• No results found

Het kabinet De Quay

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het kabinet De Quay "

Copied!
80
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

]. DE KADT

Het kabinet De Quay

Nieuwe episode of nieuwe periode?

De verkiezingsuitslag van 1956, die, zoals men weet een overwinning over de hele linie was voor de Partij van de Arbeid, was nog maar ternauwernood voldoende, om het verlangen dat toen reeds bij de overige partijen aanwezig bleek te zijn tot het vormen van een regering zonder de PvdA, te beteugelen. De voorkeur uit te spreken voor de liberalen, dat was toen te gewaagd, want van een voorkeur van het kiezers- corps in liberale richting was toen nog geen sprake. En de wat stumperige poging om het vaandel van de confessionele drie-eenheid te heffen, mislukte, omdat één van de drie toen nog weigerde aan dat even traditionele als valse spel mee te doen. Men moest tenslotte wel, met economische moeilijkheden in zicht, een kabinet aanvaarden waarin de PvdA duidelijk aanwezig was, zowel in de persoon van de minister- president, als in de personen van de ministers die even zware als impopulaire porte- feuilles gingen beheren. Maar men aanvaardde het Kabinet zonder de verantwoor- delijkheid ervoor te willen aanvaarden. En door het 'nood-kabinet' te noemen, gaf men te kennen dat men tegelijkertijd èn de voordelen van de aanwezigheid in het kabinet èn van de oppositie tegen de nood-maatregelen wenste te incasseren.

Onder die omstandigheden was het begrijpelijk dat men, bij het einde van de economische nood, ook het einde van de aanwezigheid van de PvdA nastreefde, te meer omdat de verkiezingen van 1958 een aanmerkelijke verzwakking van die hinderlijke partij te zien gaven. Tegelijkertijd hadden die verkiezingen, met hun opmerkelijke liberale groei, de opkomst. van de toekomstige bondgenoot en dus van het nieuwe bondgenootschap duidelijk aangegeven.

Dat bondgenootschap trad op elf december 1958 naar voren, één in de daad, uiteindelijk eensgezind in het ontwijken van de verantwoordelijkheid, juichend in zijn Ouds en Bruins Slots, klagend in zijn Tilanus en treurend in zijn Romme, doch tenslotte toch weer verenigd in zijn beroep op de verkiezingen, die de duidelijkheid zouden moeten brengen welke in de uitingen der oppositie ontbrak.

De verkiezingen van 12 maart 1959 hebben die duidelijkheid niet gebracht. Ze konden die ook niet brengen, omdat de meeste partijen wel het vertrouwen van de kiezers vroegen, maar niet aangaven hoe ze dat vertrouwen zouden gebruiken.

De liberalen maakten op deze regel een prijzenswaardige uitzondering, tenminste in die zin, dat ze duidelijk te kennen gaven, alleen hun steun te zullen geven aan een regering zonder socialisten. Overigens kon men in hun propaganda zowel het officiële geluid horen van de 'brede sociale rechtvaardigheid' die betracht moest worden, als het echt-gemeende van de 'sociale bedeling' die nu maar eens afgelopen moest zijn.

321

(2)

Hoe men na de uitdrijving van de socialisten de zaken van maatschappij en staat zou beheren, werd alleen in vage loftuitingen op de vrijheid aangeduid. Het deed ook weinig terzake, want de VVD moest het niet hebben van liberaal levens- en maat- schappij-besef, doch van de rancuneuze gevoelens der lezers van de Nederlandse riool-bladen. Doch aangezien de stemmen geteld en niet geroken worden, was dat geen bezwaar. Wat de een uit liberale overtuiging en de ander uit modder-affiniteit deed, dat leidde samen tot die grote triomf van de staatsman, wiens veelvuldig citeren van Thorbecke niet kan doen vergeten dat zijn enige overeenkomst met de grond- legger van onze parlementaire democratie slechts te vinden is in dat boosaardige en onrechtvaardige grafschrift van Multatuli op Thorbecke: 'Liberaal- als een aal'. En het is voor onze huidige politieke zeden (voor het 'klimaat' zoals het mode-woord luidt) kenmerkend, dat vastgesteld moet worden hoe de liberalen, in het zich vormend bondgenootschap, tijdens de verkiezingen, aanspraak konden maken op de palmtak der oprechtheid.

Want hoe stond het bij de anderen? Bij de stoere anti-revolutionairen kon de kiezer zich afvragen of zijn stem ten goede kwam aan lijstaanvoerder Zijlstra, die de crisis van de elfde december betreurde en de houding van Drees-Hofstra een overtrekken achtte van een in wezen juiste belastingpolitiek, die trouwens zijn instemming en die van het hele kabinet had gehad, of aan die van fractieleider Bruins Slot, die de elfde december de schoonste dag van zijn parlementaire loopbaan vond. Dat maakte het stemmen op de AR tot een politieke gok, waarbij vergeleken iedere voetbal-toto een respectabel bedrijf werd. Dat men in die kring de voorkeur heeft voor een Kabinet 'met een psalm op de lippen' (en daar dan best een 'Mis' voor over heeft), dat nam niet weg dat men rekening hield met de onbereikbaarheid van dit ideaal. Dan kon men van de lijstaanvoerder vernemen dat samenwerking met de PvdA ten goede zou komen aan een 'christelijk-sociale' politiek, terwijl de fractieaanvoerder het bijna eens was met de liberalen in afkeer van de socialisten. Wat weer niet wegnam dat lijst- aanvoerder en fractieaanvoerder gemeenschappelijk hun anti-liberale psalm aan- hieven. Op één ding mochten de antirevolutionaire kiezers dus rekenen: géén samen- werking met de liberalen! Zij echter die al geleerd hadden dat het: 'Stelt in Princen geen vertrouwen' zeker geldt voor de politieke prinsen der ARP, gaven hun stemmen dus maar aan de liberalen of aan de PvdA, al naar gelang van hun voorkeuren, en be- zorgden de ARP de zoveelste verkiezingsnederlaag. De anderen hebben enige reden zich bij de neus genomen te voelen. Ze kregen die nog meer tijdens de eerste formatie- poging van prof. De Quay, toen lijstaanvoerder en fractieaanvoerder een nummertje christelijk-sociaal beentjelichten weggaven.

Ook de Christelijk-Historische kiezers moesten in de verkiezingscampagne de indruk krijgen dat samenwerking met de PvdA tot de zeer reële toekomstmogelijkheden be- hoorde. De breuk werd betreurd, de verdiensten van de brede basis in het verleden werden duidelijk uitgesproken, de verenigbaarheid van die brede basis met christelijk- sociaal beleid werd nimmer ontkend, de onverenigbaarheid ervan met een WO- deelname aan een toekomstig kabinet werd als een vanzelfsprekendheid geponeerd.

Ook in die kring leidde de twijfel aan die beweringen tot afval naar liberale en PvdA- kant en tot hernieuwd zetelverlies. De getrouwen zouden later bemerken dat ver- i kiezingsuitspraken, tijdens de kabinetsformatie nog wel tot enig gespartel kunnen

322

(3)

leiden, maar dat tenslotte het tot iedere prijs gouvernementcel willen zijn, tot ver- loochening van alle verkiezingsbeloften leidt.

Nu zijn, noch AR noch CH, sinds jaar en dag iets anders dan aanhangsels van de KVP; en ieder die politiek op de hoogte was, wist dus van te voren dat hun jasjes zouden waaien zoals de KVP-wind woei. Daarom was het belangrijkste tijdens de verkiezingscampagne de wijze waarop de KVP de kwestie van de toekomstige kabi- netssamenstelling behandelde.

Dat was in zeker opzicht zo duidelijk als men maar kon verlangen. Immers lijst- aanvoerder Romroe hield niet op te verkondigen dat hij de breuk in de brede basis diep betreurde en dat zijn persoonlijke voorkeur onveranderd uit bleef gaan naar een voortzetting, of herstel, van de samenwerking met de PvdA. Dat 'persoonlijke' van die voorkeur mocht dan al twijfel doen ontstaan, maar tenslotte is de uitspraak een lan- delijk lijstaanvoerder wel van enige betekenis in een verkiezingscampagne. Mocht de Katholieke kiezer, die zijn stem uitbracht op de heer Romme, iets anders verwachten dan dat hij koos voor samenwerking met de PvdA en voor pogingen tot het herstel van de brede basis? Kon hij op de lijstaanvoerder stemmen en verwachten dat diens persoonlijke voorkeur minder zwaar zou wegen dan de hartige taal waarin parochie- blaadjes verkondigden dat het deelnemen van de PvdA aan regeringen erger was geweest dan de Duitse bezetting of de Franse overheersing? Mocht hij aannemen dat de voorkeursstemmen op de heer Van Ryckevorsel van veel meer betekenis zouden zijn voor de uiteindelijk koers van de KVP dan de voorkeur van de lijstaanvoerder?

Moest hij gaan aarzelen omtrent de uiteindelijke betekenis van een stem op de leider van de KVP, als hij vernam dat er wel een verkiezingsprogram was, maar dat de leden van de fractie niet aan dat program gebonden waren en na afloop van de verkiezingen konden bepalen waarheen hun 'voorkeur' en dus die van de fractie uitging? Wie al diê vragen bevestigend beantwoordde moest wel tot de conclusie komen dat die per- soonlijke voorkeur van de heer Romroe weinig anders betekende dan een geruststelling aan al die progressieve KVP-kiezers, die zonder deze geruststelling het zekere voor het onzekere zouden hebben genomen en de samenwerking met de PvdA niet via Romme, maar via Willerus of andere PvdA lijstaanvoerders zouden hebben tot stand gebracht.

De verdere ontwikkeling heeft wel laten zien dat de verklaringen van de heer Romroe geen andere betekenis hadden dan het binden van progressieve Katholieken aan de KVP, waarin de anti-progressieve fractie-meerderheid, na afloop van de ver- kiezingen, de lijstaanvoerder in de klassieke positie brengt van: ik ben hun leider, ik moet ze dus wel volgen!

De boosaardige verwijten van 'alzijdige glibberigheid' die in sommige 'minne' arti- kelen voorkwamen, dienen dan ook vervangen te worden door een lof voor 'sleiders alzijdige soepelheid. Een soepelheid die hem in staat stelde, de progressieve samen- werking die KVP en PvdA na de bevrijding samenbracht in het 'nieuwe bestand', allengskeus te veranderen in de remmingen van een 'brede basis', die steeds meer gevuld werd met anti-progressieve partijen, totdat de tijden rijp werden voor het laten derailleren van de socialistische ministers en het vormen van een kabinet der anti- socialistische coalitie. Maar de hulde aan soepelheid en vakmanschap waarmee het, nog ver verwijderde, ideaal van de corporatieve staat wordt nagestreefd, moet ver-

323

(4)

gezeld gaan van het constateren dat het kiezersvolk, voor zover het stemmend op de

KVP progressieve waar voor zijn geld meent te krijgen, er nogal bekocht en bequayd afkomt.

Maar, zoals ik vóór de verkiezingen reeds vaststelde, dit alles was onvermijdelijk zo- lang de macht van onze beweging onvoldoende zou blijken te zijn om de overgang van progressieve, naar, wat de heer Borst van de Protestantse werkgevers terecht 'chris- telijk-liberale' politiek heeft genoemd, (d.w.z. ondernemers politiek met een christelijk manteltje) te beletten. In zover was de verkiezingsuitslag, verkregen in de confes- sionele wereld door de systematische verdoezeling van wat men eigenlijk beoogde, onvoldoende om het manoeuvreren naar een ondernemers-kabinet te beletten. Die verkiezingsuitslag gaf een verheugend herstel van de progressieve kracht te zien, maar ze gaf géén progressieve overwinning. Alleen als naast de, te verwachten, winst van de VVD, een eveneens indrukwekkende winst van de PvdA had gestaan, zou de aarzeling om met de liberalen in zee te gaan groot genoeg zijn geweest om de KVP tot samenwerking met de PvdA te doen besluiten. In zover hebben de vervroegde verkiezingen wel degelijk tot de koers die, door de ondernemersvleugel van de KVP verlangd werd, geleid. Verkiezingen in 1960, na een tussentijdse regering van of namens de partijen die op 11 december samenwerkten om de socialisten het aanblijven onmogelijk te maken, zouden ongetwijfeld een resultaat hebben opgeleverd dat de voortzetting van de conservatieve koers onmogelijk zou hebben gemaakt. Daarom mochten die verkiezingen niet plaats vinden, zoals de heer Tilanus in de debatten over de regeringsverklaring als vanzelfsprekend uitkeuvelde. Dat die vervroegde ver- kiezingen tevens het mooiste manteltje, het 'christelijk kabinet' (met liberale onder- steuning op alle belangrijke punten) zo kort maakten dat het niet meer met fatsoen -.,. en fatsoen is onontkoombaar in ons land - gedragen kon worden, en dat men dus het liberale broekje moest aantrekken, dat is in ieder geval het verheugend resultaat van ons herstel.

Over die verkiezingen zal ik, na de vele beschouwingen die er over zijn gepubliceerd, verder zwijgen, al wil ik nog even de nadruk leggen op wat, na de liberale winst, m.i. het merkwaardigste feit van de 12de maart was: de geweldige hoeveelheid voor- keursstemmen die de heer Van Ryckevorsel in het Westen van het land- in het ge- bied dus waar hij kandidaat was - verwierf. Het waren er, zoals bekend, méér dan 90.000, op de ruim 620.000 stemmen die de KVP in dit gebied kreeg: een kleine 15%.

En in Den Haag, waar het meest bekendheid was gegeven aan zijn speciale betekenis, kreeg hij bijna 30% van het aantal op de KVP uitgebrachte stemmen.

Waren de op hem uitgebrachte stemmen alleen een protest tegen de te lage plaats die het partijapparaat hem had toegekend? Voor een klein gedeelte slechts, want de kiezers interesseren zich wel voor partijen in het algemeen, maar niet voor de plaats der afgevaardigden. Waren het dan voorkeurstemmen voor de kampioen der Ambon- nezen. Ook dat zou slechts geringe uitwerking hebben gehad en bovendien heeft dat reeds een 'politieke' betekenis. Want hoewel men best kampioen der Am bonnezen kan zijn, bij een progressieve instelling, in het algemeen ligt het in Nederland zó, dat Ambonnezen-liefde en agressief conservatisme hand in hand gaan.

Neen, de hoofdzaak is ongetwijfeld dat men in Katholieke kring de heer Rycke- 324

(5)

vorsel ziet als de geestelijke erfgenaam van de heer Welter en als de drager van al die opvattingen die tot een onmogelijkheid van samenwerking met de socialisten leiden. Hij is dus de man op wie Katholieken stemmen, wier volgende stap stemmen op de VVD, zoal niet op Fabius, zou zijn, indien dit schot voor de boeg van het Romme-schip niet zou helpen. Maar het hééft geholpen. De 90.000 stemmen op Van Ryckevorsel hebben Romme evenveel, of meer, doen schrikken dan de stemmen die in het Zuiden van Katholieken naar de VVD zijn gegaan. Niet omdat de loyaliteit van de heer Ryckevorsel aan twijfel onderhevig zou kunnen zijn- het tegendeel lijkt me het geval - maar omdat de loyaliteit van zijn kiezers duidelijk afhankelijk is van een anti-socialistische koers.

Voor zover er bij de heer Romme dus op 11 december nog de gedachte mocht zijn geweest dat er na de verkiezingen wellicht nog een mogelijkheid zou bestaan tot hernieuwing van de samenwerking met de PvdA, (zij het dan in dat 'losse verband', dat hem, zoals alle ouderwetse werkgevèrs liever is dan op 'arbeidsovereenkomst', om niet te spreken van collectief contract), na de verkiezingen was hij doordrongen van de waarheid die ik vóór de verkiezing hier uitsprak, namelijk dat de vervroegde verkiezingen, ver van die 'afkoeling' te kunnen geven die een nieuw samengaan mo- gelijk zou maken, zoals de heer Beel bij zijn optreden als hoofd van het rompkabinet suggereerde, de verhoudingen alleen maar konden verscherpen. Die verscherping is er nu. Ze is als het ware geconsolideerd door het optreden van het liberaal-katholiek kabinet met reformatorische aanhang, het kabinet De Quay dus.

De kabinetsformatie begon met het optreden van prof. Beel als 'informateur'. Dat op- treden leek misschien nog aannemelijk voor degenen die het, onjuiste, vermoeden hadden, dat de heer Beel zijn rol van verzoener en bemiddelaar tussen ·de KVP en de PvdA, die hij in de aanvang van zijn politieke loopbaan niet zonder succes had vervuld, opnieuw zou opnemen. Zijn minister-presidentschap van het rompkabinet had, zoals gezegd niet tot verzoening bijgedragen. En de opmerking van Burger, bij het optreden van dat rompkabinet, dat Beel, door dit offer te brengen, wel Romme uit moeilijkheden redde, maar voor de PvdA juist daardoor een figuur werd wiens progressieve inslag dubieus werd, was juist.

Doch men kon nog altijd menen dat de heer Beel nû tot het inzicht was gekomen dat de spanningen àl te groot waren geworden, zodat hij juist nû een ernstige poging moest doen om de twee grote partijen opnieuw bijeen te brengen. Het is echter ge- bleken dat zij het gelijk aan hun kant hadden, die van de aanvang af van oordeel waren, dat de heer Beel in het geheel niet die bedoeling had, doch dat hij er op uit was een bewijs te construeren dat de PvdA zó 'onhandelbaar' was, dat iedere samen- werking met haar buiten de rede viel. Als zelfs de progressieve heer Beel er niet in slaagde die PvdA-onredelijkheid en onwil te doorbreken, was het dan niet duidelijk, zo zou men de progressieve elementen in de KVP kunnen voorhouden, dat er met die partij niet te werken viel. En dat men daarom maar geduldig moest afwachten tot het gezond verstand en de redelijkheid in die partij weer de overhand kregen.

Die redenering zou inderdaad juist zijn ... als prof. Beel ook maar de geringste poging tot verzoening had gedaan. De werkelijkheid is, dat hij van de aanvang af het registreren van de tegenstellingèn ter hand heeft genomen. En dat hij, door al die punten, die juist voor de PvdA onaanvaardbaar of onaangenaam waren, bijeen

325

(6)

te brengen, of bijeen te zoeken, alleen maar tot het afgrendelen van de deur bij- droeg, niet tot het openen ervan, zelfs maar op een kiertje. En al die grendels die hij op de deur schoof, of probeerde te schuiven (het waren er geloof ik tweeëntwintig, al bleken ze niet allemaal te sluiten) moesten de deur waardoor de PvdA zou kunnen binnenkomen, onwrikbaar dicht maken. Met de deuren waardoor de andere partijen,

<le liberale of confessionele, zouden kunnen binnentreden, werd die zorgvuldigheid niet in acht genomen, integendeel, daar was van onderzoek geen sprake.

Er was dus geen sprake van werkelijke ·onderhandelingen' om tot een samen- werking te komen; er was eigenlijk, ook naar de vorm, ternauwernood zoiets als een bespreking. Ik heb elders de wijze van optreden van de heer Beel in deze onderzoeks- periade vergeleken met wat men in het oude Nederlands-Indië het ·verhoor op vraag- punten' noemde. Het was duidelijk de bedoeling van de heer Beel dat wij niet ge- hoord, doch alleen verhoord zouden worden, opdat hij daarna zijn acte van be- schuldiging en zijn vonnis kon gereedmaken. Het is natuurlijk het goede recht van prof. Beel om die methode te gebruiken. Wij moeten alleen constateren dat iemand die deze methode tegen ons gebruikt daardoor toont dat hij ons vijandig gezind is.

Overigens was er tegen het optreden van de heer Beel nog een ander en groter be- zwaar: het was volstrekt onnodig en dus alleen maar schadelijk. De uitslag van de verkiezingen vroeg niet om de heer Beel. Ze vroeg in de eerste plaats om de heer Oud; ze vroeg in de tweede en blijvende plaats om de heer Romme.

Men bederft de democratie, als men de politiek verantwoordelijke leidende figuren de gelegenheid geeft zich aan de verantwoordelijkheid te onttrekken. De adviezen aan de Koningin hebben de heren Oud en Romme in het genot van de onverantwoor- delijkheid gesteld. De voornaamste adviseurs tot dit bedrijf waren, zoals uit de in Nederland gebruikelijke advies-methode volgt: de heren Oud en Romme en de overige fractievoorzitters die tot het optreden van de heer Beel of iemand van zijn type ge- adviseerd hebben.

De heer Romme behoefde ons natuurlijk niet het genoegen te doen een parlemen- tair kabinet te formeren waarin hij en de heer Oud zitting zouden nemen, met de heer Lucas als minister van Financiën en de heer Van Riel aan Sociale Zaken (om een paar leidende figuren te noemen en zonder iets af te doen aan de aanspraken die andere leidende figuren van de uieuwe vriendenkring op de ministersplaatsen kunnen maken). De heer Romme kon zijn extra-parlementaire opvattingen natuurlijk naar hartsbegeren uitleven. Maar hij behoorde in ieder geval de verantwoordelijkheid op zich te nemen voor de situatie die hij nagestreefd en gewild had. Die verantwoorde- lijkheid blijft, ook als hij zich verschuilt achter Beel of De Quay. Ze wordt er alleen groter door, omdat ze dan ook nog met zich meebrengt een vertroebeling en ver- zwakking van de democratie.

Maar nadat de heer Beel zijn werk had volbracht, en daardoor de heer Romme zo ter wille was geweest, kwam een andere figuur naar voren die zich ter beschikking stelde om de omelet zonder ei, het Rommiaanse ministerie zonder Romme, gereed te maken.

'Het was niet de heer Van den Brink, die om ·persoonlijke redenen' voor de eer be- dankte. Aan dat bedanken is weinig aandacht geschonken. Toch zit er iets vreemds in. Men roept toch niet iemand op om formateur en vermoedelijk minister-president

326

(7)

te worden, als men niet van te voren een onderzoek heeft ingesteld dat een grote mate van bereidheid veronderstellen laat. Zó lichtzinnig mag men de adviseurs tot een openbare daad niet zien in hun taakvervulling. En men moet de ·persoonlijke redenen van de weigering van de heer Van den Brink dus wel zó interpreteren, dat hij in principe bereid was tot het op zich nemen van een politieke taak, maar dat hij ·per- soonlijk' geen heil zag in de weg die Beel en Romme hem wilden laten betreden. De schampere commentaren die de anti-politieke horden op de weigering van prof. Van den Brink hebben geleverd aanvaard ik dus niet. Hij heeft nooit de indruk gemaakt dienst te willen weigeren aan de openbare zaak, als men hem een redelijke dienst zou vragen. Dat hebben de 'adviseurs' blijkbaar niet kunnen doen en daarom ligt de ver- antwoordelijkheid voor een volstrekt onnodige en voor het aanzien der politiek schade- lijke openbare weigering dan ook bij die adviseurs.

En toen kwam dus prof. De Quay naar voren. Men mocht zich over die keus ver- wonderen. Op nationaal terrein had hij zich alleen bewogen in de bezettingstijd, toen hij tot het driemanschap van de Unie behoorde, Met de beste bedoelingen onge- twijfeld, heeft hij toen een verantwoordelijkheid aanvaard, waarvan hij de draag- wijdte niet overzag, in een situatie, die hij volstrekt verkeerd beoordeelde. Dat is géén aanbeveling voor het ministerpresidentschap. En hij zou dus in zijn verdere loop- baan het bewijs geleverd moeten hebben dat hij tot politieke rijpheid en bekwaam- heid was gekomen, vóór verantwoordelijke politieke 'adviseurs' zijn naam mochten noemen.

Het strekt prof. De Quay natuurlijk tot eer dat hij, na het Uinie-experiment, de weg naar de Nederlandse volksbeweging vond. Maar het verlaten van de grondslagen en beginselen van die volksbeweging, wijst er op, dat hij, ook toen weer, een stap had gedaan, waarvan hij de betekenis niet besefte. Dat hij zich verder op verdienstelijke wijze heeft bewogen in een milieu van ternauwernood politieke, en dan nog beperkt politieke, aard, zou van zelfkennis getuigen, dat hij zich niet had laten bewegen dat milieu te verlaten voor één dat van de grootst en ruimst mogelijke politieke aard is.

Commissaris te zijn van een provincie waarin één partij, de KVP, een uniek over- weldigende positie heeft, is echt geen leerschool voor de landspolitiek. Evenmin als de beperkte provinciale taak op economisch gebied, uitgeoefend in een gewest dat tot snelle en gemakkelijke ontwikkeling komt, een voorbereiding vormt voor die taken in een land, dat het in de wereld en in Europa zo bijzonder zwaar heeft.

De eerste formatieperiode van de heer De Quay is voor de pers wat men in die kringen noemt 'eten en drinken' geweest; en van een copy en koppenstandpunt be- keken, verdient hij dus al de hulde die de journalisten hem brachten. Hij was de gulste copyverstrekker die men kon wensen. En als formateur was hij niet slechts een koppen-veroorzaker, hij was er nog een koppensneller bij. Door zijn formatie-methode, als men van methode mag spreken bij dit schutterige pogen om hier een snip en daar een snap te nemen, verwierf hij zich een nationale populariteit, van dezelfde klasse als waartoe de populariteit van de Snip en Snap-revues behoort. Niet eens van de klasse waartoe een goed cabaret behoort, al zag het er soms naar uit dat hij niet een kabinet doch een cabaret aan het vormen was.

Hij begon met te verklaren dat hij in veertien dagen klaar zou zijn, waar immers 327

(8)

prof. Beel al had vastgesteld dat hij slechts behoefde te zoeken naar personen uit de vier december-partijen, die allen bereid waren mee te werken aan een kabinet dat geen socialisten zou bevatten. Vandaar zijn mededeling aan mr. Burger, dat dit zijn plan was; en dat hij op een loyale oppositie rekende. De andere fractieleiders hadden immers tot een kabinet zonder de PvdA besloten, ook al hadden ze geen enkel inzicht in het program van het kabinet. Want de 22 punten van prof. Beel (waarvan er overi- gens slechts 5 van werkelijke importantie waren) waren noch een program, noch een schets van een program. Er werd in die 22 punten gezwegen over tal van belangrijke vraagstukken - omdat de heer Beel geen kans meende te zien het 'neen' van de heer Burger daaromtrent te krijgen, of omdat hij niet overtuigd was van het gewicht er- van. Maar bovendien is een program eerst aanwezig als de punten niet worden op- gesomd, doch in hun verband worden gebracht en hun plaats en tijd en prioriteit in het werkplan der regering hebben verkregen. Als de vier fractieleiders toch een 'ont- werpprogram' van de heer Beel hebben ontvangen, dan is dat ontwerp aan de PvdA onthouden.

Deze zonderlinge toestand moet in vele kringen tot verwondering en ongerustheid aanleiding hebben gegeven, want in de publieke opinie kwam (vooral toen mr. Bur- ger de aandacht vestigde op het feit dat er géén poging was gedaan om met de PvdA tot gedachtewisseling te komen) de vraag op waarom men de tweede partij van het land op deze manier buiten de deur zette. Waarop prof. De Quay die al ge- zegd had: we zijn overeengekomen om het zonder u te doen, de reeds uitgestotenen iets toezond dat in de verdere discussie (m.i. ten onrechte) zijn 'program' is genoemd.

Het was in werkelijkheid de herhaling van de vijf belangrijkste controversiële punten van prof. Beel - en enkele van die punten waren in tweede lezing anders geformu- leerd, zo dat de aanvankelijke mogelijkheid tot overeenstemming die er in de formu- lering-Beet lag, in de formulering-De Quay (of moet ik zeggen Romme-Oud-Eruins Slot) belangrijk verminderd was - benevens een aantal heel vage uitroepen over uiterst belangrijke kwesties.

Wie dit zogenaamde program, naar de vorm - over de inhoud spreekt ik nu niet - vergeleek met wat Drees aan ontwerp-programs opstelde (laat staan met wat Romme dan aan details placht toe te voegen), moest wel tot de conclusie komen dat het De Quay en zijn aanhangers niet om een program te doen was en nog veel minder om discussie erover. De bedoeling was slechts een voorwendsel te vinden voor het uitsluiten van de PvdA.

Die bedoeling werd nog duidelijker toen mr. Burger de prealabele vraag stelde naar de zekerheden die prof. De Quay had om dit program in het overleg met het parle- ment verwezenlijkt te krijgen. Want of men nu van plan is parlementaire of extra- parlementaire kabinetten te vormen, het parlement blijft bestaan, en men heeft altijd meerderheden nodig om wetten aanvaard te krijgen. Bij zijn heengaan, na de eerste mislukte poging, heeft prof. De Quay dan ook een antwoord gegeven dat bewees hoe terecht de vraag van mr. Burger was. Hij, De Quay, zei toen dat hij sommige maatregelen met behulp van de vier fracties hoopte te kunnen nemen, terwijl hij, bij andere, niet op die vier kon rekenen, maar op steun van de oppositie hoopte. Dat was natuurlijk geen afdoend, ofschoon wel merkwaardig antwoord, maar dit kwam weken ná de vraag van mr. Burger. Deze kreeg wel direct een antwoord: uit uw

328

(9)

vraag blijkt dat u alleen een parlementair kabinet wilt, dus met u kan niet gesproken worden.

Nu is het ons te doen om een regeringsprogram dat ook verwezenlijkt wordt. Wij zien geen kans om tot iets dergelijks te komen, dan langs de weg van een parlemen- tair kabinet met vaste afspraken en bindingen over de hoofdzaken, waarbij verande- ring van situatie tot nieuwe besprekingen over nieuwe voornemens moet leiden. Doch het is mogelijk dat anderen wèl een weg zien om langs de extra-parlementaire methode zekerheid te verschaffen dat het werk gedaan wordt, in een gewenste geest. Men had dus nu een gelegenheid om dit duidelijk te maken. Waarbij ik opmerk dat be- schouwingen over dualisme en monisme, hoe interessant en belangrijk ook, in dit verband geen zoden aan de dijk zetten. Dat hebben ze in de debatten over de rege- ringsverklaring ook niet gedaan. Maar in het begin van de formatie De Quay, wilde men blijkbaar alleen, dat wij uit de buurt gingen, zodat men onder elkaar het feest van de gevonden eendracht kon vieren.

Het werd zoals bekend geen buurtfeest, doch meer een buren-ruzie. Weldra kwam de hele familie er aan te pas, ofschoon de bedoeling was te bewijzen hoe vlot het zou gaan omdat de fracties en zelfs eigenlijk de fractievoorzitters er, na een eerste kennis- making, niet meer aan te pas zouden komen. Fractievoorzitters, vice-fractievoorzitters, partijvoorzitters, vakverenigingsleiders, partij-afdelingen, partijgewesten, vrienden, vriendinnen en zwagers (alleen de schoonmoeders ontbraken, voor zover mij bekend, aan de mop) ze hielpen allen mee om de professor te doen slagen. En hijzelf hielp dan weer mee om ze aan het helpen te houden. Het is dan ook geen wonder dat 'maatschappelijk werk' het hart van de nieuwe staatsman gestolen heeft.

Departementen bleken te licht of te zwaar te zijn; en met ministers was iets van dien aard ook het geval, ofschoon daaromtrent, in de bondgenootschappelijke pers, meestal alleen over het te licht, te luid en te hol werd geschreven. Maar aan het eind bleek in ieder geval professor Zijlstra zo zwaar te zijn, dat de formateur hem liet vallen (op advies van ·maatschappelijk werk' naar het verhaal luidt) waarop het scheepje, na verwijdering van die ballast, bijna vlot kwam. Men begon zelfs te praten over het program, dat intussen, na zijn dienst als afweermiddel tegen de socialisten te hebben gedaan, in de vergeethoek was geraakt. De ·Telegraaf -vlaggen wapperden al vrolijk in de wind, toen plotseling bleek dat de val van Zijlstra een gat in het schip had geslagen, groot genoeg om het te doen zinken. De twee anti-revolutionaire bijna- ministers werden door een opstand in partij en fractie gedwongen af te treden, al hadden ze dan ook de toestemming van de heer Bruins Slot al gekregen. Toen vond prof. De Quay dat anderen het maar moesten opknappen. En er waren niet velen die hem ongelijk gaven.

In bijna ieder land zou men een man die zo getoond had, dat hij geen flauw benul had van het werk dat hij op zich had genomen, terug gegeven hebben aan het milieu waarin hij zo volkomen past. Terwille van hemzelf. Maar in de eerste plaats ter wille van het land.

Want als redeneringen worden gehoord, zoals die van de heren Romme en Oud, dat toch ook Drees vaak moeilijkheden heeft gehad bij formatie-pogingen en dat anderen hem dan een kabinet overdroegen, dan gaan ze langs alle hoofdzaken heen.

329

(10)

Ze denken dan blijkbaar noch aan hun eigen pogingen om het dr. Drees zo moeilijk mogelijk te maken - dit geldt speciaal voor prof. Romme - noch aan het feit dat, bij het optreden van bemiddelaars, Drees toch in het centrum van het werk bleef staan, noch aan het grote verschil dat Drees nooit mislukte door het toedoen van groeperin- gen die hem werkelijk wilden laten slagen, doch alleen doordat men slechts met tegen- zin zijn leiding aanvaardde. En men vergeet vooral het essentieel verschil: een for- matie Drees was altijd een normaal stuk werk, dat slaagde of niet slaagde- de formatie De Quay was een klucht.

Maar wat moest men doen? Men kon toch moeilijk erkennen dat de enige figuur onder al die ministers, aangezochte, geplaatste of weigerachtige of weer wegge- schovenen, die het formaat van een minister-president had, prof. Zijlstra was, en dat de KVP, behalve prof. Romme, geen figuur van formaat bezit, die bereid was de leiding van het te vormen kabinet te aanvaarden. Kortom, de KVP had niemand anders. En dus moet het land aan die combinatie van KVP-prestige, KVP-armoede en KVP-onverantwoordelijkheid worden opgeofferd.

Doch vóór prof. De Quay kon worden teruggehaald, moest prof. Beel diens werk her- zien en afmaken. Hij moest b.v. zorgen dat het anti-revolutionaire bezwaar, dat geuit was omdat de personen van het eerste kabinet De Quay te weinig waarborgen gaven voor een christelijk-sociale politiek, kon worden ingetrokken. Hij probeerde dat be- zwaar te ondervangen door een katholiek vakverenigingsleider aan te trekken, maar toen dat niet gelukte bleek er uiteindelijk geen bezwaar te bestaan tegen een KVP- burgemeester van wiens sociale vooruitstrevendheid evenmin iets bekend was als van zijn bekendheid met het gebied dat hij zou gaan bestrijken. Doch dat behoort al weer tot een later tijdperk. De voornaamste daad van prof. Beel was het voorgoed uit- schakelen van de PvdA. Van alle kanten werd aangekondigd dat, waar mr. Burger niet in de eerste val was getrapt die men voor hem had opgezet, een nieuwe val moest worden gezet, een speciale programval tot het binnentreden waarvan men hem zou uitnodigen. Doch de heer Burger vond dat besprekingen over een program weinig zin hebben, zolang niet vaststaat dat er een partner is, die bereid is over dat program te onderhandelen, met de wil om tot een overeenstemming te komen, en dus óók met de wil om een aantal belangrijke punten van het PvdA-program te aanvaarden. Nu stond vast dat de VVD niet bereid was met de PvdA in een kabinet te gaan. En in de loop van de formatie was duidelijk geworden dat de AR-fractieleider er precies zó over dacht. Zo was er dus alleen maar een kabinet mogelijk als de KVP bereid was de VVD en de AR los te laten en samen met de PvdA aan een kabinet te gaan werken, waarin dan ook de CHU wel vertegenwoordigd zou zijn ... en uiteindelijk misschien toch ook wel weer de AR. Want als duidelijk was komen vast te staan dat de KVP- wind gedraaid was dan zouden zekere jasjes wel weer anders gaan waaien. En dan zou zeker blijken dat men in Haagse kringen niet zonder reden, over prof. Zijlstra sprekend, - zinspelend op een bekende uiting van prof. Oud - prof. Kleefstra zegt.

Wilde de heer Burger dus verzekerd zijn dat men hem niet vroeg om hem in een val te laten lopen, maar om serieus met hem na te gaan of de PvdA aan een kabinet kon meewerken, dan moest eerst een onderhoud met prof. Romme zekerheid ver- schaffen omtrent de kwestie: 'val' of 'zaken'. Dat onderhoud vroeg mr. Burger, toen men hem op reeds zonderlinge wijze uitnodigde om bij prof. Beel te komen, niet ná

330

I

t

(11)

prof. Romme, zoals in de rede lag, maar vóór prof. Romme. Dat onderhoud: Beel- Romme-Burger, met als uitgangspunt een ontwerp regeringsprogram van prof. Beel, zou ook prof. Romme, zo liet hij in 'De Volkskrant' weten, gaarne mogelijk maken.

Dat onderhoud, zo beloofde prof. Beel, zou hij gaarne tot stand brengen. Maar in- plaats van een uitnodiging tot dat onderhoud, ontving mr. Burger een programschets, waarop met ja of neen geantwoord moest worden, en die, zo vermelde het stuk, ook toegezonden was aan alle andere fractievoorzitters, aan VVD en AR dus, wier stand- punt: ·niet met de PvdA', overbekend was. Het was dus duidelijk: Beel, Romme en de KVP hadden gekozen vóór de VVD en voor de 'val'. En de heer Burger kon dus meedelen dat hij er niet inliep; zodat medewerking aan de verdere vertoning geen zin had.

Toen eerst kon Beel het kabinet der vier partijen gaan vormen, dat echter, zoals men weet, een kabinet is, buiten bezwaar van de verantwoordelijkheid dier vier partijen.

De samenstelling kostte ook ditmaal nog grote moeite, maar Beel werkte achter gesloten deuren; en zo kregen wij geen herhaling van de klucht van De Quay. Toen prof. De Quay dan zijn kabinet in ontvangst kon nemen, hadden zelfs de christelijk- historischen hun aandeel geleverd, en ze zagen zich plotseling in het bezit van Econo- mische Zaken, waarvoor de heer De Pous, heel tegenstribbelend, zijn, nog even te voren ingenomen, plaats in de Raad van Staten verliet. Dat tegenstribbelen is be- grijpelijk, want de heer De Pous heeft de reputatie een zeer bekwaam man te zijn.

En voor iemand van dat gehalte moet het niet aanlokkelijk zijn, mee te doen aan kabinetsformaties die op het peil staan van een gooi- en smijtfilm.

Doch de heer Oud heeft zijn zin: hij ziet achter de regeringstafel veel 'nieuwe ge- zichten'. Gezichten die, tot welke partij ze ook behoren, hem moeten doen denken aan de tijden van de heerschappij van het liberalisme, toen onbekwaamheid het ken- merk was van de meeste ministers, iets waarover de latere vrijzinnig-democraten, waarbij de jongere Oud zich schaarde, zoveel juiste en scherpe opmerkingen plachten te maken.

Voor zichzelf heeft de heer Oud zijn kwantum aan liberale ministers van dit type geleverd, tenminste als we 'De Volkskrant' mogen geloven, die Toxopeus te 'licht' vond voor Justitie, waarom hij dan ook Binnenlandse Zaken kreeg, een uiterst licht departement zoals men weet. Diezelfde ·volkskrant' wist in de heer Korthals alleen de omvang van diens stemvolume te appreciëren, doch het bondgenootschappelijk blad maakte zich zorgen over de gezondheid van de toen nog toekomstige vice- minister-president, die daarom geen te 'zwaar' departement kon hebben. Hij kreeg dus Verkeer- en Waterstaat, dat, naar bekend is, de gezondheid van de heer Algera ernstig heeft geschaad. En hij kreeg er bovendien 'Zaken Overzee' bij, totdat dit departement zal zijn gelikwideerd, waarna hij toch Suriname en de Antillen voor zijn rekening zal blijven nemen. Wat 'De Telegraaf' (het grote propagandablad voor de VVD in de afgelopen periode, en z6 geestverwant dat thans de parlementaire redac- trice van dat blad de VVD-fractie siert) over de liberale minister van Defensie schreef, 'ijdel, doch onkreukbaar', maakt weinig indruk op me, omdat mijn opvattingen over onkreukbaarheid niet evenwijdig lopen met die van dat veelgelezen ochtendblad, waarin het denkend deel der natie tegenwoordig als kind aan huis is. Maar ik ben

331

(12)

niet bang dat de aandelen van de Unilever een schok zullen krijgen door het heen- gaan van de heer Van den Bergh.

Zo zou men kunnen voortgaan, doch ik kan volstaan met er op te wijzen dat de meeste nieuwe ministers géén parlementaire ervaring hebben en slechts beperkte en eenzijdige bestuurservaring.

Beschouwt men het kabinet als geheel, dan is het zeker dat minister Zijlstra de dominerende figuur is, als men de maatstaf van bekwaamheid en ervaring aanlegt, zoals het ook zeker is dat minister Klompé, haar eigen maatstaven aanleggend, zich- zelf als zodanig beschouwt. Doch daarmee komen we eigenlijk al op het terrein van de regeringsverklaring en de debatten hierover, waarin immers het domineren van minister Klompé tot een pikant intermezzo leidde.

Die regeringsverklaring en de debatten erover stelden ons in staat de minister-presi- dent beter te leren kennen dan dat door zijn optreden als formateur mogelijk was geweest. In die periode immers deed de heer De Quay nog het meest denken aan Danny Kaye, aan het 'Verborgen leven van Walter Mitty' een nieuwe scène toe- voegend; de held in de rol van minister-president.

Maar nu was hij het ècht geworden. Hij las de regeringsverklaring voor, beant- woordde de debatten, gaf zijn oordeel over replieken en moties; al deed alles soms onweerstaanbaar denken aan die Engelse grap over de staatsman die droomde dat hij het parlement toesprak en die, toen hij wakker werd, merkte dat hij het echt deed. Want het maakte allemaal een wat onwerkelijke indruk.

De regeringsverklaring had vele wonderlijke trekjes. Ze scheen veel te bevatten, terwijl ze alleen maar lang was en geen uitsluitsel gaf op tal van punten die toch besproken hadden moeten worden. De punten die wèl aan de orde werden gesteld, werden Of tot nader order uitgesteld, Of op een zo duistere wijze geformuleerd dat men niet wist waar men aan toe was. Achteraf bleek ook wel dat het Kabinet in de Kamer was gekomen zonder het regeringsprogram op grondige wijze te hebben voorbereid. Men gaat dat nu doen. En men heeft, uit vriendelijkheid tegenover het parlement, dat men zo snel mogelijk een indruk wilde geven van wat men als Kabinet voornemens is, enige voorlopige gedachten over het regeringsprogram op schrift ge- steld. Of was het Kabinet van mening dat de meerderheid van de Kamer bij voorbaat bereid was met ieder schriftuur genoegen te nemen? Die bereidwilligheid heeft de meerderheid ongetwijfeld, maar er waren nu eenmaal een aantal kwesties van sociaal- economische aard aan de orde, die te ingrijpend zijn voor het leven van de grote massa van ons volk, dan dat zelfs die meerderheid zich kon veroorloven met in- en uitgepraat, met 'enerzijds-anderzijds', met aankondigingen van nota's en 'nadere be- studering', genoegen te nemen.

Het 'wacht op onze daden' heeft zin als het door een Thorbecke wordt uitgesproken, ~ door iemand die zich reeds een nationale reputatie heeft veroverd en wiens naam ~

zelf een program is. Voor een Kabinet, zonder innerlijke samenhang en zonder leider, 1

gaat een beroep op de komende daden, de grenzen van wat het parlement aan ver- f

trouwen mag geven, ver te buiten. t

Men kan dan natuurlijk proberen, en men heeft het geprobeerd, het gebrek aai1 li

leidinggevende gedachten en aan leiding, te verbergen door oraties over hoge be- ginselen. Vandaar al die passages over de christelijke grondslagen van onze samen-

332

(13)

Ieving en de democratie. Maar toen die passages in het debat werden betrokken, bleek alleen, dat men het over het christelijke zo oneens was als liberalen, gereformeer- den, hervormden en katholieken het maar kunnen zijn. En dat de heer Bruins Slot, die over géén van de beleidspunten iets van betekenis wist te zeggen, toch nog ge- legenheid kreeg om een duit in zijn kerkezakje te doen. Dat deel van het debat was weer eens Holland op zijn malst.

Het debat over de democratie was iets belangrijker. Men vroeg zich af - niet alleen Burger deed het, maar ook Tilanus - wat die passage toch betekende, omdat de democratie bij ons toch immers een vanzelfsprekendheid is, die voor àlle kabinetten de grondslag is, en die geen nieuw kabinet als zijn speciale aangelegenheid behoeft te etaleren, tenzij er een gevaar voor die democratie zou dreigen. Maar de heer Romme wist blijkbaar zó goed wat die passage betekende, alsof hijzelf die in het regerings- program had gezet. Ze betekende dat met de speciale Rommiaanse opvatting van de democratie, die alle anderen 'corporatisme' noemen, ernst moet worden gemaakt.

En dan was men in KVP-kringen zo diep gesschokt en verontwaardigd toen ik, in dat 'minne' artikel van me, aankondigde dat een KVP-overwicht een gevaar voor onze vrijheden zou kunnen scheppen. Het begint al. En de NRC moest, na deze Rom- miaanse passage in de regeringsverklaring en na de interventie van de heer Romme in het debat, de liberale ministers al waarschuwen dat aan dit drijven niet mag worden toegegeven. De heer Oud echter vond in dit debat geen aanleiding om een dergelijk geluid te laten horen. Wat ik ook al voorspelde, als de liberalen regerings- partij zouden worden.

Wie gehoopt had dat het kabinet ons een inzicht zou geven in de wijze waarop het de economische, financiële en sociale moeilijkheden, die, ondanks de veel gunstigere conjunctuur waarvan het profiteert, blijven bestaan, zal oplossen, kreeg geen ander dan een ontwijkend antwoord. Dat de regering zo kort na haar optreden geen uitgewerkt plan kan hebben, begrijpt ieder. Maar ze moet een plan hebben in grote lijnen, ze moet weten wat ze gaat doen - anders mag ze niet optreden. Natuurlijk 'heeft de heer Zijlstra zijn denkbeelden hierover, en met de heer De Pous zal het wel niet anders zijn, al moet hij misschien nog even over de moeilijkheid heenkomen om zaken die hij altijd van werkgeversstandpunt bekeek (het nationaal belang daarbij in het oog houdend) nu van nationaal standpunt te gaan bekijken (het werkgeversbelang daarbij ook in het oog houdend).

Maar men kreeg de indruk dat de beide heren het niet nodig hadden gevonden het kabinet daarover in te lichten en de ministerpresident voor te lichten.

Voor de genoemde heren is het natuurlijk gemakkelijk alleen maar te zeggen: daar scluijf ik wel een nota over, of: dat komt in de Troonrede en de begrotingen wel aan de orde. Maar een minister-president die iets van zijn vak kent of iets van zijn ver- antwoordelijkheden begrijpt, neemt daar geen genoegen mee. Trouwens een Kamer die haar verantwoordelijkheden begrijpt, doet dat evenmin, waaruit dus volgt dat de huidige Kamer-meerderheid, die voor de politiek der onverantwoordelijkheid heeft gekozen en die onmacht en onwil om tot een parlementair kabinet te komen tot haar richtsnoer heeft, al lang blij was dat ze voorlopig met een kluitje in het riet werd gestuurd.

Het excuus van de heer De Quay, dat het kabinet nog te kort bijeen was om deze 333

(14)

zaken te bespreken (en dat het die korte tijd meer in de buurt van de Perzische Pauwentroon dan van de Nederlandse werkkamer had doorgebracht, voeg ik er ter verdere verontschuldiging aan toe) was weinig gelukkig. Want in de eerste plaats moet men deze zaken onder het oog hebben gezien, voor men de verantwoordelijk- heid aanvaard als leider van de regering op te treden - zoals trouwens ieder minister een scherp beeld dient te hebben van de hoofdzaken van het kabinetsbeleid, vóór hij zijn toestemming geeft. Doet men dit niet dan heeft men daardoor eigenlijk al be- wezen ongeschikt te zijn voor die taak. Maar als men dan zijn positie zo ziet dat men niet als leider van het kabinet optreedt, doch als woordvoerder van de door de diverse ministers bedachte politieken, als toastmaster dus, inplaats van als chef-kok, dan moet men toch in ieder geval er voor zorgen dat er geen houten ham op tafel komt en dat men weet waar men op toast. Om de beeldspraak te verlaten: het kabinet had dan nog maar eens een week moeten nemen om de zaken goed te bespreken, opdat het met een èchte regeringsverklaring voor het parlement had kunnen komen.

Kregen wij dus over de algemene financieel-economische politiek niets te horen, niets over de belastingpolitiek (waarover Beel nog heel verstandige denkbeelden had, die intussen verdwenen zijn), niets over de agrarische politiek (maar dan zó niets, dat zelfs de heer Bruins Slot het kon constateren), over lonen en huren en welvaarts- politiek kon zelfs deze regeringsverklaring niet zwijgen. Maar wat er over gezegd werd was zo vaag, en ook zo veeg als teken van wat ons te wachten stond, dat de regisseur van het kabinet, de heer Romme, het nodig vond de hoofdrolspeler van zijn dilettantengezelschap duidelijk te maken dat dit niet goed over het voetlicht was gekomen. Wat er in de rol stond, verklaarde de heer Romme met zijn bekende aan- kleed-aplomb, was héél duidelijk: eerst zouden de lonen, vrij en gedifferentieerd, hun opwaartse weg nemen, voor de huren verhoogd zouden worden. Dat was aan geen twijfel onderhevig.

Maar wie de tekst van de regeringsverklaring voor zich had, kon van die duidelijk- heid niets bespeuren. Zij, de regeringsverklaring, begon met vast te stellen dat de 'ruimte' in de economie wel de indruk kon geven dat er mogelijkheden van welvaarts- verbetering bestonden. Ze voegde er direct aan toe, dat dit niet veel te betekenen had, maar dat alleen vergrote produktie per werknemer werkelijke verbetering kon brengen. Ze liet er op volgen dat de huurverhoging en de afschaffing van de consu- mentensubsidie (verhoging van de melkprijs dus, om het populair te zeggen) op een niet onbelangrijk deel van de voor loonverbetering beschikbare ruimte beslag zou leggen. In gewone taal gezegd: de loonsverhogingen moeten worden gebruikt om de huurverhogingen en de gestegen melk- en andere prijzen te betalen. Wat er dan nog overblijft is misschien voldoende om de achterstand in te halen die door de bestedings- beperking ontstond. Vermoedelijk niet. Maar dan is men, op zijn best, terug op het peil dat vóór de bestedingsbeperking aanwezig was. Doch intussen is het algemene wel- vaartspeil ver daarboven uit gekomen, zij het dan ook dat de grote massa daar koud van gebleven is. Om nu die massa hetzelfde aandeel in het nationale produkt te geven dat ze vóór de bestedingsbeperking had - en dan is haar welvaart relatief nog niet eens gestegen - is het niet beslissend of men een loonsverhoging krijgt die men weer aan huurverhoging en prijsverhoging moet uitgeven, doch beslissend is wat men daar- ' boven krijgt. Is dat zoveel dat de bestedingsbeperking, absoluut en relatief, is op- . geheven, dan is aan de eerste eis van sociale rechtvaardigheid voldaan. En eerst als [

334

l

(15)

men daar nog bovenuitkomt, is er sprake van werkelijke verhoging van de welvaart voor de grote massa. Ik laat nu al die nog moeilijkere problemen, van ook welvaart voor ambtenaren, voor pensioentrekkers, voor allen die buiten het bedrijfsleven staan, maar onbesproken, maar ik constateer dat in de regeringsverklaring de gedachte over- heerst dat loonsverhogingen nu eenmaal noodzakelijk zijn ter compensatie van de voorgenomen huur- en prijsverhogingen, en dat alles wat daar bovenuitgaat, en wat dus opheffing van de bestedingsbeperking en nieuwe welvaart betreft, als een heel zwakke mogelijkheid wordt gesuggereerd, waarbij dan nog gezegd wordt dat ver- groting van de produktiviteit primair is.

Als de heer Romme dus zulk een ophef maakt van het: 'eerst lonen en dan huren' dan is dat een vervalsen van het probleem. Natuurlijk moeten er eerst loonsver- hogingen komen, want waarvan zou men anders de huurverhoging en de prijsstijging moeten betalen. Maar dat is niet de loonsverhoging die de vakbonden bedoelen. Dat zijn de bedragen die in de broekzak van de werknemer komen om naar de vestzak van de huiseigenaar te worden doorgegeven. Eerst wat daarboven komt, begint op loons- verhoging te lijken. En daarover zegt de regeringsverklaring eigenlijk alleen, dat de vakbeweging, in haar onderhandelingen met de ondernemers, maar moet proberen het los te krijgen. Ja, eigenlijk moet ze in die onderhandelingen 66k proberen die huur- compensatie los te krijgen. En daarmee zegt ze ook weer niets over het tijdstip waarop zowel compensatie als echte loonsverhoging loskomen. Voor de huurverhoging heeft de regering een vaste datum op het oog. De loonontwikkeling hangt echter af van het vernieuwen van collectieve contracten, die misschien nog een hele tijd lopen.

Vandaar dan ook dat de regering niet bereid was de leuze van de heer Romme: 'eerst lonen, dan huren', hoe ontoereikend die leuze ook is, over te nemen. Die leuze stond niet in de regeringsverklaring. Ze is ook in latere instantie niet door de regering over- genomen. De regering kwam met een uitspraak dat Ionen en huren 'elkaar niet zullen verdringen'. En op de vraag van de heer Burger, of de uitspraak van de meerderheid van de SER, dat eerst de bestedingsbeperking moet zijn opgeheven, voor de huurver- hoging ingaat, door de regering werd aanvaard, was het antwoord, dat men het SER- advies zorgvuldig zou bestuderen. Maar de motie-Burger, over deze aangelegenheden, bewoog zich om deze kwestie, niet om de vraag of er een loonronde zal zijn, of een gedifferentieerde loonsverhogingsreeks, zoals de heer Romme poogde te suggereren.

Intussen had hij met die suggestie voldoende succes om de confessionele vakbonds- leiders te bewegen tegen de motie-Burger te stemmen, en dus tegen het standpunt dat ze zelf in de SER innamen.

Overigens was er niemand, noch aan de kant van de regering, noch aan de kant van de aanhangers der christelijk-sociale politiek in de Kamer, die enig idee vermocht te geven van de uitwerking ener vrijere loonpolitiek. Men gooit weg wat men heeft, en men weet niet waar men dan komt. Doch naar het woord van Cromwell, dat misschien op sommige aanhangers van de regeringspolitiek indruk zal maken: niemand gaat verder, dan hij die niet weet waarheen hij gaat!

Er komt dus een nieuw beleid op sociaal-economisch gebied, al weet de regering dan niet waar dat heengaat, en al kreeg men de indruk dat de minister-president, sprekend over deze aangelegenheden, slechts de allervaagste voorstelling had van dit hele gebied.

335

(16)

Maar één ding wist hij wel, n.l. dat bij dit alles de 'verschillen in zienswijze om- trent aard en omvang der overheidstaak' essentieel waren. Want daardoor, zo wist de regeringsverklaring het immers, waren KVP en PvdA van elkaar vervreemd en daardoor was de brede basis gescheurd.

Nu staat het vast dat bij de vrijere loonpolitiek de omvang van de overheidstaak eer groter dan kleiner zal worden, wil er niet een chaos ontstaan. Dat blijkt reeds uit de nieuwe taak die de overheid op zich wil nemen: 'een wettelijke regeling van het minimumloon', een zaak die men voorlopig maar naar de SER verschuift.

Maar dat de aard van dat overheidsbeleid veranderen gaat, dat lijkt me niet te ontkennen. In onze opvatting van dit beleid waakte de overheid voor het welzijn van arbeiders en ondernemers beiden. In de nieuwe opvatting wordt aan de arbeiders overgelaten zichzelf te beschermen. Maar als die zelfbescherming al te effectief zou zijn, dan staat de overheid klaar om de ondernemers te beschermen, in naam van produktie en produktiviteit. De allersterkste werknemersgroeperingen worden dus door de overheid geremd, de gemiddelde laat men aan hun lot over, aan de aller- zwakste wordt hulp ... beloofd. Wat dit laatste betreft: de SER kan veel, maar of ze aan onzin zin kan geven, dat staat nog te bezien.

De overheidstaak blijft dus bestaan, vrijere loonvorming of geleide loonpolitiek ten spijt. En wie daarvan het breekpunt maakt, zoekt naar breekpunten.

Dat blijkt ook wel, omdat op de andere punten die de regeringsverklaring als breekpunten noemt - Nieuw-Guinea, de dienstplichtwet - dat geschil over aard en omvang van de staatstaak in het geheel niet speelt. Ook niet in de kwestie van de defensie-uitgaven. Al zou men natuurlijk de stelling kunnen verdedigen dat op .deze gebieden de PvdA voorstander is van het temperen van al te grote overheidsbemoei- ing en de partijen die de vrijheid in hun vaandel zeggen te voeren de vrije hand wensen te geven aan een overheid die uit prestige-overwegingen zoveel mogelijk wil vast- houden en zoveel mogelijk wil uitgeven. Doch dat is niet de 'overheidskwestie' zoals liberalen en confessionelen het bedoelen.

De heer Oud heeft hun bedoelingen nog eens pogen te verduidelijken. Direct na de oorlog, betoogde hij, leefden we eigenlijk nog als in een belegerde vesting. Toen hadden allerlei maatregelen zin. Maar nu zijn we in een normale toestand en nu worden die maatregelen schadelijk. Hij vergat in zijn redenering niet alleen, dat, in het groot gezien, het westen nog steeds een belegerde vesting is die alleen door een voortdurende welvaartspolitiek behouden kan blijven, haar kracht en haar eendracht kan blijven bewaren en kan vergroten. Hij vergat daarnaast dat, ook op kleinere schaal, een voortdurende zorg voor het behoud en de verbetering van de conjunctuur nodig is, wil men niet van onderbesteding naar overbesteding, van de ene crisis in de andere gestort worden. Daarom blijven we leven in een tijd die leiding en orde- ning blijft eisen. Alleen als daaraan voldaan wordt is, binnen het zo beschermde ge- bied, vrijheid mogelijk. En voor die vrijheid zijn we niet minder dan de heer Oud;

eer meer.

De regeringsverklaring sprak dus over Nieuw-Guinea, waar alles bij het oude blijft, en waar de inzichten, die heel vaag in de eerste punten van de heer Beel aanwezig schenen te zijn, blijkbaar door het beraad met Romme, Oud en Bruins Slot, weer verdwenen.

336

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Om vrije vismigratie te bevorderen en tegemoet te komen aan de wettelijke verplichtingen wat dat betreft, bouwen  rivierbeheerders  visdoorgangen.  De  goede 

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Veel van dit materiaal is heden ten dage voor de bouw in- teressant; tras, gemalen tuf is zeer geschikt als specie voor waterdicht metselwerk.. Bims, puimsteenkorrels tot

indien een harmonisatie zich immers slechts tot de accijnzen zou beperken, worden de landen die het zwaartepunt op de indirecte belastingen leggen, dubbel bevoorbeeld; de

Gecontroleerde Particuliere Dag- en Nacht Bewakingsdienst. Bewaking van Schepen, Kaden, Loodsen, Wagons en opgeslagen goederen. Vakkundig en Technisch personeel voor

prijzerL Dat is een unicum, gaf de socia- listische oud-minister proL Vondeling toe_ Deze gewezen bewindsman, die vroe- ger vaak een lastige Kamer tegenover zich

de Quay: indien het kabinet van oordeel was geweest, dat op een van deze saillante punten door meningsverschil in eigen kring of om een soortgelijke reden als

Ik wil thans enkele opmerkingen maken over de vrije loonvorming en over de stelling van de Regering, dat de lonen aan de produktiviteit moeten. Bijna zou ik zeggen dat