• No results found

Adviesregeling beloning directeuren van goede doelen

In document Duidelijk verdiend (pagina 30-33)

Hoofdstuk 4: Bestuurdersbeloningen

4.4 Adviesregeling beloning directeuren van goede doelen

In paragraaf 2.4 is aangegeven dat door de VFI de commissie Wijffels is ingesteld, die “De Code voor Goed Bestuur” heeft opgesteld. Deze code heeft uiteindelijk geleid tot een aantal richtlijnen voor de beloning van de directeuren van FWI’s in Nederland. De code is principle based; de commissie heeft willen voorkomen met een ‘afvinklijst met regels’ te komen. De commissie heeft richtlijnen gegeven met betrekking tot transparantie en verantwoording. Een belangrijk punt is het principe ‘pas toe of leg uit’. Regels zijn niet dwingend, maar bij afwijken hiervan is toelichting noodzakelijk (Code Wijffels, 2005).

De commissie noemt bij het advies een drietal overwegingen: (Code Wijffels, 2005, pag. 27) - De beloning van directeuren moet aansluiten bij het ideële karakter van de instelling. - De instellingen moeten inzicht geven in de beloning van individuele directieleden.

- Het publiek moet in de gelegenheid worden gesteld de hoogte van de beloning aan een norm te toetsen.

Op basis van deze overwegingen komt zij tot de volgende adviezen:

- De norm voor de beloning van directeuren is afgeleid van het beloningsgebouw van de rijksoverheid.

- De brancheorganisatie moet een adviesregeling ontwikkelen voor de beloning van directies. - De adviesregeling moet hanteerbaar zijn voor besturen en Raden van Toezicht.

Op basis van dit advies van de commissie Wijffels heeft de VFI in 2005 de Adviesregeling Beloning Directeuren van Goede Doelen opgesteld. Hierin is een koppeling gemaakt naar het maximumsalaris van hogere ambtenaren: op moment van invoeren was dit € 140.000 bruto per jaar. Ook zijn

richtlijnen aangegeven om de functiezwaarte te bepalen van de bestuurders en hieraan gekoppeld een maximum beloning. Hierin worden een viertal zaken onderscheiden, die gezamenlijk de functiezwaarte bepalen, te weten (VFI, 2005):

• de omvang van de organisatie; • de complexiteit van de organisatie; • de organisatorische context; • het directiemodel.

Op elk van de eerste drie deelgebieden dient de organisatie, aan de hand van de opgestelde criteria, de score te bepalen. Gezamenlijk leidt dit tot de Basis Score Directiefuncties (BSD-score).

Afhankelijk van het directiemodel wordt hier een percentage van genomen voor de eindscore. Bij één directeur is dit 100%, bij meerdere directeuren een lager percentage. Op basis van deze eindscore kan de geadviseerde maximum bestuurdersbeloning worden bepaald.

Het eerste criterium, de omvang van de organisatie, telt het zwaarst mee. De omvang wordt in de adviesregeling bepaald aan de hand van de bruto inkomsten eigen fondsenwerving, bestedingen aan de doelstelling en het aantal FTE van de organisatie.

Het tweede criterium, de complexiteit van de organisatie, wordt bepaald aan de hand van de diversiteit van de activiteiten van de organisatie en de wijze van financiering van de organisatie. Tenslotte heeft de organisatorische context betrekking op de aansturing vanuit een eventueel koepelorgaan en de aansturing van en het toezicht op de directie.

In 2007 is deze adviesregeling verweven in de regelgeving van het CBF en is daarmee de norm voor de aangesloten organisaties. Sinds 2010 publiceert de VFI op haar website de bestuurdersbeloning van de aangesloten organisaties.

4.5 Samenvatting

De term bestuur wordt op twee verschillende manieren gebruikt. Enerzijds als het toezichthoudend orgaan van een organisatie (met daaronder een titulaire directie), anderzijds als de dagelijkse leidinggevende(n) waarboven een toezichthoudend orgaan is (Wijffels et al., 2005). In dit onderzoek wordt met bestuur de leidinggevende(n) van de organisatie bedoeld, waarmee wordt aangesloten bij het CBF en De Transparant Prijs.

Dit bestuur geeft mede vorm aan de governancestructuur van de FWI. Dit is meestal complexer dan bij de for profit sector, omdat de performance criteria van een FWI veelal niet monetair van aard zijn(Edwards, 1995). Ook van FWI’s wordt echter steeds meer een adequate governancestructuur verwacht (Jepson, 2005). Bij een FWI richt deze governancestructuur er zich met name op om aan de maatschappij te laten zien wat men doet; om het voortdurende belang en de impact van het werk wat men doet duidelijk te maken. In feite richt de governance zich dus op transparantie. Zo wordt het belangrijkste bezit, het vertrouwen van het publiek, bewaard.

Dit onderzoek is er op gericht om vast te stellen of er een relatie is tussen de omvang van de bestuurdersbeloning en de mate van transparantie van de organisatie waar ze werkzaam zijn. Ten aanzien van de bestuurdersbeloning spelen de agencytheorie en de stewardshiptheorie een belangrijke rol. De agencytheorie gaat uit van het tegengesteld belang tussen de principaal en de agent. De agent wil zijn eigen nut maximaliseren. De stewardshiptheorie gaat echter uit van coöperatief gedrag van de agent waarbij de beloning niet maximaal hoeft te zijn. De diverse

onderzoeken geven geen eenduidig resultaat over wat bij de FWI’s van toepassing is. Hallock (2002) heeft in zijn onderzoek een verband geconstateerd tussen de bestuurdersbeloning en de

performance, deze relatie is echter niet sterk. Hij geeft ook, vanuit de agencytheorie, diverse mogelijke verklaringen waarom de bestuurdersbeloning bij FWI’s lager ligt.

Jobome (2006) heeft in zijn onderzoek diverse factoren, met name met betrekking tot governance, onderzocht en vastgesteld dat deze niet significant gerelateerd zijn aan de omvang van de

bestuurdersbeloning, terwijl dat wel te verwachten is. Jobome concludeert dat de managers bij FWI’s blijkbaar niet voor de maximale beloning gaan en constateert dat de stewardshiptheorie daarom een juist model is in deze sector.

Zowel Hallock als Jobome onderzoeken echter niet daadwerkelijk de intrinsieke motivatie, maar economische afgeleiden hiervan. Wetenschappelijk onderzoek geeft geen eenduidig beeld over de oorzaak van de lagere beloning bij FWI’s ten opzichte van de commerciële sector. De relatie tussen de omvang van de bestuurdersbeloning en de mate van transparantie is nog niet eerder onderzocht. In Nederland is voor de FWI’s door de commissie Wijffels een richtlijn opgesteld voor de omvang van de bestuurdersbeloning. Op basis van diverse factoren kan een FWI daarmee het advies voor de

maximumbeloning voor haar bestuurder(s) vaststellen. Met name de omvang van de organisatie is hierbij een belangrijke factor.

4.6 Opstellen hypotheses

Hypothese 3:

Voor de FWI’s met het CBF-Keur geldt De Adviesregeling Beloning Directeuren van Goede Doelen. Hierbij wordt voor de maximale omvang van de bestuurdersbeloning een BSD-score berekend. In deze BSD-score telt het criterium: omvang van de organisatie, zwaar mee. Uit onderzoek van Dekens (2011) blijkt dat de omvang ook gerelateerd is aan de omvang van de bestuurdersbeloning. De verwachting is derhalve dat de omvang van de organisatie positief gerelateerd is aan de omvang van de bestuurdersbeloning. De hypothese luidt derhalve als volgt:

De omvang van een organisatie is positief gerelateerd aan de omvang van de bestuurdersbeloning.

Hypothese 4:

In totaal onderkent het CBF vier hoofdsectoren binnen de FWI’s. Bij onderzoek van het CBF en het VFI wordt gebruikelijk ook naar het onderscheid per sector onderzoek gedaan. In dit onderzoek wordt hier bij aangesloten. De sector is geen criterium voor de omvang van de bestuurdersbeloning bij De Adviesregeling Beloning Directeuren van Goede Doelen. Er zijn geen onderzoeken bekend waaruit blijkt dat binnen de FWI’s de sector significant gerelateerd is aan de omvang van de bestuurdersbeloning. Uit onderzoek van Bakker en Baarssen (2011) is gebleken dat er geen

significant verschil is in de mate van disclosure tussen de diverse sectoren. De gemiddelde beloning per sector (CBF, 2010) wijkt minder dan 10% af van het totaal gemiddelde van alle sectoren. De verschillen tussen de diverse sectoren lijken derhalve beperkt. Verwacht wordt dat er geen significante relatie is tussen de omvang van de bestuurdersbeloning en de sector van de FWI. Dit leidt tot de volgende hypothese:

De sector waarin de FWI opereert is niet gerelateerd aan de omvang van de bestuurdersbeloning.

Hypothese 5:

Diverse onderzoeken geven een uiteenlopend beeld ten aanzien van de relatie tussen performance en de omvang van de bestuurdersbeloning. Performance is geen criterium bij de BSD-score. Dit sluit echter niet uit dat het wel van invloed is, aangezien de BSD-score de maximum beloning vaststelt. Er zijn onderzoeken (Caroll et al., 2005; Baber et al, 2002; Hallock, 2002) die een relatie aantonen tussen de performance en de omvang van de bestuurdersbeloning. Deze relatie is echter in elk van de onderzoeken niet heel sterk en bij geen van de onderzoeken is specifiek transparantie als een onderdeel van de performance meegenomen. Deze onderzoeken lijken echter aan te geven dat de agencytheorie geldt voor de bestuurders bij de FWI’s.

Uit onderzoek van Jobome (2006) onder Britse FWI’s blijken er echter verbanden te zijn die richting de stewardshiptheorie lijken te wijzen. Hierbij zullen directeuren, ook bij een betere performance, niet uit zijn op een hogere beloning.

Voorgaand onderzoek geeft derhalve geen eenduidige verwachting. Aangezien Jobome niet de performance heeft beoordeeld in zijn onderzoek en de andere onderzoekers wel, is de verwachting dat transparantie, als onderdeel van de performance, gerelateerd is aan de omvang van de

bestuurdersbeloning.

In document Duidelijk verdiend (pagina 30-33)