de absolute aantrekkelijkheid gemeten door de waardering met een cijfer en de waardering van drie items op een vijf-punts semantische differentiaal. De semantische differentiaal gaf antwoord op de vraag wat de proefpersoon van de instructie vond. Bij het cijfer is ook om een motivatie gevraagd.

Tabel 10: Aantrekkelijkheid van de instructie uitgedrukt in een gemiddeld cijfer (1-10) en een gemiddelde waardering (1-5)

Cijfer

De Levene’s toets is niet significant (F(2,27)= 1.43; p=0.26); dit betekent dat de varianties gelijk zijn over de groepen, de univariate variantieanalyse mag uitgevoerd worden. Uit de One-way ANOVA blijkt dat het cijfer wat de instructie krijgt niet significant verschilt per instructievorm (F(2,27)= 2.17; p=0.09). Om te onderzoeken hoe de drie instructievormen zich tot elkaar verhouden is een post-hoc analyse uitgevoerd. Uit de analyse is gebleken dat de instructie met pijlen&handen een significant hoger cijfer krijgt (M=7.40; SD=0.70, p=0.04) ten opzichte van de instructie met handen. Er bleek geen significant verschil in het gemiddelde cijfer tussen de instructie met pijlen en de instructie met handen (M=6.50; SD=1.08, p=0.47). Tussen de instructie met pijlen&handen en de instructie met pijlen was ook geen significant verschil (M=6.80; SD=0.92, p=0.15).

De proefpersonen hebben allen bij het cijfer een motivatie gegeven. In tabel 11 staan in de linker kolom een aantal onderwerpen. De motivaties zijn onderverdeeld bij deze onderwerpen. Ook is er onderscheid gemaakt tussen positieve en negatieve motivaties en zijn zij per conditie beoordeeld. Wanneer de motivatie meerdere aspecten bevatte, dan is hij bij alle relevante onderwerpen genoteerd. De opvallende aantallen zijn dikgedrukt.

Tabel 11: Gecategoriseerde motivaties bij cijfer

Positieve motivatie Negatieve motivatie Onderwerp Pijlen Handen Pijlen&handen Pijlen Handen Pijlen&handen

Afbeeldingen 3 4 4 5 4 3

Tekst 0 0 0 0 2 1

Perspectief

voet/verband 1 0 0 4 0 0

Conditie Cijfer Waardering

instructie

Pijlen 6.80 3.63

Handen 6.50 3.57

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

2p 5 Leg met behulp van de platentektoniek uit waardoor in de Alpen geen actieve vulkanen voorkomen.. Je uitleg moet een oorzaak-gevolg

Variant brug zuid is gunstig voor de bewoners van Nieuwveense Landen, maar als alleen de 1 e fase wordt gerealiseerd, is deze variant toch de beste keuze met een winst van ruim

Smith legde met zijn werk, vooral het boek “The Wealth of Nations”, 240 jaar geleden geschreven, het fundament voor ons economisch bestel.. De theorie was: als alle mensen nu zo

− De rechterhand van de piano zingt als het ware de melodie (terwijl de linkerhand begeleidt). − Er is een

[r]

Heeft de minister van EZK – als verantwoordelijk minister voor het energiebeleid – zorgvuldig gehandeld bij zijn beslissingen om een aantal nieuwe taken in de energie- transitie

Zoon van Marianne weet momenteel niet waar hij informatie kan vinden voor meer of andere zorg in het geval het slechter met haar zou gaan en meer hulp nodig zou zijn.. Hulp bij

Ook al gaat dat niet altijd samen met koorts, toch voel ik mij soms ook een beetje ziek en verdrietig!. Wil op die momenten dan