Vraag nr. 288 van 15 april 1997
van de heer GEORGES CARDOEN Lokaal bouwbeleid – Kritiek ombudsman
Op bladzijde 52 van het Jaarverslag 1996 van de ombudsman van de Vlaamse Gemeenschap lezen we volgende passage : "De ombudsman behandel-de behandel-de afgelopen jaren talrijke dossiers waarbij wer-kelijk onbehoorlijk bestuur van de lokale overheid werd vastgesteld. Bouwinbreuken werden toch maar in orde gebracht, regularisaties werden al dan niet toegestaan. Niet zelden speelde de politieke aanhorigheid van de overtreder daarbij een rol". Gezien de ernst van deze beschuldiging naar onze lokale overheden toe, kreeg ik van de minister graag antwoord op volgende vragen.
1. Is deze informatie juist ?
2. Over hoeveel concrete dossiers gaat het in bovenvermelde passage ? In welke gemeenten ? 3. Hoe heeft de ombudsman deze informatie on-derzocht om tot dergelijke analyse te komen ? 4. Welke stappen werden door de ombudsman
ondernomen bij het vaststellen van dergelijk onbehoorlijk bestuur van de lokale overheid ? Werd met de betrokken besturen contact opge-nomen ?
Werden sancties genomen ?
Op dezelfde bladzijde lezen we ook : "Aan de tele-foon zeggen sommige ambtenaren dat zij wel weten dat bepaalde ingrepen niet door de beugel k u n n e n , maar dat zij de ingreep moeten uitvoeren van de bevoegde schepen of de burgemeester. Sommige bouwdossiers blijven maandenlang geblokkeerd bij het lokale bestuur en toevallig hebben de aanvragers de verkeerde kleur".
5. Is deze informatie juist ?
6. Over hoeveel concrete dossiers gaat het in deze passage ? In welke gemeenten ?
7. Kan de minister mij een overzicht bezorgen van de bouwdossiers waarvan de ombudsman heeft vastgesteld dat ze maandenlang geblokkeerd bleven bij het lokale bestuur ?
N.B. : Deze vraag werd eveneens gesteld aan de heer Luc Van den Bossche, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Onderwijs en A m b t e n a r e n z a-ken.
Gecoördineerd antwoord
De vraag heeft betrekking op een passage uit het verslag van de ombudsman waarin melding wordt gemaakt van talrijke dossiers waarbij werkelijk onbehoorlijk bestuur van de lokale overheid zou zijn vastgesteld. Het door de ombudsman vastge-stelde optreden van bepaalde gemeentebesturen z o u , blijkens de aangehaalde passage, b e t r e k k i n g hebben op "in orde gebrachte" bouwmisdrijven en toegestane regularisaties waarbij niet zelden de politieke aanhorigheid van de overtreder een rol speelde.
Aangezien het hier inderdaad gaat over ernstige verwijten aan het adres van bestuursoverheden die op het domein van de toepassing van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, g e c o ö r d i n e e r d op 22 oktober 1996, aan het toezicht van de V l a a m-se regering en de gemachtigde ambtenaren onder-worpen zijn, heb ik aan de Arohm (administratie Ruimtelijke Ordening, H u i s v e s t i n g, M o n u m e n t e n en Landschappen) gevraagd een onderzoek in te stellen in verband met de door de ombudsman ver-melde gevallen.
Het bestuur beschikt momenteel nog niet over alle gegevens die toelaten de in het jaarverslag vermel-de gevallen te ivermel-dentificeren. De resultaten van het onderzoek zijn mij derhalve nog niet bekend. Ik wil eraan herinneren dat de ombudsfunctie bij het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap werd gecreëerd door het decreet van 23 oktober 1991 betreffende de openbaarheid van de bestuursdocu-menten en de diensten en instellingen van de Vlaamse Executieve (BS 15 december 1992). Artikel 5 van dit besluit bepaalt dat de ombuds-man volledig onafhankelijk is in de uitoefening van zijn taak.
Op grond van artikel 9 van dit besluit onderzoekt de ombudsman van de diensten van de V l a a m s e Executieve de gegrondheid van klachten over de werking van de diensten van de Vlaamse Executie-ve : de administraties van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. De ombudsman van de Vlaamse Gemeenschap is dus niet bevoegd om zelf
klachten te onderzoeken in verband met de wer-king van de gemeentebesturen.
Het spreekt echter voor zich dat wanneer de ombudsman klachten onderzoekt over de werking van Arohm in verband met bouwmisdrijven, h i j zeer dikwijls zal worden geconfronteerd met gege-vens over de wijze waarop gemeentebesturen optreden in verband met bouwmisdrijven. D i t vloeit voort uit de door de stedenbouwwet inge-stelde samenwerkingsrelatie tussen de gemeente-besturen en de gemachtigde ambtenaar, die in zekere zin kan worden omschreven als medebe-wind.
De mij door Arohm te verstrekken gegevens zullen worden onderzocht op grond van de vraag of : 1. de in het Jaarverslag vermelde feiten
betekenis-volle informatie bevatten over het optreden van de gemachtigde ambtenaren in verband met bouwmisdrijven ;
2. de gemachtigde ambtenaren met passende mid-delen zijn opgetreden tegen de in het Ja a r v e slag 1996 vermelde bestuurshandelingen, v o o r-zover ze overeenstemmen met de vaststellingen van de gemachtigde ambtenaar.