• No results found

Impairment-toets van financiële vaste activa in context van Nederlandse verslaggevingsregels en de internationale “IFRS”

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Impairment-toets van financiële vaste activa in context van Nederlandse verslaggevingsregels en de internationale “IFRS”"

Copied!
89
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Impairment-toets van financiële vaste activa in

context van Nederlandse verslaggevingsregels en

de internationale “IFRS”

Studente: Scriptiebegeleiders:

Donata Edeler-Zalewska Studentnummer: 1304313

Eric Hutten (RUG) Gerard van Delft (BDO) Scriptiebeoordelaar: Rijksuniversiteit Groningen Marius Heijnen (RUG) Faculteit der Economische Wetenschappen

Studierichting: Accountancy & Controlling

Afstudeerlocatie: BDO ObersCamps Accountants B.V.

(2)

Waardevermindering van

financiële vaste activa in context

van Nederlandse

verslaggevingsregels en de

internationale “IFRS”

(3)

Rijksuniversiteit Groningen 3 BDO CampsObers Accountants B.V.

Samenvatting

De opdracht en het verslag daarvan wordt opgesteld volgens de voorschriften van

Scriptiereglement Accountancy & Controlling, aangegeven door de vakgroep Accountancy van de Rijksuniversiteit Groningen.

De aandacht wordt hier gelegd op de waarderingsvoorschriften, welke zich in de huidige externe verslaggevingsrichtlijnen bevinden.

De centrale probleemstelling luidt als volgt:

Huidige verslaggevingsregels, Nederlandse en internationale, bevatten waarderingsvoorschriften welke de uitvoering van impairment-toets niet eenduidig maken.

De Nederlandse Richtlijn 121 “Bijzondere waardeverminderingen van vaste activa” voor het verwerken van de waardering van vaste activa is vrij gedetailleerd. De waardering volgens Richtlijn 121 bevat subjectieve elementen waardoor het aspect van betrouwbaarheid van de jaarrekening in de gevaarzone staat.

De recente aanpassingen in internationale standaard IAS 36 “Impairment of Assets” en de introductie van IFRS 3 “Business Combinations” voegen weinig verbeteringen toe op het gebied van waarderingsaspecten. De herzieningen betreffen het vereiste om meer toelichting van de waardering te verschaffen. Het management wordt geacht om de inschattingen van

toekomstgerichte kasstromen naar de redelijkheid opstellen. Alleen de concrete wijzigen voor de redelijkheid worden in de herziende richtlijn niet aangegeven.

Vervolgens komt de waarderingstechniek Discounted Cash Flow –methode aan de orde. Deze methode is de meest populaire methode om de waardering van een entiteit vast te stellen. Het belangrijkste is om naast de beheersing van de methode tevens kennis van het bedrijf, de activiteiten, de branche en algemene economische ontwikkelingen te verzamelen om het volledige beeld van de te waarderen entiteit te verkrijgen.

De positie van de controlerend accountant tijdens de assurance-opdrachten is transparanter geworden door de ingevoerde richtlijn ter zake van onafhankelijkheid. Tijdens de

jaarrekeningcontrole van waarderingaspecten in de verrichte impairment-toets, dient accountant het voorschriften van RAC 540 volgen. Uit de uitspraak van Bindenga (MAB 2004) is naar voren gekomen dat professional judgement van accountant naast de RAC 540 een noodzakelijk middel is om het resultaat van de waardering te kunnen beoordelen.

De verrichte impairment-toets welke uitgewerkt wordt in het praktische gedeelte van dit verslag geeft inzicht in het proces van de impairment-toets in de praktijk. Het meningsverschil tussen het management en de accountant is een evidente consequentie van het gebrek aan duidelijke waardebepalingen in regelgeving. Beide partijen hadden hun eigen mening over een wijze waarop de waarde van de deelnemingen zou moeten luiden. Dit heeft geleid tot de inschakeling van een externe financieel expert. De accountant heeft dit advies in zijn controlewerkzaamheden betrokken en hij is tot conclusie gekomen dat geen sprake is van duurzame waardevermindering. Concluderend kan worden gesteld dat duidelijke voorschriften voor de waardebepalingen niet voor handen zijn. De waardering volgens huidige verslaggeving voorschriften bevat subjectieve elementen. De interpretatiemogelijkheden zijn velerlei waardoor bij de betrokkene partijen meningsverschillen kunnen ontstaan.

(4)

Rijksuniversiteit Groningen 4 BDO CampsObers Accountants B.V.

Afkortingslijst

APM Arbitrage Pricing Method

CAPM Capital Asset Pricing Method

DCF-methode Discounted Cash Flow – methode

EBITDA Earnings Before Interest and Taxes Depreciation and Amortization

IAS International Accounting Standard

IASB International Accounting Standard Board IFRS International Financial Reporting Standard NIVRA Nederlands Instituut voor Registeraccountants NOPLAT Net Operating Profit Less Adjusted Taxes

NOvAA Nederlandse Orde van Accountants-administratieconsulenten

RAC Richtlijn voor Accountantscontrole

(5)

Rijksuniversiteit Groningen 5 BDO CampsObers Accountants B.V.

Bijlagenlijst

Bijlage 1 Structuur van de scriptie

Bijlage 2 Vrije Kasstroom en WACC, Hershey Foods Bijlage 3 Balans en resultatenrekening, Hershey Foods

Bijlage 4 Geïnvesteerd vermogen, Hershey Foods

Bijlage 5 NOPLAT, Hershey Foods

Bijlage 6 Vrije Kasstroom, Hershey Foods

Bijlage 7 Kenmerken van de drie deelnemingen

Bijlage 8 Prognoses van deelnemingen Innovations B.V. en DCF waardering

Bijlage 9 Omzetontwikkeling Agron B.V. en DCF waardering

Bijlage 10 DCF waardering deelnemingen door

accountant

Bijlage 11 DCF waardering deelnemingen door EY TAS Bijlage 12 Vragenlijst aanvang opdracht impairment-toets

(6)

Rijksuniversiteit Groningen 6 BDO CampsObers Accountants B.V.

Inhoudspagina

SAMENVATTING...3 AFKORTINGSLIJST...4 BIJLAGENLIJST...5 INHOUDSPAGINA...6 VOORWOORD ...9 1 INLEIDING...10 1.1 AANLEIDING...10

1.2 PROBLEEMSTELLING MET ONDERZOEKSVRAGEN...11

1.3 PROBLEEMSTELLING...12 1.3.1 ONDERZOEKSVRAGEN...12 1.4 WERKWIJZE...13 1.4.1 AFBAKENING...13 1.4.2 BEHANDELING ONDERZOEKSVRAGEN...14 1.4.3 DATAVERZAMELING EN -VERWERKING...16 1.4.4 STRUCTUUR...16

2 WAARDEVERMINDERING IN DE NEDERLANDSE VERSLAGGEVING ...19

2.1 WAT IS EEN BIJZONDERE WAARDEVERMINDERING?...19

2.2 HOE ZIT IMPAIRMENT-TOETS UIT?...19

2.3 BIJZONDERE WAARDEVERMINDERING IN WET 9TITEL 2BW...21

2.3.1 ART 2:387BW...21

2.4 RICHTLIJN VOOR DE JAARVERSLAGGEVING 121 ...22

2.4.1 TOEPASSINGSGEBIED...22

2.4.2 ONDERKENNEN BIJZONDERE WAARDEVERMINDERINGEN...22

2.4.3 BEPALEN REALISEERBARE WAARDE...23

2.4.4 VERANTWOORDEN EN TERUGNEMEN BIJZONDER WAARDEVERMINDERINGSVERLIES...25

2.4.5 KASSTROOMGENERERENDE EENHEID...25

2.5 CONCLUSIE...27

3 WAARDEVERMINDERING IN DE INTERNATIONALE VERSLAGGEVING ...29

3.1 IAS36“IMPAIRMENT OF ASSETS” ...29

3.1.1 IFRS3“BUSINESS COMBINATIONS” ...29

3.2 DE RECENTE VERANDERINGEN IN HET IAS36...29

(7)

Rijksuniversiteit Groningen 7 BDO CampsObers Accountants B.V.

4 WAARDEBEPALINGSMETHODE – DISCOUNTED CASH FLOW ...32

4.1 DE “ENTERPRISE-DCF MODEL” ...32

4.2 WAARDE VAN DE OPERATIONELE ACTIVITEITEN...33

4.2.1 WAARDE VAN HET VREEMDE VERMOGEN...34

4.2.2 WAARDE VAN EIGEN VERMOGEN...34

4.3 ANALYSE VAN HISTORISCHE PRESTATIE...34

4.3.1 HERRUBRICEREN VAN DE FINANCIËLE RAPPORTEN...34

4.3.2 GEÏNVESTEERD VERMOGEN...34

4.4 NOPLAT ...36

4.5 VRIJE KASSTROOM...36

4.5.1 KREDIETWAARDIGHEID EN LIQUIDITEIT...38

4.6 SCHATTEN VAN DE KAPITAALKOSTEN –WACC...38

4.6.1 FORMULE VOOR DE WACC ...39

4.7 ONTWIKKELING VAN DISCONTERINGSVOET...39

4.7.1 CAPITAL ASSET PRICING MODEL...40

4.8 VOORSPELLEN VAN DE PRESTATIE VAN DE ONDERNEMING...41

4.9 CALCULEREN EN INTERPRETEREN VAN DE RESULTATEN...41

4.10 CONCLUSIE...42

5 ACCOUNTANTSCONTROLE EN IMPAIRMENT- TOETS ...43

5.1 ONAFHANKELIJKHEID VAN DE ACCOUNTANT...43

5.2 RAC540 DE CONTROLE VAN SCHATTINGEN...43

5.2.1 CONTROLEWERKZAAMHEDEN...44

5.3 IMPAIRMENT-TOETS EN ACCOUNTANT...45

5.3.1 AANPAK VAN DE CONTROLE...45

5.4 CONCLUSIE...45

6 UITKOMSTEN EN ANALYSE VAN ONDERZOEK ...47

6.1 INNOVATIONS B.V.– ALGEMEEN OVERZICHT...47

6.2 DEELNEMINGEN VAN INNOVATIONS B.V...47

6.2.1 DEFINITIE EN WAARDERING DEELNEMING...47

6.3 INTRODUCTIE VAN AGRON B.V...49

6.4 BUSINESSPLAN AGRON B.V. ...50

6.4.1 MARKTONTWIKKELING...50

6.4.2 CONCURRENTIE...51

6.4.3 STRUCTUUR VAN AGRON B.V. ...51

6.5 FINANCIEEL PLAN EN ONDERBOUWING...51

6.5.1 DE OMZETPROGNOSE...51 6.5.2 FINANCIËLE HERSCHIKKING...52 6.5.3 INVESTERINGEN...52 6.5.4 FINANCIERING...52 6.6 IMPAIRMENT-TOETS...53 6.6.1 ACCOUNTANTSCONTROLE...53

6.6.2 WAARDERING DEELNEMINGEN DOOR ACCOUNTANT...54

6.6.3 MENINGSVERSCHIL...56

6.7 WAARDERING AGRON B.V. FINANCIEEL ADVISEUR...56

6.7.1 AANLEIDING...56

6.7.2 ALGEMENE INFORMATIES...56

(8)

Rijksuniversiteit Groningen 8 BDO CampsObers Accountants B.V.

6.7.4 UITKOMSTEN...58

6.8 AFRONDING ACCOUNTANTSCONTROLE EN IMPAIRMENT-TOETS...59

6.8.1 BEHANDELING VAN HET RESULTAAT...59

6.8.2 WERKZAAMHEDEN...59

6.8.3 ACCOUNTANTSOORDEEL...59

6.9 INTERVIEW MET CORPORATE FINANCE BDOB.V. ...60

7 CONCLUSIE...62

8 LITERATUURLIJST...64

(9)

Rijksuniversiteit Groningen 9 BDO CampsObers Accountants B.V.

Voorwoord

Voorwoord

Voor u ligt het verslag van de afstudeeropdracht welke plaatsvond tijdens mijn Afstudeeropdracht Accountancy vak als afrondend deel van het vierde jaar van de studie Accountancy & Controlling, Faculteit der Economische Wetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen. De opdracht en het verslag daarvan worden opgesteld volgens de voorschriften van Scriptiereglement

Accountancy & Controlling, aangegeven door de vakgroep Accountancy van de Rijksuniversiteit Groningen.

Deze afstudeeropdracht was mede mogelijk door de afstudeerstage bij accountantsfirma BDO CampsObers Accountants & Adviseurs B.V. in Groningen. Het onderwerp van het onderzoek was verstrekt in overleg met de opdrachtgever. Het was van belang voor mijn scriptie om gebruik te kunnen maken van de door BDO CampsObers Accountants & Adviseurs B.V. ter beschikking gestelde faciliteiten en informatiebronnen zodat ik mijn afstudeeropdracht probleemloos en volledig kon uitvoeren.

Hierbij wil ik graag de mensen danken die mij tijdens deze periode hebben geholpen. In eerste plaats wil ik mijn scriptiebegeleider, de heer Eric Hutten, bedanken voor zijn tijd en kritische inzicht om de scriptiestukken door te nemen. Met zijn beoordeling kon ik op tijd bijgestuurd worden. Speciale dank gaat verder uit naar mijn begeleider bij BDO, de heer Gerard van Delft. Niet alleen leerzame en praktische opmerkingen heeft hij mij gegeven maar ook was hij altijd bereid om mij aspecten met betrekking tot het onderzoek uiteen te zetten. Ook de collega’s van de afdeling Controlepraktijk wil ik hier voor hun steun bedanken.

Bovendien krijgen de heren Diederiek Eggink en Pieter –Jan Sterk van de BDO Corporate Finance in Utrecht mijn dank dat ze me hebben voorzien van interessante informaties over de Business Valuation aspecten.

Zonder de hulp van deze mensen had ik deze afstudeerscriptie niet zover kunnen krijgen als deze nu voor u ligt.

(10)

Rijksuniversiteit Groningen 10 BDO CampsObers Accountants B.V.

1

Inleiding

1.1 Aanleiding

De huidige externe verslaggeving is voornamelijk van financiële aard. Alle recente ontwikkelingen op dit gebied bevestigen deze waarneming (Bindenga 2003). Externe verslaggeving ontwikkelt zich in Angelsaksische richting, waar de nadruk op de kapitaalverschaffers wordt gelegd. Deze groep wil niet alleen betrouwbare informatie om zijn economische beslissingen op te nemen maar ook tijdige informatie. De huidige jaarrekening zal aan deze verwachtingen moeten

tegemoetkomen.

Aan de hand van deze ontwikkelingen wijzigt tevens de regelgeving in zake de financiële verslaggeving (Vergoossen 2004). Deze regelgeving evolueert steeds meer in een richting waarbij balansposten worden gewaardeerd tegen reële waarde (fair value accounting). Met andere woorden, volgens deze benadering worden de balansposten gewaardeerd tegen reële waarde in plaats van tegen historische kostprijs of nominale waarde. Op die manier (Wolters 2001) wordt er een realistisch inzicht van de balans en resultaten weergegeven waardoor een getrouw beeld van de jaarrekening van de financiële situatie van een onderneming wordt verkregen. Daarnaast wordt steeds meer en adequater informatie verwacht voor de

kapitaalverschaffers welke aan de hand van de verstrekte informaties hun beslissingen moeten nemen. Om die reden wordt nagestreefd om de posten tegen de marktwaarde in de jaarrekening te presenteren.

Op dit moment zijn er maar een paar aspecten in de Nederlandse financiële verslaggeving welke volgens de fair value methode gewaardeerd mogen worden. Waardevermindering van activa, of het in Engelse benaming “impairment of assets” wordt gebaseerd op de fair value methode om het bedrag van verlies te bepalen. In een systeem van waardering (Vergoossen 2004) tegen reële waarde is er geen sprake van systematische afschrijvingen, maar wordt periodiek getoetst of de boekwaarde ten minste gelijk is aan de zogenaamde realiseerbare waarde (impairment-test). Wanneer de boekwaarde hoger dan de realiseerbare waarde is, vindt ten laste van de winst- en verliesrekening afwaardering naar de lagere realiseerbare waarde plaats.

De waardevermindering van activa werd al van kracht in Nederland vanaf de jaarrekening 2001, conform de Richtlijn 121, “Bijzondere waardevermindering van vaste activa” welke door de Raad voor Jaarverslaggeving (RJ) wordt opgesteld. Daarnaast is deze richtlijn identiek aan International Accounting Standard 36 “Impairment of Assets” (IAS 36), ontworpen door de International

Accounting Standards Board (IASB).

Niettemin vanaf maart 2004 werd de International Financial Reporting Standard 3 (IFRS 3) onder de titel “Business Combinations”door IASB goedgekeurd. Inhoud van de nieuwe voorschriften zijn niet meer gelijk aan de richtlijnen welke zijn opgenomen in de RJ 121. De ingevoerde

herzieningen ten opzichte van de IAS 36 en RJ 121 betreffen het bepalen van bedrijfswaarde, frequentie van het uitvoeren van de impairment-toets, toelichting en de kwestie van de

terugneming van bijzonder waardevermindering.

Er is ook een discussie ontstaan tussen de deskundigen op het gebied van externe verslaggeving of de IFRS ook relevant is voor het MKB. De IFRS richt zich echter op de informatieverschaffing door beursgenoteerde ondernemingen aan “sophisticated” lezers van jaarrekeningen (van der Tas 2003). De IFRS standaarden worden steeds complexer en er lijkt zich een trend te ontwikkelen naar meer nadruk op reële waarden in plaats van kostprijzen, en naar meer toelichting naar een winst -en verliesrekening waarin alle waardeontwikkelingen worden

(11)

Rijksuniversiteit Groningen 11 BDO CampsObers Accountants B.V. de winst- en verliesrekening. Dit heeft meer volatiliteit van resultaten tot gevolg. Daar staat tegenover dat de financiële verslaggeving in het MKB zich met name richt op de eigenaar zelf en de financiers, vooral de banken. Bovendien zijn de activiteiten in financieel opzicht minder complex. In deze situatie ontstaat een logische drang om in de standaarden een onderscheid te maken tussen de richtlijnen die relevant zijn voor MKB en richtlijnen die met name relevant zijn voor de beursgenoteerde ondernemingen. Op dit moment wordt binnen IFRS geen onderscheid gemaakt naar de grootte van de onderneming, maar wel tussen beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde ondernemingen. Voor niet-niet-beursgenoteerde ondernemingen gelden enkele vrijstellingen. Zo hoeven deze ondernemingen geen gesegmenteerde informatie of tussentijdse berichten te verstrekken. Niettemin heeft de IASB het project “Financial reporting by small and medium-sized entities” opgestart om na te gaan welke verslaggevingeisen moeten gelden voor het MKB. De IASB heeft reeds besloten om geen enkele vrijstelling te geven op het terrein van grondslagen voor waardering en winstbepaling. Met andere woorden, vrijstellingen worden slechts gegeven op het terrein van presentatie en toelichting. Voor het vaststellen van de waarde in de impairment-toets betekent dit dat de MKB bedrijven de complexere IFRS richtlijnen zullen moeten toepassen (Tas 2003).

De ontwikkelingen in de regelgeving moeten in de praktijk nog opgevolgd gaan worden. Het management van ondernemingen wordt geconfronteerd met het toetsen van actuele waarde van de bedrijfsactiva en dus met de toepassing van de geldende voorschriften in verslaggeving. Verder krijgt de controlerende accountant te maken met de impairment-toets en hij/zij moet in staat zijn de controle hiervan uit te voeren. Vaak wordt tijdens de waardering een financiële deskundige ingeschakeld om een professioneel oordeel hierover te geven.

1.2 Probleemstelling met onderzoeksvragen

In dit verslag wordt de impairment-toets van financiële vaste activa aan de orde gesteld. In de eerste plaats wordt hier de probleemstelling en vraagstelling van dit onderzoek weergegeven. Om de probleemstelling te kunnen behandelen worden de onderzoeksvragen aangegeven. De onderzoeksvragen worden vervolgens samenhangend in een structuur geplaatst. De structuur welke in het verslag wordt toegepast zal het overzicht en de leesbaarheid van de tekst

waarborgen.

Het proces van impairment ondervindt in de praktijk, ondanks de al vrij gedetailleerde wetgeving, nogal wat moeilijkheden. Vooral als het gaat om het bepalen van de realiseerbare waarde blijkt het lastig te zijn omdat de veronderstellingen voor deze bepaling nog steeds van een subjectief karakter zijn (Vergoossen 2004). De subjectiviteit betreft de volgende aspecten:

• Inschatting van toekomstige kasstromen;

• Bepaling van de kasstroomgenererende eenheden;

• Toerekening van de toekomstige kasstromen aan deze eenheden;

• Vaststelling van de disconteringsvoet(en).

De uitkomsten van een impariment-toets kunnen in grote mate worden beïnvloed door kleine variaties in de gehanteerde veronderstellingen, schattingen en beslissingen ten aanzien van deze aspecten.

De aandacht wordt hier gelegd op de waarderingsvoorschriften, welke zich in de externe

verslaggevingrichtlijnen bevinden. In de praktijk schijnt het moeilijk te zijn een uniforme maat van waarderen te vinden. Elke betrokken partij, zowel de bedrijfsleiding als de accountant, kan met een andere interpretatie komen waardoor er meningsverschillen over het eindresultaat van de waardering ontstaan. De eisen voor de onderbouwing van de veronderstellingen zullen onder de richtlijnen moeten worden uiteengezet (Holterman 2004). Het lijkt alsof de waardebepalingen in de huidige voorschriften, op nationaal en international gebied, geen heldere aanwijzingen geven voor

(12)

Rijksuniversiteit Groningen 12 BDO CampsObers Accountants B.V. de basis waarop het cijfermateriaal gebaseerd moet zijn om tot een eenduidige toepassing van de impairment-toets te komen.

Het management van de onderneming is belast met de onderbouwing van hun standpunt ten aanzien van de omvang van het waardeverlies. Vervolgens tijdens de controle van de

jaarstukken, door de controlerend accountant, wordt de onderbouwing van het cijfermateriaal beoordeeld. Hoe zal het proces van de accountantscontrole op de opgestelde cijfers eruitzien? Want de jaarrekening wordt pas een betrouwbare bron van financiële informatie nadat de

accountantscontrole plaats heeft gevonden en de jaarrekening is voorzien van een door de extern accountant afgegeven verklaring. Dus welke controle werkzaamheden kan de accountant tijdens zijn werk verrichten om de zekerheid te verkrijgen dat het resultaat van impairment-toets redelijk is?

1.3 Probleemstelling De titel van dit verslag luidt:

Impairment-toets van financiële vaste activa in context van Nederlandse verslaggevingsregels en de internationale “IFRS”.

Centraal stelling van dit verslag luid:

Huidige verslaggevingsregels, Nederlandse en internationale, bevatten waarderingsvoorschriften welke de uitvoering van impairment-toets niet eenduidig maken.

De vraagstelling van dit verslag luid:

Maken de waarderingsvoorschriften in de huidige verslaggeving het mogelijk om een eenduidige uitvoering van impairment- toets uit te voeren?

Doelstelling:

Een beschouwing te geven van het proces van de impairment-toets in het kader van de huidige verslaggeving met bijzondere aandacht voor de waardebepalingen van financiële vaste activa.

1.3.1 Onderzoeksvragen

Om antwoord te kunnen geven op de vraagstelling zal ik gebruik maken van een aantal onderzoeksvragen. De onderzoeksvragen zullen thematisch in de bijbehorende hoofdstukken behandeld en beantwoord worden.

Onderzoeksvraag 1: Hoe wordt de waardevermindering van vaste activa in de Nederlandse wet en richtlijnen behandeld?

• Ontwikkeling van de Nederlandse richtlijn RJ 121;

• Definitie van impairment;

• Verwerking van het waardeverminderingverlies.

Onderzoeksvraag 2: Hoe ontwikkelt zich internationale verslaggevingvoorschriften (IFRS) ten aanzien van impairment?

• Ontwikkeling van de internationale verslaggevingregels IAS;

(13)

Rijksuniversiteit Groningen 13 BDO CampsObers Accountants B.V. Onderzoeksvraag 3: Hoe de DCF-methode in praktijk gebruikt wordt met betrekking tot de waardebepalingen?

• Weergave van de DCF-methode in Business Valuation opzichte;

• Bestudering van de variabelen van de methode.

Onderzoeksvraag 4: Hoe zal de controlerende accountant de impairment-toets en de waardebepalingen aanpakken?

• Onafhankelijkheids aspect;

• Werkzaamheden bij de controle van de schattingen (RAC 540);

• Accountant en impairment.

Onderzoeksvraag 5: Hoe verloopt de impairment-toets in de praktijk?

• Case-study:

o Aanwijzingen op impairment;

o Waarderingsbepalingen van de financiële vaste activa;

o De rol van de controlerende accountant.

o Interview met een financiële deskundige. 1.4 Werkwijze

1.4.1 Afbakening

In dit verslag wordt de verwerking van waardebepaling met betrekking tot de impairment-toets onder de loep genomen. In het theoretische gedeelde van dit verslag komen de huidige

voorschriften, ten aanzien van de uitvoering van de toets, aan de orde. De aandacht wordt gericht op de Nederlandse Richtlijn 121 en de internationale IAS 36. Het volledige proces van de

impairment-toets welke van toepassing is op de financiële vaste activa wordt weergegeven. In maart 2004 is IAS 36 herzien en deze aanpassingen zijn nog niet door Nederlandse Raad voor de Jaarverslaggeving in de richtlijn doorgevoerd. Daardoor ontstaat een verschil in verwerking van de impairment-toets tussen beide regelgevingen. Dit verslag zal geen vergelijking tussen de geldende richtlijnen op het nationale en internationale gebied weergeven. Wel zal in het verslag de recente ontwikkelingen in de internationale externe verslaggeving ten aanzien van de impairment-toets aan de orde komen.

Ten aanzien van de waarderingsvoorschriften die in de verslaggevingregels zijn opgenomen worden een aantal waarderingstechnieken toegelaten. In dit verslag wordt uitsluitend aandacht besteed aan de Discountend Cash Flow methode. Deze waarderingsmethode wordt uitgebreid weergegeven vanuit de Business Valuation specialisatie. Het opstellen van vrije kasstromen en het samenstellen van disconteringsvoet, welke de centrale componenten van de DCF- methode voorstellen, komen hier tot uitdrukking.Tevens wordt de aandacht aan DCF- methode

geschonken aangezien deze methode de meeste populaire methode in de waarderingspraktijk blijkt te zijn. Bovendien wordt DCF-methode ook gehanteerd in de waardering tijdens impairment-toets welke in het praktisch onderzoek van dit verslag aan orde komt. Enig theoretisch inzicht in deze elementen en werking is dus noodzakelijk.

Problematiek van de waardebepaling van de impairment-test bij goodwill wordt in dit verslag niet behandeld. Ongeacht het feit dat in de internationale ontwikkelingen ten aanzien van goodwill enkele veranderingen zijn doorgevoerd welke in dit verslag worden genoemd. De aandacht wordt in dit verslag slechts op de financiële vaste activa gericht.

In de vraagstelling van dit verslag komt de term, “eenduidige uitvoering van de impairment-toets”, naar voren welke enige toelichting vereist. Eenduidige uitvoering zal niets anders betekenen dan het interpreteren van een aantal voorschriften in het kader van de impairment-toets en daardoor

(14)

Rijksuniversiteit Groningen 14 BDO CampsObers Accountants B.V. tot een ongeveer gelijk resultaat komen door alle betrokkene. De slotopmerkingen in het artikel van Holterman (2004) wijzen erop dat er subjectieve elementen in de impairment-toets aan te merken zijn. Er is dus geen begrenzing aanwezig met bettrekking tot de elementen welke in waardering meegenomen mogen worden. Hierdoor werkt deze situatie het “meten met verschillende maten” in de hand.

Om de bepalingen vanuit de verslaggeving invalshoek te kunnen confronteren met de gangbare waarderingbepalingen in de praktijk zal een case met reële impairment-toets aan de orde komen. In dit gedeelte ga ik dus de praktijk aan de theorie toetsen. In de case wordt een Nederlandse middelkleine onderneming behandeld waarin een noodzaak tot de impairment-toets heeft plaatsgevonden. De keuze van een huishouding was door de opdrachtgever van dit onderzoek aangereikt. Gezien het feit dat de opdrachtgever een auditing firma is die controles in de midden- en kleine sector uitvoert, zal case-study van een huishouding uit deze sector worden behandeld. In het kader van de voorschriften in Richtlijn 121 is het van belang om de kleinste

kasstroomgenererende eenheid aan te merken. In dit geval wordt een onderneming als een kleinst kasstroomgenererende eenheid behandeld. Verder worden werkzaamheden van betrokken partijen zoals het management die de impairment-toets heeft uitgevoerd, de controlerende accountant en de ingeschakelde financiële deskundige vanuit de Business Valuation vakgebied besproken. Kortom de uitgevoerde impairment-toets in praktijk zal in dit gedeelte beschreven worden.

1.4.2 Behandeling onderzoeksvragen

De onderzoeksvragen zoals deze in paragraaf 2.3.1 zijn genoemd, zullen hier behandeld worden. Met behulp van deze vragen zullen de antwoorden gegeven worden welke daarna gaan als de oplossing voor de bovengestelde probleemstelling toedienen. Door gestructureerd de deelvragen te beantwoorden zal een helder en duidelijk beeld gevormd worden van de huidige situatie met betrekking tot de impairment-toets.

Onderzoeksvraag 1: Hoe wordt de waardevermindering van vaste activa in de Nederlandse wet en richtlijnen behandeld?

De geldende Richtlijn 121 in Nederland welke voor bedrijven van toepassing is om hun financiële verantwoording af te leggen, zullen onder de loep genomen worden. In het eerste gedeelte komt de wet aan de orde. Verder wordt de volledige uitwerking van het hele proces van de

waardevermindering van de vaste activa behandeld welke in beeld komt bij Richtlijn 121. Deze uitwerking zal in hoofdstuk 2 aan orde komen.

Bron:

• Art. 2:387, BW;

• RJ 121 “Bijzondere waardeverminderingen van vaste activa”.

Onderzoeksvraag 2: Hoe ontwikkelt zich internationale verslaggevingvoorschriften (IFRS) ten aanzien van impairment?

Tijdens het schrijven van dit verslag gelden de IFRS voorschriften al voor alle beursgenoteerde bedrijven in de lidstaten van de Europese Unie. Het doel van het IASB is te komen tot één uniform stelsel van verslaggeving. In de opstelling van de IFRS is een veronderstelling om te dienen als een internationale en erkende standaard. Naar verwachting zullen de internationale standaarden de nationale voorschriften voor groot en internationale organisaties vervangen. Daarom zal in hoofdstuk 3 aandacht geschonken worden aan de recente ontwikkeling in de standaard. Bron:

(15)

Rijksuniversiteit Groningen 15 BDO CampsObers Accountants B.V.

• IFRS 3 “Business Combinations”.

Onderzoeksvraag 3: Hoe de DCF-methodiek in praktijk gebruikt wordt met betrekking tot de waardebepalingen?

In dit gedeelte zal ik het antwoord op de vraag formulieren aan de hand van analyse van een waarderingsmethode. Deze methode, onder de naam Discounted Cash Flow methode (DCF), wordt als één van een aantal beschikbare methoden tijdens de impairment-toets toegepast. Het inzicht in het cijfermateriaal voor het berekenen van de waarde van een onderneming aan de hand van de DCF-methode zal aan de orde komen. De aandacht wordt vooral gericht op de manier waarop het cijfermateriaal onderbouwd wordt. Dit inzicht in de waarderingsaspecten, welke wordt behandeld in hoofdstuk 4, zal een belangrijke toevoeging zijn om de probleemstelling te kunnen benaderen.

Bron:

• Copeland T., Koller T., Murrin J., Valuation, Measuring and Managing the Value of Companies;

Bernard V.L., Healy P.M., Palepu K.G., Business Analysis & Valuation.

Onderzoeksvraag 4: Hoe zal de controlerende accountant de impairment-toets en de waardebepalingen aanpakken?

Welke positie zal de controlerende accountant moeten innemen? Het aspect onafhankelijkheid zal in hoofdstuk 5 besproken worden. Daarnaast wordt de inhoud van Richtlijn voor

Accountantscontrolecontrole 540 weergegeven. Deze Richtlijn schrijft over de

controlewerkzaamheden van het cijfermateriaal van schattingen voor. Verder kan de accountant tijdens de controle van de jaarrekening aanwijzingen voor de waardevermindering aantreffen. Wat zal de accountant vervolgens moeten doen om het management te overtuigen dat de noodzaak voor een impairment-toets aanwezig is? Welke problemen kan de accountant in zijn/haar controlewerkzaamheden mede door impairment tegenkomen?

Bron:

A.J. Bindenga, (2003) Functie en taak van de accountant, Handboek Accountancy;

• RAC 540;

• A.J. Bindenga, (2004) De controlerende accountant en impairment, MAB; Onderzoeksvraag 5: Hoe verloopt de impairment-toets in de praktijk?

Het management van een onderneming wordt belast om jaarlijks na te gaan of de aanwijzingen voor impairment zich voordoen. Vervolgens komt de controlerende accountant welke nagaat of er inderdaad sprake is van een waardevermindering. Indien er sprake is van impairment zal de accountant de controle op de juistheid en volledigheid van het cijfermateriaal moeten nagaan. Het klinkt redelijk goed in de verslaggevingtheorie maar hoe is het eigenlijk in de praktijk? Aan de hand van deze onderzoeksvraag zal ik in hoofdstuk 5 proberen tot een antwoord te komen. De gepresenteerde case zal inzicht geven op het aspect van het proces van de impairment-toets en de gangbare opvattingen over waarderingsaspecten in de praktijk.

(16)

Rijksuniversiteit Groningen 16 BDO CampsObers Accountants B.V. Bron:

• Klant dossier;

• Interviews met financiële deskundige en controlerende accountant;

• Externe informaties: Internet pagina van het bedrijf van de case-study.

1.4.3 Dataverzameling en -verwerking

Volgens Baarda en De Goede (1997) bestaan er drie methoden om onderzoeksgegevens te verzamelen: het gebruik van bestaande gegevens, interviewen en observeren. Het gebruik van bovenstaande gegevens, ook wel deskresearch genoemd, is de meest makkelijke en voordeligste manier van gegevensverzameling. Als de benodigde gegevens niet voorhanden zijn, zal er gebruik moeten worden gemaakt van de methoden interviewen en/of observeren. Wanneer het gaat om kennis of een mening, is interviewen de aangewezen methode van

gegevensverzameling. Een interview kan mondeling plaatshebben, maar ook schriftelijk in de vorm van een enquête. De derde genoemde manier is observeren. Observeren is de beste methode om gegevens aangaande gedrag te verzamelen.

Voor dit onderzoek zal in eerste instantie gebruikt worden gemaakt van bestaande gegevens die beschikbaar zijn in literatuur, artikelen en documenten (BDO klantdossier). Voor het verzamelen van de literatuur is de catalogus van de Rijksuniversiteit Groningen geraadpleegd en is gebruik gemaakt van literatuur uit deze collectie. De artikelen zijn afkomstig uit diverse vaktijdschriften op het gebied van accountancy, financial accounting en management accounting. De in het

onderzoek gebruikte klantdossier is afkomstig van BDO CampsObers Accountants B.V., beschikbaar gesteld door mijn scriptiebegeleider bij BDO CampsObers Accountants B.V. Vanwege de bescherming van de klantgegevens worden financiële informaties afkomstig uit het klantdossier aangepast en zijn de namen gewijzigd.

De tweede methode van informatieverzameling die van toepassing is op dit onderzoek, is het houden van interviews. Er worden twee groepen van deskundigheden gevraagd om een beeld te geven over zijn werkzaamheden voor de impairment-toets.

De verwerking van de uitkomsten van het onderzoek worden in beschrijvende manier in dit verslag geanalyseerd. Hier wordt gekozen voor een beschrijvende case-study methode. De beschrijvende case-study methode houdt in dat er zoveel mogelijk dimensies van een object of proces in beeld worden gebracht. Deze methode maakt het mogelijk om diepgaande bestudering van eigenschappen en karakteristieken van het te bestuderen object uit te voeren (Yin 1994). Gezien de doelstelling van het onderzoek en de geformuleerde vraagstelling met zijn

onderliggende problematiek van de impairment-toets wordt in dit geval de beschrijvende case-study als een geschikte onderzoeksmethode geacht.

Dit onderzoek is zowel op de theorie als de praktijk gericht. In het theoretisch onderzoek ga ik me oriënteren op het probleem en het vervolgens in kaart te brengen. Het verrichte

literatuuronderzoek dient als een ondersteunend geheel waar de analyse van dit onderzoek op gebaseerd is. Niet alleen het proces van de impairment-toets wordt bestudeerd maar ook andere onderliggende aspecten welke met dit proces samenhangen.

1.4.4 Structuur

Eerder in dit hoofdstuk worden naast de doel- en vraagstelling een aantal deelvragen opgesteld. Het doel van de opgestelde onderzoeksvragen is dat ze als een hulpmiddel kunnen dienen om het treffende antwoord van de vraagstelling te kunnen verkrijgen. De samenhang tussen de verschillende deelvragen gaan er voor zorgen dat het verslag een duidelijke en

(17)

Rijksuniversiteit Groningen 17 BDO CampsObers Accountants B.V. Aan de hand van de aangebrachte structuur zullen de onderzoeksontwerpen logisch met elkaar verbonden worden zodat de vraagstelling optimaal behandeld gaat worden. In dit verslag wordt voor een structuur gekozen waarbij eerst een breed literatuur onderzoek naar impairment en waardebepalingen wordt verricht. Deze beschouwing omvat de Nederlandse en internationale bepalingen in externe verslaggeving. Daarnaast vindt de focus op waardebepaling vanuit de financiering invalshoek plaats. Als laatste onderdeel van de literatuur onderzoek komt de accountantscontrole van de impairment-toets, welke verankerd in RAC 540 is, aan orde. Vervolgens zal een praktisch onderzoek naar de resultaten van dit onderzoek gepresenteerd worden. Het doel van dit praktische gedeelte is inzicht te krijgen over de gangbare opvattingen over de waardestukken van de impairment-toets in de reële situatie. Hier zullen de bevindingen en de bestudering daarvan aan de orde komen. Tenslotte in het laatste gedeelte van de structuur komen de conclusies aan bod. Op deze manier zal het verslag aan overzicht winnen. Hieronder wordt de structuur van dit verslag kort toegelicht, schematisch is de opbouw in de bijlage 1 afgebeeld.

Als eerste gedeelte van de structuur wordt de introductie van de externe verslaggeving beschreven. Hier worden de belangrijkste tendensen en ontwikkelingen van de verslaggeving aangegeven. De probleemstelling met onderzoeksvragen zullen hier weergegeven worden (hoofdstuk 1).

Vervolgens zal in hoofdstuk 2 de aandacht voor de impairment-toets in de Nederlandse richtlijn 121 uitvoerig besproken worden. Een onmisbaar gedeelte om indruk te kunnen krijgen over de opvattingen en definities ten aanzien van het waardevermindering en methodiek welke

gebruikelijk is in Nederland.

Tegelijkertijd komen in het volgende hoofdstuk de internationale gebeurtenissen op het gebied van de externe verslaggeving aan de orde. Omdat de internationale externe verslaggeving langzaam de nationale richtlijnen zal vervangen, wordt het van doorslaggevend belang deze ontwikkelingen te presenteren. Samen met de Nederlandse richtlijnen gelden deze in dit verslag als de referentiebron voor de uitvoering van de impairment-toets.

In het volgende hoofdstuk zal de waarderingstechniek aan de orde komen. Omdat de theorie van impairment-toets al bekend is na de twee hoofdstukken is er tijd voor het inzicht in de werking van de waarderingsmethode, in dit geval de Discounted Cash Flow methode. Aan de hand van de literatuur zal de waarderingstechniek nader toegelicht worden. De bestudering van de onderdelen van de toegepaste techniek zal een bijdrage aan het overzicht van de gebruikte gegevens voor berekeningen geven. Tevens is de DCF-methode in de corporate-finance een van de meest gebruikte technieken om de contante waarde van de kasstromen te bepalen.

Ten slotte gaat het literatuuronderzoek in hoofdstuk 5 in op het aspect van de controle van de impairment-toets. De werkzaamheden van de controlerende accountant zullen hier worden behandeld. De controle werkzaamheden ten aanzien van impairment zal hier van belang zijn. Vooral de schattingen en toekomstgerichte gegevens zijn moeilijk om te controleren. De houding van de accountant tijdens de impairment-toets en zijn controlewerkzaamheden worden in dit hoofdstuk beschreven. Dit hoofdstuk kan als een afrondend gedeelte van de theoretische beschouwing van de impairment-toets gezien worden.

In het praktische deel van dit verslag zal het proces van de impairment-toets beschreven worden. Eerst wordt een korte introductie over de karakteristieken van het bedrijf gegeven, waarin de toegepaste impairment-toets plaatsvond. Het businessplan en de opgestelde prognoses door de bestuursleden van de onderneming komen aan bod welke door de accountant tijdens de controle van de jaarrekening onder de loep worden genomen. Daarnaast wordt aandacht besteden aan aanwijzingen voor de impairment-toets welke de accountant heeft geconstateerd en zijn

(18)

Rijksuniversiteit Groningen 18 BDO CampsObers Accountants B.V. werkzaamheden in het kader van impairment-toets. De uitgebrachte waardering door de

deskundige partij die voor de impairment-toets wordt ingeschakeld zal uitgebreid weergegeven worden en deze wordt vervolgens door het stellige oordeel van de accountant gevolgd. In de sluitende paragraaf komt de financiële deskundige aan het woord over zijn werkzaamheden tijdens de impairment-toets.

(19)

Rijksuniversiteit Groningen 19 BDO CampsObers Accountants B.V.

2

Waardevermindering in de Nederlandse verslaggeving

In dit hoofdstuk komt de Nederlandse wetgeving en richtlijn ten aanzien van verwerking van impairment van financiële vaste activa aan orde. Er worden definities van waardebegrippen uitgelegd. Kortom een inhoud van de art. 2:387 BW en Richtlijn 121 zal uitvoering weergegeven worden.

2.1 Wat is een bijzondere waardevermindering?

Niet alleen de waardeverminderingen van de boekwaarden van activa kunnen op de

systematische manier plaatsvinden maar kunnen zich ook de bijzondere waardeverminderingen voordoen. Een bijzondere waardevermindering doet zich voor wanneer de boekwaarde hoger is dan de realiseerbare waarde. Verder een bijzondere waardevermindering is het bedrag waarmee de boekwaarde de realiseerbare waarde overschrijdt.

Het zal handig zijn om voordat de behandeling van de problematiek van impairment begint, een aantal definities uiteen te zetten. Hieronder bevinden zich belangrijke definities van termen welke in dit hoofdstuk gebruikt zullen worden, zoals:

Realiseerbare waarde – is de hoogste van de opbrengstwaarde en de bedrijfswaarde; Bedrijfswaarde – is de contante waarde van geschatte toekomstige kasstromen die naar verwachting zullen voortvloeien uit het voortgezette gebruik van een actief en uit zijn vervreemding aan het einde van zijn gebruiksduur;

Opbrengstwaarde – is het bedrag dat kan worden verkregen uit de verkoop van een actief in een zakelijke, objectieve transactie tussen goed ingelichte onafhankelijke partijen waartussen

wilsoverstemming bestaat, na aftrek van de vervreemdingskosten; Kas – in kasstroom is opgevat als geldmiddelen;

Kasstroomgenererende eenheid – is de kleinst identificeerbare groep van activa die

kasstromen genereert bij voortgezet gebruik en die in grote mate onafhankelijk is van kasstromen van andere activa of groepen van activa;

Algemene bedrijfsactiva – zijn activa anders dan goodwill die bijdragen aan de toekomstige kasstromen.

2.2 Hoe zit impairment-toets uit?

Impairment-toets is een proces welke wordt uitgevoerd om na te gaan of de boekwaarde van een bepaalde actief hoger blijkt te zijn dat zijn realiseerbare waarde.

In figuur 2.1 wordt schematisch impairment-toets afgebeeld. De omschrijving van de afgebeelde toets geschiedt hierna.

(20)

Rijksuniversiteit Groningen 20 BDO CampsObers Accountants B.V.

Figuur 2.1 Schematische weergave van impairment-toets (Impairment review for tangible fixed assets.). Bron: Hoogendoorn, Klaassen, Krens

Compare with PV Is there an indication of impairment? Does management wish to write the balance down to NRV? Is carrying value of unit<= PV? There is no impairment Recognize impairment as required

Does the balance have a reliable NRV? Is carrying value<= NRV Review is complete Start YES YES YES YES NO NO NO NO NO YES

(21)

Rijksuniversiteit Groningen 21 BDO CampsObers Accountants B.V. In het bovenste schema van impairment-toets, afgebeeld in figuur 2.1 kunnen volgende stappen onderscheid worden:

Stap 1: Zijn er aanwijzingen voor impairment-toets? – Indien er aanwijzingen aanwezig zijn zal de volgende stap, stap 2 van impairment-toets aan de orde komen. Als er geen sprake is van

aanwijzingen van waardevermindering zal de toets van impairment beëindigen;

Stap 2: Is de opbrengst waarde redelijk te bepalen? – Indien dit het geval is, dan wordt een vergelijking gemaakt met geldende boekwaarde (carrying value) van het actief. Indien de boekwaarde lager is dan de opbrengst waarde kan de toets beëindigd worden.

Indien er sprake is van de opbrengst waarde welke niet in aanmerking kan komen, wordt de bedrijfswaarde bepaald. De verdere uitwerking van deze situatie is gelijk aan die van stap 4. Stap 3: Indien er sprake is van een boekwaarde die hoger is dan de opbrengst waarde, zal het management moeten nagaan of het actief voor deze opbrengst waarde afgewaardeerd zal worden. Als dit het geval is, dan geschied de afwaardering en het desbetreffende waardeverlies wordt verantwoord. Tevens wordt de toets afgerond.

Stap 4: Als de opbrengst waarde niet direct bepaald kan worden omdat er bijvoorbeeld geen actieve markt beschikbaar is dan wordt een bedrijfswaarde (present value) vastgesteld. De realiseerbare waarde wordt vervolgens met de boekwaarde vergeleken.

Indien de boekwaarde lager is dan de bedrijfswaarde zal geen afwaardering plaatsvinden. Als de boekwaarde toch hoger ligt dan de bedrijfswaarde wordt de afwaardering gehanteerd en het waardeverlies wordt aangegeven. Daarmee wordt de toets beëindigd.

2.3 Bijzondere waardevermindering in wet 9 Titel 2BW

2.3.1 Art 2: 387 BW

De belangrijkste wettelijke bepalingen met betrekking tot de waardevermindering van vaste activa zijn te vinden in art. 2:387 BW. In art. 2: 387 lid 4 BW stelt dat met waardeverminderingen van de materiele vaste activa rekening dient te worden gehouden indien deze naar verwachting

duurzaam zijn. Echter maakt de wet een verschil in bepalingen ten aanzien van de financiële vaste activa. In de wet is het volgende opgenomen:

“Bij de waardering van de vaste activa wordt rekening gehouden met een vermindering van hun waarde, indien deze naar verwachting duurzaam is. Bij de waardering van financiële vaste activa mag in ieder geval met op balansdatum opgetreden waardevermindering rekening worden gehouden”.

Bij financiële vaste activa mag dus ook een waardevermindering worden verantwoord die niet duurzaam van aard is.

Verder wordt in art. 2:387 lid 5 de terugnemingen van reeds opgetreden waardeverminderingen behandeld. In dit lid vermeld wet het volgende:

“De afboeking overeenkomstig de voorgaande leden wordt, voor zover zij niet krachtens artikel 390 lid 3 aan de herwaarderingsreserve wordt onttrokken, ten laste van de winst- en

verliesrekening gebracht. De afboeking wordt ongedaan gemaakt, zodra de waardering heeft opgehouden te bestaan. De afboekingen ingevolge lid 3 en die ingevolge lid 4, alsmede de terugnemingen, worden afzonderlijk in de winst- en verliesrekening of in de toelichting opgenomen.”

(22)

Rijksuniversiteit Groningen 22 BDO CampsObers Accountants B.V. 2.4 Richtlijn voor de Jaarverslaggeving 121

RJ 121 “Bijzondere waardeverminderingen van vaste activa” geeft een nader uitwerking van impairment van vaste activa. Deze richtlijn is identiek aan IAS 36, “Impairment of Assets” van de International Accounting Standards Board. De Richtlijn 121 is van kracht voor jaarrekeningen die aanvangen op of na 1 januari 2001. In algemeen de status van de Richtlijnen voor de

Jaarverslaggeving is aanzienlijk ongeacht het feit dat de richtlijnen dragen de aanvullende rol naast de wetgeving in zake de extern financiële verslaggeving in Nederland.

2.4.1 Toepassingsgebied

De bepalingen van deze richtlijnen hebben bettrekking op zowel vaste activa die gewaardeerd worden tegen verkrijgings- of vervaardigingsprijs als op vaste activa die gewaardeerd worden tegen actuele waarde of netto-vermogenswaarde. Indien de activa op actuele waarde zijn

gewaardeerd, kunnen zich verschillen voordoen tussen de realiseerbare waarde van een actief en de actuele waarde. Als de opbrengstwaarde wordt gebruikt als basis voor de bepaling van de actuele waarde kan een dergelijk verschil alleen ontstaan als gevolg van de (additionele) kosten van opruiming. Indien voor de bepaling van de actuele waarde van een actief een andere grondslag dan opbrengstwaarde is gehanteerd kunnen zich zowel positieve als negatieve verschillen ten opzichte van de realiseerbare waarde van het actief voordoen.

De bepalingen van RJ 121 moeten worden toegepast op de meeste activa in de jaarrekening. RJ 121 is niet van toepassing op:

• Financiële activa waarop RJ 290 “Financiële Instrumenten” van toepassing is;

• Activa uit hoofde van personeelsbeloningen;

• Latente belastingvorderingen.

Deze richtlijn is ook van toepassing op financiële vaste activa, waaronder deelnemingen waarop invloed van betekenis wordt uitgeoefend.

2.4.2 Onderkennen bijzondere waardeverminderingen

Op grond van RJ 121 moet een onderneming op iedere balansdatum beoordelen of er aanwijzingen zijn dat een actief aan een bijzondere waardevermindering onderhevig kan zijn. Daarbij moet de onderneming een aantal externe en interne indicaties betrekken. RJ 121 noemt de volgende externe indicaties:

• De marktwaarde van het actief is aanzienlijk sneller gedaald dan uit het verloop van de tijd of uit normaal gebruik van het actief zou voortvloeien;

• In de marktomstandigheden of in de omgevingsfactoren van de onderneming hebben zich belangrijke wijzingen met een nadelig effect voorgedaan of zullen zich in de nabije toekomst voordoen;

• Marktrentes of andere markt rentabiliteitseisen op investeringen zijn gestegen met invloed op de disconteringsvoet en daarmee de realiseerbare waarde;

• De boekwaarde van de onderneming is hoger dan haar marktwaarde. Daarnaast noemt RJ 121de volgende interne indicaties:

• Er zijn aanwijzingen van economische veroudering of beschadiging van het actief;

• In het gebruik van het actief hebben zich belangrijke wijzingen met een nadelig effect voor de onderneming voorgedaan of zullen zich in de nabije toekomst voordoen, waaronder het beëindigen of reorganiseren van het bedrijfsonderdeel waartoe het actief behoort of het vervroegd afstoten van het actief;

(23)

Rijksuniversiteit Groningen 23 BDO CampsObers Accountants B.V.

• Er zijn aanwijzingen dat de economische prestaties van het actief beduidend minder zijn of zullen zijn dan verwacht.

Verder in het geval van stijging van de marktrentes of andere markt rentabiliteitseisen op investeringen, hoeft de rechtspersoon de realiseerbare waarde van een actief niet te bepalen indien:

• De disconteringsvoet die wordt gebruikt bij het bepalen van de bedrijfswaarde naar verwachting wordt niet door de stijging beïnvloed;

• De disconteringsvoet die wordt gebruikt bij het bepalen van de bedrijfswaarde naar verwachting wel wordt beïnvloed door de stijging, maar de eerdere gevoeligheidsanalyses van de realiseerbare waarde aantonen dat: een materiele daling van de realiseerbare waarde niet te verwachten is omdat de toekomstige kasstromen eveneens zullen toenemen;

• De afname van de realiseerbare waarde naar verwachting niet zal leiden tot een materiele bijzondere waardevermindering.

Bovendien kan een indicatie dat een actief aan een bijzondere waardevermindering onderhevig is erop wijzen dat de resterende economische levensduur, de afschrijvingsmethode of de

restwaarde moet worden herzien zonder dat er tevens een bijzonder waardeverminderingsverlies wordt verantwoord.

2.4.3 Bepalen realiseerbare waarde

Zoals eerder gezegd, moet van actief de realiseerbare waarde bepaald worden indien er aanwijzingen zijn voor een bijzondere waardevermindering. Dat is ook het geval wanneer op grond van de regelgeving verplicht moet worden getoetst of er sprake is van een bijzondere waardevermindering zonder dat er aanwijzingen in die richting bestaan.

Indien de opbrengstwaarde niet op betrouwbare wijze kan worden vastgesteld, zal de

realiseerbare waarde gelijk zijn aan de bedrijfswaarde. Bij een voorgenomen afstoting van het actief zal de realiseerbare waarde doorgaans gelijk zijn aan de opbrengstwaarde en behoeft geen gedetailleerde berekening van de bedrijfswaarde te worden gemaakt.

2.4.3.1 Opbrengstwaarde

Indicaties voor de opbrengstwaarde van een actief zijn achtereenvolgens:

• De prijs vastgelegd in een bindende verkoopovereenkomst tussen terzake goed

geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde onafhankelijke partijen, gecorrigeerd voor de bijkomende kosten die direct aan het afstoten van het actief zijn toe te rekenen;

• Als een dergelijke overeenkomst niet bestaat maar het actief wordt verhandeld op een actieve markt: de marktprijs verminderd met de kosten van het afstoten;

• Als er geen actuele biedprijs beschikbaar is kan de prijs van meest recente transactie als basis dienen, ervan uitgaande dat er geen belangrijke wijzingen in de economische omstandigheden zijn opgetreden;

• Als er geen bindende verkoopovereenkomst is en er geen actieve markt voor het bestaat: de best beschikbare informatie omtrent het bedrag dat een onderneming zou kunnen krijgen onder aftrek van de kosten van het afstoten. Bij de bepaling van dit bedrag wordt

kennisgenomen van de uitkomsten van recente transacties in vergelijkbare activa binnen dezelfde branche.

Voorbeelden van kosten van afstoting zijn juridische kosten, kosten van verhuizing en direct toe te rekenen extra kosten om het actief verkoopklaar te maken.

(24)

Rijksuniversiteit Groningen 24 BDO CampsObers Accountants B.V. 2.4.3.2 Bedrijfswaarde

De bedrijfswaarde van het actief is de huidige waarde van de verwachte toekomstige kasstromen die voortvloeien uit het gebruik gedurende de resterende economische levensduur van dat actief en uit het afstoten ervan aan het einde van de economische levensduur. Het bepalen van de bedrijfswaarde omvat de volgende stappen:

• Het schatten van de toekomstige ingaande en uitgaande kasstromen bij voortgezet gebruik en bij afstoting van het actief;

• Het vaststellen van de disconteringsvoet en de toepassing daarvan op de toekomstige kasstromen.

RJ 121 bepaald dat bij het meten van de bedrijfswaarde in acht moet genomen worden de volgende:

• Kasstroomprognoses moeten worden gebaseerd op redelijke en onderbouwde

veronderstellingen die de beste schatting van de ondernemingsleiding weerspiegelen van de economische omstandigheden die zullen gelden gedurende de resterende economische levensduur van het actief. Hierbij moet relatief groot gewicht worden toegekend aan externe informatie;

• Kasstroomprognoses moeten worden gebaseerd op de meest recente, door de

ondernemingsleiding goedgekeurde budgetten. Prognoses gebaseerd op deze budgetten bestrijken een periode van maximaal vijf jaar, behalve wanneer een langere periode kan worden gerechtvaardigd;

• Kasstroomprognoses na de periode die is begrepen in de meest recente budgetten moeten worden geschat door middel van extrapolatie gebruikmakend van een vast of dalend

groeicijfer voor latere jaren, tenzij een toenemende groei kan doorgaans echter niet hoger zijn dan de gemiddelde groeivoet op lange termijn voor de producten, de bedrijfstak, het land of de landen waarin de onderneming actief is, of de markt waarin het actief wordt gebruikt. De schatting van de nettokasstroom bij het afstoten van het actief aan het einde van zijn

economische levensduur is het bedrag dat de onderneming verwacht te ontvangen of te betalen in een zakelijke relatie tussen onafhankelijke, terzake kundige partijen na aftrek van de te verwachten kosten van het afstoten .

RJ 121 bepaald ten aanzien van de disconteringsvoet dat die voor belasting dient te zijn en dat die zowel de actuele marktrente als de specifieke risico’s met bettrekking tot het actief

weerspiegelt. Om dubbeltelingen te voorkomen mogen risico’s waarmee reeds bij de bepaling van de toekomstige kasstromen rekening is gehouden niet in de disconteringsvoet worden opgenomen . De aldus bepaalde disconteringsvoet is vergelijkbaar met de rendementseis die investeerders zouden stellen indien zij een investering overwegen die voor wat betreft omvang van de kasstroom, tijd en risico vergelijkbaar is.

De bepaling van een dergelijke disconteringsvoet is niet eenvoudig. Zoveel mogelijk moet de onderneming zich baseren op percentages gebruikt bij actuele markttransacties. Voor het geval de markt echter geen specifieke disconteringsvoet voor het actief kent, geeft RJ 121 alternatieve methoden om de disconteringsvoet te bepalen. Het doel is zo goed mogelijk een marktwaardering te bepalen van:

• De tijdswaarde van het geld voor de periode tot aan het einde van de economische levensduur van het actief; en

(25)

Rijksuniversiteit Groningen 25 BDO CampsObers Accountants B.V. De RJ noemt de volgende disconteringsvoeten die daarbij als uitgangspunt kunnen worden genomen:

• De gewogen gemiddelde vermogenskosten van de onderneming;

• De marginale rentevoet van de onderneming;

• Andere marktrentes.

Deze disconteringsvoeten worden zodanig aangepast, dat de specifiek met de geprojecteerde kasstromen verbonden risico’s daarin zijn geïncorporeerd en dat de risico’s die niet relevant zijn worden uitgesloten. Hierbij wordt onder meer gekeken naar landenrisico’s, valutarisico’s en prijsrisico’s.

Normaliter zal een enkele disconteringsvoet worden gebruikt voor het schatten van de bedrijfswaarde. Wanneer de bedrijfswaarde echter gevoelig is voor verschillen in risico voor verschillende perioden of voor de rentestructuur, worden meer disconteringsvoeten gebruikt.

2.4.4 Verantwoorden en terugnemen bijzonder waardeverminderingsverlies

Als er sprake is van een bijzondere waardevermindering, dat wil zeggen de realiseerbare waarde van een actief is lager dan de boekwaarde, moet de boekwaarde worden verlaagd tot de

realiseerbare waarde. Dit verlies moet als last in de winst- en verliesrekening worden

verantwoord, tenzij het actief wordt gewaardeerd tegen actuele waarde. Is dat laatste het geval dan dient een bijzonder waardeverminderingsverlies in principe te worden behandeld als een afname van de herwaarderingsreserve die betrekking heeft op het betrokken actief. De

afwaardering noodzaakt tot een herziening van de afschrijvingen op het actief over de resterende economische levensduur. Indien het bedrag van het bijzondere waardeverminderingsverlies hoger is dan de boekwaarde, moet worden bezien of een voorziening moet worden gevormd. De RJ bepaalt dat indien eenmaal ten aanzien van een vast actief een bijzonder

waardeverminderingsverlies is verantwoord, op elke balansdatum moet worden nagegaan of er aanwijzingen bestaan dat het verlies niet meer bestaat of is verminderd. Met andere woorden, wordt de terugneming van een bijzonder waardeverminderingsverlies vastgesteld analoog aan de wijze waarop in het voorgaande de bepaling van het bijzondere waardeverminderingsverlies zelf is beschreven.

2.4.5 Kasstroomgenererende eenheid

Hiervoor is uitgegaan van de bepaling van een bijzondere waardevermindering voor een

individueel vast actief. Indien dat echter niet mogelijk is, schrijft RJ 121 voor dat de onderneming in plaats daarvan de realiseerbare waarde bepaalt van de zogenaamde kasstroomgenererende eenheid (cash-generating unit) waartoe het actief behoort. De vaststelling van een eventueel bijzonder waardeverminderingsverlies vindt dan plaats op het niveau van de

kasstroomgenererende eenheid, waarbij in een volgend stadium toerekening plaatsvindt aan individuele vaste activa.

In deze paragraaf komen achtereenvolgens aan de orde:

• Vaststellen van de kasstroomgenererende eenheid waartoe een actief behoort;

• Bepalen realiseerbare waarde en boekwaarde van een kasstroomgenererende eenheid;

• Verantwoorden en terugnemen van een bijzonder waardeverminderingsverlies van een kasstroomgenererende eenheid.

(26)

Rijksuniversiteit Groningen 26 BDO CampsObers Accountants B.V. 2.4.5.1 Vaststellen kasstroomgenererende eenheid

De realiseerbare waarde van een individueel actief kan niet worden bepaald indien het actief geen inkomende kasstroom genereert die in hoge mate losstaat van ander activa. In dat geval moet worden nagegaan tot welke kasstroomgenererende eenheid het actief behoort, dat is de kleinst identificeerbare groep van activa die kasstromen genereert die in hoge mate onafhankelijk zijn van kasstromen van de ander activa of groepen van activa.

Indien een actieve markt bestaat voor de prestaties die worden voortgebracht door een actief of groep van activa, moet dit actief of deze groep van activa als een kasstroomgenererende eenheid worden beschouwd, ook indien die prestaties geheel of gedeeltelijk intern worden aangewend. Indien dat het geval is, moet de beste schatting van de toekomstige marktprijzen voor de prestaties worden gebruikt:

• Bij de bepaling van de bedrijfswaarde van de kasstroomgenererende eenheid zelf, voor het schatten van de toekomstige kasontvangsten die betrekking hebben op het interne gebruik van de prestaties; en

• Bij de bepaling van de bedrijfswaarde van andere kasstroomgenererende eenheden, voor het schatten van de toekomstige kasuitgaven die betrekking hebben op het interne gebruik van de prestaties.

2.4.5.2 Bepalen realiseerbare waarde en boekwaarde kasstroomgenererende eenheid

De realiseerbare waarde van een kasstroomgenererende eenheid wordt op dezelfde wijze bepaald als hiervoor uiteengezet met betrekking tot individuele vaste activa. De bepaling van de boekwaarde van een kasstroomgenererende eenheid moet consistent zijn met de wijze waarop de realiseerbare waarde wordt bepaald.

De boekwaarde van een kasstroomgenererende eenheid omvat de boekwaarde van alleen die activa die direct dan wel op redelijk consistente basis kunnen worden toegerekend aan de kasstroomgenererende eenheid en die de toekomstige geschatte kasontvangsten genereren. Deze boekwaarde omvat niet de boekwaarde van een in de balans opgenomen passiefposten behalve wanneer de realiseerbare waarde niet kan worden bepaald zonder rekening te houden met deze passiefpost. Dit laatste kan zich voordoen wanneer het afstoten van een

kasstroomgenererende eenheid van de kopende partij eist dat die passiefposten overneemt. Voor wat betreft de toerekening van activa aan een kasstroomgenererende eenheid kan zich een probleem voordoen met betrekking tot de goodwill en de zogenaamde algemene bedrijfsactiva zoals het hoofdkantoor of automatiseringssystemen. Deze activa genereren niet onafhankelijk van andere activa of groepen van activa een kasstroom. De RJ geeft aanwijzingen hoe hiermee om te gaan, waarbij sprake is van een”bottom up”- en/of “top down”-toets.

Bij het toetsen van een kasstroomgenererende eenheid op een bijzondere waardevermindering moet de onderneming vaststellen of er goodwill of algemene bedrijfsactiva die betrekking hebben op deze kasstroomgenererende eenheid zijn verantwoord in de jaarrekening. Indien dat het geval is, moet de ondernemingen de “bottom up”-toets uitvoeren, dat wil zeggen dat de onderneming:

• Vaststelt of de boekwaarde van de goodwill c.q. algemene bedrijfsactiva op redelijke en consistente basis kan worden toegerekend aan de kasstroomgenererende eenheid; en

(27)

Rijksuniversiteit Groningen 27 BDO CampsObers Accountants B.V.

• Vervolgens de realiseerbare waarde van de kasstroomgenererende eenheid vergelijkt met haar boekwaarde (inclusief de boekwaarde van de toerekenbare goodwill of algemene bedrijfsactiva).

Als de onderneming bij het uitvoeren van de “bottom up”-toets de boekwaarde van de goodwill of algemene bedrijfsactiva niet op een redelijke en consistente wijze aan de kasstroomgenererende eenheid kan toerekenen, moet ook nog een “top down”-toets worden uitgevoerd, wat wil zeggen dat de onderneming:

• De kleinste kasstroomgenererende eenheid moet bepalen die de te beoordelen

kasstroomgenererende eenheid omvat en waaraan de boekwaarde van de goodwill c.q. algemene bedrijfsactiva wel op een redelijke en consistente wijze kan worden toegerekend (de grotere kasstroomgenererende eenheid); en

• Vervolgens de realiseerbare waarde van de grotere kasstroomgenererende eenheid vergelijkt met haar boekwaarde (inclusief de boekwaarde van de toerekenbare goodwill of algemene bedrijfsactiva).

2.4.5.3 Verantwoorden en terugnemen bijzonder waardeverminderingsverlies kasstroomgenererende eenheid

Op grond van RJ 121 moet een bijzonder waardeverminderingsverlies van een

kasstroomgenererende eenheid als volgt worden toegerekend aan de verlaging van de boekwaarden van de activa van die eenheid:

• Eerst aan de goodwill die is toegerekend aan de kasstroomgenererende eenheid;

• Vervolgens aan de andere activa van die eenheid naar rato van hun boekwaarden.

Bij het toekennen van een bijzonder waardeverminderingsverlies moet de boekwaarde van een actief niet verder worden verlaagd dan tot de hoogste van de opbrengstwaarde (indien te bepalen), de bedrijfswaarde (indien te bepalen) en nihil. Het bedrag van het bijzondere waardeverminderingsverlies dat anders aan het actief zou zijn toegerekend, moet naar rato worden toegerekend aan de andere activa van de kasstroomgenererende eenheid. De RJ stelt dat uitsluitend een passiefpost moet worden verantwoord voor enig resterend bedrag indien een andere richtlijn dat voorschrijft.

RJ 121bepaalt dat de terugneming in een volgende periode van een bijzonder

waardeverminderingsverlies van een kasstroomgenererende eenheid eerst naar rato wordt toegerekend aan de individuele activa, niet zijnde goodwill en vervolgens – onder voorwaarden – aan de goodwill. Toerekening aan goodwill is uitsluitend toegestaan indien het bijzondere

waardeverminderingsverlies was veroorzaakt door een gebeurtenis van buiengewone aard die buiten de beschikkingsmacht van de onderneming valt en het effect van deze gebeurtenis door nieuwe externe gebeurtenissen ongedaan wordt gemaakt.

Terugneming van een bijzonder waardeverminderingsverlies van goodwill als gevolg van een wijziging in schattingen (bijvoorbeeld verandering van de disconteringsvoet of van het bedrag of tijdspad van toekomstige kasstromen) is niet toegestaan.

2.5 Conclusie

Uit bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de Nederlandse richtlijn voor het verwerken van de waardevermindering van vaste activa vrij gedetailleerd is. Echter de waarderingsbepalingen

(28)

Rijksuniversiteit Groningen 28 BDO CampsObers Accountants B.V. zijn niet helder genoeg uiteengezet. Er ontbreekt een eenduidige sjabloon voor het inschatten van de toekomstige kasstromen bij bepalen van bedrijfswaarde. Vooral zijn er geen duidelijke eisen gesteld aan de diepgang waarmee veronderstellingen onderbouwd en beoordeeld dienen te worden. Ander aspect van de waardebepaling welke niet eenduidig in de voorschriften

aangegeven is, betreft de vaststelling van de disconteringsvoet. Ook het bepalen van de kleinste kasstroomgenererende eenheid kan in de praktijk wat voor probleem zorgen. Want aan de hand van welke criteria kan het management vaststellen dat desbetreffende eenheid kan gekenmerkt worden als het kleinst kasstroomgenererende eenheid. Als gevolg hiervan bevat de waardering subjectieve elementen. De uitkomsten van een impairment-toets kunnen in grote mate worden beïnvloed door kleine veranderingen in gehanteerde veronderstellingen, schattingen en beslissingen ten aanzien van deze aspecten. De betrouwbaarheid van de opgestelde waarde staat dus ongetwijfeld in de gevaarzone.

(29)

Rijksuniversiteit Groningen 29 BDO CampsObers Accountants B.V.

3

Waardevermindering in de internationale verslaggeving

International Financial Reporting Standards (IFRS), heeft steeds meer invloed op de nationale extern verslaggeving in de landen van de Europese Unie. Het is zover dat de beursgenoteerde bedrijven zijn verplicht om volgens de IFRS hun jaarrekeningen op te stellen. Daarom is het van belang om met de ontwikkelingen in de regels welke steeds zijn in beweging volledig op de hoogte blijven. In dit hoofdstuk worden de recente veranderingen doorgevoerde in IAS 36 “Impairent of Assets” uiteengezet.

3.1 IAS 36 “Impairment of Assets”

De International Accounting Standard 36 (IAS 36) onder titel “Impairment of Assets” was in de praktijk uitgebracht door International Accounting Standard Board (IASB) in 1998. Zoals in voorgaande hoofdstuk vermeld was, zijn de bepalingen voor impairment in de RJ 121 overgenomen van de IAS 36.

3.1.1 IFRS 3 “Business Combinations”

In maart 2004 wordt door IASB de nieuwe standard gebuliceerd namelijk International Financial Standard 3 (IFRS 3) “Business Combinations”. In de nieuwe regel inzake business combinations, wordt in plaats van systematische afschrijving op goodwill een jaarlijkse impairment-toets verplicht gesteld. Het wordt dus jaarlijks getoetst of er spraake is van een bijzondere waardevermindering. De publicatie van IFRS 3 is gepaard gegaan met een herziening van IAS 38, “Intangible assets”, en IAS 36, “Impairment of Assets”.

De herziene IAS 36 bevat een nadere uitwerking van de impairment-toets met betrekking tot goodwill. De aangepaste IAS 36 verbied overigens de terugneming van een bijzonder waardeverminderingsverlies in een volgende periode.

IFRS 3 en de gewijzigde IAS 36 en 38 zijn nog niet in de RJ-richtlijnen geincorporeerd, waardoor de verschillen tussen de IASB- en Nederlandse regelgeving weer zijn toegenomen.

3.2 De recente veranderingen in het IAS 36

Het zal hier nuttig zijn om even een kijk te nemen van de verschillen welke na invoering van herziende IAS 36 zijn ontstaan tussen de Richtlijn 121 en IAS 36. De herziende gedeeltes van de IAS 36 betreffen volgende aspecten:

Frequentie van het testen van bijzondere waardevermindering – in de voorgaande versie van de standaard diende de realiseerbare waarde van activa te worden bepaald indien zich een indicatie van een mogelijke bijzondere waardevermindering voordeed. In de herziende standaard wordt aspect anders verwerkt, zoals:

• Realiseerbare waarde van immateriële activa, met een oneindige levensduur of nog niet in gebruik genomen immateriële vaste activa, dient jaarlijks te worden getest op een mogelijke bijzondere waardevermindering, ongeacht of er zich een indicatie voordoet; en

• Goodwill geacquireed in een business combination, dient jaarlijks te worden getest op een mogelijk bijzonder waardevermindering;

Bepalen van bedrijfswaarde – de standaard verduidelijkt een aantal elementen welke in de berekening van de bedrijfswaarde weergegeven dienen te worden zoals de schatting van de

(30)

Rijksuniversiteit Groningen 30 BDO CampsObers Accountants B.V. toekomstige kasstromen, verwachtingen omtrent mogelijke afwijkingen in de omvang of timing van toekomstige kasstromen en de tijdswaarde van geld. Daarnaast wordt additionele sturing gegeven voor het gebruik van de contante waarde technieken bij het bepalen van de

bedrijfswaarde van een actief;

Identificatie van de kasstroomgenererende eenheid waartoe een actief behoort – wanneer er een actieve markt bestaat voor de output van een actief op groep van activa dient deze te worden geïdentificeerd als een kasstroomgenererende eenheid zelfs in het geval deze output voor interne doeleinden werd aangevend. De herziende standaard bepaalt dat wanneer interne kasstromen worden gegenereerd, de rechtspersoon op basis van arm’s length transacties de beste inschatting van toekomstige prijzen bepaalt;

Allocatie van goodwill aan kasstroomgenererende eenheden – de herziende standaard verduidelijkt dat:

• Goodwill op moment van acquisitie dient te worden gealloceerd aan de

kasstroomgenererende eenheden van de verkrijger, welke worden verwacht voordeel te hebben van de synergie voordelen, ongeacht of er aan deze kasstroomgenererende eenheden activa of passiva worden toebedeeld;

• Elke eenheid of groep van eenheden aan welke goodwill is gealloceerd het laagst mogelijke niveau dient te vertegenwoordigen waarop door management toezicht wordt gehouden op goodwill en niet groter is dan een segment in de primaire of secundaire segmentatie. De herziende standaard besteedt aandacht aan de initiële allocatie van goodwill en het afstoten van activiteiten waaraan goodwill is gealloceerd en het veranderen van

kasstroomgenererende eenheden als gevolg van een reorganisatie;

Timing van het testen van bijzondere waardevermindering van goodwill - de herziende standaard staat toe dat op enig moment gedurende het jaar het testen op bijzonder

waardevermindering op goodwill wordt uitgevoerd en dat verschillende kasstroomgenererende eenheden op verschillende momenten in het jaar worden getest;

Terugneming van bijzonder waardevermindering van goodwill – de terugname van een bijzonder waarderingverlies op goodwill is in de herziende standaard niet toegestaan;

Toelichting – voor niet gealloceerde goodwill geacquireerd in een business combination dient te worden toegelicht waarom deze niet kan worden gealloceerd. De toelichtingsvereisten in

herziende IAS 36 vereisen dat de informatie die dient te worden toegelicht voor

kasstroomgenererende eenheden met goodwill of immateriële vaste activa met onbeperkte levensduur aanzienlijk wordt uitgebreid. Een aantal elementen daaruit zijn:

• De basis waarop de realiseerbare waarde is vastgesteld, bedrijfswaarde of fair value minus kosten;

• Belangrijkste veronderstellingen waarop management haar kasstroomprognoses heeft gebaseerd;

• De gehanteerde groeivoet en de disconteringsvoet; en

• Beschrijving van de aanpak van management voor het bepalen van de waarden verbonden met de gehanteerde veronderstellingen.

3.3 Conclusie

De recente aanpassingen in IAS 36 na introductie van IFRS 3 “Business Combination” zijn nog niet in de Richtlijn overgenomen, waardoor de verschillen tussen de IASB- regelgeving en Nederlandse Richtlijnen voor Jaarverslag weer zijn toegenomen. De aanpassingen in IAS 36 voegen meer aanwijzingen ten aanzien van de aspecten zoals inschatten van toekomstgerichte kasstromen. Zo geeft het richtlijn aan dat het management van de entiteit de redelijkheid van de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In deze cijfers zijn enkele getallen veranderd om het effect van de uiteindelijke output duidelijker te laten

De rechtvaardiging voor een forfaitair bedrag is aannemelijk als je voldoet aan de voorwaarden om een bepaald forfait te aanvaarden, als je kan bewijzen dat deze uitgaven reëel zijn

[r]

 Als je de totale kosten deelt door het aantal geproduceerde goederen, krijg je de kosten per eenheid product (de kostprijs).  Als de productie stijgt, blijven de totale

Met de Smartsensor kunt u het binnenklimaat meten vanaf uw smartphone en heeft u online inzicht en analyse op uw computer.. Meet nauwkeurig de ventilatie (CO2) van de ruimte,

We werken openlijk ontvangen opvoeding nog slechts de notaris uit sparen om kosten notaris gemeenschap van goederen en veiligheid voor de nederlandse erfrecht door de verschafte

De materiële vaste activa zijn gewaardeerd op basis van verkrijgingsprijs, verminderd met de daarover berekende lineaire afschrijvingen, welke zijn gebaseerd op de verwachte

• Bij financial lease geen boekresultaat, uitsluitend juridische levering en geen verkoop. © 2011 Noordhoff Uitgevers