• No results found

Ontwerpmodel   en   pilot   Inrichting   van   assemblagelijnen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ontwerpmodel   en   pilot   Inrichting   van   assemblagelijnen"

Copied!
80
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

 

A

FSTUDEERSCRIPTIE

 

 

 

 

 

Inrichting van assemblagelijnen  

Ontwerpmodel en pilot

 

 

 

 

      Rijksuniversiteit Groningen  Faculteit Bedrijfskunde  September 2006    Auteur:     Harry Wind  Studentnummer:  1274910  Eerste begeleider:  dr.ir. J. Slomp 

 

   

 

 

 

 

 

 

 

(2)

 

Inrichting van assemblagelijnen  

Ontwerpmodel en pilot 

  ¸

 

  Harry Wind  Studentnummer: 1274910    ¸

 

  Neopost Technologies BV  Drachten    Bedrijfsbegeleiders: ing. D. Baarda, ir. A. Rietveld en ing. F. Hettinga    ¸

 

  Technische Bedrijfswetenschappen  Faculteit Bedrijfskunde  Rijksuniversiteit Groningen    Eerste begeleider: dr. ir. J. Slomp  Tweede begeleiders: dr. ir. D.J. van der Zee en dr. ir. J.A.W.M. Vos    ¸

 

  Drachten, september 2006        De auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van het afstudeerverslag.  Het auteursrecht van het afstudeerverslag berust bij de auteur 

(3)

Samenvatting 

Neopost  is  een  bedrijf  dat  envelopvulmachines  ontwikkelt  en  produceert.  De  vestiging  in  Drachten (375 medewerkers; omzet  2005: €60 mln.) doet dit met een eigen afdeling R&D en een eigen  productiefaciliteit.  Het  bedrijf  heeft  te  maken  met  verhoogde  concurrentie  en  de  opkomst  van  lagelonenlanden, en wil daarom de kosten verlagen. Daarom heeft het management de vraag gesteld  om  een  onderzoek  te  doen  naar  de  lay‐out  en  aansturing  van  een  assemblagelijn  (de  zgn.  FV2a‐ assemblagelijn). Deze lijn kampt met een te lage efficiency (75% in plaats van 100%) en een te lange  doorlooptijd (2,3 dagen in plaats van 2). 

Na  een  analyse  van  de  achtergronden  van  de  problematiek  is  gebleken  dat  Neopost  geen  consistente  en  efficiënte methode  heeft  om  assemblagelijnen in  te  richten.  Daarom  is  besloten  om  in  dit  onderzoek  eerst  (vanuit  de  literatuur)  een  algemeen  ontwerpmodel  op  te  stellen  waarmee  assemblagelijnen  ontworpen  kunnen  worden.  Daarna  is  dit  model  als  pilot  toegepast  op  de  FV2a‐ assemblagelijn. 

 

De vraagstelling van het onderzoek luidt als volgt: 

1. Hoe ziet een geschikt ontwerp voor de lay‐out en aansturing van de FV2a‐lijn er uit, gegeven de  eisen  en  wensen  van  NTBV  ten  aanzien  van  de  prestaties  van  de  lijn,  onder  de  randvoorwaarde  van een set operationele karakteristieken, en hoe kunnen deze worden geïmplementeerd? 

2. Hoe ziet een algemeen ontwerpmodel voor assemblagelijnen er uit, gegeven de resultaten van het  FV2a‐lijn‐ontwerp? 

 

Uit  literatuur  is  een  conceptversie  van  het  algemene  ontwerpmodel  geformuleerd.  Hierin  zijn  ontwerpstappen  voor  zowel  de  fysieke  inrichting  als  voor  de  besturing  van  de  assemblagelijn  opgenomen. 

Onder de fysieke ontwerpstappen vallen de afweging om wel of geen Dual Resource Constrained  system  toe  te  passen,  het  aantal  benodigde  stations,  balancering,  schikking  van  de  lijn  en  buffergrootte.  Onder  de  besturingsvraagstukken  vallen  bezettingsplanning,  teamvorming,  worker  assignment  policy,  deployment  strategy,  werkorder  vrijgave  mechanisme  en  omgang  met  uitzonderingen. 

Dit model is toegepast op de FV2a‐lijn. Daarbij kon voor de meeste ontwerpstappen een passend  ontwerp  gevonden  worden.  Voor  een  vijftal  punten  bleek  dat  de  omstandigheden  dusdanig  onvoorspelbaar  en  stochastisch  van  aard  waren  dat  een  simulatiestudie  nodig  was.  Dit  betreft  de  punten: het aantal stations, werkorder vrijgave mechanisme, balancering, sequencing en verschillende  scenario’s voor de klantvraag. 

Uit de simulatie is gebleken dat voor het werkorder vrijgave mechanisme een takttijdsysteem het  beste werkt; goede of slechte balancering geen invloed op de prestaties van de lijn heeft; verschillende  sequencingmethodes ook geen invloed op de prestaties hebben, en dat voor de klantvraag bleek dat 

(4)

een  hogere  vraag  lagere  prestaties  tot  gevolg  heeft  (een  gemiddelde  vraag  geeft  acceptabele  prestaties).  Voor  het  aantal  stations  is  geen  eenduidig  antwoord  gevonden.  Hierbij  wordt  nu  uitgegaan van de literatuur. 

 

De  uitkomsten  van  de  simulatie  en  de  theoretische  analyse  zijn  verwerkt  in  het  algemene  ontwerpmodel. Deze luidt nu als volgt (tussen de haakjes is de voorkeurskeuze weergegeven):  A. Vooronderzoek  1.  Besluit welk(e) product(en) gemaakt moet(en) worden op de assemblagelijn.  2.  Verzamel de volgende informatie:  a. Gewenste minimale en maximale output per dag;  b. Assemblageopbouw van het product;  c. Bewerkingstijden van alle elementen van het product (opgebouwd volgens b).    B. Fysiek ontwerp  1. Maak de afweging om wel of niet DRC toe te passen (wel DRC);   2. Bepaal de cyclustijd; 

3. Bepaal  het  aantal  stations  (overwegende  het  minimum  aantal  stations  en  het  wel  of  niet  toepassen van DRC. Voor DRC: neem 1,5 keer de minimum hoeveelheid stations); 

4. Kijk  naar  variatie  in  taaktijd  en  balanceer  de  lijn  zo  goed  mogelijk  (overwegende  dat  balancering niet belangrijk is in DRC‐systemen); 

5. Zoek  naar  een  goede  schikking  van  de  lijn  en  maak  de  afweging  dikke/korte  lijn  versus  dunne/lange  assemblagelijn.  Laat  deze  afhangen  van  de  assemblageopbouw  van  het  product;  6. Kies een buffergrootte (één product).    C. Besturingsontwerp  1. Kies een geschikte bezettingsplanning (in te zetten capaciteit = gevraagde capaciteit);  2. Deel de lijn op in teams (rekeninghoudend met de ideale teamgrootte), wijs stations toe aan  de teams, en kies een worker assignment policy (maximale beheersing van taken en stations  binnen het team);  3. Kies een geschikte deployment strategy (TNO‐flexing);  4.   Kies een geschikt werkorder vrijgave mechanisme (takttijd);  5.  Maak procedures voor uitzonderingssituaties (stel coördinatoren aan).    Als dit model wordt toegepast op de FV2a‐lijn kan jaarlijks €120.000 euro bespaard worden (2,6  FTE,  een  besparing  van  26%  op  de  werkelijke  kosten).  Als  het  model  ook  op  andere  lijnen  van  Neopost wordt toegepast kan jaarlijks nog eens €420.000 (9,0 FTE) bespaard worden. 

(5)

Voorwoord 

Envelopvulmachines:  van  sommige  soorten  machines  heb  je  het  bestaan  nooit  kunnen  vermoeden,  maar  er  blijken  zowaar  bedrijven  te  zijn  die  ze  maken!  En  zo  kom  je  als  afstudeerder  binnen  in  een  bedrijf waar ze dit soort machines maken. 

 

Dit  afstudeeronderzoek  vormt  de  afronding  van  de  studie  Technische  Bedrijfswetenschappen,  waarvan ik het vijfjarige verdiepingsprogramma (‘honours master’) heb gevolgd. Vier jaar lang heb ik  bedrijfskunde  uit  de  boeken  mogen leren;  in  het laatste  jaar  heb ik  het  geleerde  voor  het  eerst  in  de  praktijk kunnen brengen. Naast het afronden van deze scriptie heb ik de resultaten van het onderzoek  ook  binnen  Neopost  in  de  praktijk  mogen  brengen.  Een  hele  leerzame  ervaring,  en  bovendien  heeft  Neopost mij de kans gegeven om daarna mijn werk voort te zetten als werknemer van het bedrijf.   

Hiervoor  wil  ik  mijn  bedrijfsbegeleider  Dirk  Baarda  bedanken.  Voor  de  mogelijkheid  om  binnen  Neopost  mijn  afstudeerscriptie  te  schrijven,  maar  ook  voor  de  mogelijkheid  om  de  uitkomsten  van  mijn onderzoek te implementeren. Ook wil ik Arnout Rietveld en Fred Hettinga bedanken als mede‐ bedrijfsbegeleiders  van  mijn  onderzoek,  en  Bert  Westra,  teamleider  van  de  assemblagelijn,  voor  de  goede samenwerking. 

 

Naast  mijn  bedrijfsbegeleiders  wil  ik  ook  mijn  begeleiders  van  de  universiteit  bedanken  voor  hun  waardevolle commentaar en hun inzet. Meerdere malen zijn Jannes Slomp, Durk‐Jouke van der Zee  en Jeroen Vos in Drachten op bezoek geweest voor mijn afstudeeronderzoek. Drie begeleiders kunnen  de problematiek van vele kanten belichten, en mede daardoor is deze scriptie geworden tot dat wat  nu voor u ligt. 

 

Het  afstudeeronderzoek  was  niet alleen  heel  erg  leerzaam,  maar ook  erg  gezellig.  Graag  wil  ik  mijn  Neopost‐collega’s,  in  het  bijzonder  mijn  kantoorgenoten  Fred  Hettinga,  Jon  Reitsma  en  Dirkjan  de  Ruiter, bedanken voor de gezellige periode. 

En deze gezelligheid heb ik natuurlijk ook gehad tijdens de rest van mijn studie. Daarom wil ik graag  mijn  studiegenoten  en  vrienden  bedanken  voor  deze  fantastische  tijd.  En  natuurlijk  mijn  vriendin  Kitty, voor de leuke tijd samen en nodige afleiding en steun tijdens het typen van deze scriptie. 

 

Ten  slotte  wil  ik  graag  mijn  ouders  bedanken,  die  mij  al  23  jaar  bijstaan  en  mij  de  kans  hebben  gegeven om te gaan studeren. 

 

Groningen, september 2006  Harry Wind 

(6)

Inhoudsopgave 

Samenvatting ...ii Voorwoord...iv Inhoudsopgave ... v Begrippen en definities... x Hoofdstuk 1 Aanleiding en initiële managementvraag... 1 1.1 Neopost ... 1 1.1.1 Neopost SA... 1 1.1.2 Neopost Technologies BV ... 1 1.2 Aanleiding van het onderzoek ... 2 1.3 Initiële managementvraag ... 3 1.4 Conclusie ... 3 Hoofdstuk 2 Probleemverkenning... 4 2.1 Beschrijving assemblagelijn... 4 2.1.1 Product... 4 2.1.2 Proces ... 5 2.1.3 Planning... 6 2.2 Afbakening van het te beschouwen systeem ... 6 2.3 Inventarisatie van de problemen met de FV2a‐lijn ... 7 2.3.1 Efficiency... 8 2.3.2 Doorlooptijd ... 8 2.3.3 Kwaliteit ... 8 2.3.4 Volume‐ & mixflexibiliteit... 9 2.4 Relevantie van de problematiek... 9 2.5 Koppeling van de problemen in het licht van de historie van de huidige assemblagelijn ... 10 2.6 Resumé ... 10 Hoofdstuk 3 Onderzoeksopzet ... 11 3.1 Doelstelling ... 11 3.2 Vraagstelling... 11 3.3 Operationalisaties, aannames en randvoorwaarden... 12 3.3.1 Operationalisatie van begrippen ... 12 3.3.2 Aannames... 13 3.3.3 Randvoorwaarden ... 13

(7)

3.4 Methoden en technieken ... 13 3.5 Plan van aanpak ... 14 Hoofdstuk 4 Theoretisch kader ... 15 4.1 Fysiek ontwerp van een assemblagelijn... 15 4.1.1 Cyclustijd van de assemblagelijn ... 15 4.1.2 Het aantal stations ... 16 4.1.3 Variatie in de taaktijd ... 17 4.1.4 Balancering van werktijd ... 17 4.1.5 Schikking van stations ... 18 4.1.6 Buffers ... 19 4.2 Dual Resource Constrained systems ... 19 4.2.1 Assemblagelijn als DRC‐systeem... 20 4.2.2 DRC en mixflexibiliteit ... 21 4.3 Besturingsmodel van een assemblagelijn ... 21 4.3.1 Offline besturingsvraagstukken ... 21 4.3.2 Online besturingsvraagstukken ... 22 4.4 Relatie tussen ohw‐niveau en doorlooptijd (Little)... 23 4.5 Sequencing ... 23 4.6 Samenvatting ... 24 Hoofdstuk 5 Conceptueel model en algemeen ontwerpmodel ... 25 5.1 Conceptueel model ... 25 5.2 Concept algemeen ontwerpmodel... 28 5.2.1 Inleiding ... 28 5.2.2 Concept algemeen ontwerpmodel ... 28 5.3 Link tussen conceptueel model en het algemeen ontwerpmodel ... 29 5.4 Afbakening van het algemeen ontwerpmodel... 29 Hoofdstuk 6 Toepassing concept algemeen ontwerpmodel op FV2a‐lijn... 30 6.1 Vooronderzoek... 30 6.2 Fysiek ontwerp ... 30 6.2.1 DRC ... 30 6.2.2 Cyclustijd ... 31 6.2.3 Aantal stations ... 31 6.2.4 Variatie in taaktijd & balancering... 31 6.2.5 Schikking ... 32 6.2.6 Buffergrootte... 33 6.2.7 Samenvatting ... 33

(8)

6.3 Besturingsontwerp... 34 6.3.1 Bezettingsplanning ... 34 6.3.2 Worker assignment policy ... 34 6.3.3 Deployment strategy ... 35 6.3.4 Werkorder vrijgave mechanisme ... 35 6.3.5 Uitzonderingen ... 35 6.3.6 Samenvatting ... 35 6.4 Andere overwegingen... 36 6.4.1 Verband tussen doorlooptijd en onderhanden werkniveau (Little) ... 36 6.4.2 Sequencing ... 36 6.4.3 Samenvatting ... 36 6.5 Samenvatting ... 37 Hoofdstuk 7 Simulatie ... 38 7.1 Inleiding ... 38 7.2 Ontwerp simulatiestudie ... 38 7.2.1 Algemeen... 38 7.2.2 Beperkingen van simulatie ... 38 7.2.3 Scope en level... 39 7.2.4 Typering simulatiemodel... 40 7.2.5 Experimentele factoren... 40 7.2.6 Validatie ... 41 7.2.7 Analyseplan... 43 7.3 Resultaten... 44 7.3.1 Inleiding ... 44 7.3.2 Aantal stations ... 44 7.3.3 Balancering ... 45 7.3.4 Werkorder vrijgave mechanisme ... 46 7.3.5 Vraagpatroon... 48 7.3.6 Sequencing ... 50 7.3.7 Staffinglevel in een DRC‐systeem... I 7.3.8 Verklaring structureel lage efficiencies...II 7.3.9 Het aantal subassemblagestations ... III 7.4 Conclusie ... III Hoofdstuk 8 Evaluatie algemeen ontwerpmodel... V 8.1 Inleiding ...V 8.2 Integraal ontwerp FV2a‐lijn...V 8.3 Evaluatie van concept algemeen ontwerpmodel... VI

(9)

8.4 Definitieve vaststelling algemeen ontwerpmodel... VI Hoofdstuk 9 Conclusie, aanbevelingen en implementatie ...VIII 9.1 Conclusie ...VIII 9.2 Aanbevelingen...X 9.2.1 Ontwerp FV2a‐lijn...X 9.2.2 Algemeen model voor assemblagelijnen ...X 9.3 Implementatie... XI Hoofdstuk 10 Onderzoeksbeperkingen en discussie... XIII Literatuurlijst ...XV Lijst met figuren ... XVI Lijst met grafieken ... XVI Lijst met tabellen...XVII  

Bijlage A Assemblageproces ...Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

Lay‐out ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Balancering ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Assemblagestructuur FV2a... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Bijlage B Prestaties huidige FV2a‐assemblagelijn...Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Efficiency ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Doorlooptijd... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Kwaliteit ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Onderhanden werk niveau... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

Bijlage C Kostprijsopbouw FV2a ...Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

Bijlage D Technisch ontwerp simulatiemodel ...Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

Ontwerp simulatiemodel ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Benodigde data... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Input‐kansverdelingen ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Opwarmperiode, runlengte en selectie van experimenten ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Common random numbers ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Screenshot ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

(10)

SPSS‐output ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

Bijlage F Potentiële besparingen in andere assemblagelijnenFout!  Bladwijzer  niet 

gedefinieerd.  

(11)

Begrippen en definities 

De begrippen die in deze scriptie gebruikt worden, zijn als volgt gedefinieerd: 

9 Output per medewerker:   maximum aantal producten per medewerker per week;  9 Efficiency:      de  verhouding  tussen  de  werkelijke  assemblagetijd  en  de 

        verwachte minimale assemblagetijd (normtijd); 

9 Normtijd:      de  totale  minimale  tijd  die  benodigd  is  om  een  product  te           assembleren (bestaande uit de kale bewerkingstijd en           toeslagen voor  transport van materiaal en persoonlijke           verzorging);  9 Levertijd:      de tijd die verstrijkt tussen het accepteren van de order en het          verschepen van de order;  9 Doorlooptijd van de lijn:  de tijd die verstrijkt tussen de start van de assemblage van een          order  en  het  versturen  van  het  product  naar  de  afdeling 

        expeditie;  9 Kwaliteit:      het aantal fouten per product;  9 Volumeflexibiliteit:     de minimaal en maximaal te verwachten output van de           assemblagelijn, bij gelijkblijvende prestaties;  9 Mixflexibiliteit:     de minimale en maximale werklast van de producten per dag,          bij gelijkblijvende prestaties.     

(12)

Hoofdstuk 1 Aanleiding en initiële managementvraag 

In  dit  hoofdstuk  zal  kort  worden  ingegaan  op  de  aanleiding  van  het  onderzoek.  De  aanleiding  van het onderzoek mondt uit in de initiële managementvraag, die door het management is gesteld bij  aanvang van dit onderzoek. Om de aanleiding en de managementvraag goed uiteen te kunnen zetten  zal  eerst  het  bedrijf  Neopost  beschreven  worden.  Daarna  zullen  de  aanleiding  en  de  initiële  managementvraag behandeld worden. 

1.1 Neopost 

1.1.1 Neopost SA 

Neopost SA, een in Frankrijk gevestigde holding, produceert en verkoopt een complete range aan  postverwerkingmachines. De productrange omvat onder meer frankeermachines, couverteermachines  (envelopvulmachines)  en  envelopopeners.  Daarnaast  biedt  Neopost  SA  diensten  aan  op  het  gebied  van logistiek management van documenten en pakketpost. 

Neopost is in Europa marktleider en wereldwijd tweede. Er werken zo’n 5000 medewerkers, de  omzet is ruim 800 miljoen euro (2005), operationele winst is 24,8% (2005) en er zijn eigen vestigingen  in  13  landen.  In  zo’n  100  andere  landen  zijn  verkoop‐  en  servicepunten  gevestigd.  Productielocaties  staan in Nederland, Frankrijk en China. R&D‐locaties staan in Nederland, Frankrijk en USA. 

1.1.2 Neopost Technologies BV 

Neopost  Technologies  BV  (hierna:  NTBV)  is  de  Nederlandse  vestiging  in  Drachten  waar  couverteermachines  en  een  beperkt  aantal  envelopopeners  worden  ontwikkeld  en  geproduceerd.  Er  werken zo’n 300 mensen in vaste dienst en gemiddeld 75 uitzendkrachten. De omzet in 2005 bedroeg  zo’n 60 miljoen euro. Jaarlijks wordt 12% van de omzet geïnvesteerd in R&D.     Primair proces  Het primaire proces van NTBV is het ontwikkelen en produceren van couverteermachines.  In onderstaande figuur is het productiegedeelte van het primaire proces weergegeven (de Research  & Development afdeling is voor dit onderzoek niet relevant):   

(13)

 

Figuur 1  Primair proces NTBV (alleen het productie gedeelte) 

In  de  afdeling  Parts  Production  (PP)  worden  de  meeste  onderdelen  voor  de  eindproducten  gemaakt  (de  rest  wordt  ingekocht  bij  leveranciers).  In  PP  staan  voornamelijk  draaibanken,  ponsmachines  en  kantbanken,  waarop  voornamelijk  plaatwerk  en  draaiwerk  worden  verwerkt.  Daarnaast is er een poedercoatinstallatie om de onderdelen te voorzien van een coating. PP wordt via  MRP aangestuurd. 

Alle gemaakte en ingekochte onderdelen worden in een centraal magazijn opgeslagen.  

In de afdeling Assembly worden de producten geassembleerd. De meeste producten worden op  klantorder geassembleerd. Er staan zo’n 13 assemblagelijnen. Aan de grootste assemblagelijn werken  zo’n  50  mensen  en  die  lijn  maakt  25  tot  35  producten  per  dag  (afhankelijk  van  de  klantvraag).  De  meeste  lijnen  maken  zo’n  6  producten  per  dag  (met  maximaal  10  mensen);  de  kleinste  lijn  hooguit  enkele producten per week. Hier werkt maximaal één medewerker. 

Tenslotte  wordt  vanuit  het  magazijn  en  vanuit  de  afdeling  Assembly  een  magazijn  met  reserve  onderdelen en service onderdelen gevuld. 

1.2 Aanleiding van het onderzoek 

NTBV wil het hele bedrijf in Drachten in de komende jaren graag efficiënter laten produceren. Dit  onder druk van toenemende concurrentie en door de opkomst van lagelonenlanden. De voornaamste  concurrent  heeft  de  afgelopen  jaren  enkele  scherp  geprijsde  modellen  op  de  markt  gebracht.  Dit  dwingt NTBV er toe om de kostprijs te drukken. Daarnaast vormen lagelonenlanden (in Oost‐Europa  of  Azië)  een  steeds  aantrekkelijker  alternatief  voor  Nederland  als  productielocatie.  Kortom:  de  kostprijs in Drachten moet omlaag. 

Naast  de  te  hoge  kostprijs kampt  NTBV  met  efficiencyverliezen  (tot  25%).  De werkelijke kosten  overschrijden  de  normkostprijzen  ruimschoots,  waardoor  de  positie  van  NTBV  ten  opzichte  van  concurrentie en lagelonenlanden nog slechter is dan het lijkt. Er zijn dus efficiencyverhogingen nodig  om de werkelijke kosten naar het niveau van de kostprijs te brengen, en vervolgens om de kostprijs  omlaag te brengen. 

Deze  efficiëntieslag  geldt  zowel  voor  Parts  Production  als  voor  Assembly.  De  afdeling  Parts  Production wordt in de zomer van 2006 efficiënter en leaner ingericht. De grootste assemblagelijn is in 

(14)

2004 reeds door een consultancybedrijf efficiënter ingericht. Dit onderzoek is gericht op de op één na  grootste assemblagelijn. 

1.3 Initiële managementvraag 

De  primaire  vraag  van  het  management  heeft  betrekking  op  één  specifieke  assemblagelijn:  de  zgn.  FV2a‐lijn.  Gevraagd  is  om  te  kijken  naar  de  huidige  prestaties  van  de  lijn  (in  termen  van  efficiency en doorlooptijd), en verbetervoorstellen te doen voor de lay‐out en de aansturing. 

1.4 Conclusie 

In dit hoofdstuk is een inleiding gegeven op de organisatie en de problematiek. Het management  heeft de vraag gesteld om een onderzoek te doen naar de lay‐out en aansturing van de assemblagelijn  en om verbetervoorstellen te doen.  

In  het  volgende  hoofdstuk  zal  het  probleem  verder  verkend  worden.  In  termen  van  een  aantal   kritische  prestatieindicatoren  (KPI’s)  zal  de  problematiek  van  de  lijn  beschreven  worden.  Het  te  beschouwen  systeem  zal  afgebakend  worden,  en  er  wordt  gekeken  of  er  nog  meer  relevante  problemen zijn. 

       

(15)

Hoofdstuk 2 Probleemverkenning 

In  dit  hoofdstuk  zal  de  problematiek  van  de  FV2a‐assemblagelijn  beschreven  worden.  Om  dit  goed te kunnen doen zal eerst een beschrijving worden gegeven van de assemblagelijn (het product,  het  proces  en  de  planning).  Daarna  zal  het  te  beschouwen  systeem  worden  afgebakend.  Met  deze  inzichten  kunnen  de  prestaties  van  de  lijn  beschreven  worden,  die  daarna  in  een  breder  perspectief  worden getrokken. Tot slot zal de doelstelling van het onderzoek geformuleerd worden. 

2.1 Beschrijving assemblagelijn 

2.1.1 Product 

Het product van de assemblagelijn is de FV2a (Feeder Vertical, versie 2a). Hij is de helft van een  complete  couverteermachine,  de  SI‐76  (zie  Figuur  2).  De  SI‐76  bestaat  uit  twee  subsystemen:  een  feeder/folder en een inserter. De FV2a is de feeder/folder, wat wil zeggen dat hij het papier verzamelt en  vouwt;  het  aangekoppelde  apparaat,  de  inserter,  stopt  daarna  het  gevouwen  pakketje  papier  in  een  envelop. 

 

 

Figuur 2  Functionele indeling SI‐76 

Functionele werking SI‐76 

In  Figuur  2  is  de  functionele  indeling  van  de  SI‐76  te  zien.  Als  we  de  papierloop  volgen,  dan  begint  het  proces  rechtsboven  bij  de  feeders  (papierinvoer).  Daar  worden  één  of  meerdere  bladen  papier via het ‘vertikaal transport’ (nummer 1) naar de ‘verzamelplaats’ (2) gevoerd. In de ‘vouwunit’  (3 en 4) wordt het hele pakket gevouwen (met 1 of 2 vouwen). Vervolgens gaat het gevouwen pakket  naar  de  ‘inserter’  (5),  waar  het  in  een  envelop  wordt  gestopt  en  dichtgeplakt.  De  gevulde  envelop  komt links uit het apparaat. 

(16)

 

De FV2a kent een aantal opties, waarvan de belangrijkste zijn:  

a) Het  aantal  feeders  (papierinvoervakken)  (2,  4  of  6)  (de  assemblagetijd  voor  een  4‐  of  6‐ stations is één uur respectievelijk twee uur extra t.o.v. een 2‐stations); 

b) Wel  of  geen  extra  vouwmechanisme  (een  zgn.  ‘bodemadres’  (BA);  alleen  t.b.v.  de  Amerikaanse markt) (extra assemblagetijd voor een BA is ruim twee uur), 

c) Wel  of  geen  Optical  Mark  Reading  (OMR)  (een  functie  om  barcodes  op  papier  te  lezen)  (extra assemblagetijd: ruim 25 minuten).  

 

Jaarproductie FV2a’s: 1497 (2005) 

Gewogen  gemiddelde  norm‐assemblagetijd:  8:45  uur  per  product,  met  als  minimum  en  maximum  respectievelijk  7:20  uur  en  12:34  uur  per  product  (deze  variatie  ontstaat  ten  gevolge  van  minder  of  meer in te bouwen klantopties) (gewogen gemiddelde volgens de verkoopcijfers van 2005). 

2.1.2 Proces 

Assemblageproces 

De  FV2a‐lijn  is  een  klantorder  gestuurde,  manuele  assemblagelijn.  Dit  wil  zeggen  dat  alle  orders  op  klantorder  geassembleerd  worden  en  dat  het  eindproduct  volledig  door  operators  wordt  geassembleerd.  De  benodigde  onderdelen  liggen  in  stellingen  en  op  pallets  langs  de  assemblagelijn,  en  worden op werktafels aan elkaar worden geschroefd. Het  opleidingsniveau van de operators is LTS tot MTS.     Het assemblageproces bestaat uit de volgende handelingen:    Figuur 3    Het assemblageproces 

Een  gedeelte  van  de  onderdelen  wordt  eerst  gesubassembleerd.  Vervolgens  worden  deze  met  andere  onderdelen  geassembleerd  in  het  eindproduct.  Daarna  wordt  het  product  door  een  eindafsteller  afgesteld  en  getest.  Ten  slotte  krijgt  het  product  de  juiste  bekapping  en  wordt  het  verstuurd naar de klant.  

Het  assemblageproces  van  het  eindproduct  vindt  volledig  in  deze  lijn  plaats  (uitzondering:  één  type module wordt in een andere assemblagelijn gemonteerd).    Kerngetallen FV2a‐assemblagelijn:  • Gemiddeld aantal monteurs: 12  (2005)  • Aantal montagetafels: 18 (waarvan 8  in de lijn, de overige 10 zijn  subassemblagetafels)  • Maximale dagproductie: 8 producten  (gemiddelde 2005: 6) 

(17)

Aansturing assemblagelijn 

In  de  assemblagelijn  is  geen  expliciet  werkorder  vrijgave  mechanisme  aanwezig:  de  orders  die  door Supply Chain Management (SCM) zijn vrijgegeven kunnen de monteurs meteen worden gestart.  Ze zijn daar zelf voor verantwoordelijk. 

De  operators  werken  als  een  semi‐zelfsturend  team.  Vier  coördinatoren  zijn  aangesteld  voor  de  volgende  vier  punten:  kwaliteit,  werkplekoptimalisatie,  efficiency  en  onderdelenvoorziening.  Deze  coördinatoren  zijn  montagemedewerkers  met  extra  taken.  Indien  nodig  voeren  ze  acties  uit  op  hun  vakgebied  (bijv.  bij  onderdelentekort  of  kwaliteitsproblemen).  Ze  rapporteren  hierover  aan  de  teamleider.  De teamleider beslist over het aantal in te zetten monteurs. Hij is eindverantwoordelijk voor de  efficiency van de monteurs en de kwaliteit van de producten. 

2.1.3 Planning 

De afdeling Resource Planning (onderdeel van SCM) maakt het Hoofd Productie Plan (HPP) op  basis van verkoopprognoses. Het time fence is daarbij acht weken.   In het HPP wordt voor elke week vastgelegd wat de dagproductie van FV2a’s wordt. Binnen een  bepaalde week is de productie voor elke dag dus gelijk; van week tot week kan de dagproductie wel  verschillen.   De afdeling Material Management (ook onderdeel van SCM) wijst individuele klantorders toe aan  de orders in het HPP. Deze afdeling zorgt daarna voor de vrijgave van orders naar de assemblagelijn.   

Voor  meer  informatie  over  de  assemblagelijn,  het  assemblageproces  en  het  product:  zie  Fout! 

Verwijzingsbron niet gevonden..  

2.2 Afbakening van het te beschouwen systeem 

 

(18)

In termen van systeemgrenzen is dit onderzoek afgebakend op de fysieke FV2a‐assemblagelijn en  de  bijbehorende  monteurs.  De  inputs  van  het  systeem  zijn  de  orders  van  SCM  (SCM  is  daarbij  verantwoordelijk  voor  de  orders  in  de  buffer  vóór  de  lijn);  de  output  van  het  systeem  is  het  gerede  product. Alles daarbuiten wordt als gegeven aangenomen. 

De  assemblagelijn  moet  natuurlijk  presteren  in  overeenstemming  met  andere  elementen  in  de  organisatie. Dit wordt gedaan door middel van operationele karakteristieken1 (OK’s) en kritische prestatie 

indicatoren  (KPI’s).  OK’s1  zijn  een  set  eigenschappen  of  parameters  die  worden  gebruikt  om  de 

assemblagelijn te besturen als black box. KPI’s zijn indicatoren die de prestaties van de assemblagelijn  weergeven.  

De door Neopost gebruikte OK’s1 zijn: output per medewerker, doorlooptijd, volumerestricties en 

mixbeperkingen. Door deze vier parameters vast te stellen kan de lijn bestuurd worden als black box:  SCM  weet  hiermee  hoeveel  en  welke  typen  producten  kunnen  worden  ingepland  om  gemaakt  te  worden, en de leidinggevende van de lijn weet daarmee hoeveel operators ingezet moeten worden.  De door Neopost gebruikte KPI’s zijn: efficiency, doorlooptijd en kwaliteit (deze begrippen zullen  in paragraaf 3.2 verder gedefinieerd worden). Deze moeten respectievelijk minimaal 100%, maximaal  2 werkdagen en minimaal 75% zijn.    Het is nodig om OK’s en KPI’s goed uit elkaar te houden: OK’s beschrijven welke eigenschappen  de  assemblagelijn  heeft,  het  zijn  veronderstelde  prestaties;  de  KPI’s  meten  in  hoeverre  de  OK’s  worden  behaald.  Dit  onderscheid  zal  ook  voor  dit  onderzoek  gelden:  KPI’s  zullen  worden  gebruikt  om te beoordelen in hoeverre de assemblagelijn aan de gestelde OK’s voldoet.  

In  paragraaf  3.3  zullen  de  OK’s  en  KPI’s  verder  gedefinieerd  worden,  en  zal  de  relatie  tussen  beide begrippen duidelijker worden.    Tot slot: Kwaliteit wordt in dit onderzoek niet direct meegenomen, omdat het niet beschouwd als  een directe uitkomst van de lay‐out en logistieke aansturing van de assemblagelijn. Het vormt wel een  belangrijke randvoorwaarde, dus het ontwerp van de lay‐out en aansturing moet een situatie creëren  waarin de kwaliteit gewaarborgd is (hier kom ik later op terug in §3.3.2). 

2.3 Inventarisatie van de problemen met de FV2a‐lijn 

In de vorige paragraaf is vastgesteld dat de assemblagelijn beoordeeld wordt op KPI’s, te weten:  efficiency,  doorlooptijd  en  kwaliteit.  In  deze  paragraaf  zal  gekeken  worden  wat  de  omvang  van  de 

       

1  Bertrand  et  al  (1998,  blz.  64  en  331  e.v.)  definiëren  operationele  karakteristieken  als  volgt: 

operationele karakteristieken beschouwen een productieafdeling als black box, als een model van de  afdeling  op  fabrieksniveau.  Ze  betreffen  onder  andere  de  mogelijk  te  realiseren  doorlooptijden,  volume‐/capaciteitsrestricties  en  mixbeperkingen.  Een  productieafdeling  kan  één  machine  zijn,  maar 

(19)

problematiek is, door te kijken hoe de assemblagelijn presteert op deze KPI’s. Daarnaast zal worden  gekeken naar volume‐ en mixflexibiliteit. 

2.3.1 Efficiency 

Efficiency  wordt  gemeten  als  de  procentuele  verhouding  tussen  normttijd  en  werkelijk  uitgevoerde  bewerkingstijd.  Dit  wordt  als  gemiddelde  over  hele  werkweken  berekend.  NTBV  heeft  als doelstelling 100% efficiency te halen. 

In  2005  heeft  de  lijn  een  gemiddelde  efficiency  van  75%  behaald.  In  slechts  twee  weken  werd  meer dan 100% gescoord (zie Fout! Verwijzingsbron niet gevonden. in Fout! Verwijzingsbron niet  gevonden.). Omgerekend hadden er slechts 8,1 operators ingezet hoeven te worden, maar er werden  gemiddeld 10,7 ingezet. Dat zijn 2,6 operators te veel. (NB: indirecte uren (bijvoorbeeld voor inleren of  vegen) zijn niet meegerekend. Dit is ook nog eens 1,5 FTE).  De lijn presteert dus structureel onder het gewenste efficiencyniveau van 100%. 

2.3.2 Doorlooptijd 

Binnen NTBV wordt uitgegaan van een doorlooptijd van de assemblagelijnen van 2 werkdagen.  De  doorlooptijd  wordt  door  NTBV  echter  niet  actief  bijgehouden.  Daarom  is  een  kleine  steekproef  getrokken  om  een  indruk  van  de  doorlooptijd  van  orders  in  de  FV2a‐assemblagelijn  te  krijgen.  De  steekproef is gehouden gedurende 20 werkdagen. In die periode is de doorlooptijd van 65 producten  gemeten. 

In  de  steekproef  was  de  gemiddelde  doorlooptijd  2,3  dagen.  21  orders  hebben  de  grens  van  2  werkdagen  overschreden,  ofwel  32,3%  van  de  orders.  Dat  betekent  dat  in  deze  steekproef  de  leverbetrouwbaarheid 67,7% is (zie Fout! Verwijzingsbron niet gevonden. in Fout! Verwijzingsbron  niet gevonden.).   Hoewel de steekproef klein is, kunnen we wel voorzichtig stellen dat de doorlooptijd aan de hoge  kant is. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat doorlooptijd door NTBV niet gemeten wordt en dat  er niet op wordt gestuurd. In dit onderzoek moet dus onderzocht worden hoe de doorlooptijd minder  dan twee werkdagen kan worden (met een acceptabele leverbetrouwbaarheid). 

2.3.3 Kwaliteit 

Hoewel  kwaliteit  in  dit  onderzoek  niet  direct  meegenomen  wordt,  is  het  toch  goed  om  een  indicatie te hebben van de kwaliteit van de producten van de assemblagelijn. 

Kwaliteit  wordt  door  NTBV  gemeten  als  percentage  goedkeur.  Een  percentage  van  75%  komt  (volgens de rekenmethode van NTBV) neer op één montagefout per vier producten.  

De lijn haalde in 2004‐2005 een gemiddelde kwaliteitscore van 58,6% (1 fout per 2,4 producten). In  slechts 35% van de weken wordt 75% of meer gemeten (zie Fout! Verwijzingsbron niet gevonden. in 

(20)

Dit  wil  in  principe  niet  zeggen  dat  de  klant  een  slecht  product  krijgt  (alhoewel  de  kans  daarop  wel groter wordt): de eindafsteller zorgt er altijd voor dat het product goed werkt, maar een slechte  kwaliteit in de lijn veroorzaakt extra hersteltijd voor eindafstellers. Dit kost dus extra manuren. 

2.3.4 Volume‐ & mixflexibiliteit 

De  volumerange  waar  de  assemblagelijn  in  de  praktijk  mee  te  maken  heeft  is  4  tot  en  met  10  producten per dag. Een productie van 10 per dag betekent dat de cyclustijd 48 minuten is (bij 8 uren  per werkdag). Deze cyclustijd is in de praktijk niet haalbaar doordat de langste bewerkingstijd in de  assemblagelijn één uur is. Dat betekent dat maximaal 8 producten gemaakt kunnen worden. 

Op de assemblagelijn hoeft slechts één product gemaakt te worden, dus de mixflexibiliteit van de  lijn hoeft in principe niet groot te zijn (uitgaande van een single model assembly line). Het product heeft  echter  wel  een  grote  variëteit  in  uitvoeringen.  Dit  houdt  in  dat  de  norm‐bewerkingstijd  van  de  producten  varieert  tussen  7:20  en  12:34  uur.  Dit  geeft  geen  problemen  voor  subassemblage  (omdat  deze operators niet in een lijn werken), maar wel voor assemblage: hier treedt leegloop en blokkering  op  door  de  variatie  in  bewerkingstijd.  In  latere  hoofdstukken  wordt  hier  nog  uitgebreid  op  teruggekomen.  De assemblagelijn kan dus niet voldoen aan de gewenste volumeflexibiliteit. Mixflexibiliteit geeft  enige problemen met leegloop en blokkering. 

2.4 Relevantie van de problematiek 

In het voorgaande is aangetoond dat FV2a‐assemblagelijn op de punten efficiency en kwaliteit te  laag scoort. Beide deficiënties resulteren in extra kosten voor het assembleren van het product.   De vraag is nu wat de relevantie van deze assemblagekosten voor de totale kostprijs is. Wellicht  zijn de assemblagekosten te verwaarlozen; in dat geval kan dit onderzoek zich beter ergens anders op  richten.   De assemblagekosten blijken 17% van de totale kostprijs te zijn (zie Fout! Verwijzingsbron niet  gevonden. in Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.). Dit komt neer op zo’n €300 assemblagekosten  per product. Bij een jaarproductie van 1500 zijn de jaarlijkse kosten voor assemblage dan €450.000. Dit  betekent dat als de lijn een efficiency van 76% in plaats van 100% haalt, dit jaarlijks €120.000, ofwel 2,6  FTE  kost.  Hierin  zijn  de  kosten  voor  extra  afstellen  (ten  gevolge  van  kwaliteitsproblemen)  niet  meegenomen.  Ook  zijn  alle  indirecte  uren  van  overhead  (om  de  slechte  prestaties  om  te  buigen  in  goede prestaties) niet meegerekend. 

Een  besparing  van  €120.000  (2,6  FTE)  komt  neer  op  een  verlaging  van  26,7%  van  de  werkelijke  assemblagekosten. Dat is een aanzienlijk percentage. De kostprijs wordt er niet mee verlaagd (omdat  de kostprijs uitgaat van 100% efficiency), maar de werkelijk gemaakte kosten zullen wel lager worden.  

Naast  de  financiële  problemen  zijn  er  andere  problemen  die  met  dit  onderzoek  onderzocht  (cq.  opgelost) kunnen worden, zoals problemen met de hogere volumes (10 producten per dag), leegloop 

(21)

en blokkering ten gevolge van een slechte mixflexibiliteit en een lage mate van beheersbaarheid van  de lijn.  Al deze problemen geven voldoende reden om het onderzoek voort te zetten.  

2.5 Koppeling van de problemen in het licht van de historie van de huidige 

assemblagelijn 

In het voorgaande is aangetoond dat de assemblagelijn niet goed presteert en dat het de moeite  loont om er een onderzoek aan te wijden (er valt immers jaarlijks €120.000 in deze lijn te besparen en  levertijd en kwaliteit kunnen verbeterd worden).  We moeten deze problematiek echter niet los zien van het verleden van de assemblagelijn. Sinds  jaar  en  dag  worden  assemblagelijnen  bij  NTBV  door  steeds  wisselende  personen  ingericht,  elk  met  wisselende  capaciteiten  en  inzichten,  zonder  een  gerichte  opleiding  op  dit  gebied.  Het  resultaat  daarvan is dat assemblagelijnen er heel verschillend uit kunnen zien, en dat de prestaties van de lijnen  onderling heel erg verschillen. 

Zo  ook  de  FV2a‐assemblagelijn:  de  lijn  is  ooit  opgezet  door  een  lijn‐engineer  in  samenwerking  met  de  monteurs.  De  lijn  is  toen  redelijk  gebalanceerd,  maar  na  een  productwijziging  en  een  verhoging  van  het  productievolume  is  de  assemblagelijn  nooit  aangepast  aan  de  veranderde  omstandigheden. Er is nooit ‘onderhoud’ aan gepleegd. 

 

In  Hoofdstuk  1  werd  gesteld  dat  dit  onderzoek  zich  moet  richten  op  het  herinrichten  van  de  assemblagelijn  van  de  FV2a.  Het  zojuist  beschreven  verleden  heeft  echter  aangetoond  dat  er  een  breder  probleem  is:  binnen  NTBV  is  er  gebrek  aan  een  algemene  methode,  op  basis  waarvan  assemblagelijnen ingericht kunnen worden. 

Dit  onderzoek  moet  dus  breder  getrokken  worden:  er  dient  een  algemeen  ontwerpmodel  te  komen, dat breder gebruikt kan worden voor het inrichten van assemblagelijnen binnen NTBV. Het  model  moet  bruikbaar  zijn  om  ook  assemblagelijnen  van  andere  soorten  producten  van  NTBV  in  te  kunnen richten.    In het licht van een algemeen model kan het ontwerp van de FV2a‐assemblagelijn gezien worden  als een pilot‐study. Met deze pilot kunnen inzichten worden opgedaan, teneinde het algemene model  op te kunnen stellen. 

2.6 Resumé 

In dit hoofdstuk is een verkenning van de problematiek gedaan. Er is geconstateerd dat de FV2a‐ lijn problemen heeft met efficiency, doorlooptijd en kwaliteit. Dit heeft tot gevolg dat er teveel kosten  worden gemaakt, de leverbetrouwbaarheid te laag is en dat extra herstelacties nodig zijn vanwege de  lage  kwaliteit.  Als  de  efficiency  op  100%  gebracht  zou  kunnen  worden,  dan  kan  26,7%  van  de  (werkelijke) assemblagekosten bespaard worden (jaarlijks € 120.000). 

(22)

Naast  de  problematiek  van  de  FV2a‐lijn  is  bij  NTBV  behoefte  aan  een  algemene  methode  om  assemblagelijnen  in  te  richten.  Daarom  zal  in  doet  onderzoek  zowel  de  FV2a‐lijn  herontworpen  worden als een algemeen ontwerpmodel voor assemblagelijnen ontwikkeld worden. De FV2a‐lijn zal  dienen als pilot voor het algemene ontwerpmodel. 

(23)

Hoofdstuk 3 Onderzoeksopzet 

3.1 Doelstelling 

In  het  vorige  hoofdstuk  is  duidelijk  geworden  wat  de  problematiek  is.  Hiermee  kan  de  doelstelling van het onderzoek geformuleerd worden:    Het ontwikkelen en implementeren van een verbeterd ontwerp van de FV2a‐assemblagelijn, waardoor:  9 Efficiency minimaal 100% is;  9 Doorlooptijd maximaal 2 werkdagen is;  9 Leverbetrouwbaarheid minimaal 95% is;  9 De volumerange 4‐10 producten per dag is bij gelijke prestaties.   

Het  ontwikkelen  van  een  algemeen  ontwerpmodel  voor  het  ontwerpen  van  assemblagelijnen,  waarbij  inzichten van het onderzoek naar de nieuwe FV2a‐montagelijn gebruikt worden als input. 

3.2 Vraagstelling 

Om aan de doelstelling te kunnen voldoen moeten de volgende hoofdvragen beantwoorden worden:  1. Hoe ziet een geschikt ontwerp voor de lay‐out en aansturing van de FV2a‐lijn er uit, gegeven de 

eisen  en  wensen  van  NTBV  ten  aanzien  van  de  prestaties  van  de  lijn,  onder  de  randvoorwaarde  van een set operationele karakteristieken, en hoe kunnen deze worden geïmplementeerd? 

2. Hoe  ziet  een  algemeen  ontwerpmodel  voor  assemblagelijnen  er  uit,  gegeven  de  literatuur  en  de  resultaten van de FV2a‐lijn‐pilot? 

 

De hoofdvragen zijn te ontleden in de volgende deelvragen: 

1. Hoe ziet de huidige assemblagelijn er uit, wat zijn de problemen die zich daarin voordoen, en  wat is de oorzaak daarvan? 

2. Wat  is  in  de  literatuur  te  vinden  over  de  ontwerpbeslissingen  die  gemaakt  moeten  worden  voor het ontwerp van assemblagelijnen? 

3. Hoe ziet een algemeen ontwerpmodel er uit, gegeven de beschikbare literatuur? 

4. Wat zijn de resultaten van het toepassen van het algemeen ontwerpmodel op de FV2a‐lijn als  pilot? 

5. Hoe  ziet  het  algemene  ontwerpmodel  er  uit  als  deze  aangescherpt  wordt  met  de  resultaten  van de FV2a‐pilot? 

(24)

3.3 Operationalisaties, aannames en randvoorwaarden 

3.3.1 Operationalisatie van begrippen 

In  de  doelstelling  en  vraagstelling  zijn  een  aantal  begrippen  voorgekomen,  die  hieronder  gedetailleerd gedefinieerd worden: 

9 Output per medewerker:   maximum aantal producten per medewerker per week;  9 Efficiency:      de  verhouding  tussen  de  werkelijke  assemblagetijd  en  de 

        verwachte minimale assemblagetijd (normtijd); 

9 Normtijd:      de  totale  minimale  tijd  die  benodigd  is  om  een  product  te           assembleren (bestaande uit de kale bewerkingstijd en           toeslagen voor  transport van materiaal en persoonlijke           verzorging);  9 Levertijd:      de tijd die verstrijkt tussen het accepteren van de order en het          verschepen van de order;  9 Doorlooptijd van de lijn:  de tijd die verstrijkt tussen de start van de assemblage van een          order  en  het  versturen  van  het  product  naar  de  afdeling 

        expeditie;  9 Kwaliteit:      het aantal fouten per product;  9 Volumeflexibiliteit:     de minimaal en maximaal te verwachten output van de           assemblagelijn, bij gelijkblijvende prestaties (KPI’s);  9 Mixflexibiliteit:     de minimale en maximale werklast van de producten per dag,          bij gelijkblijvende prestaties (KPI’s).    Toelichting  Aangezien KPI’s een maatstaf zijn voor de prestaties op het gebied van OK’s, liggen de definities  van KPI’s en OK’s dicht bij elkaar. Ze zijn vaak een afgeleide van elkaar of helemaal gelijk.   Dit geldt voor de KPI ‘levertijd van de assemblagelijn’: deze is gelijk aan de OK  ‘doorlooptijd van  de  assemblagelijn’  (in  dit  onderzoek  gaat  het  om  de  doorlooptijd/levertijd  van  de  assemblagelijn  en  niet het hele traject tussen orderintake en verscheping naar de klant). Aangezien deze twee begrippen  hetzelfde zijn zal in dit onderzoek verder alleen doorlooptijd gebruikt worden. 

De KPI ‘efficiency’ is een afgeleide van de OK ‘output per medewerker’ (efficiency is het aantal  producten  per  dag  vermenigvuldigd  met  de  normtijd,  gedeeld  door  de  werkelijke  assemblagetijd).  Aangezien  deze  twee  begrippen  een  afgeleide  van  elkaar  zijn  zal  in  dit  onderzoek  verder  alleen  efficiency gebruikt worden.  

 

Samengevat  betekent  het  voorgaande  dat  in  dit  onderzoek  als  KPI’s  efficiency  en  doorlooptijd  worden  genomen.  Als  OK’s  zullen  doorlooptijd,  volume‐  en  mixflexibiliteit  worden  genomen.  De  OK’s worden als randvoorwaarde meegenomen in het onderzoek. 

(25)

De  KPI’s  moeten  minimaal  100%  (efficiency)  en  maximaal  2  werkdagen  (doorlooptijd)  zijn.  De  volumeflexibiliteit  moet  4  tot  10  producten  per  dag  zijn  (dit  is  de  range  van  de  meerjarige  verkoopprognose). 

 

NB:  Normaal  gesproken  kan  efficiency  maximaal  100%  zijn.  In  dit  onderzoek  (en  bij  Neopost)  wordt echter niet uitgegaan van de efficiency van de kale bewerkingstijd, maar van de efficiency van  de complete normtijd (inclusief toeslagen voor persoonlijke verzorging en transport van onderdelen).  Dit betekent dat de operators enigszins kunnen schuiven met taken en dat de taken ‘samendrukbaar’  en ‘uitrekbaar’ zijn (het is mogelijk om sneller of langzamer te werken dan normaal). Dit alles betekent  dat een efficiency van gemiddeld 100% mogelijk is. Dit wordt bewezen door het feit dat de grootste  assemblagelijn (SI62/68) van Neopost in 2005 een gemiddelde efficiency van 101% heeft gehaald. 

3.3.2 Aannames 

9 Strategisch en tactisch beleid omtrent assemblagelijnen worden als gegeven aangenomen;  9 Kwaliteit wordt in het onderzoek niet meegenomen als KPI, maar als randvoorwaarde;  9 De lijn wordt beoordeeld op de KPI’s efficiency en doorlooptijd, onder de beperking van de  volume‐ en mixflexibiliteit en kwaliteit;  9 De assemblagelijn is een single model assemblyline: alleen de FV2a (in al zijn varianten) wordt in  deze lijn geassembleerd;  9 De buffer met orders vóór de lijn wordt in dit onderzoek niet meegenomen. De afdeling SCM  is verantwoordelijk voor de planning en de hoogte van de stapel orders vóór de lijn. 

3.3.3 Randvoorwaarden 

9 De KPI’s moeten minimaal 100% (efficiency) en maximaal 2 werkdagen (levertijd) zijn;  9 De volumeflexibiliteit is een minimumoutput van 4 en maximum van 10 producten per dag,  onder gelijkblijvende prestaties (KPI’s); 

9 De  kwaliteit  van  de  output  van  de  assemblagelijn  mag  door  dit  onderzoek  niet  slechter  worden (minimaal 75% blijven); 

3.4 Methoden en technieken 

Er  is  nu  vastgesteld  wat  we  willen  weten.  Dan  rijst  nu  de  vraag  hoe  de  antwoorden  verkregen   moeten  gaan  worden.  Er  worden  grofweg  twee  methoden  toegepast:  literatuuronderzoek  en  simulatieonderzoek. 

Literatuuronderzoek zal gebruikt worden om een ‘concept algemeen ontwerpmodel’ op te stellen  en om de huidige situatie te analyseren.  

Simulatieonderzoek  wordt  gebruikt  om  de  problemen  te  analyseren  die  niet  door  de  literatuur  gedekt worden.  

(26)

Uiteindelijk  worden  de  resultaten  het  literatuur‐  en  simulatieonderzoek  samengevoegd  tot  een  integraal ontwerp voor de FV2a‐lijn en wordt het algemeen ontwerpmodel definitief vastgesteld. 

3.5 Plan van aanpak 

Zoals in de vorige paragraaf is weergegeven worden literatuur‐ en simulatieonderzoek gebruikt  voor  dit  onderzoek.  In  de  volgende  figuur  is  te  zien  hoe  antwoorden  op  de  deelvragen  verkregen  zullen worden, en in welk hoofdstuk dat plaats zal vinden:  Probleemverkenning Literatuuronderzoek Algemeen ontwerpmodel  opstellen op basis van  Algemeen ontwerpmodel  toepassen op FV2a‐lijn Algemeen ontwerpmodel  evalueren met FV2a‐resultaten 1  2  3  4  5  1 & 2 4 5 6 & 7 8

Deelvraag 

Hoofdstuk

   

(27)

Hoofdstuk 4 Theoretisch kader 

Om inzicht te kunnen verschaffen in de manier waarop een assemblagelijn op een gewenste wijze  kan  presteren,  is  het  goed  om  inzicht  te  hebben  in  de  samenhang  tussen  ontwerpparameters  en  prestatieindicatoren  van  de  assemblagelijn.  Daarom  zullen  in  dit  hoofdstuk  een  aantal  modellen  gepresenteerd  worden,  die  inzicht  verschaffen  in  de  samenhang  tussen  de  ontwerpparameters  en  KPI’s. Dit hoofdstuk kan gezien worden als ‘gereedschapskist’, waaruit later in dit rapport geput kan  worden.  Aan  het  einde  van  dit  hoofdstuk  zullen  de  modellen  samengevoegd  worden  tot  het  conceptueel model. Dit model zal in de rest van het rapport gebruikt worden om analyses mee uit te  voeren en om het ontwerp tot stand te brengen. 

4.1 Fysiek ontwerp van een assemblagelijn 

Slack  e.a.  (1998,  blz.  251  e.v.)  beschrijven  een  algemene  methode  voor  het  ontwerpen  van  de  fysieke  inrichting  van  een  assemblagelijn,  uitgaande  van  een  niet‐DRC‐systeem  (DRC‐systemen  worden in §4.2 behandeld). Deze methode voor het ontwerpen bevat de volgende stappen:  1. Wat is de benodigde cyclustijd?  2. Hoeveel stations zijn nodig?  3. Hoe moet met de variatie in de taaktijd omgegaan worden?  4. Hoe moet de lay‐out gebalanceerd worden?  5. Op welke manier moeten de stations geplaatst worden?    In de volgende paragrafen zullen de stappen uit de methode stap voor stap behandeld worden. 

4.1.1 Cyclustijd van de assemblagelijn 

De  cyclustijd  (ook  wel  takttijd  genaamd)  van  een  assemblagelijn  is  de  tijd  die  verstrijkt  tussen  twee producten die gereed komen (Slack e.a., 1998, blz. 251). 

Baudin  (2002,  blz.  43)  geeft  de  volgende  definitie  van  takttijd:  ‘Assuming  we  complete  the  product  one unit at a time at a constant rate during the net available work time, the takt time is the amount of time that  must elapse between two successive unit completions in order to meet the demand.’     In formulevorm:   Takttijd =  producten produceren te d Hoeveelhei tijd productie e beschikbar Netto     Takttijd is de inverse van de productiehoeveelheid per tijdseenheid:  Doorvoer = Takttijd‐1 =  tijd productie e beschikbar Netto producten produceren te d Hoeveelhei    

(28)

In  de  praktijk  kan  het  begrip  takttijd  tot  verschillende  situaties  leiden.  Een  assemblagelijn  kan  namelijk letterlijk elke takttijd een product voortbrengen, maar het kan ook zo zijn dat de takttijd een  gemiddelde is, waarbij gemiddeld een x aantal producten per uur of per dag wordt voortgebracht. Dit  verschil is afhankelijk van de inrichting en de aansturing van de assemblagelijn (Baudin, 2002, blz. 42‐ 43).    Ontwerptakttijd en operationele takttijd  Met het vaststellen van de takttijd ligt de ontwerpcapaciteit van de lijn vast. De ontwerptakttijd  dient  dus  zo  klein  mogelijk  te  zijn,  oftewel:  de  lijn  wordt  ontworpen  op  de  hoogste  capaciteit  die  verwacht wordt nodig te zijn volgens de verkoopprognose.  

Als er echter op een lagere capaciteit wordt geproduceerd, dan wordt de takttijd langer. Als de  capaciteit  lager  wordt,  dan  moet  de  lijn  eigenlijk  ook  een  proportioneel  lagere  hoeveelheid  bronnen  verbruiken.  Dit  heeft  tot  gevolg  dat  de  inrichting  van  de  assemblagelijn  bij  een  andere  capaciteit  anders ingericht moet worden. Dit laatste houdt in dat de takttijd niet kan wijzigen binnen een shift of  een dag. Daarna, met bijbehorende capaciteitsaanpassing, kan dat wel (Baudin, 2002, blz. 44). 

 

Het belang van takttijd 

In  werkelijkheid  bestaat  een  takttijd‐gedreven  productiesysteem  alleen  bij  benadering  (Baudin,  2002, blz. 47). Hoe beter het benaderd wordt, hoe voordeliger het gebruik ervan is. Het gebruik van  takttijd  als  stuurmiddel  heeft  namelijk  een  aantal  indirecte  gevolgen:  minder  kosten,  betere  leverprestaties en betere kwaliteit. 

Takttijdsturing heeft rust en regelmaat in de assemblagelijn tot gevolg. Alle producten schuiven  met  regelmaat  door,  waardoor  het  proces  beter  voorspelbaar  is.  Dat  heeft  tot  gevolg  dat  buffers  minder  vol  hoeven  te  zijn  en  dat  wachttijden  en  doorlooptijden  korter  worden.  Kortom:  minder  verspilling. Dit leidt tot minder kosten, betere leverprestaties en betere kwaliteit (Baudin, 2002, blz. 46‐ 48).    Lange takttijden   Takttijden van meer dan 10 minuten worden beschouwd als lange takttijden (Baudin, 2002, blz.  55). Hierbij treden vergeeteffecten op: de takttijd is te lang om “gedachteloze” routine op te bouwen.  Lange takttijden leveren meer voldoening in het werk op, maar werken defecten in de hand. 

4.1.2 Het aantal stations 

De volgende ontwerpstap is het bepalen van het aantal benodigde stations.  In de praktijk kan dit  tussen één en enkele honderden stations zijn, afhankelijk van de cyclustijd en de totale bewerkingstijd  van het product.  De totale bewerkingstijd van een product is de minimale totale tijd die het product in het systeem  doorbrengt, exclusief de wachttijd. Het is dus de som van de netto bewerkingstijden. 

(29)

 

In  formulevorm  kan  de  totale  bewerkingstijd  als  volgt  uitgedrukt  worden  (geldt  alleen  voor  niet‐ DRC‐systemen) (Baudin, 2002, blz. 50): 

Totale bewerkingstijd = takttijd * aantal stations   

De  totale  bewerkingstijd  van  een  product  is  bekend.  De  takttijd  ook,  dus  het  minimum  aantal  stations kan met een licht aangepaste formule berekend worden:  Minimum aantal stations =  takttijd Minimum product per tijd bewerkings Totale  stations.   

Door  het  minimum  aantal  stations  vast  te  leggen,  ligt  ook  het  minimum  aantal  benodigde  monteurs vast: hetzelfde aantal als het aantal stations. 

4.1.3 Variatie in de taaktijd 

Tot  nu  toe  is  in  het  ontwerp  het  aantal  stations  en  de  takttijd  bepaald,  waarbij  (in  theorie)  elk  station  zijn  eigen  werkzaamheden  uitvoert  aan  het  product,  en  het  na  exact  één  takttijd  doorschuift  naar het volgende station.  

In  de  praktijk  is  de  taaktijd  per  station  per  takttijd  nooit  gelijk  aan  de  takttijd.  Met  name  bij  herhalende  werkzaamheden,  en  zeker  als  ze  door  mensen  gedaan  worden,  is  de  duur  van  de  werkzaamheden variabel. 

Er zijn verschillende factoren die meespelen bij de variabiliteit in werktijd: 

9 Producten  zijn  verschillend,  bijvoorbeeld  als  er  verschillende  modellen  op  één  lijn  gemaakt  worden,  of  er  zijn  opties  die  niet  op  elk  product  zitten.  De  grootte  van  de  werkinhoud  verschilt dan per station per takttijd; 

9 Producten  hebben  een  verschillende  behandeling  nodig,  bijvoorbeeld  als  er  specifieke  klantwensen zijn; 

9 De persoon die de werkzaamheden uitvoert doet de taken met verschillende snelheden.   

De  variatie  in  taaktijd  zorgt  ervoor  dat  er  onregelmatigheden  in  de  lijn  voorkomen,  die  ervoor  zorgen  dat  er  op  bepaalde  stations  rijen  komen  te  staan,  dat  bepaalde  stations  met  leegloop  of  blokkering te maken krijgen en dat werktijd niet voor 100% benut kan worden. Soms is het dan nodig  om meer resources (monteurs) in te zetten om efficiencyverliezen ten gevolge van taaktijdvariatie te  compenseren (Slack e.a., 1998, blz. 252). 

4.1.4 Balancering van werktijd 

Het  moeilijkste  van  het  ontwerpen  van  een  assemblagelijn  is  ervoor  zorgen  dat  elk  station  een  gelijke hoeveelheid werk heeft. Dit proces heet balanceren (Slack e.a., 1998, blz. 253‐255). 

In de praktijk is het bijna onmogelijk om elk station een gelijke werkinhoud te geven, oftewel: er  is altijd een bepaalde mate van onbalans tussen de stations. Dit resulteert in efficiencyverliezen en een 

(30)

toename  van  de  effectieve  takttijd  van  de  lijn.  Als  deze  boven  de  ontwerptakttijd  uit  komt,  dan  moeten wellicht extra resources ingezet worden om binnen de ontwerptakttijd te blijven. 

De  effectiviteit  van  het  balanceringsproces  wordt  gemeten  door  middel  van  balanceringsverliezen.  Dit  is  de  verloren  tijd die  wordt  veroorzaakt  door de  ongelijke  verdeling  van  werk over de stations als percentage van de totale bewerkingstijd. Dit wordt geïllustreerd door Figuur  5. 

 

Figuur 5  Een voorbeeld van balanceringsverliezen (Slack e.a., 1998, blz. 253) 

Balanceringstechnieken 

Er  zijn  een  aantal  technieken  beschikbaar  om  een  assemblagelijn  te  balanceren.  De  meest  bruikbare en meest gebruikte methodes zijn simpele heuristieken.  

Het  startpunt  van  alle  balanceringstechnieken  is  het  precedence  diagram,  een  diagram  van  de  volgorderelaties  tussen  bewerkingen.  Een  methode  om  een  assemblagelijn  te  balanceren  is  door  de  totale werklast, gegeven de modelmix en gegeven het precedence diagram, zo gelijkmatig mogelijk te  verdelen  over  de  stations.  De  doelfunctie  is  het  minimaliseren  van  de  totale  afwijking  van  de  individuele  stationstijden  ten  opzichte  van  de  gemiddelde  stationstijd  (Matanachai,  Yano,  2001,  blz.  30) 

4.1.5 Schikking van stations 

Tot  nu  toe  is  er  van  uit  gegaan  dat  de  stations  in  een  lijn  worden  geplaatst.  Er  zijn  echter  ook  andere configuraties mogelijk. 

De  stations  kunnen  ook  in  meerdere,  kleinere  lijntjes  geplaatst  worden.  Als  we  bijvoorbeeld  uitgaan  van  4  stations  in  één  lijn  met  een  takttijd  van  een  kwartier,  dan  kan  dezelfde  output  gerealiseerd worden  met  2  lijnen  met elk 2  stations,  die een  half  uur  per  station  nodig  hebben.  Nog  een  andere  mogelijkheid  is  om  4  ‘lijnen’  naast  elkaar  te  zetten,  met  elk  1  station.  De  output  blijft  hetzelfde: 4 producten per uur, ofwel elk kwartier één product. 

Op deze manier kan besloten worden of de lijn ‘kort en dik’ moet zijn, of ‘lang en dun’ (lang/kort  slaat op het aantal stations in de lijn; dik/dun slaat op het aantal parallelle stations). Voor elke situatie 

(31)

zijn er bepaalde technische beperkingen, maar vaak zijn er wel meerdere opties (Slack, 1998, blz. 256‐ 257). 

 

Voordelen  van  een  lange,  dunne  lijn:  een  gecontroleerde  stroom  van  materialen,  eenvoudig  materiaal transport, lagere kapitaalbehoefte en een efficiëntere werkwijze. 

Voordelen  van  een  korte,  dikke  lijn:  hogere  mixflexibiliteit,  hogere  volumeflexibiliteit,  hogere  robuustheid en minder monotoon werk (Slack, 1998, blz. 256‐257). 

4.1.6 Buffers 

Buffers  zijn  plaatsen  voor  opslag  van  producten  tussen  werkstations  in.  Ze  ontkoppelen  de  opeenvolgende  werkstations  in  de  lijn,  en  kunnen  variaties  in  bewerkingstijden  en  onbalans  (gedeeltelijk)  opvangen.  Outputverlies  wordt  hiermee  voorkomen  (Nicholas,  1998,  blz.  164  en  Kalk,  2005, blz. 10). 

4.2 Dual Resource Constrained systems 

Dual  Resource  Constrained  systems  (DRCs)  zijn  productiesystemen  waarbij  er  twee  capaciteitsbronnen  zijn,  die  elk  een  capaciteitsbeperking  kunnen  vormen  (Hong,  2005).  De  capaciteitsbronnen  zijn  in  de  meeste  gevallen  mensen  en  werkstations.  In  zo’n  systeem  zijn  er  meer  mensen  dan werkstations,  en  beide  kunnen  een  potentiële  capaciteitsbeperking  gaan  vormen.  In  het  ene  geval  zal  het  aantal  werkstations  de  bottleneck  vormen  (alle  werkstations  zijn  bezet;  dit  is  de  theoretische maximale capaciteit van het systeem), in het andere geval zijn de mensen de bottleneck.  Dit laatste is het uitgangspunt van een reguliere situatie: het aantal in te zetten mensen is gelijk aan de  gewenste output van het systeem, en er zijn werkstations ‘te veel’.  

Het  feit  dat  er  meer  mensen  zijn  dan  werkstations,  impliceert  dat  de  mensen  meerdere  werkstations  moeten  kunnen  bemannen,  en  daardoor  meer  verschillende  taken  moeten  kunnen  uitvoeren  (crosstraining).  Het  voordeel  daarvan  is  dat  de  mensen  flexibel  ingezet  kunnen  worden.  Daarmee  kan  worden  ingespeeld  op  onverwachte  werklast,  en  onbalans  kan  verholpen  worden  (Hong, 2005). 

De relevante vraagstukken die hierbij spelen zijn: welke hoeveelheid crosstraining is nodig, welke  mate  van  chaining  en  welke  deployment  rules.  Hoeveelheid  crosstraining  gaat  over  de  vraag  hoeveel  verschillende taken de monteurs moeten kunnen uitvoeren. Mate van chaining gaat over de vraag op  welke  werkstations  de  mensen  moeten  staan,  in  welke  teams  de  monteurs  gegroepeerd  zijn  en  in  hoeverre  de  teams  een  aantal  werkstations  overlappen.  Deployment  rules  zijn  regels  die  bepalen  in  welke  richting  de  mensen  moeten  verplaatsen  (Hong,  2005).  In  de  volgende  paragraaf  kom  ik  nog  uitgebreid terug op deze vraagstukken, als het besturingsmodel van Kalk (2005) wordt besproken. 

(32)

4.2.1 Assemblagelijn als DRC‐systeem 

Een  assemblagelijn  kan  uitgevoerd  worden  als  DRC‐systeem.  Om  dit  uit  te  leggen  zullen  twee  assemblagelijnen  worden  gebruikt  als  voorbeeld:  een  niet‐DRC‐assemblagelijn  en  een  DRC‐ assemblagelijn.    Een assemblagelijn die niet als een DRC‐systeem is uitgevoerd, ziet er bijvoorbeeld als volgt uit:    Figuur 6  Niet‐DRC‐assemblagelijn  In Figuur 6 zijn drie werkstations te zien, met daarvoor, ‐achter en –tussen buffers. Alle werkstations  zijn  bezet.  Dat  betekent  dat  elke  werker  een  vaste  plek  heeft,  en  continu  op  die  plek  aan  het  werk  kan/moet  zijn.  De  kans  is  echter  groot  dat  een  monteur  stil  komt  te  staan  door  blokkering  en  leegloop. Enkele oorzaken daarvan:  9 Onbalans in de lijn  9 Verschil in werksnelheid tussen werkers      Een assemblagelijn die als een DRC‐systeem is uitgevoerd, ziet er bijvoorbeeld als volgt uit:  Fout!   Figuur 7  DRC‐assemblagelijn  In deze assemblagelijn zijn er twee werkstations extra ten opzichte van het niet‐DRC‐systeem. In  feite zijn er twee ‘te veel’ ten opzichte van de geplande capaciteit van de lijn. De totale werkinhoud is  nu  verspreid  over  5  werkstations,  in  plaats  van  3.  De  mensen  die  aan  de  lijn  werken  moeten  nu  meerdere werkstations kunnen bedienen, en hebben dus crosstraining nodig.  

Leegloop  en  blokkering  zal  in  deze  situatie  niet  meer  voorkomen,  omdat  een  werker  een  ander  (onbezet)  werkstation  kan  opzoeken  als  hij  stil  komt  te  staan.  Als  een  monteur  langer  over  een  bewerking  doet  dan  gepland,  leidt  niet  niet  meteen  tot  het  ontstaan  van  een  bottleneck  (zoals  wel  gebeurt in een niet‐DRC‐assemblagelijn). 

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

10) OPERATOR is het niet eens met de mening dat een reserveringsmogelijkheid in beginsel redelijk zou zijn; KPN kan de behoefte daaraan immers ruim tevoren aan zien komen en

5 Ondernemingen kiezen voor een overname als de partner een concurrent is J 6 Ondernemingen kiezen voor een alliantie als de partner geen concurrent is - 7 Wanneer

Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat veel organisaties in de quartaire sector brieven registreren (van 51% in het onderwijs tot 100% of bijna 100% in iedere sector in het

Ook diegenen die deze analyse niet (volledig) delen, zullen toegeven dat de verbetering van de prestaties van de publieke sector een belangrijke voorwaarde vormt om de doelen

130 Dat woordeken seijckpot mijn noch // vrij // spijt want ick ben veel beter ruijter dan ghij // sijt om mijn te hebben tvolck met duijsten // gaen. dus seijckpot u aersgat en

Peelgemeenten een checklist gemaakt die door de gemeenten gehanteerd wordt voor het inrichten van de lokale gebiedsteams.. In deze checklist zitten

Dat is dat een stad nieuwe wijken dicht tegen de stad aanbouwt met hele goede verbindingen en openbaar vervoer.. Meer mensen met het goede

Door de projectgroep is de keuze gemaakt om het gebiedsvreemd boezemwater niet langer in de petgaten en ringvaart in te laten om deze op (het huidige) peil te houden.