• No results found

Procedure en meetinstrumenten

De procedure van het experiment kan opgedeeld worden in twee delen namelijk; de observatie en de survey. Tijdens de observatie wordt de proefpersonen gevraagd om een instructie uit te voeren, terwijl zij gefilmd worden. Vervolgens vullen zij na het uitvoeren van de instructie een survey in. Beide procedures worden apart van elkaar besproken.

5.4.1 Observatieprocedure

De proefpersoon neemt vrijwillig deel aan het experiment. De proefpersoon wacht in een lege gang voordat hij/zij de experimentruimte mag betreden. Op de deur van de kamer hangt de informatiebrief behorende bij het experiment (zie bijlage 4). De onderzoeksleider ontvangt de proefpersoon in een kamer waar slechts een tafel een bureaustoel en opnamemateriaal staan. Ook de instructie ligt bedekt op tafel en is afgedekt met een doosje. Er is bewust gekozen voor een bureaustoel aangezien de proefpersoon zich met deze stoel kan draaien, hierdoor kan duidelijk waargenomen worden wanneer de proefpersoon op de instructie kijkt. Een foto van de opstelling is opgenomen in bijlage 3.

De proefpersoon mag gaan zitten en de informatie lezen die op de tafel ligt (zie bijlage 3). Hier staat onder andere in dat de proefpersoon tijdens het uitvoeren van het experiment zijn/haar voet in de buurt van het witte kruis moet houden, dit in verband met de videopnames. Ook staat er dat de proefpersoon de sok en de schoen van de linker voet moet uitdoen en de linkervoet moeten gebruiken bij het experiment.

Wanneer de proefpersoon de informed consent getekend heeft zet de onderzoeksleider de camera aan en mag de proefpersoon het doosje van de instructie halen. De proefpersoon mag nu zijn/haar enkel gaan zwachtelen volgens de instructie. Wanneer de proefpersoon klaar is met het uitvoeren van de instructie geeft hij/zij dit aan bij de onderzoeksleider. De

camera gaat uit en de proefpersoon krijgt de survey van de onderzoeksleider. Wanneer de proefpersoon klaar is met de survey, wordt de debriefing overhandigd (zie bijlage 4) en is het experiment ten einde.

Observatieschema

Het begrip van de proefpersoon wordt gemeten door middel van een aantal observaties. Het videomateriaal zal geanalyseerd worden aan de hand van onderstaand codeerschema. De observaties worden opgenomen in dit schema. Wanneer de instructie op de perfecte manier wordt uitgevoerd, wordt er een bepaald aantal keer gewikkeld met het verband en een bepaald aantal keer een handeling gepoogd; in dit onderzoek wordt dit gedefinieerd als de basiswaarden. Wanneer de instructie perfect wordt opgevolgd maakt de proefpersoon vijf wikkels met het verband; de basiswaarde is dan vijf. Bij de definities wordt de basiswaarde ook gegeven wanneer dit van toepassing is.

Voor elke proefpersoon wordt een nieuwe tabel gebruikt (zie tabel 3). Hieronder volgen de gedefinieerde termen en het schema.

Wikkel: Een wikkel is de weg die het verband aflegt totdat het weer op dezelfde plek terug is. De basiswaarde voor het aantal wikkels is vijf. Elke wikkel vormt een nieuwe rij in de tabel. Het aantal fouten en pogingen wordt per wikkel bekeken.

Tijd (in minuten): Voorbereiding: de tijd vanaf het moment dat de proefpersoon het doosje van de instructie haalt, tot het moment dat de proefpersoon het verband op de enkel legt.

Uitvoering: de tijd vanaf het moment dat de proefpersoon het verband op de enkel legt tot het moment dat de proefpersoon zegt dat hij/zij klaar is.

Totaal: de voorbereidingstijd + de uitvoeringstijd

Poging: Een poging betekent dat er geprobeerd wordt een wikkel uit te voeren. Het aantal keer dat de respondent een poging doet de wikkel uit te voeren wordt geturfd. De basiswaarde voor het aantal pogingen is dus vijf, in de ideale situatie zou elke wikkel één keer gepoogd moeten worden. Een getal dat minder of meer is dan vijf, zal in dit geval fout zijn.

Fout: Er zijn drie soorten fouten die gemaakt kunnen worden:

- Een fout in het aantal wikkels. De instructie bestaat uit vijf wikkels, de basiswaarde is dus vijf, wanneer het getal na de observatie afwijkt van vijf betekent dit, dat er teveel of te weinig wikkels zijn gemaakt.

- Een fout in de plaats van de wikkel bv: de wikkel ligt niet op de enkel maar op de voet.

- Een fout in de richting van de wikkel. Het verband gaat linksom in plaats van rechtsom. Deze fout wordt aan het begin van de instructie gemaakt, elke foute wikkel wordt vervolgens geturfd. Instructiegebruik: Het aantal keer dat de respondent op de instructie kijkt.

Opmerkingen: Hier kunnen opmerkingen genoteerd worden. Het is mogelijk dat de proefpersoon opvallende uitspraken doet tijdens de uitvoering, of dat hij/zij achteraf iets opmerkelijks te vertellen heeft.

Tabel 3: Observatieschema uitvoeren instructie

Poging Fout Wikkel Instructiegebruik Opmerkingen Aantal Richting Plaats

Wikkel 1 Wikkel 2 Wikkel 3 Wikkel 4 Wikkel 5 Tijd

Voorbereiding Uitvoering Totaal

5.4.2 Survey

Naast de observatie is de survey ook een onderdeel van de gebruikersstudie. Niet alle afhankelijke variabelen kunnen gemeten worden middels observatie. Na het uitvoeren van de instructie wordt de proefpersoon gevraagd een survey in te vullen. De survey start met een aantal demografische vragen; geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, moedertaal, werkveld en de bekendheid met de handeling van het enkel zwachtelen.

Uitvoerbaarheid

Uitvoerbaarheid wordt gemeten met een 5-punts semantische differentiaal. De volgende vraag moest beantwoord worden op de semantische differentiaal; Het uitvoeren van de taak verliep: (moeilijk-makkelijk, langzaam-snel en ongestructureerd-gestructureerd). Daarnaast werden er ook drie stellingen beoordeeld op een 7-punts Likertschaal. Als eerste; Ik was in staat de handeling correct uit te voeren met gebruik van de instructie (helemaal oneens-helemaal eens). Als tweede; Alleen met behulp van de instructie kon ik de handeling correct uitvoeren (helemaal oneens-helemaal eens). En de laatste stelling; Ik heb de instructie echt gebruikt bij het uitvoeren van de handeling (helemaal oneens-helemaal eens).

Recall

De variabele recall wordt al deels gemeten door het instructiegebruik te turfen in het observatieschema. In de survey worden twee dichotome items gebruikt voor het meten van recall van handen en pijlen; Heeft u pijlen gezien in de instructie (ja/nee) en Heeft u handen gezien in de instructie (ja/nee)?

Aantrekkelijkheid

De aantrekkelijkheid van de instructie wordt met verschillende items gemeten. Na het uitvoeren van de instructie geeft de proefpersoon een cijfer tussen de 1 en 10 aan de instructie. Ook wordt gevraagd naar de motivatie voor dit cijfer. Op een 5-punts semantische differentiaal wordt gevraagd; Ik vond de instructie (moeilijk-makkelijk, onduidelijk-duidelijk, onoverzichtelijk-overzichtelijk).

Daarnaast wordt de aantrekkelijkheid ten opzichte van de twee andere instructies gemeten. De proefpersoon krijgt de drie vormen van de instructie te zien (pijlen-handen-pijlen&handen) en krijgt de volgende vragen: Welke instructie vindt u het duidelijkst/minst duidelijk, welke instructie zou u het liefst gebruiken/het minst graag gebruiken? De proefpersoon kon bij deze vragen kiezen uit instructie 1, 2 of 3. Bij deze vier vragen is ook om de motivatie van de proefpersoon gevraagd.

6. RESULTATEN

In dit hoofdstuk worden de resultaten van de data analyses besproken. Eerst worden de resultaten besproken die verkregen zijn uit de analyse van de videobeelden, vervolgens zal worden ingegaan op de resultaten verkregen uit de survey.

6.1 Begrip

De variabele begrip is gemeten aan de hand van de tijd die nodig is om de instructie uit te voeren en de accuraatheid van de uitvoering. Beide zijn gemeten met behulp van het observatieschema en video-analyse.

6.1.1 Tijd

In tabel 4 zijn de gemiddelden van de voorbereidingstijd, uitvoeringstijd en totale tijd weergegeven per instructievorm in minuten.

Tabel 4: Gemiddelde voorbereidingstijd, zwachtel tijd en totale tijd in minuten

Voorbereidingstijd

De Levene’s toets van de voorbereidingstijd is niet significant (F(2,27)= 0.77; p=0.47); dit betekent dat de varianties gelijk zijn over de groepen, de univariate variantieanalyse mag uitgevoerd worden. Uit de One-way ANOVA blijkt dat de voorbereidingstijd niet significant verschilt per instructievorm (F(2,27)= 0.57; p=0.57). Aangezien er geen significant verschil bestaat tussen de groepen en de gemiddelde voorbereidingstijd nauwelijks van elkaar verschilt, is het niet noodzakelijk om de post-hoc analyse hier te bespreken, deze is wel te vinden in bijlage 3.

Zwachteltijd

De Levene’s toets van de zwachteltijd is niet significant (F(2,27)= 0.65; p=0.53); dit betekent dat de varianties gelijk zijn over de groepen, de univariate variantieanalyse mag uitgevoerd worden. Uit de One-way ANOVA blijkt dat de zwachteltijd niet significant verschilt per instructievorm (F(2,27)= 2.29; p=0.12). Om te onderzoeken hoe de drie instructievormen zich tot elkaar verhouden is een post-hoc analyse uitgevoerd. Uit de analyse is gebleken dat er een geen significant verschil is in zwachteltijd tussen de instructie met pijlen&handen (M= 1.35; SD= 0.57, p=0.053) en de instructie met handen. Er bleek ook geen significant verschil in de zwachteltijd tussen de instructie met pijlen&handen en de instructie met pijlen (M=1.47;

Conditie Voorbereiden Zwachtelen Totaal

Pijlen 0.34 1.47 1.80

Handen 0.32 1.94 2.27

SD=0.58, p=0.69) en tussen de instructie met pijlen en de instructie met handen was ook geen significant verschil (M=1.94; SD=0.77, p=0.12).

Totale tijd

Als laatste is ook de totale tijd geanalyseerd. De Levene’s toets van de totale tijd is niet significant (F(2,27)= 0.51; p=0.60); dit betekent dat de varianties gelijk zijn over de groepen, de univariate variantieanalyse mag uitgevoerd worden. Uit de One-way ANOVA blijkt dat de totale tijd niet significant verschilt per instructievorm (F(2,27)= 2.25; p=0.13). Om te onderzoeken hoe de drie instructievormen zich tot elkaar verhouden is een post-hoc analyse uitgevoerd. Uit de analyse is gebleken dat er geen significant verschil is tussen de tijd die nodig is voor het uitvoeren van de instructie met pijlen&handen (M= 1.66; SD= 0.56, p=0.052) en de instructie met handen. Er bleek ook geen significant verschil in de tijd die nodig is om de instructie met pijlen&handen en de instructie met pijlen (M=1.80; SD=0.64, p=0.63) uit te voeren. Tussen de instructie met pijlen en de instructie met handen was ook geen significant verschil (M=2.27; SD=0.79, p=0.14).

6.1.2 Accuraatheid

De accuraatheid van de uitvoering van de instructie is gemeten aan de hand van video-analyse en het observatieschema. De termen zijn in paragraaf 4.4.1 gedefinieerd, ook zijn hier de basiswaarden genoemd. Zoals eerder genoemd is er een ideale uitvoering van de instructie namelijk; vijf pogingen (M=5), vijf wikkels (M=5), alle wikkels op de goede plaats (M=0) en als laatste elke wikkel de goede richting op (M=0).

Tabel 5: Gemiddelden: aantal pogingen, aantal wikkels, fouten in de plaats van de wikkel en wikkelrichting

Poging

In de ideale situatie wordt elke wikkel in de instructie eenmaal gepoogd. De instructie bevat vijf wikkelhandelingen; dit betekent dat elke proefpersoon in de ideale situatie vijf pogingen doet tijdens het uitvoeren van de instructie. In tabel 5 is te zien dat het gemiddelde van het aantal pogingen bij iedere conditie hoger ligt dan vijf. Er is in de data geen persoon die minder dan vijf pogingen heeft gedaan.

De Levene’s toets voor het aantal pogingen is niet significant (F(2,27)= 0.06; p=0.94); dit betekent dat de varianties gelijk zijn over de groepen, de univariate variantieanalyse mag

Conditie Poging Aantal wikkels Plaats van de

wikkel Wikkelrichting

Pijlen 5.80 6.40 0.5 1.50

Handen 6.70 5.85 0.9 3.20

uitgevoerd worden. Uit de One-way ANOVA blijkt dat het aantal pogingen niet significant verschilt per instructievorm (F(2,27)= 3.08; p=0.06). Om te onderzoeken hoe de drie instructievormen zich tot elkaar verhouden is een post-hoc analyse uitgevoerd. Uit de analyse is gebleken dat er significant minder pogingen worden gedaan bij de instructie met pijlen&handen (M= 5,60; SD=0.84, p=0.03) ten opzichte van de instructie met handen. Er bleek geen significant verschil in het aantal pogingen dat gedaan wordt bij de instructie met pijlen en bij de instructie met handen (M=6.70; SD=1.06, p=0.06). Tussen de instructie met pijlen&handen en de instructie met pijlen was ook geen significant verschil (M=5.80; SD=1.23, p=0.68).

Aantal wikkels

In de instructie worden vijf wikkels met het verband gemaakt om de voet/enkel. Aan de gemiddelden (tabel 5) is te zien dat het aantal wikkels bij de uitvoering van alle drie de instructies hoger is dan vijf. Dit betekent dat er gemiddeld meer wikkels worden gemaakt met het verband dan de instructie aangeeft. Uit de data is op te maken dat het aantal wikkels varieert tussen de vierenhalf en negen, waarbij ook halve wikkels meer/minder voorkomen. Echter zijn er maar twee personen die minder wikkels hebben gebruikt dan vijf.

De Levene’s toets van het aantal pogingen is niet significant (F(2,27)= 1.72; p=0.20); dit betekent dat de varianties gelijk zijn over de groepen, de univariate variantieanalyse mag uitgevoerd worden. Uit de One-way ANOVA blijkt dat het aantal wikkels niet significant verschilt per instructievorm (F(2,27)= 2.53; p=0.09). Om te onderzoeken hoe de drie instructievormen zich tot elkaar verhouden is een post-hoc analyse uitgevoerd. Uit de analyse is gebleken dat er significant meer wikkels worden gemaakt bij de instructie met pijlen (M= 6.40; SD=1.17, p=0.03) ten opzichte van de instructie met pijlen&handen. Er bleek geen significant verschil in het aantal wikkels tussen de instructie met pijlen en de instructie met handen (M=5.85; SD=1.06, p=0.23) en tussen de instructie met handen en de instructie met pijlen&handen was ook geen significant verschil (M=5.4; SD=0.70, p=0.32).

Plaats van de wikkel

De instructie geeft aan op welke plaats iedere wikkel moet komen ten opzichte van de voet/enkel. Wanneer de proefpersoon de wikkel op een andere plaats aanlegde, werd een fout genoteerd. Aan de gemiddelden in tabel 5 is te zien dat er bij iedere instructievorm gemiddeld minder dan één fout wikkel op de verkeerde plaats wordt aangelegd.

De Levene’s toets is niet significant (F(2,27)= 0.99; p=0.38); dit betekent dat de varianties gelijk zijn over de groepen, de univariate variantieanalyse mag uitgevoerd worden. Uit de One-way ANOVA blijkt dat de plaats van de wikkel niet significant verschilt per instructievorm (F(2,27)= 1.29; p=0.29). Aangezien er geen significant verschil bestaat tussen de verschillende instructies en het gemiddeld aantal fouten die worden gemaakt per instructie ook minimaal van elkaar verschillen, is het niet noodzakelijk om de post-hoc analyse hier te bespreken. Deze analyse is wel te vinden in bijlage 3.

Wikkelrichting

De instructie geeft aan welke richting het verband op moet. Dit is in twee instructies door pijlen duidelijker gemaakt, daarnaast is het ook te zien aan het verband en de plaats van het rolletje. Wanneer de proefpersoon het verband de andere kant op draaide, dus de wikkel in de verkeerde richting aanlegde werd de fout genoteerd. Proefpersonen konden zichzelf verbeteren; hierdoor is het niet altijd zo dat de volledige instructie de verkeerde richting op werd uitgevoerd.

De Levene’s toets is niet significant (F(2,27)= 0.46; p=0.64); dit betekent dat de varianties gelijk zijn over de groepen, de univariate variantieanalyse mag uitgevoerd worden. Uit de One-way ANOVA blijkt dat het aantal wikkels niet significant verschilt per instructievorm (F(2,27)= 1.17; p=0.33). Aangezien er hier net als bij de plaats van de wikkel geen significant verschil bestaat tussen de verschillende instructies en het gemiddeld aantal fouten dat wordt gemaakt ook minimaal van elkaar verschilt, is het niet noodzakelijk om de post-hoc analyse hier te bespreken. Deze analyse is wel te vinden in bijlage 3.

6.2 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van de instructie is gemeten aan de hand van zes items in de survey. De data is verzameld aan de hand van drie 5-punts semantische differentialen en drie items beoordeeld op 7-punts Likertschaal. Zoals in het design besproken, is uitvoerbaarheid opgedeeld in ‘evaluatie uitvoering’ en ‘bruikbaarheid van de instructie’. Van beiden is eerst een betrouwbaarheidsanalyse gedaan om te kijken naar de interne consistentie tussen de items. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de gemiddelden.

Tabel 6: Gemiddelden per instructievorm: evaluatie uitvoering en bruikbaarheid instructie

6.2.1 Evaluatie uitvoering

Er is een betrouwbaarheidsanalyse uitgevoerd van drie semantische differentialen die behoorden bij de vraag: het uitvoeren van de taak verliep (moeilijk-makkelijk, langzaam-snel, ongestructureerd-gestructureerd). Uit deze analyse komt een Cronbach’s Alpha van =0.58. Ondanks dat deze waarde aangeeft dat de interne consistentie gemiddeld is, is er toch voor gekozen alle drie de items mee te nemen in de analyse. Uit betrouwbaarheidsanalyse bleek dat verwijdering van één van de items geen verhoging in de Cronbach’s alpha veroorzaakte. De Levene’s toets is niet significant (F(2,27)= 0.49; p=0.62); dit betekent dat de varianties gelijk zijn over de groepen, de univariate variantieanalyse mag uitgevoerd worden. Uit de

Conditie Evaluatie uitvoering Bruikbaarheid instructie

Pijlen 3.87 1.47

Handen 3.67 1.94

One-way ANOVA blijkt dat de evaluatie over de uitvoering niet significant verschilt per instructievorm (F(2,27)= 1.68; p=0.21). Om te onderzoeken hoe de drie instructievormen zich tot elkaar verhouden is een post-hoc analyse uitgevoerd. Uit de analyse is gebleken dat de evaluatie over het uitvoeren van de taak niet significant verschilt tussen de instructie met pijlen&handen (M= 4.07, p=0.08) en de instructie met handen. Er bleek geen significant verschil in het evaluatie tussen de instructie met pijlen en de instructie met handen (M=3.67, p=0.37). Tussen de instructie met pijlen&handen en de instructie met pijlen was ook geen significant verschil (M=3.87, p=0.37).

6.2.2 Bruikbaarheid instructie

Uit de betrouwbaarheidsanalyse van de drie items die beoordeeld werden op een Likertschaal komt een Cronbach’s Alpha van =0.68. Deze waarde geeft aan dat de interne consistentie tussen de items gemiddeld tot hoog is. Alle drie de items zijn meegenomen in de analyse.

De Levene’s toets is niet significant (F(2,27)= 1.42; p=0.26); dit betekent dat de varianties gelijk zijn over de groepen, de univariate variantieanalyse mag uitgevoerd worden. Uit de One-way ANOVA blijkt dat de bruikbaarheid van de instructie niet significant verschilt per instructievorm (F(2,27)= 2.04; p=0.15). Om te onderzoeken hoe de drie instructievormen zich tot elkaar verhouden is een post-hoc analyse uitgevoerd. Uit de analyse is gebleken dat de bruikbaarheid van de instructie niet significant verschilt tussen de instructie met pijlen&handen (M= 5.6, p=0.06) en de instructie met handen. Er bleek geen significant verschil in de bruikbaarheid van de instructie tussen de instructie met pijlen en de instructie met handen (M=5.03, p=0.37). Tussen de instructie met pijlen&handen en de instructie met pijlen was ook geen significant verschil (M=5.17, p=0.15).

6.3 Recall

Zoals bij het design in paragraaf 4.3 is besproken is recall gemeten door middel van video-analyse en door middel van twee dichotome items in de survey. Het instructiegebruik werd gemeten door middel van het observatieschema.

6.3.1 Instructiegebruik

In onderstaande tabel is te zien hoe vaak er per instructievorm gemiddeld op de instructie werd gekeken tijdens het inzwachtelen van de enkel.

Tabel 7: Gemiddelden en standaarddeviaties van instructiegebruik per instructievorm

Conditie Gemiddelde (M) Standaarddeviatie(SD)

Pijlen 6.00 2.40

Handen 7.60 3.95

De Levene’s toets is niet significant (F(2,27)= 0.66; p=0.53); dit betekent dat de varianties gelijk zijn over de groepen, de univariate variantieanalyse mag uitgevoerd worden. Uit de One-way ANOVA blijkt dat het instructiegebruik significant verschilt per instructievorm (F(2,27)= 2.17; p=0.03). Om te onderzoeken hoe de drie instructievormen zich tot elkaar verhouden is een post-hoc analyse uitgevoerd. Uit de analyse is gebleken dat de instructie met pijlen&handen significant minder gebruikt wordt bij het uitvoeren (M=4.90; SD=2.03, p=0.048) dan de instructie met handen. Er bleek geen significant verschil in het instructiegebruik tussen de instructie met pijlen en de instructie met handen (M=7.60; SD=3.95, p=0.23). Tussen de instructie met pijlen&handen en de instructie met pijlen was ook geen significant verschil (M=6.00; SD=2.40, p=0.41).

6.3.2 Pijlen en handen

Of de proefpersonen zich de pijlen en handen konden herinneren na het uitvoeren van de instructie, is per item onderzocht. De data uit de survey is omgezet naar andere waarden,