• No results found

Duidelijk verdiend

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Duidelijk verdiend"

Copied!
60
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Duidelijk verdiend

Onderzoek naar de relatie tussen de omvang van de bestuurdersbeloningen en de mate van transparantie bij fondsenwervende instellingen

Rijksuniversiteit Groningen master Accountancy & Controlling

Student: Willem Baarssen Studentnummer: S2070561

(2)

Duidelijk verdiend

Onderzoek naar de relatie tussen de omvang van de bestuurdersbeloningen en de mate van transparantie bij fondsenwervende instellingen

Auteur: W. Baarssen

Studentnummer: 2070561

Onderwijsinstelling: Rijksuniversiteit Groningen Opleiding: Master Accountancy & Controlling

Datum: mei 2013

Begeleider RUG: prof. dr. J.A. van Manen RA Tweede beoordelaar: prof. dr. D.A. de Waard RA MA

(3)

Inhoudsopgave

Lijst met figuren en tabellen ... 4

Lijst met gebruikte afkortingen ... 5

Voorwoord ... 6 Hoofdstuk 1: Inleiding ... 7 1.1 Aanleiding ... 7 1.2 Probleemstelling ... 8 1.2.1 Doelstelling ... 8 1.2.2 Vraagstelling ... 8 1.3 Probleemstelling en onderzoeksvragen ... 9

1.4 Werkwijze en opbouw verslag ... 10

Hoofdstuk 2: Fondsenwervende instellingen ... 11

2.1 Wat is een fondsenwervende instelling ... 11

2.2 Wet- en regelgeving voor FWI’s ... 12

2.3 Keurmerken en brancheorganisaties voor FWI’s ... 13

2.3.1 Stichting Centraal Bureau Fondsenwerving... 13

2.3.2 Stichting Keurmerk Goede Doelen ... 14

2.3.3 Stichting Raad voor Financiële Betrouwbaarheid... 14

2.3.4 Keurmerk Goed Besteed ... 14

2.3.5 Samenvattend overzicht ... 15

2.4 Brancheorganisaties ... 15

2.4.1 IF ... 16

2.4.2 VFI ... 16

2.5 Samenvatting en beantwoording deelvragen ... 16

Hoofdstuk 3: Transparantie ... 18

3.1 Wat is het belang van transparantie? ... 18

3.1.1 Legitimiteitstheorie ... 19

3.1.2 Stakeholdertheorie ... 20

3.2 Meetbaarheid van transparantie ... 21

3.3 Samenvatting ... 22

3.4 Opstellen hypotheses ... 23

Hoofdstuk 4: Bestuurdersbeloningen ... 24

(4)

4.2 Stewardshiptheorie ... 26

4.3 Bepalende factoren omvang bestuurdersbeloningen FWI’s ... 27

4.4 Adviesregeling beloning directeuren van goede doelen ... 28

4.5 Samenvatting ... 29 4.6 Opstellen hypotheses ... 30 Hoofdstuk 5: Methodologie: ... 31 5.1 Hypotheses ... 31 5.2 Selectiecriteria ... 32 5.3 Onderzoeksvariabelen en dataverzameling ... 32 Hoofdstuk 6: Resultaten ... 34 6.1 Algemene resultaten ... 34

6.1.1 Verdeling tussen sectoren ... 34

6.1.2 Verdeling tussen accountantsorganisaties ... 34

6.1.3 Spreiding en ontwikkeling van de baten... 34

6.1.4 Transparantscore ... 35 6.1.4 Bestuurdersbeloning ... 35 6.2 Hypothese 1: ... 36 6.3. Hypothese 2: ... 37 6.4 Hypothese 3: ... 38 6.5 Hypothese 4: ... 38 6.6 Hypothese 5: ... 39

6.7 Multivariate lineaire regressieanalyse ... 40

6.6.1 Gevoeligheidsanalyse accountantsorganisatie ... 41 6.6.2 Gevoeligheidsanalyse omvang... 41 6.6.3 Gevoeligheidsanalyse sector ... 42 6.6.4 Gevoeligheidsanalyse bestuurdersbeloning ... 42 Hoofdstuk 7: Conclusie ... 43 7.1 Conclusie ... 43

7.2 Beperkingen aan het onderzoek ... 44

7.3 Aanbevelingen vervolgonderzoek ... 45

Referenties: ... 46

Bijlages ... 50

Bijlage 1: Verslaggevingsmodel CBF voor bestuurdersbeloningen ... 51

(5)

Bijlage 3: Tabel aantal FWI’s per accountantsorganisatie ... 55

(6)

Lijst met figuren en tabellen

Figuren

Figuur 1 Probleemstelling visueel 9

Figuur 2 Probleemstelling visueel, inclusief hypotheses 31

Tabellen

Tabel 1: Giften per groep donateurs in 2009 12

Tabel 2 Samenvattend overzicht keurmerken goede doelen 15

Tabel 3 Stakeholders van een non-profitorganisatie 20

Tabel 4 Beoordelingscriteria De Transparant Prijs 21

Tabel 5 Beloning bestuurdersfuncties 2010 26

Tabel 6 Recapitulatie significante en niet-significante verbanden onderzoek Jobome 27

Tabel 7 Aantal FWI’s selectie per sector 34

Tabel 8 Aantal FWI’s per type accountantsorganisatie 34

Tabel 9 Overzicht baten selectie FWI’s 34

Tabel 10 Overzicht transparantscore selectie FWI’s 35

Tabel 11 Overzicht gemiddelde Transparantscore van totaal aantal deelnemers 35

Tabel 12 Overzicht bestuurdersbeloningen selectie FWI’s 35

Tabel 13 Gemiddelde transparantiewaarden per jaar onderscheiden naar type

accountantsorganisatie 36

Tabel 14 ANOVA type accountantsorganisatie en transparantie FWI 37 Tabel 15 Correlatie tussen de omvang van de FWI’s en de transparantie van de FWI’s 37 Tabel 16 Correlatie tussen de omvang van de organisatie en de bestuurdersbeloning 38 Tabel 17 Gemiddelde bestuurdersbeloningen per jaar per sector 39

Tabel 18 ANOVA Bestuurdersbeloning en sector 39

Tabel 19 Correlatie tussen de omvang van de bestuurdersbeloning en de transparantie

van de FWI 40

Tabel 20 Correlatiematrix met alle variabelen 40

Tabel 21 Multivariate lineaire regressieanalyse 41

Tabel 22 Samenvatting multivariate lineaire regressieanalyse 41 Tabel 23 Gevoeligheidsanalyse zonder variabele accountantsorganisatie 41

Tabel 24 Gevoeligheidsanalyse zonder variabele baten 42

Tabel 25 Gevoeligheidsanalyse zonder variabele sector 42

(7)

Lijst met gebruikte afkortingen

Afkorting Betekenis

ANBI Algemeen Nut Beogende Instelling.

BSD Basis Score Directiefuncties

BW Burgerlijk Wetboek

CBF Centraal Bureau Fondsenwerving

FWI Fondsenwervende Instelling

IF Instituut Fondsenwerving

NGO Niet-Gouvernementele Organisatie

OZW Organisaties zonder winststreven

RJ Raad voor de Jaarverslaggeving

SBF Samenwerkingsverband Brancheorganisaties Filantropie

(8)

Voorwoord

L.S.,

De eerste lentedagen zijn aangebroken als er het heuglijke feit is dat ik dit voorwoord mag schrijven. Mijn gedachten glijden hierbij terug naar de strenge en lange winter die achter ons ligt. Deze winter bood mij de gelegenheid om enkele malen de ijzers onder te binden en te genieten van het natuurijs. Deze tochten leken soms verbazend veel op datgene wat ik thuis even achter liet: de scriptie.

Eerst is daar de keuze tussen allerlei tochten die georganiseerd worden. Ik overleg wat met anderen die bekend zijn met de tochten en maak uiteindelijk een keuze. Een vereiste is wel om goed beslagen ten ijs te komen: de kleding, ijzers, conditie en motivatie dienen in orde te zijn om de tocht goed uit te rijden. Ik haal het deelnemerskaartje op en de tocht kan beginnen. Allerlei andere schaatsers zijn al op het ijs, sommige vertrekken net, andere komen net terug. Vol goede moed vertrek ik. Niet overal is het ijs even goed, en zo af en toe is er een straffe tegenwind waarbij ik nauwelijks vooruit kom. Af en toe komt er een koek-en-zopie-tent voorbij. Gelukkig maar, zonder de warme

versnaperingen is het moeilijk om de tocht uit te rijden. Op vaste punten staan de controleurs te wachten. Ze stempelen af, leggen uit hoe ik verder moet rijden en zorgen er ook voor dat ik volgens de juiste route verder schaats. Zeker aan het einde, als de energie wat minder wordt, is er nog wel eens het verlangen om wat af te snijden.

Zo ging het ook ongeveer midden 2011 toen ik voor de keuze van een scriptieonderwerp stond. De goededoelensector fascineerde mij. Na overleg met enkelen kwam ik tot de keuze van een

onderwerp. Dit werd goedgekeurd en ik kon van start. Dankbaar ben ik dat ik niet alleen had te rijden. Net als met het schaatsen had ik een bijzonder gemotiveerde vrouw aan mijn zij. Zij heeft veel aan de kant gezet om het mogelijk te maken voor mij met de scriptie bezig te zijn. Zij gaf dat zetje wat af en toe nodig was om weer goed verder te gaan en hielp waar mogelijk. Christien mag ik daarom in de eerste plaats bedanken. Regelmatig waren er de controles. Peter en later Jorrit maakten duidelijk hoe de vlag er bij hing. Af en toe bleek de weg nog langer dan gedacht. Zij voorkwamen ook echter dat ik mij op zwak ijs begaf. Zonder jullie hulp had ik ongetwijfeld de juiste route niet gevolgd. Bedankt voor jullie tijd, tips en terugkoppeling.

Bemoedigend en verwarmend was de steun van de diverse ‘koek-en-zopie-tenten’. Diverse mensen die belangeloos hielpen. Een bijzonder dankwoord aan ‘de broeders’ (Baarssen en Bakker), hun meedenken waardeer ik zeer. Ook de diverse personen die hebben geholpen met het controleren van de scriptie: bedankt! De mogelijke resterende fouten zijn geheel voor mijn rekening.

De tocht begint en eindigt bij het startpunt. Meneer Van Maanen, ik hoop dat er voor u een scriptie ligt die u tot tevredenheid mag stemmen. Bedankt voor de begeleiding. Hopelijk mag ondanks Prediker 12:12 dit een wetenswaardige scriptie zijn. In navoling van Prediker 12:13 dank ik slotsom en bovenal mijn Schepper die de gaven geeft om mee te arbeiden. De lezers wens ik

Shalom,

Willem Baarssen Urk, mei 2013

(9)

Hoofdstuk 1: Inleiding

1.1 Aanleiding

Ziektes in onze omgeving, de hongerige blik van een kind ver weg, erbarmelijke leefomstandigheden in krottenwijken of juist mensen in ons eigen land die geen thuis meer hebben. Er is heel wat leed, dichtbij en verder weg, wat op ons pad komt. Om nog maar te zwijgen over de diverse natuurrampen die in de afgelopen jaren de aarde troffen. Gelukkig sluiten de meeste Nederlanders hier hun hart niet voor en wordt er door vele organisaties hulp gegeven aan de medemens in nood. Jaarlijks wordt in Nederland naar schatting 4,7 miljard euro (2009) aan fondsenwervende instellingen (FWI) gegeven (Schuyt et al., 2011). Nederlanders zijn een bijzonder vrijgevig volk, zo blijkt uit wereldwijd onderzoek (Charities Aid Foundation, 2010). Naast al het geld dat wordt gegeven zijn er maar liefst 1,3 miljoen (2010) vrijwilligers actief voor allerlei organisaties (CBF, 2010).

Het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF) is een instantie in Nederland die goede doelen keurt en onderzoek uitvoert naar diverse zaken op het gebied van fondsenwerving (zie verder paragraaf 2.3). Zij signaleert in het aangehaalde onderzoek een trend binnen de donateurs van de FWI’s. Waar eerst de traditionele donateur met het adagium ‘doe goed en zie niet om’ in vertrouwen zijn geld gaf aan de FWI’s, zijn de zogenaamde ‘nieuwe donateurs’ op komst. Deze zijn te verdelen in diverse groepen; een overkoepelend kenmerk is echter dat deze donateurs sterke behoefte hebben aan heldere communicatie vanuit de FWI’s en deze met een kritische blik volgen. Transparantie is derhalve een sleutelwoord om deze donateurs aan de organisatie te binden.

Sinds het schandaal in 2002 rondom de bestuurdersbeloning van onder andere de directeur van het toenmalige Foster Parents Plan (inmiddels Plan) zijn donateurs kritischer geworden naar goede doelen (Bekkers et al., 2011). Foster Parents Plan had een interimmanager in dienst die 18.000 euro per maand verdiende voor drie dagen werk per week. Nadat dit bekend werd, ontstond er veel commotie en werd ook de aandacht gelegd op andere directeuren zoals van De Hartstichting en het Rode Kruis. De giften aan goede doelen daalden in de jaren erna. Na alle commotie in de media gingen bijvoorbeeld bij Plan Nederland duizenden donateurs weg (onder andere Reformatorisch Dagblad, 21 mei 2002).

De goede doelen konden niet anders dan in actie komen om het vertrouwen van de donateur terug te winnen. In 2005 werd door de Vereniging Fondsenwervende Instellingen (VFI) de commissie Wijffels aangesteld om te komen tot een Code van Goed Bestuur. Hierin worden onder andere richtlijnen voor de bestuurdersbeloning gegeven. De commissie Wijffels stelt dat, gezien het ideële doel, de beloning van de directeur niet dezelfde hoogte hoort te hebben als vergelijkbare functies in het bedrijfsleven. De beloning hoort echter wel voldoende hoog te zijn om als organisatie

professioneel te kunnen werken. De koppeling wordt gemaakt met het beloningsgebouw van de rijksoverheid. Dit advies wordt in 2007 verwerkt in de eisen voor het CBF-Keur. Diverse organisaties die dit keurmerk willen hanteren, dienen derhalve de loonkosten voor de bestuurders te beperken. De donateur is echter steeds kritischer geworden en verwacht onverminderd dezelfde

professionaliteit. Uit onderzoek blijkt dat inzicht geven in de besteding van de gelden, het

belangrijkste is wat donateurs van de FWI’s verwachten (Bekkers et al., 2010). Met de huidige Code van Goed Bestuur dient een FWI met een lagere bestuurdersbeloning deze verwachting van

donateurs nog steeds waar te maken. Ogenschijnlijk zijn de verwachtingen van de donateur tegenstrijdig: men heeft bezwaar tegen hoge beloningen voor directeuren van goede doelen, maar tegelijkertijd is er de wens dat de transparantie van een hoog niveau moet zijn en dient een FWI op het vlak van transparantie professioneel te handelen. Wanneer de transparantie samenhangt met de omvang van de bestuurdersbeloning, verkeren FWI’s in een lastig dilemma. Het is derhalve

maatschappelijk relevant om de afhankelijkheid van de transparantie ten opzichte van de bestuurdersbeloningen te onderzoeken.

Ook op wetenschappelijk gebied is dit van toegevoegde waarde. Het belang van transparantie voor FWI’s is onderzocht (Bekkers et al., 2011), evenals de relatie tussen prestatie en beloning bij

(10)

bestuurders van FWI’s (Caroll et al., 2005; Baber et al, 2002; Hallock, 2002). In deze onderzoeken is echter niet specifiek onderzocht in hoeverre de transparantie gerelateerd is aan de

bestuurdersbeloningen, terwijl transparantie de belangrijkste verwachting is van een donateur (Bekkers et al., 2010). In de volgende paragraaf wordt deze probleemstelling verder uitgewerkt.

1.2 Probleemstelling

In deze paragraaf is de probleemstelling van dit onderzoek uiteengezet. Allereerst is de doelstelling bepaald, welke leidt tot de vraagstelling en vervolgens de probleemstelling. Deze probleemstelling is ook gevisualiseerd. Hierna is de opbouw en werkwijze van het verslag uitgelegd.

1.2.1 Doelstelling

In de aanleiding is aangegeven dat het zowel maatschappelijk als wetenschappelijk relevant is om vast te stellen of de omvang van de bestuurdersbeloning samenhangt met de mate van transparantie van FWI’s. Dit leidt tot de volgende onderzoeksdoelstelling:

Inzicht geven of de omvang van de bestuurdersbeloning gerelateerd is aan de mate van transparantie van fondsenwervende instellingen.

Met deze doelstelling is dit onderzoek dienstbaar aan het maatschappelijk verkeer en de FWI’s. Voor deze groepen is het, zoals in de inleiding benoemt, van belang om inzicht te hebben in de relatie tussen transparantie en de omvang van de bestuurdersbeloning. Eveneens op wetenschappelijk gebied is deze specifieke relatie een onontgonnen terrein, aangezien deze relatie niet eerder is onderzocht. Daarom blijkt ook uit de doelstelling dat het allereerst de bedoeling is om duidelijk te maken of er sprake is van deze relatie tussen de bestuurdersbeloning en de mate van transparantie van FWI’s.

In hoofdstuk vier wordt hierbij de tegenstelling tussen de agencytheorie en de stewardshiptheorie behandeld. Bij de agencytheorie is de beloning een belangrijk element om de agent tot het gewenste gedrag en handelen te leiden (Scott, 2009). Aangezien transparantie voor de donateurs van FWI’s de belangrijkste eis is richting FWI’s (Bekkers et al., 2010) zou de verwachting dan zijn dat bestuurders van een FWI met een hogere beloning ook zorgen voor een hogere mate van transparantie.

De stewardshiptheorie (zie hoofdstuk vier) geeft echter een ander element aan. Hierbij wordt er op ingegaan dat stewards met name intrinsiek gemotiveerd zijn en dat de beloning voor hen minder belangrijk is (Davis, 1997). De prestatie van de bestuurder zal in dit geval dan niet gerelateerd zijn aan de bestuurdersbeloning.

Dit onderzoek is er op gericht om vast te stellen of er sprake is van een relatie tussen de transparantie van FWI’s en de omvang van de bestuurdersbeloning en.

1.2.2 Vraagstelling

In overeenstemming met de doelstelling is de volgende centrale vraag opgesteld:

Is er een relatie tussen de omvang van de bestuurdersbeloning en de mate van transparantie van fondsenwervende instellingen?

(11)

1.3 Probleemstelling en onderzoeksvragen

Figuur 1: Conceptueel model

In bovenstaand figuur is het conceptueel model weergegeven sector van de FWI’s. Binnen deze sector

gerelateerd is aan de omvang van de bestuurdersbeloning.

bestuurdersbeloningen heeft mogelijk verband met de sector waar de FWI toe

transparantie houdt mogelijk verband met de accountant die de jaarrekening van de FWI controleert. Bij een accountant van de zogenaamde

KPMG en PwC) wordt verondersteld disclosure issues in kaart kunnen brengen

Ten slotte is de omvang van de FWI mogelijk gerelateerd aan zowel de omvang van de bestuurdersbeloning als de transparantie van de FWI.

dat de beloning voor de bestuurder groter is; de bestuurders draagt zorg voor meer personeel en voor grotere projecten. Deze grotere verantwoordelijkheid zal naar verwachting leiden tot een hogere beloning. Bij een grotere organisatie wordt veronders

die beter in staat is om transparant te zijn. Daarom is de verwachting dat de transparantie ook hoger is bij een grotere omvang van de organisatie.

Om tot een antwoord te komen op de vraagstelling

Fondsenwervende instellingen

1.1 Wat is een fondsenwervende instelling 1.2 Welke wet- en regelgeving is er

1.3 Welke belangrijke brancheorganisaties zijn er binnen instellingen?

Transparantie

2.1 Wat is het belang van transparantie

2.2 Wat is van invloed op de mate van transparantie? 2.3 Hoe kan transparantie worden gemeten?

Probleemstelling en onderzoeksvragen

het conceptueel model weergegeven. Het kader van dit onderzoek van de FWI’s. Binnen deze sector wordt onderzocht in welke mate de transparantie

an de omvang van de bestuurdersbeloning. De omvang van de bestuurdersbeloningen heeft mogelijk verband met de sector waar de FWI toe be

nsparantie houdt mogelijk verband met de accountant die de jaarrekening van de FWI controleert. Bij een accountant van de zogenaamde Big Four (te weten de kantoren Deloitte, Ernst & Young,

PwC) wordt verondersteld dat de transparantie hoger is, omdat ze mogelijk beter de disclosure issues in kaart kunnen brengen (Gibbins, 1990).

Ten slotte is de omvang van de FWI mogelijk gerelateerd aan zowel de omvang van de bestuurdersbeloning als de transparantie van de FWI. Bij een grotere omvang wordt veronder dat de beloning voor de bestuurder groter is; de bestuurders draagt zorg voor meer personeel en voor grotere projecten. Deze grotere verantwoordelijkheid zal naar verwachting leiden tot een hogere beloning. Bij een grotere organisatie wordt verondersteld dat er ook een grotere overhead is die beter in staat is om transparant te zijn. Daarom is de verwachting dat de transparantie ook hoger is bij een grotere omvang van de organisatie.

Om tot een antwoord te komen op de vraagstelling zijn de volgende deelvragen geformuleerd

Wat is een fondsenwervende instelling?

en regelgeving is er ten aanzien van fondsenwervende instellingen Welke belangrijke brancheorganisaties zijn er binnen de sector van fonds

Wat is het belang van transparantie?

Wat is van invloed op de mate van transparantie? Hoe kan transparantie worden gemeten?

van dit onderzoek is de de transparantie van FWI’s

behoort. De

nsparantie houdt mogelijk verband met de accountant die de jaarrekening van de FWI controleert. (te weten de kantoren Deloitte, Ernst & Young,

at ze mogelijk beter de

Ten slotte is de omvang van de FWI mogelijk gerelateerd aan zowel de omvang van de

wordt verondersteld dat de beloning voor de bestuurder groter is; de bestuurders draagt zorg voor meer personeel en voor grotere projecten. Deze grotere verantwoordelijkheid zal naar verwachting leiden tot een

teld dat er ook een grotere overhead is die beter in staat is om transparant te zijn. Daarom is de verwachting dat de transparantie ook hoger

eelvragen geformuleerd:

fondsenwervende instellingen? de sector van fondsenwervende

(12)

Bestuurdersbeloningen

3.1 Wat is de functie van de bestuurdersbeloning bij fondsenwervende instellingen? 3.2 Welke factoren bepalen de omvang van de bestuurdersbeloning?

3.3 Is de bestuurdersbeloning bij een FWI gerelateerd aan de geleverde prestatie?

1.4 Werkwijze en opbouw verslag

Het onderzoek neemt een aanvang met literatuuronderzoek ten behoeve van een duidelijk beeld en kennis van de gehanteerde begrippen met als doel hypotheses op te stellen voor het empirisch onderzoek. Eerst wordt het theoretisch kader geschetst waarbinnen het onderzoek plaatsvindt (hoofdstuk twee), waarbij het begrip FWI wordt gedefinieerd en de sector beschreven, om tot een antwoord te komen op de eerste deelvraag.

Vervolgens wordt ingegaan op de rol van transparantie bij FWI’s en worden de bijbehorende relevante theoriën behandeld (hoofdstuk drie). Dit ten behoeve van de tweede deelvraag.

Tot slot van het theoretisch kader wordt bij het vierde hoofdstuk ingegaan op eerdere onderzoeken en relevante theoriën met betrekking tot de bestuurdersbeloningen bij FWI’s. Dit vormt het

antwoord op de derde deelvraag.

Op basis van de voorgaande theorie worden in hoofdstuk vijf de onderzoeksopzet en

onderzoekscriteria beschreven. In hoofdstuk zes worden de resultaten gepresenteerd en op basis hiervan worden in hoofdstuk zeven de conclusies getrokken.

(13)

Hoofdstuk 2: Fondsenwervende instellingen

2.1 Wat is een fondsenwervende instelling

Een FWI is een specifiek soort instelling die geplaatst wordt binnen de grotere groep ‘organisaties zonder winststreven’ (OZW). In deze paragraaf wordt eerst generiek de groep OZW’s behandeld en vervolgens worden specifiek de kenmerken van de FWI behandeld.

In Richtlijn 640.101 van de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) wordt de definitie van een OZW gegeven:

Er zijn organisaties die niet als primaire doelstelling hebben het behalen van winst, maar primair zijn gericht op een kerkelijke, levensbeschouwelijke, maatschappelijke, charitatieve, culturele of

wetenschappelijke doelstelling of anderszins een maatschappelijk doel of algemeen nut nastreven. In het kader van deze doelstelling kan de organisatie zich (tevens) bezig houden met het leveren van producten en/of diensten. Deze organisaties worden in deze richtlijn aangeduid als Organisaties-Zonder-Winststreven. (Richtlijn 640, RJ, 2011, pag. 891)

Uit de definitie van de RJ blijkt dat de doelstelling van een OZW het kenmerkend verschil is ten opzicht van de op winst gerichte bedrijven. Die doelstelling is namelijk niet gericht op winst maar op kerkelijk, levensbeschouwelijk, maatschappelijk, charitatief, cultureel of wetenschappelijk nut. Het is mogelijk dat OZW’s ten behoeve van hun doelstelling dezelfde activiteiten ontwikkelen als op winst gerichte bedrijven, maar het hiermee te bereiken nut is anders (zie de voorbeelden hieronder bij de diverse groepen).

Hoogendoorn (2009) geeft aan dat voor de OZW bij deze activiteiten het te bereiken nut centraal staat en niet het maken van winst.

Hoogendoorn splitst de OZW’s in een viertal groepen (Hoogendoorn, 2009, pag. 28): 1. Eigen opbrengsten (non-profit, voorbeeld electriciteitsbedrijven)

2. Eigen opbrengsten en bijdragen om niet (non-profit, voorbeeld woningbouwcorporaties) 3. Bijdragen om niet en eigen opbrengsten (non-profit, voorbeeld een door de overheid

gesubsideerd theatergezelschap)

4. Bijdragen om niet (voorbeeld fondsenwervende instellingen)

De FWI kan dus in de vierde groep geplaatst worden. Richtlijn 640 van de RJ benoemt ook het onderscheid tussen de FWI’s en de overige OZW’s. De defintie van de RJ ligt in lijn met het onderscheid wat Hoogendoorn noemt bij de vierde groep.

“Vele OZW’s doen voor het realiseren van hun doelstelling voor meer dan een beperkt deel een beroep op de publieke offervaardigheid. Indien de bijeengebrachte gelden vrijwillig zijn afgestaan, geen of geen evenredige tegenprestatie voor geleverde goederen of diensten vormen en er geen rechten voor zorg of hulp aan kunnen worden ontleend, gelden de richtlijnen van hoofdstuk 650.”

(Richtlijn 640, RJ, 2011, pag. 892)

Uit deze definitie blijkt duidelijk dat het essentiële kenmerk van een FWI de publieke bijdragen om niet zijn. In tabel 1 is het saldo van deze publieke bijdragen per groep donateurs weergegeven. Het publiek blijkt met name te bestaan uit huishoudens en bedrijven, zij geven 77% van de totale giften aan FWI’s. Al deze giften aan FWI’s zijn echter verspreid over naar schatting 12.000 instellingen (www.donateursvereniging.nl). Een beperkt aantal instellingen ontvangt echter het grootste deel van deze donaties; zo ontvingen de 223 FWI’s die in 2009 het CBF-Keur hadden ruim 3,2 miljard euro van het geschatte totaal van 4,7 miljard euro aan donaties voor alle FWI’s.1

1

(14)

Gezien de miljarden euro’s die met name particulieren en bedrijven aan FWI’s geven is het te verwachten dat er wet- en regelgeving is ontwikkeld om zeker te stellen dat deze gelden juist besteed worden. In de volgende paragraaf wordt hier op ingegaan.

Tabel 1: Giften per groep donateurs in 2009

2.2 Wet- en regelgeving voor FWI’s

Voor de FWI’s is geen aparte wetgeving opgenomen in het Burgerlijk Wetboek (BW). FWI’s die een onderneming in stand houden en daarmee op basis van de omzet, balanstotaal en/of

personeelsleden aan de vereisten van BW 2 titel 9 voldoen, zijn uiteraard verplicht een jaarrekening op te maken op basis van deze voorschriften. Voor de overige stichtingen geldt alleen BW 2 titel 10 waarin alleen staat dat er een adequate administratie gevoerd dient te worden en men verplicht is binnen 6 maanden na afloop van het boekjaar een staat van baten en lasten gemaakt te hebben. In 2010 heeft de minister van Justitie een concept wetsvoorstel ingediend dat voorziet in verplichte publicatie door stichtingen bij het Handelsregister om zo misbruik van stichtingen te voorkomen en de transparantie te vergroten (Dieleman, 2010). Dit voorstel is echter niet goedgekeurd, maar mogelijk wordt dit in 2014 in gewijzigde vorm alsnog ingevoerd, zo blijkt uit een voorstel van de staatssecretaris eind 2012 (Kamerstukken I 2012/13, 32 740, nr. 13).

De richtlijnen van de RJ benoemen, in tegenstelling tot het Burgerlijk Wetboek, wel expliciet de eisen voor FWI’s. Richtlijn 640 geldt voor OZW’s in het algemeen. Hierin wordt wel vermeld dat wanneer een OZW een FWI is richtlijn 650 geldt. Dit onderscheid tussen een OZW en een FWI is benoemd in paragraaf 2.1. In richtlijn 650 staan specifieke eisen aangaande de jaarrekening van de FWI.

Sinds 2007 is de aangepaste richtlijn 650 van kracht. Ten opzichte van de vorige editie wordt er meer transparantie geëist en zijn er minder mogelijkheden met betrekking tot de inrichting van de

jaarrekening (Baarssen en Bakker, 2011). De richtlijnen zijn niet dwingend, maar wel sterk

aanbevolen. Richtlijn 650.105 geeft aan dat de informatiebehoefte van gebruikers met name op de volgende twee vragen gericht is:

1. Welk deel van de baten is besteed aan het goede doel?

2. Wordt het geld daadwerkelijk besteed aan de bij de werving aangegeven doelen? De richtlijn stelt de volgende onderdelen verplicht (richtlijn 650.103):

• Jaarverslag

• Jaarrekening, bestaande uit:

o Balans met vergelijkende cijfers vorig boekjaar

o De staat van baten en lasten, met vergelijkende cijfers vorig boekjaar en begroting komend boekjaar

o De toelichting op de balans en staat van baten en lasten • De overige gegevens

Donateur Bedrag x miljoen €

In

procenten

Huishoudens (geld en goederen) 1.938 41%

Nalatenschappen 232 5%

Geldwervende fondsen 172 4%

Vermogensfondsen 215 5%

Bedrijven (giften en sponsoring) 1.694 36%

Goededoelenloterijen 461 10%

Totaal 4.712 100%

(15)

Naast deze verplichte onderdelen is een kasstroomoverzicht sterk aanbevolen. De richtlijn geeft per onderdeel aan welke gegevens hierin vermeld dienen te worden. In de ontwikkeling van de wet- en regelgeving wordt transparantie belangrijker (Baarssen en Bakker, 2011). Hiermee wordt blijkbaar gelet op de grote voorkeur van de donateur voor transparantie (CBF, 2010).

Richtlijn 650 is mede zo belangrijk voor FWI’s omdat diverse keurmerken deze richtlijn verplicht stellen om het keurmerk te mogen voeren. In de volgende paragraaf worden de belangrijkste keurmerken voor FWI’s behandeld. Een aantal keurmerken hebben weer eigen, aanvullende eisen voor de aangesloten FWI’s. Met name waar het de bestuurdersbeloning betreft is dit relevant voor dit onderzoek.

2.3 Keurmerken en brancheorganisaties voor FWI’s

In de vorige paragrafen is de definitie van een FWI geformuleerd gecombineerd met de geldende wet- en regelgeving voor deze instellingen. In deze paragraaf wordt een beschrijving gegeven van de belangrijkste keurmerken van deze sector, gevolgd door de brancheorganisaties en andere relevante instellingen in de daaropvolgende paragraaf.

2.3.1 Stichting Centraal Bureau Fondsenwerving

De Stichting Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF) is reeds in 1925 opgericht. De doelstelling is in de loop der jaren diverse malen aangepast. Sinds 1989 omschrijft het CBF haar doelstelling als volgt:

“De stichting heeft ten doel te bevorderen dat in Nederland de werving en besteding van fondsen - hieronder mede begrepen gelden verkregen van kansspelvergunninghouders zoals bedoeld in de Wet op de Kansspelen - door en voor charitatieve, culturele, wetenschappelijke of andere het algemeen nut beogende rechtspersonen en de voorlichting die door hen in dat kader wordt afgegeven, op verantwoorde wijze plaatsvinden. Dit doet zij zowel in het belang van het publiek als in het belang van de erbij betrokken rechtspersonen.” (www.cbf.nl)

Om deze doelstelling te realiseren, ontwikkelt het CBF regelgeving voor een betrouwbare en verantwoorde werving en besteding van de fondsen en toetst men op verzoek van de instellingen zelf de naleving van deze regels. Tevens signaleert en documenteert zij zaken die van belang zijn met betrekking tot fondsenwerving. Tot slot verstrekt zij informatie en advies aan publiek, overheden en instellingen.

De FWI’s kunnen bij het CBF voor een viertal keurmerken een aanvraag doen. Deze keurmerken worden hieronder benoemd. De vierde betreft een speciaal keurmerk voor kledinginzamelende instellingen; deze worden hier buiten beschouwing gelaten, aangezien dit keurmerk niet relevant is voor dit onderzoek. In september 2012 waren in totaal 1381 instellingen aangesloten bij het CBF, waarvan er 278 het CBF-Keur droegen.

CBF-Keur

Instellingen met een som der baten groter dan € 500.000 en langer dan 3 jaar actief in Nederland, komen voor het CBF-Keur in aanmerking. Hiervoor worden vijf gebieden van de organisatie beoordeeld, te weten:

• Bestuur; • Beleid;

• fondsenwerving voorlichting en communicatie; • besteding van de middelen;

• verantwoording.

Per onderdeel heeft het CBF regels opgesteld waar de instellingen zich aan dienen te houden. De verslagen van de instellingen dienen te zijn opgesteld volgens richtlijn 650 en te zijn voorzien van een goedkeurende controleverklaring van de accountant.

(16)

De instelling dient in het jaarverslag, overeenkomstig het format voor rapportage bezoldiging directie, de volgende zaken op te nemen:

• de hoogte van de beloning aan de directeur(en);

• de aard van de arbeidsovereenkomst gebaseerd op Reglement CBF-Keur; • het aantal werkuren;

• het partimepercentage; • de periode.

Het volledige format is als bijlage één bij dit onderzoek opgenomen.

De som der baten van de organisaties met het CBF-Keur bedroeg in 2009 3,2 miljard euro (zie paragraaf 2.1). Dit is verreweg het grootste deel van de totale baten van alle FWI’s ad. 4,7 miljard euro (www.cbf.nl).

CBF-certificaat voor kleine goede doelen

Dit certicifaat is beschikbaar voor FWI’s met een som van de baten van maximaal € 500.000 die tenminste 3 jaar actief zijn in Nederland. De criteria zijn lichter dan die van het CBF-Keur en de kosten voor dit certificaat zijn aanzienlijk lager. De instellingen dienen echter nog steeds de jaarrekening op te stellen conform richtlijn 650 van de RJ. Indien de instelling een som der baten heeft kleiner dan € 150.000, kan volstaan worden met een beoordelingsverklaring in plaats van een controleverklaring (www.cbf.nl).

Verklaring van geen bezwaar

Deze verklaring is voor FWI’s die minder dan 3 jaar in Nederland actief zijn. De criteria verschillen in lichte mate ten opzichte van het CBF-Keur. De toetsing van deze instellingen is echter minder streng (www.cbf.nl).

2.3.2 Stichting Keurmerk Goede Doelen

In 2009 is Stichting Keurmerk Goede Doelen opgericht, met name uit onvrede over de kosten van het CBF-Keur of CBF-certificaat en om te komen tot één betaalbaar keurmerk voor de goede doelen. Men geeft aan dat inspanningen en kosten dusdanig beperkt dienen te zijn, dat tenminste de helft van alle ANBI’s (Algemeen Nut Beogende Instelling) het keurmerk dienen te kunnen verkrijgen en behouden. De instellingen dienen richtlijn 650 te hanteren. Een verklaring van de externe accountant is voor organisaties met een som van de baten groter dan € 50.000 nodig. Vanaf een som van de baten groter dan € 250.000 is een controleverklaring vereist.

Het keurmerk heeft op dit moment (2012) slechts een kleine groep keurmerkhouders, namelijk 23 instellingen (september 2012, www.keurmerkgoededoelen.nl).

2.3.3 Stichting Raad voor Financiële Betrouwbaarheid

Deze stichting is opgericht in 1992 en richt zich met name op de christelijke FWI’s. Het aantal keurmerkhouders is beperkt (in september 2012 waren dit 24 instellingen). De criteria liggen in lijn met die van het CBF-Keur. Organisaties met een som van de baten kleiner dan € 250.000 hebben echter geen controleverklaring nodig, maar kunnen volstaan met een samenstellingsverklaring (www.stichting-rfb.nl)

2.3.4 Keurmerk Goed Besteed

Dit keurmerk is in 2005 opgericht. Met name vanwege de hoge tarieven die het CBF hanteert. De criteria zijn beperkt. De organisatie wordt getoetst op bestuur en beleid, fondsenwerving,

(17)

deze toetsing zijn echter niet publiek. In ieder geval dienen enkele documenten met betrekking tot deze onderwerpen ingeleverd te worden. De jaarrekening kan voorzien zijn van een

samenstellingsverklaring, een goedkeurende controleverklaring is geen vereiste. De aangesloten organisaties zijn vrijwel allemaal actief op het gebied van dierenwelzijn, hoewel dit niet specifiek als de doelgroep wordt benoemd in de doelstelling (www.kgb-online.nl).

2.3.5 Samenvattend overzicht

In tabel 2 is een overzicht opgenomen van de diverse keurmerken. Hieruit blijkt dat er één groot keurmerk is, het CBF, met ook de strengste eisen, naast een drietal kleine keurmerken. Binnen het CBF is het CBF-Keur het keurmerk waarbij een goedkeurende controleverklaring verplicht is. Ook hebben deze instellingen een uniforme opstelling van de bestuurdersbeloningen. De instellingen met het CBF-Keur vertegenwoordigen ongeveer 70% van de totaal ontvangen baten van FWI’s in

Nederland.1

Bij een controleverklaring wordt door de accountant expliciet een oordeel gegeven over de getrouwheid van de jaarrekening. Bij een goedkeurende controleverklaring kan er daarom vanuit gegaan worden dat de informatie in de jaarrekening betrouwbaarder is dan bij het ontbreken van een goedkeurende controleverklaring. In dit onderzoek is de selectie gemaakt vanuit de houders van het CBF-Keur, vanwege de volgende redenen:

• de kwaliteit van de data (goedkeurende controleverklaring),

• vergelijkbaarheid van de bestuurdersbeloning (voorgeschreven format) en

• de omvang t.o.v. de totale groep FWI’s (ongeveer 70% van de baten van de totale sector);

Tabel 2: Samenvattend overzicht keurmerken goede doelen

Keurmerk Aantal keurmerk-houders 2012

Eisen

CBF-Keur 278 Richtlijn 650 + aanvullende eisen, goedkeurende

controleverklaring

CBF-overig 1103 Richtlijn 650 + aanvullende eisen, goedkeurende

controleverklaring of beoordelingsverklaring

Keurmerk Goede doelen

23 Richtlijn 650 met controleverklaring,

beoordelingsverklaring of samenstelverklaring.

Raad voor financiële

betrouwbaarheid

24 Richtlijn 650 + aanvullende eisen, goedkeurende controleverklaring, beoordelingsverklaring of samenstelverklaring

Keurmerk Goed Besteed

36 Geen publieke criteria

2.4 Brancheorganisaties

Binnen de filantropische sector is er sprake van één overkoepelende brancheorganisatie, waarin diverse organisaties participeren. Dit is het Samenwerkingsverband Brancheorganisaties Filantropie (SBF). Haar doelstellingen zijn: het verbeteren van transparantie, effectiviteit, efficiency, integriteit en betrouwbaarheid bij FWI’s. Tevens streeft de SBF naar het verbeteren van het vertrouwen, het draagvlak en de beeldvorming in de maatschappij (www.sbf-filantropie.nl).

Bij de SBF zijn diverse brancheorganisaties aangesloten. In 2006 is dit samenwerkingsverband opgericht door de Vereniging van Fondsen in Nederland (FIN), Insituut Fondsenwerving (IF),

Interkerkelijk Contact in Overheidszaken (CIO) en de Vereniging Fondsenwervende Instellingen (VFI). Het CIO en de FIN zijn voor een specifieke doelgroep, namelijk: kerken en vermogensfondsen. In het

1

(18)

kader van dit onderzoek zijn deze minder relevant. De andere organisaties worden hieronder behandeld.

2.4.1 IF

Het Insituut Fondsenwerving (IF) is een brancheorganisatie voor FWI’s. Het IF stimuleert en steunt wetenschappelijk onderzoek op het terrein van fondsenwerving. Het IF heeft de afgelopen jaren mede bijgedragen aan de leerstoel Filantropie aan de Vrije Universiteit (VU) te Amsterdam. Elke twee jaar publiceert de VU de resultaten van 'Geven in Nederland'. Dit betreft een onderzoek naar giften, legaten, sponsoring en vrijwilligerswerk (www.instituutfondsenwerving.nl)

2.4.2 VFI

De Vereniging Fondsenwervende Instellingen (VFI) is een branchevereniging waarbij ruim 120 doelen zijn aangesloten. Dit zijn met name de grote organisaties. Zij vormen samen dan ook 75% van de eigen fondsenwerving van de sector (www.vfi.nl, september 2012). De VFI ziet als haar belangrijkste taken: belangenbehartiging, zelfregulering en dienstverlening. Instellingen kunnen lid worden als zij het CBF-Keur hebben (één van de drie vormen) en in Nederland gevestigd zijn. Daarnaast dient men een aantal richtlijnen en codes van de VFI te onderschrijven / uit te voeren. De contributie is met name afhankelijk van de som van de baten van de instelling.

Op verzoek van de VFI is in 2004 de commissie Wijffels samengesteld met de opdracht te komen tot een Code voor Goed Bestuur voor de FWI’s. Dit naar aanleiding van alle ophef over de beloningen van bestuurders van FWI’s. In 2005 is deze code gepresenteerd en in 2007 in het CBF-Keur verwerkt. Deze code wordt verder behandeld in paragraaf 4.3.

2.5 Samenvatting en beantwoording deelvragen

Een FWI behoort bij de overkoepelende groep van OZW’s; dit zijn organisaties die primair het maatschappelijk nut op het oog hebben en niet het maken van winst (Richtlijn 640, RJ). Binnen deze OZW’s onderscheidt een FWI zich, doordat zij haar baten voor een belangrijk deel verkrijgt door middel van giften om niet (Hoogendoorn, 2009). Deze giften zijn in belangrijke mate afkomstig van particulieren en bedrijven (Bekkers, 2011). Binnen Nederland zijn er naar schatting 12.000 FWI’s die in 2009 in totaal 4,7 miljard euro ontvingen.

In het Burgerlijk Wetboek is er geen specifieke wetgeving voor FWI’s. De Raad voor de

Jaarverslaggeving heeft wel specifieke regelgeving ontwikkeld voor de FWI’s, te weten richtlijn 650 van de RJ. Hierbij staat de beantwoording van de volgende twee vragen centraal:

1. Welk deel van de baten is besteed aan het goede doel?

2. Wordt het geld daadwerkelijk besteed aan de bij de werving aangegeven doelen?

In deze richtlijn wordt per onderdeel van de jaarrekening aangegeven wat de FWI’s in het jaarverslag dienen te vermelden. Deze richtlijn is door een aantal keurmerken voor goede doelen als eis

opgenomen voor het keurmerk.

Binnen de sector van de FWI’s zijn er een aantal brancheorganisaties. Tevens zijn er een aantal organisaties die keurmerken verstrekken.

De brancheorganisaties hebben zich verenigd in het Samenwerkingsverband Brancheorganisaties Filantropie. Zij heeft als doel om enerzijds de FWI’s op diverse gebieden te verbeteren, anderzijds om het maatschappelijke draagvlak te verbeteren. Van de participerende brancheorganisaties is de VFI de meest invloedrijke brancheorganisatie. Zij heeft het initiatief genomen voor de commissie Wijffels. Deze commissie heeft onderzoek uitgevoerd naar, en aanbevelingen gedaan over, de bestuurdersbeloning. De VFI registreert en publiceert sinds 2010 de bestuurdersbeloning van de aangesloten goede doelen op haar website.

De sector kent diverse keurmerken. Er is één organisatie met een aanzienlijk aantal

(19)

van het CBF voor de grootste organisaties is het CBF-Keur. In 2009 bedroeg de totale omvang van de baten van de organisaties met het CBF-Keur 3,2 miljard euro. Dit is verreweg het grootste deel van de in totaal 4,7 miljard euro aan baten van de gehele sector. Organisaties met het CBF-Keur dienen een door de accountant goedgekeurde jaarrekening te publiceren. Hierin dient de bestuurdersbeloning conform het door de CBF voorgeschreven format te zijn toegelicht. Tevens stelt het CBF diverse eisen op verschillende gebieden aan de organisaties voordat zij het keurmerk mogen dragen.

Naast het CBF-Keur heeft het CBF het CBF-certificaat voor kleine goede doelen. Dit is een certificaat voor goede doelen met een som der baten kleiner dan € 500.000.

(20)

Hoofdstuk 3: Transparantie

3.1 Wat is het belang van transparantie?

Transparantie begint met het besef van de onvolmaaktheid van de mens. Burger en Owens (2010) schrijven bij hun onderzoek naar transparantie bij Niet-Gouvernementele Organisaties (NGO’s) dat transparantie noodzakelijk is vanwege de wetenschap en de erkenning van de menselijke

faalbaarheid. Burger en Owens geven aan dat de maatschappij mechanismen nodig heeft, zodat de misstappen van individuen geïdentificeerd en bijgesteld kunnen worden. Waarbij gesteld wordt dat transparantie een voorwaarde is voor het juist functioneren van deze ‘checks and balances’. Zonder juiste en tijdige informatie kunnen namelijk de stakeholders (zie paragraaf 3.1.2 voor toelichting over de stakeholders van een FWI) degenen die de beslissingen nemen, niet verantwoordelijk stellen. Burger en Owens geven hierbij aan dat met name bij NGO’s transparantie een sleutelvoorwaarde is. Er is sprake van een grote informatie-assymetrie tussen de stakeholder en de organisatie. Onder andere de afstand tussen de projecten en de stakeholders maken het kostbaar om de projecten te bezoeken (bijvoorbeeld donateurs in Europa en projecten in Afrika). De stakeholders zijn hierbij afhankelijk van de NGO zelf voor de informatie. De informatie wordt dan eerst geïnterpreteerd door de NGO. Dit maakt het moeilijker om potentiële problemen waar te nemen en hier de juiste

personen verantwoordelijk voor te stellen. Transparantie is door deze informatie-assymetrie heel belangrijk voor de stakeholders. Deze transparantie van FWI’s komt op drie punten naar voren (Edwards, 1995):

1. Transparantie ten aanzien van haar missie: een FWI, gericht op een bepaalde verandering, dient haar missie helder te definiëren en voortdurend te herdefiniëren.

2. Transparantie ten aanzien van de performance in relatie tot haar missie: zichtbare performce is essentieel om feedback richting de programma’s te genereren en deze zodoende conform het tijdspad te implementeren.

3. Transparantie naar de rol in de samenleving, dit vraagt om normen, regels en een manier van functioneren die overeenkomt met wat hoort bij een goed maatschappelijk instituut.

Deze drie punten komen terug bij de onderdelen van de criteria van De Transparant Prijs in paragraaf 3.3.

Sundararajan et al. (2003) hebben transparantie als volgt gedefinieerd: transparantie verwijst naar een omgeving waarin de doelen van het beleid, haar wettig, institutioneel en economisch raamwerk, beleidsbeslissingen en de motivering daarvan, data en informatie gerelateerd aan het beleid en de verantwoordelijkheid van het beleidsbepalende orgaan worden verschaft aan het publiek in een begrijpelijke, toegankelijke en tijdige wijze.

Aan de basis van een goede transparantie liggen vier dimensies van disclosure ten grondslag, geeft Sundararajan et al. (2003) aan. Holterman (2002) geeft aan dat disclosure de mate van

informatieverstrekking is, waarbij gelet kan worden op de inhoud van de informatie en de wijze van verstrekken van informatie. Melendez (2001) stelt dat de mate van disclosure het belangrijkste onderdeel van transparantie is bij FWI’s. Hierbij onderscheidt Sundararajan de volgende vier peilers van disclosure die gezamenlijk de basis vormen voor een goede mate van transparantie:

• Wijze van disclosure, waarbij het gaat om de communicatiemiddelen die de organisatie gebruikt

• Tijdige disclosure, hierbij staat centraal dat het publiek spoedig geïnformeerd wordt • Regelmaat van disclosure, dit verwijst naar de frequentie van het geven van informatie • Kwaliteit en inhoud van de disclosure, hierbij gaat het om de begrijpbaarheid, eenduidigheid

en relevantie van de informatie

Uit onderzoek onder de Nederlandse FWI’s (Baarssen en Bakker, 2011; Crick, 2010) blijkt dat een aantal zaken van invloed is op de mate waarin de FWI’s een toereikende disclosure hebben.

(21)

Allereerst blijkt de accountant significant gerelateerd te zijn met de mate van disclosure. Hierbij is het onderscheid gemaakt tussen een zogenaamd Big Four kantoor (te weten de kantoren Deloitte, Ernst & Young, KPMG en PwC) en de overige kantoren. FWI’s die een accountant van de Big Four hebben, hebben een hogere mate van disclosure.

Gibbins (1990) geeft aan dat de accountant helpt met het identificeren van disclosure issues en zijn advies en mening geeft over zaken met betrekking tot de disclosure. De accountant is hierdoor mede van invloed op de mate van transparantie. Mogelijk dat kantoren van de Big Four vanwege de grote omvang zich meer kunnen specialiseren en hierdoor beter deze rol kunnen vervullen.

Naast de accountant bleek in deze onderzoeken (Baarssen en Bakker, 2011; Crick, 2010) dat ook de omvang positief gerelateerd is aan de mate van disclosure. Conolly en Hyndman (2001) hebben bij onderzoek onder Britse en Ierse FWI’s eveneens een verband geconstateerd tussen de mate van disclosure en de omvang van FWI’s. Zowel het CBF als De Transparant Prijs hanteren ook andere criteria voor kleinere FWI’s, met name vanwege de kostenstructuur van de kleinere instellingen. Gezien de lagere overhead kan niet eenzelfde mate van transparantie verwacht worden als bij grote instellingen.

In het onderzoek van Baarssen en Bakker is tevens geconcludeerd dat er een verband is tussen het keurmerk van de FWI en de mate van transparantie. Voor dit onderzoek is dat minder relevant aangezien alleen organisaties zijn geselecteerd die het CBF-Keur dragen.

Baarssen en Bakker hebben eveneens de invloed onderzocht van de sector waartoe de FWI behoort. Bij zowel het CBF en de VFI wordt bij de onderzoeken namelijk vaak een uitsplitsing gemaakt per sector. Hierbij is echter geen significant verband geconstateerd.

Een tweetal theoriën geeft het belang van transparantie voor FWI’s aan: de legitimiteitstheorie en de stakeholdertheorie. Deze worden hieronder behandeld.

3.1.1 Legitimiteitstheorie

Om te kunnen bestaan hebben organisaties bestaansrecht nodig, de zogenaamde legitimiteit van de organisatie. Organisaties kunnen als legitiem worden gezien wanneer hun doelen bijdragen aan de doelen van de maatschappij waarin zij opereren. De legitimiteit is dus niet een vaststaand aspect van een organisatie, maar is onderhevig aan de veranderingen in de omgeving. Brown en Deegan

formuleren dit als volgt: Legitimacy theory posits that organisations continually seek to ensure that

they operate within the bounds and norms of their respective societies. These bounds and norms are not fixed, but change across time, thereby requiring the organisation to be responsive. (Brown en Deegan, 1998, pag. 27).

Een organisatie zal dus duidelijk willen maken wat haar bijdrage aan de maatschappij is, en ook voortdurend moeten peilen wat er in haar achterban wijzigt, om daar haar activiteiten op aan te passen. Hurst (1970) geeft aan dat het legitimeren van het bestaan van de organisatie één van de functies van het jaarverslag is. Brown en Deegan geven aan dat een organisatie gestraft wordt als zij niet conform de verwachtingen van de achterban opereert / communiceert. Klanten, in casu de donateurs, kunnen weglopen als een organisatie haar verwachtingen negeert of verkeerd inschat. Wanneer de verwachtingen van de achterban van een organisatie uiteenlopen met de werkelijke prestaties is er sprake van een legitimiteitskloof.

De organisatie dient vanuit deze gedachte goed na te denken over welke boodschap ze

communiceert en hoe ze dit doet. Deze boodschap kan door omstandigheden onder druk komen te staan. Lindblom (1994) identificeert vier mogelijke strategiën van een organisatie met betrekking tot het communiceren van haar boodschap:

• de verschillende stakeholders informeren over actuele wijzigingen en prestatieverbeteringen.

• de zienswijze van de stakeholders wijzigen zonder het gedrag te veranderen (beïnvloeden). • de aandacht afleiden van de bedreiging door het vestigen van de aandacht op andere zaken

(manipuleren).

(22)

De legitimiteitstheorie geeft duidelijk de noodzaak voor stichtingen aan van transparantie en aandacht voor de ontwikkeling in de maatschappij. Zonder transparantie is het bestaansrecht in het geding en zonder besef van de maatschappelijke ontwikkelingen dreigt een legitimiteitskloof, waardoor uiteindelijk de stichting steun verliest. Bij de ophef rond bestuurdersbeloningen bij Foster Parents Plan en de Hartstichting is gebleken dat donateurs stoppen met doneren wanneer ze onaangenaam verrast worden door de stichting die ze steunen. Diverse organisaties zagen destijds de inkomsten teruglopen (Trouw, 6 juni 2006). Organisaties als de Hartstichting en Plan Nederland (voorheen Foster Parents Plan) hebben gekozen voor de eerste strategie die Lindblom noemt. Ten aanzien van de bestuurdersbeloningen zijn er duidelijke ontwikkelingen geweest. Bij beide

organisaties zijn ook de directeuren ontslagen. De legitimiteitstheorie maakt duidelijk dat er in de loop der tijd een legitimiteitskloof ontstaan was. De praktijk laat zien dat de gevolgen daarvan ernstig kunnen zijn voor de sector, zoals de reeds genoemde daling van de inkomsten.

3.1.2 Stakeholdertheorie

De term stakeholder verwijst naar ‘elke persoon of groep die een claim kan maken naar de aandacht,

middelen en/of output van een organisatie of die kan worden beïnvloed door de organisatie’ (Lewis,

2001, pag. 202).

De stakeholdertheorie geeft aan dat een organisatie primair let op de belangen van haar stakeholders. Die stakeholders zijn niet alleen de mensen die hulp nodig hebben, maar zijn alle partijen die op welke wijze dan ook betrokken zijn. De donateurs zijn een belangrijke groep

stakeholders (Bradley et al., 2008). Puyvelde et al. (2012) hebben de groep stakeholders beschreven. Zie tabel 3:

Tabel 3: Stakeholders van een non-profitorganisatie (Puyvelde et al., 2012; pag. 434) Stakeholder type Omschrijving

Interface stakeholders

Raad van Bestuur De Raad van Bestuur is het regerend orgaan van de non-profitorganisatie. Zij vertegenwoordigt de organisatie naar buiten toe en verzekert dat de organisatie conform haar missie handelt.

Interne stakeholders

Managers Management van de non-profitorganisatie

Werknemers Overige betaalde staf van de non-profitorganisatie Uitvoerende vrijwilligers Vrijwilligers die direct betrokken zijn bij de goederen en

diensten van de non-profitorganisatie.

Externe stakeholders

Donateurs Individuen of organisaties die doneren aan de non-profit- of overheidsinstellingen die subsidies geven aan de organisaties. Begunstigden Consumenten, cliënten of leden van de non-profitorganisatie. Leveranciers / aannemers For profit, non-profit- of overheidsinstellingen die goederen of

diensten leveren aan de non-profitorganisatie. Concurrenten For profit-, non-profit- of overheidsinstellingen die

concurreren met de non-profitorganisatie op dezelfde markt of industrie.

Organisatorische partners For profit-, non-profit- of overheidsinstellingen die samenwerken met de non-profitorganisatie.

Overige Andere externe stakeholders zoals de media, groeperingen en personen of groepen waarop de externe uitingen van de organisatie invloed hebben.

(23)

Uit tabel 3 blijken enkele opvallende verschillen tussen de stakeholders van FWI’s en for profit organisaties. Met name de groep vrijwilligers, de groep donateurs en de groep begunstigden. De groep donateurs is van van groot belang voor de FWI; zonder de groep donateurs zijn er immers geen baten. In tegenstelling tot een for profitorganisatie waar de aandeelhouders de primaire stakeholders zijn, zijn de donateurs dit bij een non-profitorganisatie (Ebrahim, 2003).

De instelling zal haar stakeholders van de benodigde informatie willen voorzien, dus ook de donateurs. In de praktijk blijkt dit onder andere door nieuwsbrieven en het jaarverslag die door de meest fondsenwervende instellingen aan hun donateurs worden verstrekt. Hiermee sluit de

stakeholdertheorie min of meer aan bij de legitimiteitstheorie. Immers om als legitiem beschouwd te worden, is de communicatie van de activiteiten naar de maatschappij van groot belang. Uit paragraaf 3.1. is gebleken dat deze communicatie het belangrijkste onderdeel is van de transparantie van een FWI.

3.2 Meetbaarheid van transparantie

In de eerste paragraaf zijn drie deelgebieden genoemd waarop transparantie naar voren komt. De disclosure op deze deelgebieden beslaat vele punten. Wanneer alleen al gelet wordt op de disclosure van richtlijn 650 van de RJ, zijn er tientallen zaken waarin transparantie van een FWI wordt gevraagd. Het beoordelen van de transparantie van de FWI’s vraagt daarom deskundigheid en inzet. In

Nederland is er één organisatie die de transparantie van FWI’s beoordeelt: De Transparant Prijs. Sinds 2004 wordt jaarlijks De Transparant Prijs uitgereikt. Deze prijs is ingesteld voor

maatschappelijke organisaties die aan fondsenwerving doen onder het Nederlandse publiek of die op een andere manier geld en middelen besteden aan een maatschappelijk of charitatief doel. De prijs wordt uitgereikt aan een charitatieve instelling die met haar jaarverslag donateurs het beste informeert over haar inspanningen van het afgelopen jaar (www.transparantprijs.nl). Elke FWI die geregistreerd staat bij de Kamer van Koophandel en waarvan het jaarverslag gecontroleerd is door een accountant kan meedoen. In 2011 hebben 201 instellingen op vrijwillige basis meegedaan aan De Transparant Prijs. Deze instellingen hebben in totaal 2,6 miljard euro aan baten, dit is ongeveer 67% van de totale baten van de sector (www.transparantprijs.nl).

De jury van De Transparant Prijs beoordeelt de jaarrekening conform onderstaande tabel (De Transparant Prijs Kernbevindingen 2011). Instellingen met meer dan € 500.000 aan inkomsten vallen in de categorie groot.

Tabel 4: Beoordelingscriteria De Transparant Prijs

Nr. Beoordelingscriterium Klein Groot

1 Doelstelling, beleid & strategie 10% 10%

2 Governance, organisatie en beheersing 10% 12,5%

3 Fondsenwerving 10% 10%

4 Niet-financiële resultaten 20% 20%

5 Financiële resultaten 10% 10%

6 Toekomstinformatie 5% 5%

7 Communicatie met belanghebbenden 10% 10%

8 Communicatiewaarde van het verslag 20% 17,5%

9 Tijdigheid en (internet)beschikbaarheid 5% 5%

10 (Internationaal) 10%

100% 100%

Hierbij geldt de opmerking dat bij de categorie groot een aantal organisaties in aanmerking komen voor het criterium ‘internationaal’. Bij het criterium ‘internationaal’ wegen de andere criteria 11% minder zwaar om toch op een totaal van 100% uit te komen. De specifieke eisen per criterium zijn

(24)

publiekelijk beschikbaar (www.transparantprijs.nl). Gezien de omvang van de eisen zijn deze niet als bijlage opgenomen.

De organisatie van De Transparant Prijs legt bij de beoordelingscriteria uit waarom voor deze volgorde in de criteria is gekozen. Allereerst begint het met de doelstelling van de organisatie en waarin zij onderscheidend is (criterium 1). Voor deze doelstelling is een organisatie en governance nodig (criterium 2). Deze organisatie gaat geld werven om activiteiten uit te voeren (criterium 3). Deze baten worden besteed, wat uitgedrukt kan worden in financiële en niet-financiële resultaten (criteria 4 en 5). Naast deze terugblik is er ook de blik vooruit en wordt de toekomstgerichte

informatie beoordeeld (criterium 6). Uiteindelijk is niet alleen het bezitten van al deze informatie van belang, maar ook het delen hiervan met de belanghebbenden (criterium 7), waarbij de kwaliteit van de communicatie belangrijk is (criterium 8), evenals de tijdigheid (criterium 9).

Voor organisaties die deel uitmaken van een internationaal geheel zijn er vervolgens nog aparte vragen over het internationale beleid (criterium 10).

Alle aspecten samen leiden uiteindelijk tot een oordeel over de transparantie van de organisatie als geheel. De screeningscommissie die de jaarverslagen beoordeelt, bestaat uit experts van PwC. Ze kennen elke organisatie een transparantiescore toe aan de hand van de criteria. Uiteindelijk bepaalt een professionele jury van experts uit diverse sectoren jaarlijks de winnaar.

3.3 Samenvatting

Transparantie is van belang voor de stakeholders om de juiste beslissingen te kunnen nemen (Burger en Owen, 2010). Bij FWI’s is er sprake van een grote informatieasymmetrie tussen de stakeholders en de organisatie, hierdoor is transparantie van nog groter belang.

De legitimiteitstheorie en de stakeholdertheorie gaan in op het belang van transparantie. Bij de legitimiteitstheorie wordt benadrukt dat organisaties hun bestaansrecht ontlenen aan dat wat zij bijdragen aan de maatschappij. Deze bijdrage dienen zij daardoor goed te communiceren naar de maatschappij toe. De stakeholdertheorie geeft aan dat de instelling primair zich op het belang van de stakeholder zal richten. In tegenstelling tot een profitorganisatie waar de aandeelhouders de

primaire stakeholders zijn, zijn de donateurs dit bij een non-profitorganisatie (Ebrahim, 2003). Transparantie is dan iets wat de instelling zal nastreven. Dit is immers de belangrijkste wens van de donateurs van FWI’s (Bekkers et al., 2010).

Melendez (2001) geeft aan dat het belangrijkste onderdeel van de verantwoording van FWI’s de disclosure is. Sundararajan et al. (2003) leggen uit dat een viertal dimensies van disclosure

gezamenlijk tot een goed raamwerk van transparantie leiden. Te weten de wijze, kwaliteit en inhoud, tijdigheid en de frequentie van disclosure. Uit de eerder uitgevoerde onderzoeken blijkt dat de omvang van een FWI, de accountant van een FWI en het keurmerk van de FWI van invloed zijn op de mate van disclosure. De sector waarin de FWI opereert blijkt niet van significante invloed (Baarssen en Bakker, 2011). Bij het CBF wordt de sector echter wel vaak als onderscheidende factor gebruikt. In Nederland is sinds 2004 De Transparant Prijs actief met het beoordelen van de transparantie van FWI’s. Jaarlijks wordt De Transparant Prijs uitgereikt aan de meest transparante FWI. Om de

transparantie te beoordelen zijn tien deelgebieden bepaald. Binnen de tien deelgebieden zijn er vele punten waarop de FWI beoordeeld wordt. Deze beoordelingscriteria zijn openbaar. De beoordeling wordt uitgevoerd door professionals, onder andere van PwC. De score op de deelgebieden leidt tot een uiteindelijke transparantiescore van de FWI. Deelname aan De Transparant Prijs is vrijwillig.

(25)

3.4 Opstellen hypotheses

Op basis van de vermelde theorie worden onderstaande hypotheses opgesteld ten aanzien van de transparantie van fondsenwervende instellingen. In hoofdstuk 5 wordt behandeld hoe deze hypotheses getoetst zijn.

Hypothese 1:

Verondersteld wordt dat de accountant van invloed is op de mate van transparantie van een organisatie. Met name de Big Four accountants zorgen voor een hogere mate van transparantie, volgens onderzoek onder Nederlandse FWI’s (Baarssen en Bakker, 2011; Crick, 2010).

Volgens Gibbins (1990) helpt de accountant bij het identificeren van issues met betrekking tot de disclosure en geeft advies hierover. Hiermee draagt de accountant bij aan de mate van transparantie. Dit leidt tot de volgende hypothese:

Het laten uitvoeren van de jaarrekeningcontrole van een FWI door een Big Four accountant is positief gerelateerd aan de mate van transparantie van een FWI.

Hypothese 2:

Zowel het CBF als De Transparant Prijs hebben andere criteria voor organisaties met een grotere omvang. Vanwege de lagere overheadkosten is een lagere transparantie te verwachten bij kleinere organisaties. Uit onderzoek onder Nederlandse FWI’s (Baarssen en Bakker, 2011; Crick 2010) blijkt dat de disclosure toeneemt bij een grotere omvang van de FWI. Conolly en Hyndman (2001) hebben dit onderzocht bij Britse en Ierse FWI’s en constateerden eveneens een hogere disclosure bij een grotere omvang van de FWI. Dit leidt tot de volgende hypothese:

(26)

Hoofdstuk 4: Bestuurdersbeloningen

Bij FWI’s wordt het begrip bestuur in een andere context gebruikt dan bij for profit organisaties. Dit hoofdstuk begint daarom met het inkaderen van het begrip bestuur. Vervolgens wordt ingegaan op een tweetal theoriën ten aanzien van de rol van het bestuur. Hierna worden de bepalende factoren ten aanzien van de bestuurdersbeloning bij FWI’s benoemd. Afgesloten wordt met de specifieke regeling die er geldt voor de bestuurdersbeloning van FWI’s.

In de Code Wijffels (zie paragraaf 2.4) wordt onderscheid gemaakt tussen twee vormen van bestuur.

“Voor het onderbrengen van de functies ‘besturen’ en ‘toezicht houden’ bij afzonderlijke organen zijn er de volgende mogelijkheden:

1. een raad van toezicht als toezichthouder op het bestuur of de statutaire directie; 2. een bestuur dat het gros van zijn taken heeft gedelegeerd aan de titulaire directie. Van een statutaire directie is sprake als de directie tevens wettelijk gezien de bestuurlijke

verantwoordelijkheden heeft. De titulaire directie heeft de dagelijkse leiding en kan door het bestuur gedelegeerde bestuurlijke taken uitvoeren. De titulaire directie heeft wettelijk gezien geen

bestuurlijke verantwoordelijkheden. Die liggen bij het bestuur.” (Wijffels et a.l, 2005, pag. 17)

In de eerste situatie is er sprake van één of meer bestuurders die dagelijks leiding geven aan de organisatie en hier gebruikelijk bij in loondienst zijn. In de tweede situatie is er sprake van een bestuur dat in de meeste gevallen slechts enkele keren per jaar bijeenkomt en zich richt op de toezichthoudende taken.

In dit verslag wordt aangesloten bij de gebruikelijke terminologie van De Transparant Prijs. In haar beoordelingscriteria geeft zij het volgende aan:

“In de beoordelingscriteria worden de termen besturen en toezichthouden gebruikt. In de praktijk kennen veel organisaties een bestuursmodel met ofwel een directeur en bestuur ofwel een raad van bestuur en raad van toezicht. De functionaris die de organisatie bestuurt is in dit geval de directeur of de raad van bestuur. Het toezichthoudend orgaan is het bestuur of de raad van toezicht. Tevens komt het in de praktijk van veelal kleinere organisaties voor dat het bestuur ook uitvoerende taken op zich neemt, waardoor een strikte scheiding tussen besturen en toezichthouden niet altijd eenvoudig te maken is. In de beoordelingscriteria wordt consequent de term bestuur en toezichthouders gehanteerd.”

(Transparant Prijs beoordelingscriteria 2012, pag. 3)

Ook binnen het CBF wordt de term bestuur gebruikt in de betekenis van uitvoerend orgaan. In dit onderzoek wordt hierbij aangesloten. Met een bestuurder wordt in dit onderzoek dus niet het toezichthoudend orgaan bedoeld, maar degene die de dagelijkse leiding aan de organisatie geeft. Het bestuur geeft mede vorm aan de governance van de organisatie. Bij een FWI is dit gebruikelijk complexer dan bij de for profitorganisaties. Dit is gerelateerd aan het onderscheid tussen een OZW en de for profit bedrijven, zoals benoemd in paragraaf 3.1.Een belangrijk verschil tussen de FWI’s en de for profit sector betreft het punt van performance (Edwards, 1995). Edwards geeft aan dat bij de for profit sector veel criteria voor het vaststellen van de performance monetair van aard zijn. Bij de non-profitsector zijn deze echter gebaseerd op de visie, missie en waarden van de instelling. Edwards stelt dat het een aanzienlijk complexere taak is om hier een adequate governancestructuur voor op te zetten. Governance wordt gebruikelijk omschreven als hoe een organisatie zichzelf en de

processen en structuren aanstuurt die gebruikt worden om haar doel te bereiken (Edwards en Hulms, 1995, pag. 42).

(27)

Ondanks dat het voor non-profits complexer is om een adequate governancestructuur te ontwikkelen, is er echter wel de verwachting ontstaan jegens FWI’s dat men op dit punt goed functioneert. Hiervoor zijn een vijftal redenen (Jepson, 2005, pag. 517):

1. Partnerships tussen grote NGO’s en commerciële bedrijven; bedrijven verwachten vervolgens dezelfde governance- en accountabilitystandaarden als zij zelf hanteren.

2. Een groeiende omvang van de reflecterende en kritische literatuur over FWI’s.

3. Een groeiend besef dat ondanks de duizenden projecten en de miljarden dollars de de realisering van de doelen maar langzaam en onberekenbaar is.

4. Een groeiend onbehagen van de ervaren FWI-medewerkers over het aantrekken van managers en bureaucraten van buiten de sector en de marginalisatie van degenen met een meer

traditionele blik richting de waarden en doelen van de FWI’s. De laatste en wellicht belangrijkste reden is:

5. De enorme media-aandacht voor wantoestanden in de sector, met name met betrekking tot het financieel management.

Jepson (2005) geeft aan dat het belangrijkste doel van governance is het verzekeren dat de

eigendommen van de organisatie zo beheerd worden dat deze maximaal bijdragen aan haar missie. Jepson geeft aan dat bij een FWI het belangrijkste bezit het vertrouwen van het publiek is.

Uiteindelijk dient de governance van de FWI’s er dan ook op gericht te zijn om aan de maatschappij te laten zien wat men doet, om het voortdurende belang en de impact van het werk wat men doet duidelijk te maken. De donateur heeft immers geen rechten zoals een aandeelhouder bij een for profit company, maar geeft zijn geld in vertrouwen. Dit vertrouwen moet daarom voortdurend gevoed blijven, anders kan de donatiestroom stoppen.

Het is de vraag of een professioneel bestuur met een hogere beloning dit beter doet. Uit onderzoek van Jobome (2006) blijken twee overwegingen een rol te spelen:

• Een directeur dient vanuit zijn eigen overtuiging zich volledig voor de missie in te zetten. Deze drive is namelijk sterker dan een financiële drive, wat aansluit bij de stewardshiptheorie. • De relatief lage beloning blijkt echter ook een reden te zijn dat het voor de non-profitsector

moeilijk is om aan gekwalificeerd personeel te komen waardoor er veel vacatures zijn, dit sluit aan bij de agencytheorie.

Beide theorieën met betrekking tot bestuurdersbeloningen worden hieronder behandeld.

4.1 Agencytheorie

De agencytheorie maakt deel uit van de gametheorie. Dit is een model dat de uitkomst van een conflict tussen rationeel handelende individuen wil voorspellen (Scott, 2009). Bij de agencytheorie gaat het dan met name om het aspect van contracten. Scott (2009, pag. 313) geeft de volgende definitie:

“Agency theory is a branch of game theory that studies the design of contracts to motivate a rational agent to act on behalf of a principal when the agent’s interest would otherwise conflict with those of the principal.”

In tegenstelling tot de gametheorie is er bij de agencytheorie sprake van een coöperatief element: de contracten. Jensen en Meckling (1976, pag. 308) geven de volgende definitie van deze relatie:

“A contract under which one or more persons (the principal(s)) engage another person (the agent) to perform some service on their behalf which involves delegating some decision making authority to the agent.”

De principaal, de eigenaar, delegeert naar de agent, bijvoorbeeld een manager. Ervan uitgaande dat beiden hun eigen nut willen maximaliseren is er sprake van een tegengesteld belang. De principaal wil een zo hoog mogelijk rendement, de agent een zo hoog mogelijk loon met zo min mogelijk inspanning.

Scott geeft aan dat er in deze situatie sprake is van de “moral hazard”. De principaal kan immers het handelen van de agent niet volledig overzien. De agencytheorie geeft hierbij als oplossing het

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

heid tot onzen lleere Jezus Christus konden komen, zonder dispuut en bezwaar, maar heelemaal zeker zouden zijn, dat wij in Hem alles vinden wat ons ontbreekt,

Het valt ook op dat 39 procent van de mensen die een euthanasie aanvragen, verkiezen thuis te sterven, terwijl normaal slechts een vierde van de mensen

Deze vooringenomenheden zijn bij de meeste HRM-afdelingen niet bekend; hierdoor wordt er veelal niet aan vrouwen gedacht voor bepaalde functies 27 en hebben ze ook niet altijd

Wanneer deze methodegebonden toetsen alleen, zonder andere bronnen, gebruikt worden voor een rapportwaardering, dan wordt dit middel, lettend op het doel, oneigenlijk toegepast..

Vlamingen wensen ook een duidelijke waardering voor ou- ders die thuisblijven om hun kinderen zelf op te voeden: vier op de vijf vragen meer garanties voor moeders om opnieuw een job

In Bijlage B bij het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 is in post b9 een vrijstelling opgenomen voor leveringen en diensten, die als zodanig worden verricht door instellingen

De gemeente Utrecht, Rabobank Foundation en maatschappelijke investeerder Start Foundation helpen via een nieuwe financieringsconstructie, een Social Impact Bond, jongeren

Goof Rijndorp van Bras Fijnaart, sinds februari 2021 aangesloten bij idverde: ‘Er zijn in vijf jaar tijd circa zestig O2-velden aangelegd.. Veertien per jaar is niet slecht, maar