• No results found

Vergelijkbaarheid is tevens een van de kwaliteitseisen die gebruikers stellen aan externe verslaggeving

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vergelijkbaarheid is tevens een van de kwaliteitseisen die gebruikers stellen aan externe verslaggeving"

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Hoofdstuk 1: Inleiding

1.1 Aanleiding tot het onderzoek

De aanleiding tot dit onderzoek, was het besluit van de Europese Unie de internationale accounting standaarden (IAS) per 2005 verplicht te stellen voor alle ondernemingen waarvan effecten worden verhandeld aan

gereglementeerde beurzen in de EU. Een passage uit het bovengenoemde besluit geeft inzicht in de achtergronden van dit besluit:

“Een van de voornaamste doelstellingen die in de conclusies van de Europese Raad van Lissabon wordt

genoemd, is de verbetering van de vergelijkbaarheid van de jaarrekeningen van bedrijven ten behoeve van zowel de ondernemingen als de beleggers. Om dit doel te bereiken heeft de Unie gemeenschappelijke standaarden voor de financiële verslaglegging nodig, die transparant zijn, volledig worden begrepen, naar behoren worden gecontroleerd en waarvan de naleving doeltreffend kan worden afgedwongen. Alleen wanneer dergelijke standaarden bestaan, zullen er groeimogelijkheden ontstaan voor de effectenmarkten van de EU, die momenteel half zo omvangrijk zijn als die van de VS.”

In deze passage komt duidelijk naar voren: het verbeteren van de vergelijkbaarheid van de jaarrekeningen. Dit is het voornaamste doel van elke poging tot harmonisatie, dan wel standaardisatie van regelgeving, op deze begrippen kom ik in hoofdstuk 3 terug. Vergelijkbaarheid is tevens een van de kwaliteitseisen die gebruikers stellen aan externe verslaggeving. De andere kwaliteitseisen betreffen o.a: relevantie, tijdigheid en

betrouwbaarheid (Jenkins 1994:29).

In een later stadium zullen deze kwaliteitscriteria nader toegelicht worden, in het kader van deze paragraaf is het relevantievereiste van belang. Welke informatie willen gebruikers zien in de externe verslaggeving ?. Een zeer interessant onderzoek in dit kader is het onderzoek uitgevoerd door het Limperg Instituut, wat plaats heeft gevonden van 1996 tot en met 2000, getiteld: Kwaliteit van externe financiële verslaggeving in Nederland. De centrale probleemstelling van dit onderzoek luidt (Limperg instituut 2000: 7):

‘Wat is de kwaliteit van de externe verslaggeving in Nederland en hoe kan die kwaliteit worden verbeterd?’

Om deze vraag te kunnen beantwoorden zijn met name de volgende stappen ondernomen:

Beoordeling van de infrastructuur rondom financiële verslaggeving, waaronder mechanismen tot handhaving van de kwaliteit van die verslaggeving.

Opstellen van een voorlopige set van kwaliteitscriteria aan de hand van nationale en internationale wet- en regelgeving, studierapporten, en bestaande criteria voor verslaggevingprijzen. Deze criteria hebben betrekking op informatie-elementen in de jaarrekening en in het jaarverslag en op toegepaste grondslagen van waardering en resultaatbepaling.

Vaststelling van een definitieve lijst van kwaliteitscriteria door middel van intensieve toetsing van een voorlopige set bij een beperkt aantal (21) professionele financiële analisten.

Onderzoek van de kwaliteit van de financiële verslagen van 1999 van de 60 grootste beursfondsen door toetsing aan de definitieve set van kwaliteitscriteria.

Een algemene conclusie die in het kader van de probleemstelling kan worden getrokken is dat gemiddeld 54%

van de door financieel analisten gewenste informatie-elementen in de jaarrekening door de ondernemingen is verstrekt. De punten waar het met name aan schort, zullen kort aangestipt worden bij de bespreking van de belangrijkste conclusies en aanbevelingen verderop in deze paragraaf, en in detail in Hoofdstuk 6.

Dit betekent dat er nog veel ruimte is voor verbetering in de kwaliteit. De beste financiële verslaggeving in 1999 komt op naam van Libertel ( in de categorie ondernemingen met minder complexe verslaggevingvraagstukken) en DSM (in de categorie ondernemingen met meer complexe verslaggevingvraagstukken). In de jaarrekening van Libertel is 66,82% van de gewenste informatie-elementen verstrekt, in die van DSM 65%. Ook bij de

‘winnaars’ is er dus ruimte voor verbetering.

Verbetering van de kwaliteit kan uiteraard in de eerste plaats geschieden door meer informatie-elementen op te nemen die door analisten zijn gewenst. De onderdelen van de jaarrekening waar de meeste verbetering mogelijk is betreffen leasecontracten, segmentatie en fusies, overnames en afstotingen.

Daarnaast is verbetering van de kwaliteit mogelijk door verbetering van de infrastructuur. Dit betreft in het bijzonder de regelgeving en het toezicht.

In de hierna opgenomen aanbevelingen worden enkele voorstellen tot verbeteringen daaromtrent gedaan, met als doel de kwaliteit van externe financiële verslaggeving in Nederland een verdere impuls te geven.

(2)

Kwaliteit is onderhevig aan dynamische processen. Kwaliteitscriteria voor financiële verslaggeving van vandaag zijn andere criteria dan die van 10 jaar geleden en de kwaliteitscriteria zijn wellicht over vijf jaar ook al weer anders. De informatieve waarde van jaarrekeningen is in de loop van de tijd sterk verbeterd, maar toch blijven nog altijd verbeteringen in de kwaliteit mogelijk. Dit komt vooral doordat de eisen van stakeholders inzake financiële verslaggeving sterk zijn toegenomen.

Daarom bepleit de onderzoekscommissie een voortgaande afstemming met de eisen die de financieel analisten stellen, bijvoorbeeld door middel van instelling van een panel.

Vooral de mogelijkheden van rapportering via internet kunnen de eisen inzake de communicatie met

stakeholders (omschrijving hiervan in paragraaf 3.2.2.) in de toekomst in belangrijke mate beïnvloeden. Op dit moment is internet nog niet veel meer dan het op elektronische wijze beschikbaar stellen van de jaarrekening en het jaarverslag. Verwacht mag worden dat hierin in de nabije toekomst in belangrijke mate verandering zal komen.

Dit onderzoek is als zodanig een eenmalige exercitie. Het Limperg Instituut heeft niet het voornemen een dergelijk onderzoek jaarlijks te actualiseren.

De belangrijkste aanbevelingen die voortkomen uit het empirisch onderzoek zijn:

1. Ondernemingen wordt aanbevolen meer relevante informatie in hun financieel verslag op te nemen. Uit het onderzoek blijkt dat, om te kunnen voldoen aan de wensen van de gebruikers, de kwaliteit van de financiële verslaggeving in belangrijke mate dient te worden verbeterd.

2. Ondernemingen wordt aanbevolen stelselwijzigingen die niet door regelgeving worden afgedwongen slechts bij uitzondering door te voeren.

Voor alle stelselwijzigingen geldt dat deze met terugwerkende kracht zouden moeten worden doorgevoerd en dat vergelijkende cijfers, ook in meerjarenoverzichten, worden aangepast. Het cumulatief effect van een stelselwijziging dient daarbij in het eigen vermogen te worden verwerkt.

3. Ondernemingen wordt aanbevolen de informatieverstrekking met betrekking tot fusies, overnames en afstotingen te verbeteren.

4. Ondernemingen wordt aanbevolen meer gesegmenteerde informatie te verstrekken en daarbij de wijze waarop segmentatie plaatsvindt zoveel mogelijk constant te houden. Indien toch wijzigingen worden doorgevoerd in de indeling van segmenten, is het wenselijk daarop een duidelijke toelichting te geven en waar mogelijk vergelijkende cijfers aan te passen.

5. Ondernemingen wordt aanbevolen een overzicht van kwartaalcijfers in de jaarrekening op te nemen.

6. Ondernemingen wordt aanbevolen uitgebreide meerjarenoverzichten over relatief lange perioden op te stellen. Meerjarenoverzichten bieden bij uitstek de mogelijkheid van een historische analyse. Een volledige balans en winst- en verliesrekening, aangevuld met kerncijfers, over ten minste vijf jaar, maar bij voorkeur tien jaar, sluit daarbij het beste aan.

7. Ondernemingen wordt aanbevolen het jaarverslag zo toegankelijk en leesbaar mogelijk op te zetten, teneinde de onderlinge vergelijkbaarheid tussen jaarverslagen te verbeteren. Het is wenselijk dat iniatieven worden genomen voor de ontwikkeling van een standaardindeling van het jaarverslag.

8. Ondernemingen wordt aanbevolen in het jaarverslag meer kwantitatieve informatie op te nemen met betrekking tot toekomstige ontwikkelingen en om in het daarop volgende jaarverslag de werkelijke ontwikkelingen met de verwachtingen te vergelijken.

Verder blijkt uit een van de overige aanbevelingen uit het rapport: het is wenselijk dat Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen reeds voor 2005 de IAS integraal toepassen. Het belangrijkste argument hiervoor is het verbeteren van de vergelijkbaarheid van de externe verslaggeving van ondernemingen.

Uit een onderzoek uitgevoerd door PwC blijkt dat het overgrote deel van de Nederlandse en Europese beursgenoteerde ondernemingen de invoering van IAS steunen, en deze al voor 2005 willen toepassen.

De rest van de overige aanbevelingen uit het Limperg onderzoek zullen, wanneer relevant voor deze afstudeeropdracht, in een later stadium worden besproken.

Concluderend: De kwaliteit van de financiële verslaggeving in Nederland is absoluut voor verbetering vatbaar, en verwacht mag worden dat de invoering van de IAS daar een positieve bijdrage aan zal leveren (het zou immers vreemd zijn uniforme regels in te voeren die een verslechtering van de kwaliteit tot gevolg zou hebben).

Alleen is de vraag hoe groot die bijdrage zal zijn, op deze vraag zal ik door middel van dit onderzoek antwoord pogen te geven. Verder is uit het onderzoek van het Limperg Instituut gebleken dat om de kwaliteit van de verslaggeving te verbeteren, er ook aanbevelingen zijn te doen met betrekking tot de infrastructuur rondom de externe verslaggeving. Voor een breder beeld van de problematiek wordt in hoofdstuk 3 , het begrippenkader omtrent externe verslaggeving weergegeven. In het volgende hoofdstuk wordt de probleemstelling geformuleerd, en de onderzoeksopzet uiteen gezet.

(3)

Hoofdstuk 2: Probleemstelling en onderzoeksopzet

2.1 Inleiding

De aanpak kan in stappen worden weergegeven (De Leeuw 1996:114 e.v.):

Stap 1: De probleemstelling

De probleemstelling kent drie elementen, te weten:

Doelstelling

Vraagstelling

Randvoorwaarden Stap 2: De onderzoeksopzet

De onderzoeksopzet bestaat uit twee deelstappen:

Het opstellen van het theoretisch kader (conceptueel model) en de opsplitsing van de vraagstelling in deelvragen.

Het vertalen van de zo verkregen inhoudelijke vragen in methodische vragen.

Samengevat:

De eerste drie punten: wat wil je weten voor wie en waarom? En wat zijn de randvoorwaarden?

De laatste twee punten: welke theoretische concepten worden gebruikt? Wat zijn de deelvragen?

Waar komen de gegevens vandaan? Hoe wordt waargenomen? Hoe worden ze geanalyseerd? Hoe wordt gerapporteerd? Deze vragen hebben betrekking op:

De stappen 3,4 en 5 (verzamelen van gegevens, analyse en rapportage van conclusies en aanbevelingen), en zullen in de hoofdstukken 5,6 en 7 beantwoord worden.

2.2 Probleemstelling van het onderzoek De doelstelling luidt:

Het bepalen van de aansluiting tussen de verslaggeving opgesteld volgens de IAS en de informatiebehoeften van de gebruikers, zoals die bepaald zijn in het onderzoek van het Limperg Instituut, en het vergelijken van de gevonden scores met de onderzoeksresultaten uit het bovengenoemd onderzoek. Dit ten behoeve van het bepalen van de impact van verslaggeving volgens de IAS op de kwaliteit van externe verslaggeving, in de perceptie van de gebruikers.

De centrale vraagstelling luidt vervolgens:

Hoe scoort de verslaggeving van de geselecteerde ondernemingen op de lijst met informatie-elementen, en hoe verhouden deze scores zich tot de scores zoals gemeten in het onderzoek van het Limperg Instituut? Op welke jaarrekeningonderdelen is de bijdrage aan het totaalbeeld het grootst, en in hoeverre hebben de IAS hieraan bijgedragen? En op welke punten vertoont de onderzochte verslaggeving de meeste discrepantie met de informatiebehoeften van de gebruikers?

Randvoorwaarden:

Het onderzoek dient binnen zes maanden uitvoerbaar te zijn.

(4)

Meer inhoudsgerichte beperkingen van dit onderzoek zullen gaandeweg in de volgende hoofdstukken ter sprake komen. De antwoorden op de vragen: wat wil ik in dit onderzoek te weten komen? , en onder welke

randvoorwaarden?, zijn te vinden in bovenstaande tekst. De vragen: voor wie? en waarom? worden in de volgende paragraaf beantwoord.

2.3 Voor wie zijn de resultaten van dit onderzoek van belang en waarom?

De onderzoekers van het Limperg Instituut stellen dat de resultaten van hun onderzoek van belang zijn voor:

verschaffers van (financiële) informatie, omdat het onderzoek zicht geeft op mogelijkheden tot verbetering van de kwaliteit van externe financiële verslaggeving;

gebruikers van informatie, omdat verbetering van de kwaliteit van externe financiële verslaggeving leidt tot betere oordeels- en besluitvorming en daarmee tot een verbeterde allocatie van schaarse middelen;

controlerende accountants, omdat het onderzoek inzicht geeft in de dimensies van kwaliteit en daarmee een aanknopingspunt is voor enerzijds de controlerende rol ten opzichte van gebruikers en anderzijds een adviserende rol ten opzichte van verschaffers;

de wetgever, aangezien deze een algemene verantwoordelijk heeft voor de kwaliteit van externe financiële verslaggeving;

de regelgever (Raad voor de Jaarverslaggeving), aangezien dit onderzoek zicht geeft op de effectiviteit van het regelgevend proces;

wetenschappers, nationaal en internationaal, omdat de resultaten een bijdrage leveren aan verbetering van bestaande wetenschappelijke inzichten en voorts aanknopingspunten kunnen vormen voor voortzetting van wetenschappelijk onderzoek.

Aangezien deze afstudeeropdracht qua doelstelling sterk lijkt op het Limperg onderzoek richt ik mij in principe op dezelfde belanghebbers met dien verstande dat ik de volgende specificaties aanbreng:

Aangezien de in dit onderzoek onderzochte verslaggeving direct op de IAS is gebaseerd, is het IASB1 in dit onderzoek als de primaire belanghebber op het gebied van wet- en regelgevende instanties aan te duiden.

De primaire belanghebber op het gebied van de wetenschap is in eerste instantie het Limperg Instituut, omdat dit onderzoek in belangrijke mate op hun eigen onderzoek betrekking heeft.

Al deze ‘stakeholders’ op het gebied van externe verslaggeving, zullen besproken worden in het volgende hoofdstuk, wanneer ik dit onderzoek in het conceptuele model van het gebied: externe verslaggeving zal plaatsen. In de volgende paragraaf zal ik dit verduidelijken.

2.4 Onderzoeksopzet

In deze paragraaf zal ik uiteen zetten hoe de onderzoeksopzet eruit ziet. Teneinde om de plaats van dit onderzoek in het vakgebied ‘externe verslaggeving’ te bepalen en bepaalde begrippen en relaties te definiëren zal ik in het volgende hoofdstuk mijn conceptueel model opstellen.

De opsplitsing van de vraagstelling in deelvragen zal in de volgende paragraaf plaatsvinden, tevens zal aangegeven worden in welke hoofdstukken deze beantwoord zullen worden.

2.4.1 Deelvragen

Hoe valt dit onderzoek te plaatsen in het vakgebied ‘externe verslaggeving’?

Hoofdstuk 3: Conceptueel model

Hoe luidt de definitie van de ‘kwaliteit’ van de externe verslaggeving in dit onderzoek?

Hoofdstuk 3: Conceptueel model

Welke vormen van externe verslaggeving worden onderzocht?

Hoofdstuk 3: Conceptueel model

Hoe luidt de definiëring van de term ‘gebruikers’ in dit onderzoek?

Hoofdstuk 3: Conceptueel model

Hoe is de lijst met informatie-elementen (c.q informatiebehoeften) tot stand gekomen?

Hoofdstuk 3: Conceptueel model

(5)

Hoe is de selectie van ondernemingen waarvan de verslaggeving wordt onderzocht tot stand gekomen?

Hoofdstuk 4: Onderzoekspopulatie en steekproef

Hoe worden de scores bepaald en wat zijn de gevonden scores?

Hoofdstuk 5: Gegevensverzameling & onderzoeksresultaten

Hoe verhouden de gevonden scores zich tot die van het Limperg onderzoek?

Is er sprake van ‘betere verslaggeving’ en zo ja, welke jaarrekeningonderdelen leveren de grootste bijdrage hieraan?

In hoeverre zijn de oorzaken van de geconstateerde ‘betere verslaggeving’ terug te voeren op het gebruik van de IAS en welke andere oorzaken kunnen opgevoerd worden?

Op welke punten vertoont de onderzochte verslaggeving de meeste discrepantie met de informatiebehoeften van de gebruikers?

Hoofdstuk 6: Analyse van de onderzoeksresultaten

Welke conclusies en aanbevelingen komen hieruit voort?

Hoofdstuk 7: Conclusies & aanbevelingen

(6)

Hoofdstuk 3: Conceptueel model

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk, zal na uiteenzetting van het kader rondom het gebied ‘externe verslaggeving’(par.3.2) en de plaats van dit onderzoek hierbinnen (par.3.3), antwoord gegeven worden op de volgende vragen:

Hoe luidt de definitie van de ‘kwaliteit’ van de externe verslaggeving in dit onderzoek? (par. 3..3.2)

Welke vormen van externe verslaggeving worden onderzocht? (par. 3.3.3)

Hoe luidt de definiëring van de term ‘gebruikers’ in dit onderzoek? (par. 3.3.4)

Hoe is de lijst met informatie-elementen (c.q informatiebehoeften) tot stand gekomen? (par. 3.3.5)

3.2 Begrippenkader

In de voorgaande hoofdstukken zijn de termen externe verslaggeving en financiële verslaggeving door elkaar gebruikt, hoewel de beide termen niet exact dezelfde betekenis hebben, zal ik in de rest van de afstudeeropdracht voor beide termen de volgende definitie hanteren (Klaassen & Bak 1998: 11):

De informatieverschaffing vanuit organisaties ten behoeve van belanghebbende of belangstellende buitenstaanders. Hierbij wordt vooral aandacht geschonken aan financiële informatie die op systematische manier wordt verstrekt. De jaarrekening is hier het bekendste voorbeeld van, maar er zijn natuurlijk ook andere verschijningsvormen: jaarverslag, emissieprospectus, tussentijdse berichten, persberichten en andere

bescheiden gevraagd door verschillende gebruikers.

In de volgende paragraaf, zal aan de hand van de theorie2 een model worden weergegeven, welke het begrippenkader omtrent externe verslaggeving poogt te verduidelijken.

3.2.1 Model

Het model bestaat uit een aantal elementen te weten: de externe verslaggeving, de aanbodzijde, de vraagzijde, de regelgevende instanties en de controleurs. De elementen zijn op te delen in een aantal onderdelen, en tussen de elementen zijn er ook (wederzijdse) relaties te onderkennen (zie nummers).

Het model zoals het in Fig.1 is afgebeeld, behoeft enkele toelichting, deze zal gegeven worden in de volgende twee subparagrafen.

(7)

3.2.2 Beschrijving elementen

Aanbodzijde:

Ondernemingen en andere organisaties, die al dan niet wettelijk verplicht, informatie verstrekken.

Vraagzijde:

De vraagzijde bestaat uit een verzameling diverse groeperingen, te weten (Feenstra e.a 1997: 7):

Aandeelhouders

Kredietverleners

Werknemers

Klanten

Overheidsorganen

Publiek

Dit is zeker geen limitatieve opsomming, men zou bijvoorbeeld kunnen wijzen op andere niet expliciet genoemde groepen, zoals beleggingsanalisten, concurrenten, financiële pers, fiscale autoriteiten en wetenschappelijke onderzoekers.

Wet- en regelgeving:

Wet- en regelgeving kunnen worden uitgevaardigd door (Klaassen in Hoogendoorn e.a. 1997: 103):

1. Supranationale organen 2. Internationale organen 3. De wetgever

4. Private organisaties 1) Supranationale organen:

Het voorbeeld van een supranationaal orgaan dat regelgeving voor de financiële verslaggeving heeft

uitgevaardigd, is de Europese Unie. Deze regels zijn niet rechtstreeks verplichtend voor ondernemingen, maar behelzen een verplichting voor lidstaten om hun nationale regelgeving overeenkomstig EU-richtlijnen in te richten. De Europese wetgeving bestaat uit richtlijnen met als doel het harmoniseren van het vennootschapsrecht.

Harmonisatie van wet- en regelgeving is al eerder in deze scriptie genoemd, nu volgt eerst een definiëring van deze (en verwante) term (-en). (Nobes & Parker 1998: 123) De onderstaande figuur dient daarbij als illustratie:

Fig.2.

Harmonisatie en standaardisatie

Harmonisatie/ standaardisatie proces

leidt tot meer harmonie/ uniformiteit

Totale diversiteit Uniformiteit

Harmonisatie (een proces) van wet- en regelgeving voor externe verslaggeving is een beweging weg van totale diversiteit in de verslaggeving. Harmonie (een toestand) bevindt zich ergens tussen de twee uitersten op het continuüm tussen totale diversiteit en uniformiteit, als een clustering van ondernemingen rondom een (paar) beschikbare wet- en regelgeving (-en).

Standaardisatie (een proces) van wet- en regelgeving is een beweging in de richting van uniformiteit (een toestand). Het omvat de clustering zoals bij harmonie, en vermindering van het aantal beschikbare wet- en regelgevingen.

Harmonisatie, harmonie, standaardisatie en uniformiteit heeft betrekking op de niveaus van concepten, principes, regelgeving en verslaggevingpraktijk.

In deze context kunnen de processen en toestanden de jure of de facto zijn. De eerste term heeft betrekking op harmonie of uniformiteit van regelgeving betreffende externe verslaggeving (zowel de wetgeving als de professionele accounting standaarden). De tweede term refereert aan de harmonie/uniformiteit van de werkelijke verslaggevingpraktijk door ondernemingen.

(8)

Regelgeving aangaande externe verslaggeving kan strikt en minder strikt zijn in drie verschillende manieren: ten eerste kan een regel betrekking hebben op alle ondernemingen (strikt) of op slechts een paar (minder strikt). Ten tweede een regelgeving kan dwingend zijn (wet) of minder dwingend (professionele standaard). Naleving van een wet kan als strikt worden opgevat, terwijl naleving van professionele standaarden als minder strikt kan worden gezien. Ten derde kan een regelgeving precieze omschrijvingen bevatten en geen alternatieven laten (strikt), of minder precieze omschrijvingen geven en wel alternatieven laten (minder strikt). Al deze drie manieren van strikt en minder strikt, kan men koppelen aan de jure en de facto harmonie en uniformiteit. De strikte regelgeving wordt geassocieerd met uniformiteit en de minder strikte regelgeving met harmonie.

Dit leidt tot de volgende acht concepten, zoals hieronder weergegeven in een schema.

Fig. 3

Dit schema kan toegelicht worden met het volgende gesimplificeerde voorbeeld:

Een bepaalde regelgeving over segment verslaggeving, schrijft de toelichting van de omzet per duidelijk afgebakend geografisch gebied voor. Het gaat hier om de jure uniformiteit op een moment, en over de jure standaardisatie over een periode.

De facto uniformiteit en de facto standaardisatie zou van toepassing zijn, wanneer alle relevante ondernemingen ook daadwerkelijk hun omzet geografisch toelichten zoals voorgeschreven. Uniformiteit en standaardisatie kunnen trouwens de facto bestaan, zonder dat daar de jure regelgeving aan ten grondslag ligt, wanneer ondernemingen vrijwillig bepaalde informatie rapporteren. Wanneer echter de regelgeving over segment verslaggeving, ruimte overlaat aan de ondernemingen om deze in te vullen, spreekt men van de jure harmonie en harmonisatie en de facto harmonie en harmonisatie.

De voor de jaarverslaggeving belangrijkste richtlijn is de 4de EG-richtlijn, betrekking hebbend op de jaarrekening en het jaarverslag. Voorts is van groot belang de 7de EG-richtlijn inzake de geconsolideerde jaarrekening. Tenslotte zijn er specifieke richtlijnen voor de verslaggeving van banken,

verzekeringsmaatschappijen en beleggingsinstellingen. Deze richtlijnen laten betrekkelijk veel ruimte bij de implementering in de nationale wetgeving, zodat zeker niet van strikte uniformering kan worden gesproken maar slechts van harmonisering.

Het EU-besluit om de International Accounting Standards per 2005 verplicht te stellen voor beursgenoteerde ondernemingen is een belangrijke stap in de verdere harmonisering van de financiële verslaggeving binnen Europa. De aanpassing van de richtlijnen zal de komende jaren plaatsvinden.

(9)

2) Internationale organen:

De toenemende internationalisatie van bedrijfsleven en kapitaalverkeer schept uiteraard behoefte aan harmonisatie van normen voor de externe verslaggeving op regionaal en wereldwijd niveau. Op dit moment geschiedt de harmonisatie binnen de EG door middel van de al eerder genoemde richtlijnen. Op wereldniveau wordt aan harmonisatie gewerkt door de International Accounting Standards Board (IASB), een

samenwerkingsverband van nationale accountantsorganisaties. De IASB is uit particulier initiatief ontstaan en ontleent zijn gezag aan een door vrijwel alle accountantsorganisaties ondertekend protocol waarin deze op zich nemen zich te beijveren voor het incorporeren van International Accounting Standards (IAS) in de nationale regelgeving. In Nederland worden de IAS door de RJ mede als basis gehanteerd bij het formuleren van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving.

Op wereldniveau heeft de IASB na een aantal jaren van overleg met de overkoepelende organisatie van toezichthouders op effectenbeurzen (IOSCO) een overeenkomst bereikt, welke gezien kan worden als een belangrijke stap in de richting voor het ontwikkelen van een unieke set wereldwijde accounting standaarden. De overeenkomst impliceert de acceptatie door IOSCO van 30 IAS, voor het doel van grensoverschrijdende beursnoteringen (IOSCO persbericht 2000). De overeenkomst geeft nationale toezichthouders nog wel steeds het recht om bij bepaalde IAS aangegeven adapties uit te voeren. Deze adapties kunnen bestaan uit een toelichting in een voetnoot waarin een uitwerking volgens een alternatieve accounting methode (meestal de accounting regels in het land van de beursnotering), een aanvullende toelichting of een keuze van een alternatief waar de betreffende IAS verschillende alternatieven toelaat.

Een belangrijk resultaat voor de IASB is behalve de acceptatie van de IAS door de IOSCO, voor de

grensoverschrijdende beursnoteringen, natuurlijk ook het eerdergenoemde besluit van de Europese Commissie (EC) om vanaf het jaar 2005 de IAS verplicht te stellen voor alle beursgenoteerde ondernemingen binnen de Europese Unie (EU).

3) de wetgever

In Nederland heeft de wetgever de algemene grondslagen van de jaarrekening opgenomen in het Burgerlijk Wetboek Titel 9 Boek 2. Naast de volgende 15 afdelingen zijn er 2 aanvullende algemene maatregelen van bestuur aan Titel 9 toegevoegd te weten: Besluit waardering activa en Besluit modellen jaarrekening (Feenstra e.a 1997: 22).

1. Algemene bepaling (toepassingsgebied) 2. Algemene bepalingen omtrent de jaarrekening

3. Voorschriften omtrent de balans en de toelichting daarop

4. Voorschriften omtrent de winst- en verliesrekening en de toelichting daarop 5. Bijzondere voorschriften omtrent de toelichting

6. Voorschriften omtrent de grondslagen van waardering en bepalen van resultaat 7. Jaarverslag

8. Overige gegevens

9. Deskundigenonderzoek 10. Openbaarmaking

11. Vrijstellingen op grond van omvang van het bedrijf van de rechtspersoon 12. Bepalingen omtrent de rechtspersonen van onderscheiden aard

13. Geconsolideerde jaarrekening 14. Jaarrekening van banken

15. Jaarrekening van verzekeringsmaatschappijen

De centrale bepaling binnen de wettelijke regeling met betrekking tot de jaarverslaggeving is opgenomen in artikel 362. Lid 1 van dit artikel bevat de volgende tekst: “ De jaarrekening geeft volgens normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het vermogen en het resultaat, alsmede voor zover de aard van een jaarrekening dat toelaat, omtrent de solvabiliteit en de liquiditeit van de rechtspersoon”.

De verwijzing naar de term ‘normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd’

geeft aan dat de wet geen strak keurslijf wenst te zijn, maar een set van regels die in de tijd kan veranderen. Een verdere invulling hiervan kan vervolgens worden ontleend aan de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving van de RJ (zie verderop) en aan jurisprudentie van de Ondernemingskamer (zie verderop).

(10)

In lid 4 van artikel 362 is aangegeven dat de wettelijke bepalingen in principe minimumvereisten zijn en dat ondernemingen aanvullende informatie moeten verstrekken indien dit voor het geven van het gevraagde inzicht noodzakelijk is. Er mag zelfs worden afgeweken van de wettelijke bepalingen indien dit voor het inzicht noodzakelijk is. Elke afwijking dient wel in de jaarrekening vermeld te worden, indien mogelijk onder vermelding van het effect van deze afwijking op de omvang van het vermogen en het resultaat van de onderneming.

In de Nederlandse wetgeving is dus duidelijk gekozen voor het principe substance over form: de inhoud van de jaarrekening staat centraal niet de vorm waarin deze gegoten is.

Verslaggevingsregels uitgevaardigd in wetten, gelden in het desbetreffende land, in het algemeen als dwingend recht, d.w.z. dat degenen voor wie deze regels zijn voorgeschreven, zich eraan moeten houden. Niet-naleving van de regels wordt gewoonlijk gesignaleerd bij de accountantscontrole en heeft als zodanig effect op de accountantsverklaring. Deze controle wordt aangeduid als de eerstelijnscontrole. De tweedelijnscontrole omvat in Nederland de mogelijkheid om de Ondernemingskamer in te schakelen, welke als rechtsprekende instantie fungeert. Op deze onderwerpen wordt verder ingegaan bij de behandeling van het element controleurs.

Zoals bij wettelijke regelingen gebruikelijk is speelt de rechter een aanvullende en onmisbare rol bij het ontstaan van geldend recht. Zelfs bij relatief gedetailleerde wetgeving blijven er altijd interpretatieproblemen over, die aanleiding kunnen zijn tot een rechterlijke uitspraak. De uitkomst van dergelijke uitspraken, vormt mede een bron van geldend recht.

Een afzonderlijk gebied van de regelgeving wordt gevormd door de fiscale wetgeving. Omdat het de fiscus gaat om de fiscale winst en het fiscale vermogen, gaat het in principe om een andere informatieverschaffing.

Historisch gezien hebben het vennootschapsrecht en het fiscale recht een wederzijdse relatie met elkaar. In sommige landen heeft het vennootschapsrecht een grote invloed gehad op het fiscale recht, en in sommige landen was de situatie omgekeerd.

4. Private organisaties:

Regelgeving op het gebied van externe verslaggeving wordt ook tot stand gebracht door organisaties die de betrokken maatschappelijke groeperingen vertegenwoordigen, zoals:

opstellers: werkgeversorganisaties

gebruikers: vereniging van beleggingsanalisten, consumenten- en werknemersorganisaties

controleurs: accountantsorganisaties

In Nederland worden ‘Richtlijnen voor de jaarverslaggeving’ gepubliceerd door de Raad voor de

Jaarverslaggeving (RJ), een overlegorgaan waarin de werkgeversorganisaties, beleggingsanalisten, de vakbonden en het NIVRA (Nederlands Instituut van Register Accountants) zijn vertegenwoordigd. Deze Richtlijnen geven een nadere detaillering van de door de wet en jurisprudentie gestelde normen. Zij hebben echter geen kracht van wet, de feitelijke betekenis ervan hangt af van de mate waarin opstellers en controleurs zich aan de uitspraken van de RJ gebonden achten, en ook de mate waarin de rechtspraak zich op deze Richtlijnen baseert. Vooralsnog berust het gezag van de RJ meer op de inhoudelijke kwaliteit van de Richtlijnen, dan op de formele verplichting deze daadwerkelijk te volgen (Klaassen & Bak 1998: 24).

Zoals al bleek uit het eerste hoofdstuk, speelt externe verslaggeving een vitale rol in het functioneren van effectenbeurzen. Het is daarom ook niet verwonderlijk dat de toezichthoudende autoriteiten van beurzen, een regelgevende functie hebben. Hun autoriteit strekt alleen niet verder dan de externe verslaggeving van ondernemingen waarvan de aandelen of obligaties ter beurze worden verhandeld. In het algemeen zoeken beursautoriteiten zoveel mogelijk aansluiting bij de reeds bestaande regelingen, vooral wat betreft de jaarrekening en het jaarverslag. Uiteraard is het karakter van de sancties die op dit soort regelgeving rusten verschillend van het karakter van de wet en jurisprudentie.

Naleving van de beursvoorschriften is voorwaarde om tot de notering ter beurze te worden toegelaten. Bij niet- naleving riskeert de onderneming schorsing of uitsluiting van het beursverkeer.

Afzonderlijke voorschriften worden door beursorganisaties veelal uitgevaardigd ter zake van: tussentijdse periodieke berichtgeving (kwartaal/ halfjaar), tussentijdse ad-hoc berichtgeving naar aanleiding van belangrijke gebeurtenissen en inhoud en verspreiding van emissieprospectus en fusiebericht.Behalve door het stellen van regels oefenen beursautoriteiten ook invloed uit op de externe verslaggeving van ondernemingen, door specifiek toezicht op de toepassing daarvan.

(11)

In de V.S. is dit toezicht door de overheid in handen gegeven van de Securities and Exchange Commission (SEC), die als een soort semi-overheidsorgaan kan worden gezien, waarvan het budget door het Congres wordt vastgesteld. De SEC heeft eindverantwoordelijkheid voor de regelgeving, zij het dat zij daarbij in grote mate gebruik maakt van datgene wat door de representatieve organisatie (FASB) wordt ontwikkeld. De SEC verlangt afzonderlijke deponering (filing) van diverse voorgeschreven stukken. De SEC beschikt over een uitgebreide staf, die deze stukken al dan niet op verzoek van de onderneming kan bestuderen en op grond van haar bevindingen aanvullingen of verbeteringen kan eisen (Klaassen & Bak 1998: 35,36).

Controleurs:

De doelstelling van het controle-element in het model, is het bereiken van de naleving van de gestelde normen aangaande externe verslaggeving. Normhandhaving houdt ook een scala correctieve en sanctiemaatregelen in.

Zoals hierboven beschreven, kan deze controle uitgevoerd worden door beursautoriteiten (Euronext, Autoriteit Financiële Markten3). Hier volsta ik echter met de beschrijving van de in de wet verankerde controles. Eerder in dit hoofdstuk werd al het onderscheid aangegeven tussen de eerstelijns- en tweedelijnscontrole. De

eerstelijnscontrole behelst in Nederland de accountantscontrole, de tweedelijnscontrole dient voor de gevallen dat de normen (wet- en regelgeving) zijn overschreden. Het institutionele kader waarbinnen deze

normhandhaving in Nederland plaatsvindt is de Ondernemingskamer (Limperg Instituut 2000: 12).

De accountantscontrole:

De rol van de accountantscontrole in het basismodel externe verslaggeving, heeft als functie, het geven van zekerheid over de gerapporteerde informatie. De accountant geeft, als objectieve en deskundige buitenstaander, een oordeel over de jaarrekening. Voor het opstellen van de jaarrekening zorgt de leiding van de gecontroleerde onderneming of instelling zelf. Deze legt daarmee in financiële termen verantwoording af aan haar stakeholders over haar activiteiten van het afgelopen jaar. Het oordeel dat de accountant velt kan variëren. Het kan

uiteenlopen van goedkeurend tot afkeurend, met een drietal gradaties daartussenin. De vijf mogelijkheden waarover de accountant beschikt bij zijn oordeelsvorming respectievelijk voor het formuleren van zijn accountantsverklaring zijn de volgende:

Tabel 1

STREKKING VAN HET OORDEEL BENAMING VAN DE VERKLARING

De jaarrekening is goed De goedkeurende verklaring

De jaarrekening is fout De afkeurende verklaring

De jaarrekening is op bepaalde punten goed, maar er zijn onzekerheden

De verklaring van oordeelonthouding

De jaarrekening is bijna goed De goedkeurende verklaring onder voorbehoud De jaarrekening is goed, maar onder bepaalde voorwaarden De voorwaardelijke verklaring

Naast deze gestandaardiseerde accountantsverklaringen, die het hoogste zekerheidsniveau van het oordeel betreffen, zijn er nog andere opdrachten die accountants uitvoeren die een lager zekerheidsniveau hebben (samenstellings- en beoordelingsverklaring), of niet uitmonden in een verklaring (specifieke werkzaamheden, bijzondere onderzoeken) (Westra & Mooijekind 1998: 87).

De behoefte aan de accountantsfunctie is ooit ontstaan uit de maatschappij en inmiddels is deze rol als vertegenwoordiger van het maatschappelijk verkeer (de gebruiker) volledig geïnstitutionaliseerd. In Nederland komt dat tot uiting in de vorm van de wettelijke controle op de jaarrekening.

In andere landen (bijv. in de V.S.) is dit niet het geval, maar wordt de accountantscontrole door andere instanties (SEC) afgedwongen.

3 De vroegere benaming was Stichting Toezicht Effectenverkeer.

(12)

De Ondernemingskamer (de OK)

Bij de OK van het gerechtshof te Amsterdam, kan iedere belanghebbende die van mening is dat een jaarrekening wijziging behoeft, een procedure aanspannen. Indien de OK van mening is dat de jaarrekening inderdaad niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, geeft zij nauwkeurige aanwijzingen aan de rechtspersoon omtrent de wijze waarop de jaarrekening moet worden ingericht. De OK kan hetzij de rechtspersoon verplichten de in de procedure ingebrachte jaarrekening opnieuw op te stellen, hetzij de aanwijzingen beperken tot de in de volgende jaren op te stellen jaarrekeningen. Cassatie is mogelijk bij de Hoge Raad. Deze wijst de zaak eventueel terug naar de OK. Voor zover de aanwijzingen niet worden opgevolgd, is sprake van een economisch delict, dat door de economische rechter (arrondissementsrechtbank) wordt berecht.

De OK is ingesteld in 1971, tot 1992 zijn er ongeveer zo’n 45 zaken door de OK behandeld, in 23 van deze gevallen werd de rechtspersoon verplicht de jaarrekening in de toekomst aan te passen. (Feenstra e.a 1997: 20) In het eerder genoemde Limperg onderzoek wordt in de aanbevelingen, kritiek geuit op het functioneren van de OK:

“Wij concluderen dat, in vergelijking met de andere instanties (in andere landen), de OK minder toegankelijk is, niet actief optreedt en zich beperkt tot de expliciet vermelde klachten in de dagvaarding”

Om deze redenen wordt aanbevolen om een orgaan op te zetten dat specifiek belast is met het toezicht op de financiële verslaggeving. Het Financial Reporting Review Panel,zoals dat functioneert in het VK, kan hierbij als uitstekend voorbeeld dienen. Of dit een specifiek Nederlands orgaan moet zijn, is hierbij de vraag. De actieve pogingen om in Europees verband verdere harmonisatie te bewerkstelligen door het verplicht voorschrijven van de IAS gekoppeld aan strakker toezicht leiden, naar de mening van de onderzoekers, tot een duidelijke voorkeur om het toezichthoudende orgaan op Europees niveau gestalte te geven. De Autoriteit Financiële Markten wordt aanbevolen hiertoe het initiatief te nemen. De eerste aanzet daartoe is al gegeven blijkens de volgende passage afkomstig uit de kabinetsvoornemens inzake het toezicht financiële verslaggeving (brief kabinet aan Tweede Kamer d.d. 31/05/02; bron: website Ministerie van Financiën):

Algemeen

Nederlandse ondernemingen doen voor hun financiering in toenemende mate een beroep op de internationale kapitaalmarkt. Vertrouwen in de kwaliteit van de financiële verslaggeving van de onderneming is van groot belang om op deze markt een goede positie te kunnen behouden en draagt er aan bij om bedrijfsactiviteiten en investeringen tegen zo laag mogelijke kosten te financieren. Ook voor de Nederlandse belegger is het van belang dat hij zijn beleggingsbeleid mede kan baseren op degelijke financiële rapportages die zodanig zijn opgesteld dat zij hem in staat stellen beleggingsmogelijkheden op verantwoorde wijze tegen elkaar af te wegen.

Voor het goed functioneren van de financiële verslaggeving als communicatiemiddel ten behoeve van de internationale kapitaalmarkten is naar het oordeel van het kabinet een aantal elementen van belang:

kwalitatief hoogwaardige en internationaal geharmoniseerde verslaggevingstandaarden, opdat de onderlinge vergelijkbaarheid van de financiële verslaggeving van ondernemingen wordt vergroot;

kwalitatief goede controle van deze financiële rapportages door een externe accountant, met daaraan verbonden een goede kwaliteitswaarborging van het werk van de controlerende accountant;

adequaat publiek toezicht op de naleving van rapportageverplichtingen en de toepassing van verslaggevingstandaarden door de rapporterende onderneming.

Introductie actief publiek toezicht

Uit de consultatie komt naar voren dat de Nederlandse financiële verslaggeving internationaal over het algemeen goed staat aangeschreven. Zoals in het consultatiedocument al staat aangegeven laten diverse onderzoeksrapporten en verschillende in het oog lopende incidenten echter evenzeer zien dat de kwaliteit van de financiële verslaggeving in Nederland onder druk staat. Ook internationaal staat de kwaliteit van de financiële verslaggeving steeds meer ter discussie. Teneinde de kwaliteit van de financiële verslaggeving in Nederland ook voor de toekomst veilig te stellen, is het naar het oordeel van het kabinet gewenst de kwaliteitsborging van de externe financiële verslaggeving verder te versterken. Het kabinet is daarom voornemens om het publieke toezicht op de naleving van verslaggevingstandaarden in de externe financiële verslaggeving van

beursgenoteerde ondernemingen te intensiveren. Het huidige “passieve” toezicht op de jaarrekening, gebaseerd op klachten bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam, zal worden aangevuld met een stelsel van actief toezicht op externe financiële rapportages van beursgenoteerde ondernemingen door een daarvoor aan te wijzen onafhankelijk publiek toezichtsorgaan.

(13)

Dit voornemen sluit aan bij de Europese ontwikkelingen. De Europese Commissie heeft in een op 13 juni 2000 gepubliceerde mededeling (COM (2000) 359 def.) over haar voornemens ten aanzien van het jaarrekeningrecht geconstateerd dat een zwak punt van het Europese jaarrekeningrecht is gelegen in de afwezigheid van

systematische publieke controle op de naleving van die standaarden. Het recht van de Lidstaten is op dit punt niet geharmoniseerd. Transparantie en vergelijkbaarheid van de financiële verslaggeving van ondernemingen kan alleen worden bereikt indien, zo stelt de Commissie, de internationaal geaccepteerde verslaggevingregels door de rapporterende ondernemingen worden nageleefd. Bovendien is internationale erkenning van standaarden slechts denkbaar indien er een behoorlijke organisatie bestaat die erop toeziet dat de regels consequent worden geïnterpreteerd en toegepast door de ondernemingen. De Commissie stelt daarom dat de Lidstaten adequaat toezicht op de financiële verslaggeving moeten uitoefenen. Na afloop van de onlangs gehouden informele Ecofin te Oviedo, heeft de Ecofin-Raad eveneens opgeroepen tot goed toezicht op de naleving van de verslaggevingstandaarden. Door tijdig een goed functionerende toezichthouder op de verslaggeving op te zetten kan Nederland zijn ervaringen inbrengen bij eventuele latere discussies over harmonisatie van het toezicht. De aanloop naar de verplichtstelling van het gebruik van de IAS vanaf 2005 is een logisch moment om een versterkt toezicht op de financiële verslaggeving te introduceren.

Het kabinet is voornemens het nieuw te introduceren toezicht langs de volgende hoofdlijnen in te richten:

1. Het toezicht richt zich op de externe financiële rapportages (jaarrekeningen, jaarverslagen, gegevens die aan de jaarrekening moeten worden toegevoegd, halfjaarberichten, kwartaalberichten) van ondernemingen met statutaire zetel in Nederland waarvan effecten zijn genoteerd aan een beurs in de Europese Unie en op de naleving van de daarop betrekking hebbende normen uit de Europese en nationale wet- en regelgeving.

2. Het toezicht wordt opgedragen aan de Autoriteit Financiële Markten (voorheen de Stichting Toezicht Effectenverkeer);

3. De Autoriteit Financiële Markten verricht het toezicht achteraf na deponering van de vastgestelde stukken (met de accountantsverklaring) door de onderneming in een door de toezichthouder bij te houden openbaar register.

4. De Autoriteit Financiële Markten richt het toezicht efficiënt in, met vermijding van onnodige administratieve lasten en doublures met het toezicht door de accountant.

5. De Autoriteit Financiële Markten stelt jaarlijks een onderzoeksprogramma op, met ruimte voor steekproefsgewijs en thematisch onderzoek, alsmede onderzoek naar aanleiding van incidenten en/of klachten.

6. De Autoriteit Financiële Markten betracht, binnen de grenzen van de geheimhoudingsplicht met het oog op de bescherming van bedrijfsgevoelige informatie, maximale openheid ten aanzien van door haar verrichte onderzoeken. De conclusies van haar onderzoeken worden gepubliceerd.

7. De Autoriteit Financiële Markten beschikt over een adequaat toezichtsinstrumentarium.

Doelstelling van het toezicht is de goede toepassing van de internationale verslaggevingstandaarden in de externe financiële rapportages van ondernemingen, opdat de transparantie en de vergelijkbaarheid van de externe financiële rapportages ten behoeve van met name de aandeelhouders worden verbeterd. Daarbij geldt als uitgangspunt dat een rapporterende onderneming zelf verantwoordelijk is voor de getrouwheid van haar rapportages en de naleving van de standaarden. De toezichthouder zal zich baseren op de door de onderneming opgestelde en door diens accountant gecontroleerde jaarrekening. De toezichthouder controleert met andere woorden achteraf (dat wil zeggen na goedkeuring of vaststelling van de externe financiële verslaggeving door de verantwoordelijke vennootschappelijke organen), terwijl de accountant vooraf oordeelt of de jaarrekening een waarheidsgetrouw beeld geeft. De introductie van actief toezicht op de financiële verslaggeving zal er toe leiden dat de onderneming meer op de eigen verantwoordelijkheid zal kunnen worden aangesproken. Ook op het werk van de controlerende accountant zal dit zijn effect hebben. Het toezicht van de Autoriteit Financiële Markten zal de positie van de controlerende accountant in discussies met het management over verslaggevingsvraagstukken kunnen versterken. Het kabinet verwacht hiervan een heilzame werking voor de praktijk van de financiële verslaggeving in Nederland, die bovendien een bijdrage levert aan de internationale acceptatie van de financiële verslaggeving van Nederlandse ondernemingen.

(14)

Overige maatregelen

De voorgenomen introductie van actief toezicht op de financiële verslaggeving vormt een aanvulling op eerdere initiatieven van het kabinet om de kwaliteit, de vergelijkbaarheid en de internationale acceptatie van de Nederlandse financiële verslaggeving te verbeteren. Het kabinetsvoornemen moet voorts mede bezien worden in de context van andere voorgenomen maatregelen betreffende rapportageverplichtingen van beursgenoteerde ondernemingen.

Zoals al aangekondigd in de brief van 22 augustus 2000, heeft het kabinet het voorstel van de Europese

Commissie om beursgenoteerde ondernemingen vanaf 2005 te verplichten om hun geconsolideerde jaarrekening op te stellen volgens de IAS van harte ondersteund. De verplichte toepassing van deze standaarden zal ertoe leiden dat de financiële positie en de resultaten van beursgenoteerde ondernemingen door internationale beleggers beter kunnen worden beoordeeld en beter onderling kunnen worden vergeleken. Ook biedt het perspectief op verbeterde acceptatie van financiële rapportages van Europese beursgenoteerde ondernemingen buiten de Europese Unie. Naar verwachting zal over de desbetreffende EU-verordening tegen de zomer van dit jaar definitieve overeenstemming kunnen worden bereikt. Het kabinet heeft al eerder aangekondigd de verplichting tot toepassing van de IAS te willen uitbreiden tot niet-beursgenoteerde banken en verzekeraars, zodat alle banken en verzekeraars (zowel beursgenoteerd als niet-beursgenoteerd) aan dezelfde

verslaggevingstandaarden zullen zijn onderworpen. Daarnaast zal het kabinet onderzoeken of, en zo ja op welke termijn, deze verplichte toepassing van de IAS kan worden uitgebreid tot de vennootschappelijke jaarrekening van beursgenoteerde ondernemingen. Met het oog hierop is het van belang dat de op dit punt bestaande obstakels in de Europese jaarrekeningrichtlijnen worden verwijderd en dat de Europese Commissie spoedig uitvoering zal geven aan het al aangekondigde voornemen om een voorstel in te dienen om de bestaande kapitaalbeschermingsregels, die toepassing van IAS in de vennootschappelijke jaarrekening nu nog bemoeilijken, op andere wijze vorm te gaan geven.

In de brief van de Minister van Economische Zaken van 13 november 2001, mede namens de Ministers van Justitie en Financiën (kamerstukken II 2001/02, 28 090, nr. 1) inzake de evaluatie van de accountantswetgeving, is voorts aangekondigd dat de regels met betrekking tot deskundigheid, onafhankelijkheid en herkenbaarheid van de externe accountant wettelijk worden vastgelegd, opdat de kwaliteit van de wettelijk voorgeschreven accountantscontrole beter wettelijk wordt verankerd. Het kabinet is in dit verband voornemens om onder meer wettelijke regels te stellen aan de beroepsregelgeving (deskundigheid, onafhankelijkheid en herkenbaarheid)), de opleiding en de onafhankelijkheid van de certificerende accountant en te voorzien in onafhankelijk toezicht op de naleving van deze regels.

Voorts zij gewezen op enkele andere trajecten met betrekking tot de rapportageverplichtingen van

beursgenoteerde ondernemingen. In dit verband kunnen genoemd worden (i) de nieuwe Europese richtlijn inzake marktmisbruik, waarover de onderhandelingen thans gaande zijn en die mede ziet op de verplichting van beursgenoteerde ondernemingen om koersgevoelige informatie openbaar te maken, (ii) de nieuwe

prospectusrichtlijn, waarover de onderhandelingen thans eveneens gaande zijn, die mede ziet op het toezicht op het prospectus bij een aandelenemissie en (iii) de nieuwe richtlijn inzake doorlopende verplichtingen, waarvoor de Europese Commissie in de loop van dit jaar voorstellen op tafel zal leggen, die nader vorm zal geven aan de verplichting van beursgenoteerde ondernemingen om tussentijdse financiële rapportages uit te geven.

Belangrijke verbindende factor tussen deze drie trajecten is de tendens in de nieuwe regelgeving om verplichtingen voor beursgenoteerde ondernemingen aan te scherpen en het toezicht door de publieke toezichthouder verder uit te bouwen.

(15)

3.2.3 Beschrijving relaties

1. Aanbodzijde externe verslaggeving

De als aanbodzijde gedefinieerde ondernemingen, hebben als belangrijkste doelstelling het maximaliseren van de waarde van de onderneming, aangezien dit voor de beoordeling van de kwaliteiten van de bestuursleden een primaire rol speelt. (Hoogendoorn 1993: 126)

De waarde van de onderneming wordt mede bepaald door de wijze waarop gebruikers beslissingen nemen ten opzichte van de onderneming. Voor zover deze beslissingen mede worden gebaseerd op de externe

verslaggeving, kan het beïnvloeden van het beeld dat de externe verslaggeving oproept een effectieve strategie zijn om daarmee de oordeels- en besluitvorming te beïnvloeden en daarmee tevens de waarde van de

onderneming te verhogen. Niet alle ondernemingen gedragen zich op deze wijze; morele en ethische normen kunnen ertoe leiden dat geen bewuste beinvloedingsstrategie wordt ondernomen, maar dat de kwaliteit van de verslaggeving voorop staat. Verder speelt de controle natuurlijk een cruciale rol, deze relatie komt bij punt 7 ter sprake.

Bij het produceren van externe verslaggeving, is in de praktijk gebleken dat een kosten-baten analyse op veel problemen stuit. Het probleem ligt in het kwantificeren van de baten van externe verslaggeving. (Jenkins 1994:

36)

2. Vraagzijde – externe verslaggeving

De verschillende gebruikers, zoals die gedefinieerd zijn in de vorige paragraaf hebben een gemeenschappelijk kenmerk: zij gebruiken allen de externe verslaggeving als basis voor een besluit- en oordeelsvorming ten opzichte van de betreffende onderneming. De kwaliteit van de oordeelsvorming van gebruikers laat natuurlijk wel eens te wensen over. Hier zijn een drietal algemene verklaringen voor (Hoogendoorn 1993: 125):

De externe verslaggeving geeft onvoldoende informatie en inzicht en belemmert daarmee een goede oordeelsvorming;

De externe verslaggeving zou een gebruiker in staat moeten stellen zich een verantwoord oordeel te vormen, maar de gebruiker komt op irrationele gronden tot een onjuist oordeel4;

De externe verslaggeving zou een gebruiker in staat moeten stellen zich een verantwoord oordeel te vormen, maar de gebruiker komt op basis van economisch-rationele gronden tot een onjuist oordeel.

De kwaliteitseisen die gebruikers aan externe verslaggeving stellen, komen bij de beschrijving van de relatie tussen de vraagzijde en de wet- en regelgeving (5) aan de orde.

3. Controleurs – externe verslaggeving

Deze relatie is inhoudelijk eigenlijk al besproken bij de beschrijving van het element controleurs.

Verdere uitdieping van deze relatie, acht ik niet in het belang van dit onderzoek.

4. Aanbodzijde – wet- en regelgeving

De wet- en regelgeving zijn de normen voor de ondernemingen, waaraan zij moeten voldoen op het gebied van externe verslaggeving. De invloed die de verschaffers van externe verslaggeving kunnen uitoefenen op de totstandkoming van de normen is bij regelgeving (RvJ) meer directer van aard dan bij wetgeving (beïnvloeding door middel van lobbyen). In de nieuwe situatie waarin de IAS een meer bepalende rol zal krijgen, zullen de verschaffers op een andere wijze hun invloed moeten uitoefenen op de totstandkoming van de normen (Hoogendoorn 1993: 123).

4Zie o.a Van der Poel (1988), die wijst op het ‘human information processing’onderzoek,waaruit blijkt dat personen bij het produceren en verwerken van gegevens beperkt rationeel zijn.

(16)

5. Vraagzijde – wet- en regelgeving

Zoals al eerder gesteld, hebben de verschillende gebruikers allen bepaalde kwaliteitseisen die ze aan externe verslaggeving stellen. Deze eisen komen ook tot uiting, bij de formulering van de algemene grondslagen die de makers van wet- en regelgeving opstellen. Deze verzameling van algemene grondslagen, waarnaar de makers zich kunnen richten bij het opstellen van wet- en regelgeving wordt wel aangeduid als een ‘conceptueel framework’ (Nederlands: stramien). In het kader van mijn onderzoek zal ik het conceptueel framework van IASB (zie fig. 4 op de volgende pagina) belichten (Klaassen in Hoogendoorn e.a 1998: 93-95).

Fig. 4 Conceptual Framework (Stramien) IASB

De doelstellingen van financiële verslaggeving worden als volgt geformuleerd:

‘Het doel van financiële overzichten is om informatie te verschaffen over de financiële positie, resultaten en wijzigingen in de financiële positie van een onderneming die voor een grote reeks van gebruikers nuttig is voor het nemen van economische beslissingen.’

Daarbij wordt onderkend dat financiële overzichten voornamelijk gebeurtenissen omtrent het verleden weergeven en dat ook andere dan financiële informatie nodig kan zijn voor bovengenoemd doel.

Ook wordt naast de besluitvormingsfunctie de verantwoordingsfunctie van financiële overzichten onderkend in het Framework. Dit valt meer onder het gebied van Corperate Governance, namelijk hoe de organen van de vennootschap duidelijk maken aan aandeelhouders dat zij bepaalde taken of aspecten van hun functioneren goed hebben uitgevoerd. Ik zal hier, eveneens als over de rest van het Framework niet meer over uitweiden.

De kwalitatieve kenmerken uit het Framework zijn de volgende:

Begrijpelijkheid

Hier valt op te merken, op welk kennisniveau de informatie wordt gericht. Moeten leken de informatie kunnen begrijpen, of wordt uitgegaan van mensen met economische kennis?

Dit laatste lijkt meer voor de hand te liggen.

(17)

Relevantie

Hierbij wordt gedacht aan de bijdrage die de informatie kan leveren aan de kwaliteit van de besluitvorming van de gebruiker. Informatie moet voorspellende betekenis hebben, of gebruikt kunnen worden als feedback ten opzichte van eerder gevormde verwachtingen. Informatie kan slechts relevant zijn als ze niet

immaterieel is, dat wil zeggen niet over zodanig kleine geldbedragen gaat, dat de informatie om die reden voor de besluitvorming niet van belang kan zijn.

Betrouwbaarheid

Dit kenmerk heeft volgens het IASB de volgende subkenmerken:

Getrouwe weergave;

‘Substance over form’;

Onzijdigheid;

Voorzichtigheid;

Volledigheid.

Ik zou daar nog aan willen toevoegen: tijdigheid. Dit betreft de eis dat de informatie die verstrekt wordt op een zodanig tijdstip wordt verstrekt, dat het een bijdrage levert aan het gebruiksnut van de gebruiker. (Jenkins 1994:

25)

Getrouwe weergave houdt in dat transacties en gebeurtenissen die door middel van financiële verslaggeving (behoren te) worden weergegeven, getrouwelijk worden weergegeven. Dit kan ertoe leiden dat moeilijk meetbare informatie wordt weggelaten.

‘Substance over form’ is eerder in dit hoofdstuk al behandeld.

Onzijdigheid houdt in dat bij de waardering geen vooringenomenheid optreedt. Dit is een rem op

voorzichtigheid. Het creëren van stille reserves is in strijd met onzijdigheid, evenals een te gunstige voorstelling van zaken.

Voorzichtigheid wordt gekoppeld aan toekomstschattingen en aan situaties van onzekerheid waarbij exacte meting niet mogelijk is. In dergelijke gevallen moet voorzichtig worden gewaardeerd en moet eventueel informatie worden verstrekt waaruit de onzekerheid blijkt.

Volledigheid houdt in dat informatie die voldoet aan de eis dat het nut ervan groter is dan de kosten, moet worden verstrekt en dat weglating van informatie tot misbruik kan leiden.

Voor de analyses die gebruikers maken aan de hand van de externe verslaggeving van verschillende ondernemingen zijn drie aspecten van vergelijkbaarheid te onderscheiden (Jenkins 1994: 27):

- Vergelijkbaarheid tussen ondernemingen

Het moet mogelijk zijn (externe verslaggeving van) verschillende ondernemingen te kunnen vergelijken, een zgn. cross-sectie analyse.

- Consistentie in tijd

Het gaat hier om de vergelijkbaarheid van gegevens van de ene verslaggevingperiode met gegevens van de andere verslaggevingperiode, een zgn. tijdreeks analyse.

- Interne consistentie

Hier gaat het om de vergelijkbaarheid tussen verschillende onderdelen binnen een extern verslaggeving document (bijvoorbeeld de jaarrekening), een zgn. financiële ratio analyse.

De term dilemma’s in het Framework houdt in dat bij de behandeling van de vier kwaliteitseisen (getrouw beeld valt onder betrouwbaarheid), er een onderlinge afweging en prioriteitsstelling moet plaatsvinden. Zo is er bijvoorbeeld allerlei relevante informatie op te nemen, die naar mening van sommigen te onbetrouwbaar is om in de jaarrekening op te nemen.

Concluderend: als aan bovengenoemde kwaliteiteisen is voldaan levert dat een bijdrage aan het gebruiksnut van de informatie, maar vanwege de soms onderling conflicterende eisen, is er in principe altijd sprake van een compromis. Verder is eerder in dit hoofdstuk al beschreven dat de verschillende gebruikers variëteit in individueel gebruiksnut impliceren.

5. Controleurs – wet- en regelgeving

De invloed van de accountants op de totstandkoming van de normen, komt tot uiting door middel van hun invloed in de RvJ. Ook in het IASB, welke is opgericht door internationale beroepsorganisaties, is deze invloed vertegenwoordigd door middel van Nederlandse NIVRA afgevaardigden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

krijgt in de factoren die van invloed zijn op de externe verslaggeving in een bepaald land en die tevens voor verschillen tussen landen zorgen; dit is bij uitstek

Maar er zijn nog meer consequenties, want ook de balans, als staat van resten die tegen inkoop­ prijs worden gewaardeerd om zo te kunnen worden doorgeschoven naar toekomstige

Wat de verklaring van ‘national practices' betreft komt men niet zoveel verder dan onverifieerbare uitspraken over met name de invloed van individualisme en

De indirecte belegger heeft niet primair behoefte aan gedetailleerde informatie over waarde, rendement en risico van de afzonderlijke beleggingsobjecten, omdat hij niet

- Het is onduidelijk welke inventarisatiemethode gevolgd wordt: op welke manier de trajecten afgebakend worden en welke kensoorten (gebruikte typologie) specifiek worden

Hierdoor is deze mogelijkheid waarschijnlijk alleen toepasbaar in die situaties waarbij de wijze waarop de verantwoordelijkheden worden gerealiseerd overduidelijk is of van

Toon aan dat Bavaria de geactiveerde goodwill, betaald bij de aankoop in 2013 van het belang in Habesha Breweries, in 2014 inderdaad afschrijft volgens de door haar

De gesprekstechniek is natuurlijk enkel een leidraad. De vrijwilliger mag hieraan zijn eigen draai geven. Wanneer de vrijwilliger bijvoorbeeld verschillende huisbezoeken wil