• No results found

INTERNATIONALE HARMONISATIE VAN VERSLAGGEVINGSREGELS IN DE PUBLIEKE SECTOR

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "INTERNATIONALE HARMONISATIE VAN VERSLAGGEVINGSREGELS IN DE PUBLIEKE SECTOR"

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

INTERNATIONALE HARMONISATIE VAN 

VERSLAGGEVINGSREGELS IN DE PUBLIEKE SECTOR 

 

Marjolein Vissers 

 

 

     

 

RIJKSUNIVERSITEIT GRONINGEN 

(2)

INTERNATIONALE HARMONISATIE VAN 

VERSLAGGEVINGSREGELS IN DE PUBLIEKE SECTOR 

 

                               

Auteur: 

 

Marjolein Vissers 

Opleiding:   

Master of Accountancy & Controlling 

Studentnr.:  

1729586 

 

 

Datum: 

 

31 augustus 2010 

Instelling:   

Rijksuniversiteit Groningen 

Begeleider:  

dr. C.A. Huijgen 

Tweede lezer: 

dr. E.P. Jansen 

 

(3)

Voorwoord 

Voor u ligt de scriptie ”Internationale harmonisatie van verslaggevingsregels in de publieke  sector“. Dit betreft het laatste onderdeel van mijn masteropleiding Accountany &  Controlling aan de Rijksuniversiteit Groningen.     Zonder de medewerking van een aantal mensen had ik deze scriptie niet kunnen schrijven.  Daarom wil ik de volgende mensen bedanken voor hun medewerking.  In de eerste plaats wil ik mijn scriptiebegeleider van de Rijksuniversiteit Groningen,   dr. C. Huijgen, bedanken voor het geven van feedback en concreet advies. Verder is mijn  dank groot voor de hulp voor het nog op tijd afronden van deze masterscriptie.  Daarnaast wil ik mijn vriend bedanken voor zijn oneindige geduld en morele steun.   “At last but not as least” wil ik mijn moeder en haar vriend bedanken voor het vertrouwen  dat zij in mij hebben.   Tot slot wens ik u veel leesplezier,    Marjolein Vissers    Enschede, augustus 2010

(4)

Inhoudsopgave 

 

Voorwoord  3  Samenvatting  6  HET ONDERZOEK  8  1.  Het Onderzoek  8  1.1 Inleiding  8  1.2 Doelstelling  9  1.3 Probleemstelling  10  1.4 Onderzoeksopzet  10  1.5 Doelgroep en vakgebied  11  1.6 Motivatie  12  1.7 Leeswijzer  12  THEORETISCH KADER  13  2.  Harmonisatie  13  2.1 Harmonisatie  13  2.2 Het belang van harmonisatie  14  2.4 Negatieve aspecten van harmonisatie  15  2.5 De gevolgen en ontwikkelingen van harmonisatie  16  3.  De publieke sector  18  3.1 De publieke sector in het algemeen  18  3.2 De centrale overheid  20  3.3 De provincie en de gemeente  22  3.4 Waterschappen  24  3.5 Zelfstandige bestuursorganen en rechtspersonen met een wettelijke taak  25  4.  Nationale verslaggevingsregels  26  4.1 Verslaggevingsregels voor de private sector  26  4.2 Verslaggevingsregels voor de (semi) publieke sector  27  5.  Internationale standaarden  30  5.1 Internationale standaarden  30  5.2 IFRS  30  5.3 IPSAS  31  5.4 Nederland en IPSAS  33 

(5)

6.  Voorzieningen  34 6.1 IAS 37 en IPSAS 19  34  6.2 Titel 9 BW 2  36  6.3 Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving  36  6.4 Besluit Begroting en Verantwoording  39  RESULTATEN en CONCLUSIES  41  7.  Het vergelijken van de nationale en internationale regelgeving  41  7.1 Vergelijking van verslaggevingsstelsel en nationale regelgeving  41  7.2 Vergelijking van internationale en nationale regelgeving  42  7.3 Vergelijking van soorten voorzieningen  45  8.  Conclusie  47  8.1 Analyse  47  8.2 Conclusie  49  8.4 Aanbevelingen  50  8.5 Evaluatie van de doelstellingen  50  8.6 Beperkingen van het onderzoek  51  8.7 Vervolgonderzoek  51  Literatuurlijst  52  Bijlage 1.   IPSAS en IFR standaarden  55   

(6)

Samenvatting  

De laatste jaren is een wereldwijde trend zichtbaar naar het harmoniseren van  verslaggevingsregels. De International Accounting Standards Board heeft een set  internationale standaarden ontwikkeld, te weten International Financial Reporting  Standards (IFRS). Deze standaarden zijn wereldwijd geaccepteerd, aangezien ze in veel  landen worden toegepast, ze gezien worden als maatstaf in belangrijke industriële landen,  geaccepteerd zijn door vele kapitaalmarkten en erkend zijn door de Europese Unie. Voor  beursgenoteerde ondernemingen werden deze standaarden in 2005 verplicht.   Voor harmonisatie binnen de publieke sector worden steeds vaker de International Public  Sector Accounting Standards (IPSAS) toegepast bij het opstellen van de jaarrekening. IPSAS  wordt gezien als een set van standaarden die internationaal aanvaard en van hoge kwaliteit  is. Door de vereiste toelichtingen en fair values wordt IPSAS gezien als een set van  standaarden die bijdraagt tot de bescherming van de gebruikers.   De verslaggevingsregels in de Nederlandse publieke sector zijn erg divers en er bestaan  verschillende verslaggevingsstelsels naast elkaar. Een gemeente gebruikt bijvoorbeeld het  Besluit Verantwoording en Begroting dat is gebaseerd op een combinatie van het kasstelsel  en het stelsel van baten en lasten. En een zorginstelling hanteert de Richtlijnen voor de  Jaarverslaggeving op basis van het baten‐ en lastenstelsel. Dit vereist veel specifieke kennis  van de opsteller, de accountant en de gebruiker van de jaarrekening. Door het  harmoniseren van verslaggevingsregels kunnen er grote efficiencyvoordelen behaald  worden bij de opsteller en accountant. Verder heeft harmonisatie andere positieve  aspecten, zoals het vergroten van de vergelijkbaarheid van financiële informatie. Ook  waardering en consolidatie bij overname wordt eenvoudiger.     Naar aanleiding van de voordelen van harmonisatie van verslaggevingsregels en het steeds  meer vormen van een één Europa is de vraag gerezen of Nederland hieraan meedoet of dat  Nederland zijn eigen gang gaat. De probleemstelling van dit onderzoek luidt;  In welke mate vindt er binnen de Nederlandse publieke sector op het gebied van  voorzieningen harmonisatie plaats met internationale verslaggevingsregels?    Met het beantwoorden van deze onderzoeksvraag wordt inzicht gegeven in de complexe  verslaggevingsregels in de publieke sector, worden de verschillen weergegeven tussen  nationale en internationale verslaggevingsregels en wordt antwoord gegeven op de mate  waarin Nederland meedoet aan de wereldwijde harmonisatie. Wanneer Nederland haar  eigen weg gaat kan dat gevolgen hebben voor de onderlinge verhoudingen binnen de  Europese Unie. Wanneer men het heeft over bijvoorbeeld een overschot aan geldmiddelen  kan dit voor Nederland iets anders betekenen dan voor de overige landen, dit omdat het  overschot anders gewaardeerd kan zijn of uit andere bestanddelen kan bestaan  (bijvoorbeeld het gebruik van verschil tussen inkomsten en uitgaven of het verschil tussen  baten en lasten). Andere gevolgen kunnen zijn dat Nederland in het wereldwijde  harmonisatieproces achter gaat lopen waardoor er een kloof kan ontstaan tussen Nederland  en andere landen. 

(7)

In hoofdstuk 7 worden de verschillen en overeenkomsten in de bestaande wetgeving, IAS,  IPSAS, RJ Richtlijn en BBV/BBVW weergegeven met betrekking tot voorzieningen. Hieruit  komt naar voren dat er bij meer dan de helft van de onderwerpen geen overeenkomst  bestaat. De RJ komt het meest overeen met de internationale standaarden, maar ook hierin  zijn een aantal belangrijke verschillen te onderkennen. De onderhoudsvoorziening is  bijvoorbeeld toegestaan volgens de RJ Richtlijn maar niet toegestaan volgens de IAS/IPSAS,  waardoor instellingen die de IPSAS toepassen in het desbetreffend jaar van onderhoud  hogere kosten hebben. Bij instellingen die de RJ Richtlijn toepassen zullen de kosten voor  onderhoud gelijkmatig over een aantal jaren worden uitgesmeerd. Het gevolg hiervan is dat  men bij het vergelijken van de jaarrekening in één jaar van deze twee instellingen verkeerde  conclusies kan trekken. De instelling die IPSAS hanteert heeft dan een lager resultaat dan de  instelling die de RJ hanteert.     Verder zijn er ook verschillen aangetroffen in waarderingsgrondslagen, toelichting, soorten  voorzieningen en verschillende verslaggevingsstelsels. Uit deze verschillen is af te leiden dat  er binnen de publieke sector met betrekking tot voorzieningen in geringe mate harmonisatie  plaatsvindt met de internationale standaarden. Om te kunnen concluderen of Nederland  wel of niet meedoet aan harmonisatie dient vervolgonderzoek plaats te vinden, aangezien  het onderwerp voorzieningen enkel een klein onderdeel is van de gehele externe  verslaggeving voor overheidsinstellingen. Gezien de complexiteit van de diverse  Nederlandse verslaggeving en de vele voordelen van harmonisatie is het aan te bevelen om  over te gaan op IPSAS. Echter, ook hiervoor dient vervolgonderzoek plaats te vinden. 

(8)

HET ONDERZOEK 

 

1. 

Het Onderzoek 

1.1  Inleiding  Harmonisatie van verslaggevingsregels is een onderwerp dat de laatste jaren veel en  uitgebreid in het nieuws is geweest. Hierbij ging het met name over beursgenoteerde  ondernemingen. Per 1 januari 2005 is het voor beursgenoteerde ondernemingen in de  Europese Unie verplicht om de geconsolideerde jaarrekening volgens International Financial  Reporting Standards (IFRS) op te stellen.    Ook binnen de publieke sector is er een ontwikkeling gaande op het gebied van  harmonisatie van verslaggevingsregels. De International Publieke Sector Accounting  Standards Board (IPSASB) ontwikkelt internationale verslaggevingsregels voor de publieke  sector, de zogenoemde International Publieke Sector Accounting Standards (IPSAS). IPSAS  wordt gezien als een set van standaarden die internationaal aanvaard en van hoge kwaliteit  zijn. Door de vereiste toelichtingen en fair values wordt IPSAS gezien als een set van  standaarden die bijdraagt aan de informatiewaarde voor de gebruikers.   In Nederland gelden verschillende verslaggevingsregels voor de publieke sector. De publieke  sector bestaat uit verschillende soorten (semi) overheidsinstellingen zoals  onderwijsinstellingen, zorginstellingen, gemeenten en provincies. Elke overheidsinstelling  heeft zijn eigen specifieke verslaggevingsregels. Dit vereist veel specifieke kennis van de  opsteller, de accountant en de gebruiker van de jaarrekening. Nederland neemt deel aan de  Europese Unie dat steeds meer leidt tot één Europa. Door de internationalisering van de  markt en de samenwerking tussen instellingen van verschillende landen is er behoefte aan  het onderling vergelijken van jaarrekeningen. Het overgaan op één verslaggevingsstelsel  voor de gehele publieke sector zou hiervoor de oplossing kunnen zijn. De private sector is  inmiddels overgegaan op IFRS en in een aantal landen is de IPSAS ingevoerd voor de  publieke sector. Doordat in Nederland IPSAS niet verplicht is en er allerlei verschillende  verslaggevingsregels gelden binnen de Nederlandse publieke sector is het moeilijk te  bepalen of Nederland meedoet aan de harmonisatie van verslaggevingsregels of dat  Nederland haar eigen weg gaat.     Wanneer Nederland haar eigen weg gaat kan dat gevolgen hebben voor de onderlinge  verhoudingen binnen de Europese Unie, omdat wanneer men het heeft over bijvoorbeeld  een overschot aan geldmiddelen dit voor Nederland iets anders kan betekenen dan voor de  overige landen. Het overschot kan anders gewaardeerd zijn of uit andere bestanddelen  bestaan (bijvoorbeeld het gebruik van verschil tussen inkomsten en uitgaven of het verschil  tussen baten en lasten). Andere gevolgen kunnen zijn dat Nederland in het wereldwijde  harmonisatieproces achter zou kunnen lopen waardoor er een kloof kan ontstaan tussen  Nederland en andere landen.    

(9)

Van Schaik (2007) heeft een artikel geschreven over harmonisatie van Nederlandse  verslaggevingsregels met internationale standaarden voor de publieke sector op het gebied  van consolidatie. Hij stelt in zijn artikel het volgende:    “De conclusie van dit artikel luidt dat er met betrekking tot de consolidatiekring geen  harmonisatie van de Nederlandse overheidsverslaggeving plaatsvindt met IPSAS.”    Tevens geeft de auteur aan dat nader onderzoek van belang is om na te gaan of bij andere  verslaggevingsonderwerpen dan consolidatie wel harmonisatie plaatsvindt. Met het  onderzoek van Van Schaik kan alleen iets gezegd worden over het onderwerp consolidatie  dat slechts een deel vormt van de verslaggevingsregels binnen de publieke sector.  Uiteindelijk is het de bedoeling iets te zeggen over het geheel van de Nederlandse  verslaggevingsregels. De verslaggevingsregels bestaan echter uit verschillende onderwerpen  die erg complex zijn doordat er zoveel verschillende verslaggevingsregels worden  gehanteerd binnen de publieke sector.     Mijn onderzoek zal zich richten op één deelgebied van externe verslaggeving,  “Voorzieningen” genaamd. Dit aangezien het onderzoeken van alle deelgebieden van de  externe verslaggeving te omvangrijk is voor een afstudeerscriptie.   1.2  Doelstelling  Het doel van dit onderzoek bestaat uit meerdere doelstellingen, te weten:  ‐ Inzicht verschaffen in de complexe verslaggevingsregels van de verschillende  overheidsinstanties  ‐ Inzicht verschaffen in de verschillen tussen IPSAS en de Nederlandse  verslaggevingsregels binnen de publieke sector.   Ik hoop antwoord te geven op de vraag of Nederland wel of niet aan harmonisatie doet om  zo te kunnen bepalen of Nederland achter de feiten aanloopt, een buitenbeentje is  geworden of meewerkt aan het realiseren van het maatschappelijk doel van de EU om één  Europa te vormen en de onderlinge vergelijkbaarheid en transparantie in de markt te  bevorderen. Door het beantwoorden van deze vraag kan tevens bepaald worden of het  wenselijk is voor Nederland om over te gaan op IPSAS. 

(10)

1.3  Probleemstelling   Op basis van het voorgaande kan de volgende probleemstelling worden gedefinieerd:   In welke mate vindt er binnen de Nederlandse publieke sector op het gebied van  voorzieningen harmonisatie plaats met internationale verslaggevingsregels?    Daarbij worden de volgende deelvragen geformuleerd:  1. Wat houdt harmonisatie in?  2. Wat houdt de publieke sector in?  3. Wat houden nationale verslaggevingsregels in?  4. Wat houden internationale verslaggevingsregels in?  5. Wat houden voorzieningen in?  6. Hoe dient er te worden omgegaan met voorzieningen volgens IPSAS?  7. Hoe dient er te worden omgegaan met voorzieningen volgens de Nederlandse  verslaggevingsregels?  8. Wat zijn de verschillen tussen de internationale verslaggevingsregels en de  Nederlandse verslaggevingsregels op het gebied van voorzieningen?  1.4  Onderzoeksopzet  Het onderzoek zal bestaan uit een wetenschappelijk onderzoek, doordat er een bijdrage  geleverd wordt aan het algemene kennisbestand, dit in tegenstelling tot een  praktijkonderzoek waarbij kennis geleverd wordt over specifieke managementproblemen  van een concreet aanwijsbare klant, (De Leeuw, 2003). Voor dit wetenschappelijk onderzoek  bestaat een maatschappelijke relevantie aangezien de kennis van het onderzoek betrekking  heeft op een maatschappelijk relevant verschijnsel nu of in de toekomst, te weten het  invoeren van IPSAS en het één worden van Europa. De wetenschappelijke relevantie is te  herleiden uit het feit dat er inzicht wordt verschaft in de complexe verslaggevingsregels van  de verschillende overheidsinstanties, inzicht wordt verschaft in de verschillen tussen  internationale en nationale verslaggevingsregels binnen de publieke sector, het een  aanvulling betreft op het onderzoek van Van Schaik waardoor het een bijdrage levert aan  het algemene kennisbestand.  Het onderzoek zal bestaan uit een literatuurstudie en een cross‐cultuuronderzoek dat  gebruik zal maken van desk‐ research, waarbij uitsluitend gebruik gemaakt wordt van  documenten. Cross‐cultuur is gebaseerd op vergelijkingen tussen twee culturele aspecten.  In dit onderzoek vormen de culturele aspecten de Nederlandse verslaggevingsregels en de  internationale verslaggevingstandaarden. Deze worden immers ook met elkaar vergeleken  en komen voort uit de culturele normen en waarden. De uitvoering van het algemene deel  van het onderzoek zal beginnen met het verzamelen van literatuurgegevens, analyseren van  de gegevens en vervolgens rapporteren van de resultaten. Het specifieke onderzoek zal  beginnen met het bestuderen van de verschillende Nederlandse verslaggevingsregels  binnen de publieke sector en IPSAS. Hierna vindt er een analyse plaats van de verschillende  verslaggevingsregels, waarna de verschillen en overeenkomsten tussen de Nederlandse en  internationale regelgeving in beeld worden gebracht. Vervolgens zal IPSAS als norm dienen 

(11)

voor het beantwoorden en oplossen van de probleemstelling, dit doordat IPSAS wordt  gezien als een set van standaarden met een hoge kwaliteit die de transparantie bevordert  en hiermee de gebruiker beter informeert. Het onderzoek is dan ook een kwalitatief  onderzoek, doordat er niet gebruik gemaakt wordt van cijfermatige onderbouwing.     Om de problematiek goed te begrijpen heb ik onderstaand conceptueel model ontwikkeld.      Figuur 1. Conceptueel model    Het conceptueel model laat zien dat wanneer de Nederlandse verslaggevingsregels  overeenkomen met de internationale standaarden er harmonisatie plaatsvindt. Tevens laat  het conceptueel model zien dat de internationale standaarden overeenkomen met de IPSAS  en de Nederlandse verslaggevingsregels overeenkomen met bijvoorbeeld het Besluit  Begroting Verantwoording (BBV) en de Richtlijnen van de Raad voor Jaarverslaggeving. Uit  dit conceptueel model zijn de verschillende deelvragen en de onderzoeksmethode te  herleiden. De deelvragen vormen de basis voor de opbouw van deze scriptie en het  beantwoorden van de probleemstelling.  1.5  Doelgroep en vakgebied  De doelgroep die ik met dit onderzoek wil bereiken zijn medewerkers en bestuurders van  overheidsinstanties, mensen die verslaggevingsregels ontwerpen, mensen die de  jaarrekening opstellen, controleren en gebruiken en alle overige geïnteresseerden.   Het onderzoek zal zich voornamelijk richten op één van de drie hoofdvakken van het  vakgebied accountancy; namelijk externe verslaggeving. Uit dit vakgebied is gekozen voor  verschillende verslaggevingsregels zowel nationaal als internationaal. Hierbij zullen alleen de  verslaggevingsregels onderzocht worden die gelden voor de publieke sector. En het  onderzoek zal zich richten op het verslaggevingsonderwerp voorzieningen.  

(12)

1.6  Motivatie  Voor dit onderwerp heb ik gekozen vanwege mijn persoonlijke interesse in het onderwerp  “Voorzieningen”, omdat het een onderwerp is met een onzeker karakter en een  schattingselement waardoor de omvang en de daadwerkelijke verplichting niet vaststaat.  Hierdoor kan er ruimte zijn voor winststuring en kan het impact hebben op het resultaat.  Verder wil ik graag een aanvulling leveren op het onderzoek van Van Schaik naar  harmonisatie, zodat er niet alleen iets over het onderwerp consolidatie te zeggen is, maar  tevens over voorzieningen.   1.7  Leeswijzer  Deze scriptie bestaat uit drie delen, te weten: het onderzoek, het theoretisch kader en de  resultaten en conclusie. In het theoretisch kader (hoofdstuk 2 tot en met 6) worden de  deelvragen beantwoord die de basis vormen voor het beantwoorden van de  probleemstelling. Hierna komen de resultaten aan bod (hoofdstuk 7) waarin de verschillen  en overeenkomsten van de verschillende internationale en nationale verslaggevingsregels in  beeld worden gebracht. Vervolgens zal in hoofdstuk 8 op basis van de voorgaande  hoofdstukken antwoord worden gegeven op de probleemstelling.    

(13)

THEORETISCH KADER 

 

2. 

Harmonisatie 

In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de eerste deelvraag, “Wat houdt harmonisatie  in?”. In dit hoofdstuk zal duidelijk gemaakt worden wat harmonisatie is, wat het belang is,  wat de positieve en negatieve aspecten zijn en welke ontwikkelingen er gaande zijn op het  gebied van harmonisatie.  2.1  Harmonisatie  De Van Dale beschrijft harmonisatie als ”het tot overeenstemming brengen”. Tevens stelt de  Van Dale dat standaardisering een synoniem is voor het woord harmonisatie. Er zit echter  wel degelijk verschil tussen het harmoniseren en standaardiseren van verslaggevingsregels.  Met standaardisatie wordt één standaard set van regels bedoeld. Hierbij is geen variatie  aanwezig. Standaardisatie wordt ook wel geassocieerd met International Accounting  Standards (ofwel internationale accounting standaarden). Standaardisatie kan als volgt  gedefinieerd worden (Tay and Parker, 1990):    “Standardization (a process) is a movement towards uniformity (a state)”.    Harmonisatie is flexibeler want hierbij gaat het om samengevoegde regels met een aantal  verslaggevingmogelijkheden om zo de regels vergelijkbaar te maken en de totale diversiteit  te verminderen. Harmonisatie kan als volgt gedefinieerd worden, (Tay and Parker, 1990):    “Harmonization is a process of increasing the compatibility of accounting practices by setting  limits on how much they can vary”.    In de literatuur wordt harmonisatie op verschillende manieren geïnterpreteerd. Tay and  Parker (1990) maken onderscheid tussen de jure harmonisatie (formele harmonisatie) en de  facto harmonisatie (materiële harmonisatie). Met de jure harmonisatie wordt de mate van  standaardisatie van regels bedoeld en met de facto wordt de mate van vergelijkbaarheid  van de financiële verslaggevingspraktijk bedoeld, ofwel de uitvoering van de regels. In deze  scriptie zal het voornamelijk gaan over de jure harmonisatie, dit doordat de verschillende  financiële verslaggevingsregels naast elkaar gelegd worden en de mate van  overeenstemming/harmonisatie wordt vastgesteld. Of de harmonisatie van verschillende  financiële verslaggevingsregels daadwerkelijk leidt tot een betere vergelijkbaarheid tussen  landen onderling, de facto harmonisatie, is geen onderdeel van deze afstudeeropdracht.    Van der Tas (1988) interpreteert de twee soorten, de jure en de facto harmonisatie, als  formele en materiële harmonisatie. De bestaande onderzoeken hebben zich voornamelijk  gericht op materiële harmonisatie, onderzoek naar formele harmonisatie is schaars. Uit  eerder onderzoek naar materiële harmonisatie is het effect van formele harmonisatie  gebleken uit de uitvoering van financiële verslaggeving. Rahman et al. (1996) stellen dat  formele harmonisatie één van de hoofdfactoren is die leidt tot materiële harmonisatie. 

(14)

Garrido et al. (2002) concluderen hieruit dat wanneer de financiële verslaggevingsmethoden  worden beperkt en de verslaggevingsregels van verschillende landen meer met elkaar  overeenkomen, de financiële informatie van die landen onderling beter te vergelijken zal  zijn. Tevens concluderen Garrido et al. (2002) dat de IASB door het opstellen van  International Accounting Standards een belangrijke vooruitgang heeft bereikt in de  vergelijkbaarheid van financiële informatie. Het wetenschappelijk belang van het in beeld  brengen van de verschillen tussen verslaggevingsregels is hier dan ook mee  gerechtvaardigd, aangezien het kan leiden tot een hogere mate van harmonisatie.   2.2  Het belang van harmonisatie  In de wereld zijn grote internationale verschillen aanwezig. Dit geldt ook voor financiële  verslaggevingsmethoden. Verslaggevingsmethoden worden bepaald door  omgevingsfactoren en de cultuur in een bepaald land. Culturele verschillen verklaren de  internationale verschillen in het gedrag van accountants en de uitvoering van  verslaggevingsregels (Nobes en Parker, 2004). Er zijn echter ook allerlei andere factoren die  de financiële verslaggevingsmethoden in een land beïnvloeden namelijk  financieringsystemen, common of code law, de grootte van de aandelenmarkt, belastingen  en de mate van inflatie. De verschillen in financiële verslaggeving leiden tot complicaties  voor diegenen die jaarrekeningen opstellen, consolideren, controleren en interpreteren. Dit  doordat bijvoorbeeld de winst op verschillende manieren tot stand is gekomen, waardoor  vergelijking geen reëel beeld weergeeft. Hetzelfde geldt voor het controleren en  interpreteren van jaarrekeningen. Doordat er verschillen in wet‐ en regelgeving bestaan is  het moeilijk te verwachten dat de gebruiker op de hoogte is van alle verschillende wet‐ en  regelgeving om zo de verschillende jaarrekeningen te begrijpen. Om een juist en volledig  beeld te krijgen van verschillende ondernemingen in verschillende landen is vergelijking  noodzakelijk. Het vergelijken kan alleen plaatsvinden als de financiële informatie op gelijke  wijze tot stand is gekomen.    De markt is de laatste jaren veel internationaler geworden. Veel ondernemingen zijn  genoteerd op een buitenlandse beurs of zoeken naar kapitaal buiten hun eigen land. Door  de grote internationale verschillen in waardering, openbaarmaking en controle van  verslaggeving is het voor investeerders moeilijk om hun investeringen internationaal te  spreiden. Hierdoor bestaat de behoefte aan harmonisatie van financiële verslaggeving ofwel  een standaard set van financiële verslaggevingsregels die de vergelijkbaarheid vergroten.    Er zijn verschillende groepen die belang hebben bij harmonisatie. Deze groepen bestaan uit  belanghebbenden die zich bezig met het opstellen, controleren en gebruiken van  jaarrekeningen. De eerst groep belanghebbenden zijn investeerders en financiële analisten.  Investeerders en financiële analisten dienen financiële verslaggevingsinformatie te  begrijpen voordat zij een oordeel over een onderneming kunnen geven of aandelen willen  kopen van een onderneming. Zij willen zekerheid dat de jaarrekeningen van ondernemingen  in verschillende landen betrouwbaar en vergelijkbaar zijn. En wanneer er verschillen  bestaan willen ze hier in ieder geval duidelijkheid over hebben. Met andere woorden, ze  hebben behoefte aan vertrouwen. Hierin komt niet alleen de behoefte aan harmonisatie  naar voren van investeerders maar ook die van organisaties die de belangen van de 

(15)

investeerders beschermen. Ondernemingen die op verschillende beurzen genoteerd zijn en  multinationaal opereren hebben eveneens belang bij harmonisatie, dit doordat consolidatie  door harmonisatie van financiële verslaggeving gemakkelijker wordt en tevens de interne  informatie over bijvoorbeeld de prestaties van dochterondernemingen makkelijker te  vergelijken is. Deze informatie kan gebruikt worden voor het maken van  managementbeslissingen. Verder wordt de waardering van een onderneming bij overname  eenvoudiger. Een andere groep belanghebbenden zijn internationale accountantskantoren  vanwege het feit dat de medewerkers van accountantskantoren makkelijker uitwisselbaar  zijn. Tevens zal de controle op consolidatie makkelijker zijn bij grote cliënten.    Wanneer de publieke sector internationaal overgaat gaat op één set van  verslaggevingsregels zal dit de consistentie en de vergelijkbaarheid van jaarrekeningen  vergroten. Hierdoor kunnen instellingen zich richten op een grotere markt, niet alleen  nationaal maar ook internationaal. De tendens in Nederland is dat de overheid steeds meer  verantwoordelijkheden neerlegt bij (semi) publieke organisaties zelf, waardoor de  concurrentie toeneemt. Hierdoor kan de behoefte ontstaan dat organisaties willen weten  hoe de instelling functioneert ten opzichte van haar concurrenten. Het vergroten van de  consistentie en vergelijkbaarheid van jaarrekeningen kan in deze informatiebehoefte  voorzien. Voor instellingen die langs de grens operen kan het tevens van belang zijn om zich  met instellingen buiten de grens te vergelijken. Tevens is er de tendens dat afstanden  onderling figuurlijk kleiner worden en de consument zich niet alleen oriënteert op het eigen  land maar ook daarbuiten. Zo zie je bijvoorbeeld in het onderwijs dat studenten steeds  vaker in het buitenland gaan studeren, in de zorg dat patiënten zich vaker laten behandelen  in het buitenland doordat hier gebruik gemaakt wordt van nieuwere technologie of dat  wachttijden korter zijn en dat burgers steeds vaker emigreren naar het buitenland.     Andere voordelen van harmonisatie in de publieke sector zijn het vergroten van de interne  beheersing en het verbeteren van investeringsbeslissingen doordat er bij een kwalitatieve  set van standaarden meer transparante en nuttige managementinformatie gegenereerd kan  worden. Verder zal het harmoniseren het consolideren of het privatiseren van instellingen  efficiënter en effectiever maken doordat jaarrekeningen niet meer aan elkaars  verslaggevingsregels aangepast dienen te worden. Ook zullen eenduidige regels  accountantskantoren efficiëntie voordelen opleveren aangezien zij nu niet van een groot  aantal verschillende regels op de hoogte moeten zijn. Bij de overheid kan door harmonisatie  van verslaggevingsregels kostenbesparing plaatsvinden doordat nu één organisatie de  ontwikkeling van verslaggevingsregels op zich neemt in plaats van een organisatie per  specifieke branche.  2.4  Negatieve aspecten van harmonisatie  In de voorgaande paragraaf is het belang van harmonisatie aan de orde gekomen. In deze  paragraaf zullen de nadelen van harmonisatie worden genoemd.    In de eerste plaats bestaan er belangrijke internationale verschillen. Om deze op te lossen  dient er veel te veranderen in wetgeving en attitude. De vraag is of dit wel op te lossen is. 

(16)

Ten tweede wordt de flexibiliteit kleiner. En ten derde zijn er in sommige landen  onvoldoende sterke professionele accountantsorganisaties om de juiste uitvoering van de  regelgeving te toetsen. In de vierde plaats is er in sommige landen sprake van nationalisme  waardoor het voor kan komen dat men niet in staat is tot het accepteren van veranderingen  in de uitoefening van verslaggeving. En ten vijfde dient voor het invoeren van één set regels  de educatie met betrekking tot externe verslaggeving gewijzigd te worden, en dat terwijl er  in sommige landen al sprake is van een tekort aan adequate educatie waardoor dit moeilijk  te realiseren is.    Wanneer de publieke sector overgaat op eenduidige regelgeving is dit een enorme stap. Het  is complex en kost veel geld. Doordat instellingen overgaan op een andere set van  verslaggevingsregels dient er, om aan deze verslaggevingsregels te voldoen, andere  informatie uit de organisatie te vloeien zowel op tactisch als operationeel niveau. Om dit te  bereiken dienen mensen in de organisatie omgeschoold te worden en dient de ICT tevens  op de nieuwe informatie behoefte aan te sluiten. Het is niet alleen een grote stap voor  organisaties maar tevens voor de opstellers, controleurs en gebruikers van jaarrekeningen,  aangezien er vaktechnische omscholing in wet en regelgeving plaats dient te vinden. Tevens  dient er nagedacht te worden over de praktische toepasbaarheid en/of invulling. Dit kan  niet allemaal van de één op de andere dag plaatsvinden en kost hierdoor veel tijd en geld.  2.5  De gevolgen en ontwikkelingen van harmonisatie     Harmonisatie van financiële verslaggevingsregels vindt zijn weerslag in het formuleren van  internationale standaarden. In 1957 is de Europese Unie (ofwel EU) opgericht met het doel  het harmoniseren van het rechts‐ en economisch systeem. Op dit moment bestaat de EU uit  27 landen en is één van de doelen van de EU gericht op het vormen van één interne markt  waarin goederen, mensen, diensten en kapitaal zich vrij kunnen verplaatsen. Voor mensen  betekent dit het leven, werken, studeren of pensioneren in één van de EU‐landen. Voor  consumenten betekent dit een brede keuze van producten en diensten tegen een lagere  prijs. En voor de handel betekent de ”single market” één gezamenlijke set van handelsregels  in plaats van 27 verschillende, en toegang tot de binnenlandse markt met 500 miljoen  consumenten.    Harmonisatie van financiële verslaggeving is binnen de EU begonnen door middel van  richtlijnen, die verplicht door de lidstaten in hun nationale wetgeving opgenomen dienen te  worden. In 1978 is de Vierde Richtlijn gepubliceerd. Dit is de breedste en meest uitgebreide  set van verslaggevingsregels binnen de EU. De Vierde Richtlijn is verplicht voor publieke en  private organisaties boven een bepaalde grootte. Deze organisaties dienen een  enkelvoudige jaarrekening op te stellen die voldoet aan de Vierde Richtlijn, die regels bevat  over openbaarmaking, waardering en presentatie. Tevens schrijft de Vierde Richtlijn voor  dat de jaarrekeningen gecontroleerd dienen te worden door onafhankelijke deskundigen. In  1983 is de Zevende Richtlijn gepubliceerd waarin consolidatie van jaarrekeningen voor  groepsmaatschappijen boven een bepaalde grootte verplicht werd. Naast consolidatie dient  er volgens deze Richtlijnen in de jaarrekening specifieke informatie te worden opgenomen,  waaronder een directieverslag. De Vierde en Zevende Richtlijn hebben een grote impact  gehad op de financiële rapportage binnen de EU, doordat verslaggeving in alle EU‐lidstaten 

(17)

tot een goed en redelijk gelijkmatig niveau is gebracht. De kwaliteit van de financiële  verslaggeving is hierdoor verbeterd in de lidstaten. De richtlijnen zijn echter vrij breed en  dat geeft de lidstaten nog veel ruimte voor verschillende verslaggevingsmethoden waardoor  er nog steeds grote verschillen aanwezig zijn.    De Europese Commissie heeft in 1995 tot een nieuwe aanpak van harmonisatie van  verslaggevingsregels besloten. De Europese Commissie erkent hierin dat door de  toegenomen internationale handel een probleem is ontstaan. Ondernemingen met een  internationaal karakter die hun jaarrekening opstellen op basis van hun nationale wetgeving  zijn voor de internationale kapitaalmarkt niet langer aanvaardbaar. Wanneer  ondernemingen op internationale kapitaalmarkten geregistreerd willen zijn, dienen ze te  voldoen aan andere verslaggevingsregels, zoals bijvoorbeeld US GAAP. Hierdoor zijn  internationaal opererende bedrijven gedwongen hun jaarrekening op te stellen volgens  verschillende soorten verslaggevingsregels. Dit is volgens de Europese Commissie lastig,  kostbaar en vormt een duidelijk concurrentienadeel. In 2000 heeft de Europese Commissie  een nieuwe financieel rapporteringvoorstel geaccepteerd waarin alle beursgenoteerde  ondernemingen in de EU uiterlijk voor 2005 hun geconsolideerde jaarrekeningen dienen op  te stellen in overeenstemming met één standaard set van verslaggevingsregels, de  International Accounting Standards (IAS), tegenwoordig International Financial Reporting  Standards (IFRS) genoemd.     De International Accounting Standards Board (IASB) is een onafhankelijke organisatie die IAS  ontwikkelt. In tegenstelling tot de Europese Unie heeft deze organisatie niet de macht om  deze standaarden wettelijk verplicht te stellen. De IASB is opgericht in 1973 door  professionele verslaggevingorganisaties van negen verschillende landen. De IASB heeft als  doel het ontwikkelen en promoten van één set van standaarden die van hoge kwaliteit,  begrijpelijk en uitvoerbaar is en die de transparantie en vergelijkbaarheid van financiële  verslaggeving verhoogt. De IAS volgen de principes van fair value en full disclosure. In 1998  zijn de hoofdstandaarden van de IASB afgerond.     International Financial Reporting Standards zijn nu wereldwijd geaccepteerd, aangezien ze  in veel landen worden toegepast, ze gezien worden als richtingbepalend in belangrijke  industriële landen, ze geaccepteerd zijn door vele kapitaalmarkten en erkend zijn door de  Europese Unie.    Naast IFRS die van toepassing zijn op de private sector, zijn er internationale standaarden  ontwikkeld voor de publieke sector, International Public Sector Accounting Standards  (IPSAS) genaamd. De IPSAS zijn gebaseerd op de IFRS waardoor ze in grote mate op elkaar  lijken. Op dit moment is de International Public Sector Accounting Standards Board (IPSASB)  bezig met het ontwikkelen van IPSAS standaarden. Dit is één van de redenen dat de IPSAS  standaarden voorlopig nog niet verplicht zijn. 

(18)

3. 

De publieke sector 

  In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de tweede deelvraag, “Wat houdt de publieke  sector in?”. Hierbij zal ingegaan worden op wat de publieke sector is en waar zij uit bestaat.  Tevens wordt er aandacht geschonken aan specifieke kenmerken van de publieke sector.  Tot slot zal er dieper ingegaan worden op een aantal onderdelen van de publieke sector  waarin de structuur en de externe verslaggeving plaatsvindt.   3.1  De publieke sector in het algemeen    De publieke sector is een overkoepelende naam voor alle overheidsinstellingen en semi‐ overheidsinstellingen. In tegenstelling tot de private sector is het doel van de publieke  sector niet gericht op het maken van winst; het zijn non‐profit instellingen. Het hoofddoel  van overheidsinstellingen is het behartigen van het publieke belang. Overheidinstellingen  bestaan uit bestuurslichamen, uitvoerende instellingen en de rechterlijke macht.  Voorbeelden van overheidinstellingen zijn ministeries, provincies, gemeenten en  waterschappen.    Semi‐overheidsinstellingen zijn door een particulier opgerichte ondernemingen waarin de  overheid in kapitaal en als garant deelneemt. Semi‐overheidsinstellingen bevinden zich  onder andere in de sectoren energie, openbaar vervoer, onderwijs, gezondheidszorg, media  en woningcorporaties.    De overheid is het hoogste gezag op een bepaald grondgebied. In Nederland is er sprake van  een parlementaire democratie waarin de volkvertegenwoordiging, het parlement, het  laatste woord heeft. Verder bestaat de overheid uit een regering met een staatshoofd, de  koningin. Verder maken de gekozen volksvertegenwoordigers in de provincies en  gemeenten samen met de bestuurders van deze provincies en gemeenten deel uit van de  overheid. De overheid bestaat uit drie lagen: de centrale overheid, de provincies en de  gemeenten. Andere instellingen zoals het waterschap en de ZBO’s zijn op basis van hun  functie ingedeeld.    In de publieke sector wordt gewerkt met een begroting. Deze wordt jaarlijks opgesteld. Een  begroting is een ex‐ante document dat de voornemens van de instelling met betrekking tot  beleidsdoelen, prestaties, activiteiten en middelen bevat. Met andere woorden; wat willen  we bereiken, wat gaan we daarvoor doen en wat mag dit kosten. Door middel van het  goedkeuren van de begroting wordt de toewijzing van middelen bepaald en wordt er  autorisatie verleend om de middelen te besteden. Met het jaarverslag leggen publieke  instellingen verantwoording over het gevoerde beleid af. Dit bestaat uit financiële en  toelichtende niet financiële informatie. In de toelichting dient bijvoorbeeld antwoord  gegeven te worden waarom men is afgeweken van de begroting en wat de behaalde  beleidsuccessen zijn geweest.   

(19)

Volgens Bac (2009) zijn publieke instellingen budgetbeheerste instellingen waarin de  begroting een belangrijke rol speelt als een financieel verantwoordingsverslag over de  toegewezen beschikbare middelen. Dit leidt er toe dat de begroting tevens tot de externe  financiële verslaggeving behoort.    Bij publieke instellingen is er sprake van een budgetcyclus. Voor aanvang van het  begrotingsjaar wordt een begroting ontwikkeld en vastgesteld (geautoriseerd) zodat  middelen beschikbaar worden gesteld, en men zo kan overgaan tot het uitvoeren van het  voorgenomen beleid. Deze begroting dient openbaar gemaakt te worden voor een  adequate werking van het democratisch proces. Tijdens het begrotingsjaar worden  voorstellen voor nadere aanpassing van de begroting gemaakt. Uiteindelijk vindt er  financiële verantwoording plaats over de begrotingsuitvoering middels een jaarrekening na  afloop van het begrotingsjaar.    Bij publieke instellingen wordt in toenemende mate het principe van “different ways of  reporting for different purposes” toegepast. Publieke instellingen dienen vanwege de  organisatiestructuur aan verschillende groepen verantwoording af te leggen. In de eerste  plaats dient er verantwoording afgelegd te worden aan het ambtelijk apparaat en het  dagelijks bestuur. Dit gebeurt op basis van rapportage op productniveau. In de tweede  plaats dient er verantwoording afgelegd te worden aan de volksvertegenwoordigers als  onderdeel van het democratisch proces. Dit gebeurt op programmaniveau. Tot slot dient er  verantwoording afgelegd te worden aan het publiek. Dit wordt vaak gedaan in de vorm van  een gepopulariseerd verantwoordingsverslag om de toegankelijkheid te vergroten voor de  burgers.    Een ander kenmerk van publieke instellingen is dat een publieke instelling niet streeft naar  het verwerven van winst, om hiermee inkomsten te genereren voor eigenaren en de  continuïteit van het bedrijf. Bij een publieke instelling is het inkomen juist het grensbedrag  om te besteden en hoeft er geen causaal verband tussen kosten en opbrengsten te zijn. Het  doel is niet het behalen van een zo hoog mogelijke winst, maar een resultaat van rond nihil.    De begroting en de jaarrekening zijn bij publieke instellingen categorisch en niet functioneel  ingedeeld. Bij de functionele indeling is de jaarrekening opgesteld naar functies  personeelskosten, afschrijvingen en overige kosten. Bij de categorische indeling is de  jaarrekening ingedeeld naar categorieën als opbrengsten en kosten. Het hanteren van de  functionele indeling komt voort uit het opstellen van beleidsplannen en de hiervoor  beschikbare middelen die de volksvertegenwoordiging heeft bepaald naar aanleiding van de  verlangens van de burgers voor overheidsdiensten.    Bij de publieke instelling geldt een zogenaamde rechtmatigheideis. Hierbij dient men in de  jaarrekening tot uitdrukking te laten komen waarom op bepaalde vlakken de begroting is  overschreden. Tevens wordt er door het bestuur een verklaring getekend waarin wordt  verklaard welke regelgeving van toepassing was en dat men zich aan deze regelgeving heeft  gehouden.   

(20)

Publieke instellingen dienen niet alleen financiële verantwoordelijkheid af te leggen maar  dienen in de toelichting ook te rapporteren over de doelmatigheid (efficiëntie),  doeltreffendheid (effectiviteit) en intergenerationele rechtvaardigheid (dekking van kosten  door verschillende generaties).  3.2  De centrale overheid  De overheid draagt zorg voor allerlei zaken zoals rechtspraak, politie, onderhoud van het  wegennet, bijstand voor mensen die in financiële problemen komen, zorg voor ouderen,  subsidies op woningen en kunst en cultuur. De centrale overheid of rijksoverheid bestaat  uit:  • Het parlement (Staten Generaal: Eerste en Tweede Kamer)  • Regering en ministeries (Ministers en staatsecretarissen)  • Hoge Colleges van Staat (Algemene Rekenkamer)  • Adviesorganen (Raad van State)    Elke vier jaar kiezen Nederlandse kiesgerechtigden die hen vertegenwoordigen in het  parlement, ofwel de Staten Generaal. De Staten Generaal bestaat uit de Eerste Kamer en  Tweede Kamer; de hoofdtaken zijn vastgelegd in de Grondwet. De Eerste Kamer heeft de  taak om als medewetgever op te treden. De Tweede Kamer heeft als taak medewetgeving  en het uitoefenen van controle op de regering. Een belangrijk recht van de Tweede Kamer is  het budgetrecht of het recht van begroting. Met dit recht kan de Tweede Kamer de  begrotingen van de ministeries goed en afkeuren. De regering bestaat heden ten dage uit  zestien ministers, die zich elk met een bepaald deelbeleid bezig houden.    De Algemene Rekenkamer zorgt voor het toezicht op de uitgaven van het Rijk en controleert  of deze rechtmatig en doelmatig zijn. Met rechtmatigheid wordt bedoeld dat het in  overeenstemming met de regels moet zijn en met doelmatigheid wordt bedoeld of de  bestede uitgaven ook daadwerkelijk aan het beoogde doel zijn uitgegeven. In de grondwet is  vastgelegd dat de Algemene Rekenkamer een onafhankelijke positie inneemt te opzichte  van de regering en de Staten Generaal. De Algemene Rekenkamer treedt op als een  “externe” controleur van de regering. Zij controleert jaarlijks de jaarverslagen van de  individuele ministers en het jaarverslag van het Rijk. Haar bevindingen rapporteert zij aan de  Tweede Kamer.     De Raad van State is het belangrijkste adviesorgaan van de regering en brengt advies uit  over alle wetsvoorstellen. Tevens behandelt de Raad van State het hoger beroep in  bestuursrechtelijke zaken zoals geschillen tussen of met overheden.    De externe verslaggeving van het Rijk is afgestemd op de structuur van de overheid zoals  hierboven beschreven is, waarbij de regering verantwoording aflegt aan de Staten Generaal.  Met betrekking tot de Rijksfinanciën staan er in de Grondwet, artikel 105, twee belangrijke  vereisten. Ten eerste dient de begroting vastgesteld te worden door de Staten Generaal.  Ten tweede dient de Algemene Rekenkamer de verantwoording ofwel het jaarverslag goed  te keuren en over te dragen aan de Staten Generaal. Deze tweede eis is in de  Comptabiliteitswet, die het beheer van de financiën van het rijk regelt, vastgelegd. 

(21)

Elk jaar wordt op de derde dinsdag in september, Prinsjesdag, de rijksbegroting samen met  de Miljoenennota door de minister van Financiën aangeboden aan de Staten Generaal. De  Miljoenennota bevat zowel een beleidsmatig als een cijfermatige samenvatting van de  rijksbegroting. In de Rijksbegroting wordt een raming gegeven van hoe de verschillende  ministeries hun geld willen gaan besteden. De nota beschrijft de financiële situatie van  Nederland en de verwachte ontwikkelingen in Nederland. Tevens worden de zogenoemde  Vermoedelijke Uitkomsten van het lopende jaar opgenomen.     De rijksbegroting heeft verschillende functies namelijk: de autorisatiefunctie, de  allocatiefunctie, de beheertechnische functie en de macro‐economische functie (Verheij en  De Jong, 2009). Hierbij houdt de autorisatie functie in dat de Staten Generaal toestemming  moet verlenen voor het doen van uitgaven middels het vaststellen van de begroting. Aan  het eind van het jaar dient er verantwoording te worden afgelegd over het gevoerde beleid  en de gerealiseerde uitgaven met als doel dat de Staten Generaal decharge verleent. De  allocatiefunctie houdt in dat bij het opstellen van de begroting de regering keuzes maakt in  het beleid en de belangen afweegt van de verschillende voorgenomen uitgaven. De  beheertechnische functie stelt de regering in staat taken te delegeren aan budgethouders  die verantwoordelijk zijn voor het binnen het budget blijven. De macro‐ economische  functie van de begroting komt tot uitdrukking doordat middels de begroting bepaald kan  worden welk deel ingezet kan worden in de collectieve sector.    De rijksbegroting bestaat uit verschillende hoofdstukken zoals de begrotingen van de  onderscheiden ministeries, de begroting van de nationale schuld, begrotingen van  Koninkrijksrelatie, Koninklijk Huis ect. Elk begrotingshoofdstuk is onderverdeeld in artikelen.  Per artikel wordt het maximum bedrag opgenomen dat in een jaar wordt geraamd voor  uitgaven en verplichtingen en het geraamde bedrag voor ontvangsten. In de  Comptabiliteitswet is opgenomen dat iedere minister verantwoordelijk is voor een  doeltreffend en doelmatig beleid dat aan de begroting ten grondslag ligt.    Op verantwoordingsdag, de derde woensdag van mei, biedt de Minister van Financiën het  jaarverslag van het Rijk aan de Staten Generaal aan. Net als in de begroting wordt er tevens  een nota aangeboden die de budgettaire betekenis van het gevoerde beleid weergeeft. Het  jaarverslag laat zien wat er is gedaan, wat er is bereikt en wat het heeft gekost. Het  jaarverslag van het Rijk is qua opzet gelijk aan de begroting. Er wordt dan ook voor elk  hoofdstuk met begrotingen een jaarverslag opgesteld. Het jaarverslag bestaat uit een  beleidsverslag en een jaarrekening. In het beleidsverslag wordt gerapporteerd over het  gevoerde beleid en de realisatie hiervan. De jaarrekening bestaat uit een  verantwoordingsstaat van uitgaven, ontvangsten en verplichtingen, een saldibalans en  verantwoordingstaat baten‐ en lastendiensten. In de Rijksbegrotingsvoorschriften staat de  nadere uitwerking van hoofdlijnen van het begrotings‐ en verantwoordingsproces  beschreven in de Comptabiliteitswet.   

(22)

Het Rijk hanteert het kasstelstel. Dit houdt in dat uitgaven en ontvangsten geheel voor  rekening worden genomen in het jaar dat ze werkelijk worden gedaan en geïncasseerd. Een  onderdeel van de financiële verantwoording bestaat uit een verantwoordingsstaat van  uitgaven, ontvangsten en verplichtingen. Dit is een variant van het kasstelsel waarbij  rekening wordt gehouden met de aangegane verplichtingen (kas‐ verplichtingenstelsel).  Deze variant wordt toegepast door een deel van de ministeries, namelijk de  kerndepartementen. De saldibalans bij het Rijk is erg beperkt vanwege het kas‐  verplichtingenstelsel en bevat vooral inzicht in de overlopende verplichtingen alsmede  standen van een aantal subadministraties. Het laatste deel van de jaarrekening bestaat uit  een verantwoordingsstaat van baten‐ en lastendiensten. De baten‐ en lastendiensten zijn  uitvoerende onderdelen van de ministeries en, zoals de naam al zegt, gebruiken het baten‐  en lastenstelsel voor hun financiële verantwoording. In de verantwoording van het Rijk  worden deze twee varianten naast elkaar gebruikt terwijl de baten‐ en lastendiensten een  onderdeel vormen van de kerndepartementen. Hierdoor ontbreekt een totaaloverzicht van  het gehele ministerie.   3.3  De provincie en de gemeente    De provincie is de bestuurslaag tussen de centrale overheid en de gemeente. De provincie  doet het werk dat voor het rijk “te klein”is en voor de gemeente “te groot”. De provincie  verkrijgt haar inkomsten van de centrale overheid. Een deel bestaat uit de  belastingopbrengst van het rijk dat over de 12 provincies wordt verdeeld; het zogenaamde  Provinciefonds. Naast het Provinciefonds verkrijgt de provincie ook inkomsten voor  specifieke doelen, dit worden doeluitkeringen genoemd.     De taken van de provincies hebben betrekking op ruimtelijke ordening, economie, water en  milieu, verkeer en vervoer, natuur en landschap en welzijn en cultuur. Behalve haar eigen  taken heeft de provincie ook de taak om toezicht te houden op de gemeenten. Het toezicht  is voornamelijk financieel en richt zich op de gemeentelijke begroting. De provincie bestaat  uit Provinciale Staten, college van Gedeputeerde Staten, de Commissaris van de Koningin en  het ambtelijk apparaat.     De Provinciale Staten staan aan het hoofd van de provincie en vormen het algemeen  bestuur van een provincie. De leden van de Provinciale Staten worden eens in de vier jaar  gekozen. De taak van de Provinciale Staten is het vaststellen van het beleid en het toezien  op de uitvoering hiervan. Elk Statenlid heeft zijn eigen werkgebied. Het college van  Gedeputeerde Staten (GS) vormt het dagelijks bestuur van de provincie. Hierbij heeft elke  gedeputeerde zijn eigen taakgebied. De voornaamste taak van GS is het voorbereiden en  vervolgens uitvoeren van besluiten van de Provinciale Staten. De voorzitter van het college  van GS is de Commissaris van de Koningin. De Commissaris van de Koningin maakt deel uit  van het provinciaal bestuur en is de vertegenwoordiger van de landsregering. Het ambtelijk  apparaat wordt gevormd door de medewerkers die in dienst zijn van de provincie. Aan het  hoofd van de instelling staat een griffier. De griffier geeft leiding aan de ambtenaren en  vormt de schakel tussen het college van GS en het ambtelijk apparaat.   

(23)

De gemeente is de onderste laag in de politieke bestuursstructuur en bestaat uit een groep  van woonkernen. De gemeente verkrijgt 90% van haar inkomen van de Centrale overheid.  Een deel van de inkomsten komt uit het Gemeentefonds. Dit is een fonds waarin een deel  van de belastingopbrengsten wordt gestort en verdeeld over de verschillende gemeentes in  Nederland. Naast de opbrengst uit het Gemeentefonds ontvangt de gemeente  doeluitkeringen van het rijk.     De gemeente vervult tal van taken zoals bijvoorbeeld het zorgen voor voldoende  woonruimte, aanleg van wegen, parkeerterreinen, voetgangerstunnels en fietspaden, het  uitvoeren van de milieuwet, het besturen van het plaatselijke openbaar onderwijs en het  dragen van de zorg voor voldoende onderwijsruimte. De gemeente bestaat uit de  gemeenteraad, de wethouders, de burgemeester, de gemeentelijke Rekenkamer en de  uitvoerende ambtenaren.     De gemeenteraad is het hoogste orgaan binnen de een gemeente. De samenstelling van de  gemeenteraad vindt plaats door middel van de gemeenteraadsverkiezingen die eens in de  vier jaar plaatsvinden. De taken van de raad zijn het vaststellen van de hoofdlijnen van  beleid en toezicht houden op de uitvoering daarvan. Het college van Burgemeester en  Wethouders (B&W) is verantwoordelijk voor het dagelijks bestuur van de gemeente. Binnen  het college heeft iedere wethouder zijn eigen taakgebied. De burgemeester wordt benoemd  door de Kroon, dat wil zeggen bij Koninklijk Besluit op voordracht van de minister van  Binnenlandse Zaken. De burgemeester is voorzitter van de gemeenteraad en van het college  van B&W. De burgemeester is verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde  en veiligheid. Tevens dient de burgemeester besluiten uit te voeren van de gemeenteraad  en van het college van B&W. De uitvoerende ambtenaren hebben tot taak besluiten voor te  bereiden en uit te voeren. Het ambtelijk apparaat is verdeeld in diensten zoals bijvoorbeeld  ruimtelijke ordening. De gemeentesecretaris heeft de leiding over de ambtenaren en vormt  de schakel tussen het college van B&W en het ambtelijk apparaat. De schakel tussen het  ambtelijk apparaat en gemeenteraad wordt uitgevoerd door de griffier. De gemeenteraad  stelt het beleid op hoofdlijnen vast en het college van B&W is verantwoordelijk voor het  beleid in detail en de uitvoering hiervan. De gemeentelijke Rekenkamer wordt benoemd  door de raad en controleert het college van B&W op het uitvoeren van het beleid.  Bevindingen van deze controle worden gerapporteerd aan de raad.    De externe verslaggeving van de provincies en gemeenten is afgestemd op de bovenstaande  structuur. Vanaf het begrotingsjaar 2004 gelden de verslaggevingsregels van het Besluit  begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV). Hiervoor gelden de  comptabiliteitsvoorschriften. De verslaggevingsregels voor provincies en gemeenten  bestaan uit de BBV, het Stramien en de uitspraken van de commissie BBV. In het Stramien  zijn de kwaliteitseisen opgenomen. Het uitgangspunt voor provincies en gemeenten is het  stelsel van baten en lasten.    

(24)

Het proces bij provincies en gemeenten bestaat uit de volgende stappen (Hofmeijer en  Kuijk, 2009): kaders stellen, besturen en beheersen, verantwoording afleggen en toezicht  houden. De gemeenteraad (of Provinciale Staten) kaders op. Het doel hiervan is om ervoor  te zorgen dat de gemeente (of provincie) in lijn met haar doelstelling werkt. De  gemeenteraad (of Provinciale Staten) stelt de begroting op die taakstellend is voor het  college van B&W (of GS). De begroting bevat doelstellingen die moeten worden bereikt en  de voorwaarden waaronder deze dienen te gebeuren. Door het besturen en beheren moet  worden bereikt dat daadwerkelijk uitgevoerd wordt wat moet gebeuren. Het college van  B&W (of GS) is verantwoordelijk voor het besturen en beheersen van de activiteiten en de  inzet van middelen. Verantwoording afleggen gebeurt middels de jaarstukken. Het primaire  doel van de jaarstukken is het afleggen van verantwoording door het college van B&W aan  de gemeenteraad (of door de GS aan de Provinciale staten) om decharge te verkrijgen. In de  jaarstukken moet antwoord worden gegeven of de gestelde doelen al dan niet bereikt zijn  en of dit is gebeurd in overeenstemming met de vooraf gemaakte afspraken. De  gemeenteraad (of Provinciale Staten ) bewaakt de realisatie van de doelstelling en gaat met  ondermeer rapportages na of de doelen zijn bereikt. De provincie houdt toezicht op de  gemeente en de minister van Binnenlandse Zaken fungeert als toezichthouder op de  provinciale staten.      De jaarstukken bestaan bij provincies en gemeenten uit een jaarverslag en een jaarrekening.  Het jaarverslag bestaat uit een programmaverantwoording, waarin verantwoording wordt  afgelegd over de realisatie van de programma’s, en de paragrafen ingevolge de eisen van  het BBV.    De jaarrekening bestaat uit de programmarekening met de toelichting en de balans met de  toelichting. De programmarekening bevat onder andere een overzicht van de gerealiseerde  baten en lasten per programma, een overzicht van de gerealiseerde algemene dekking, het  gerealiseerde resultaat voor bestemming en een begroting. In de toelichting wordt een  analyse gegeven van de afwijkingen tussen de begroting en realisatie. In de balans wordt  naast de werkelijke uitkomsten tevens de begroting weergegeven.   3.4  Waterschappen  Waterschappen hebben als taak om namens de bewoners van een bepaald gebied de  waterhuishouding te regelen. De waterschappen bestaan uit het algemeen bestuur, het  dagelijks bestuur en de voorzitter. In het algemeen bestuur zijn categorieën  vertegenwoordigd zoals eigenaren van grond, pachters van grond, eigenaren van  gebouwen, bedrijven en bewoners. De leden van het algemeen bestuur worden ook wel  hoofdingelanden genoemd. De mate van het belang en de financiële bijdragen aan het  waterschap bepaalt de vertegenwoordiging in het bestuur. Het algemeen bestuur benoemt  de leden van het dagelijks bestuur, ook wel de hoogheemraden genoemd. De voorzitter,  ook wel de dijkgraaf genoemd, wordt benoemd door de regering voor zes jaar. 

(25)

3.5  Zelfstandige bestuursorganen en rechtspersonen met een wettelijke taak 

 

Zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s) en rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT’s)  zijn te verdelen in 3 groepen te weten: 1e Groep ZBO’s , 2e Groep RWT’s en de 3e groep  RWT’s die tevens ZBO’s zijn.    De 1e Groep ZBO’s zijn instellingen die overheidstaken uitvoeren maar niet direct onder het  gezag van een ministerie vallen. Een ZBO kan de vorm van een privaatrechtelijke  rechtspersoon of een publieke rechtspersoon hebben. Wanneer een ZBO een  privaatrechtelijke rechtspersoon is, is het als ZBO aangewezen door middel van een  Koninklijk Besluit of een ministeriele regeling. Een publieke rechtspersoon wordt ingesteld  door de Wet. Voorbeelden van ZBO’s zijn het Uitvoeringsinstituut Werknemers  Verzekeringen (UWV), Autoriteit Financiële Markten (AFM) en Kamer van Koophandel (KvK).  Een ZBO is volgens de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, artikel 1a, een  bestuursorgaan van de centrale overheid dat bij de wet, krachtens de wet bij algemene  maatregel van bestuur of krachtens de wet bij ministeriële regeling met openbaar gezag is  bekleed.    De 2e Groep betreffen de RWT’s. Dit zijn instellingen die een wettelijke taak uitvoeren  zonder openbaar gezag. De RWT’s hebben een private rechtspersoon. Voorbeelden van  RWT’s zijn musea, scholen en publieke omroepen. In artikel 91, eerste lid van de  Comptabiliteitswet 2001 worden RWT’s als volgt gedefinieerd: “Rechtspersonen voor zover  die bij of krachtens de wet geregelde taak uitoefenen en daardoor geheel of gedeeltelijk  worden bekostigd uit de opbrengst van bij of krachtens de wet ingestelde heffingen”.    De 3e Groep RWT’s tevens ZBO’s zijn rechtspersonen met een wettelijke taak, gefinancierd  uit wettelijke heffingen bekleed met openbaar gezag. Voorbeelden van RWT’s die tevens  ZBO’s zijn de Rijksdienst voor Wegverkeer (RDW) en het Kadaster.    Voor de externe verslaggeving van ZBO’s en RWT’s is geen standaard set van  verslaggevingsregels van toepassing, maar zijn er regels en voorschriften die gelden voor  bepaalde categorieën ZBO’s en RWT’s. Zo is er een groep ZBO’s en RWT’s die valt onder de  Kaderwet. Hierop zijn tevens Comptabiliteitswet en de Algemene wet bestuursrecht op van  toepassing. En is er een groep ZBO’s en RWT’s die valt onder de Kaderwet, de  Comptabiliteitswet en de Algemene wet bestuursrecht.    

(26)

4. 

Nationale verslaggevingsregels 

In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de derde deelvraag, ”Wat houden nationale  verslaggevingsregels in?”. Er wordt inzicht gegeven in de nationale verslaggevingsregels die  gelden in Nederland voor zowel de private sector als de publieke sector.   4.1  Verslaggevingsregels voor de private sector  Verslaggevingsregels zijn regels die gelden voor het opstellen van een jaarrekening. Middels  een jaarrekening leggen ondernemingen of overheidsinstellingen verantwoording af en  geven informatie over hun financiële positie. Belanghebbenden bij een jaarrekening zijn  beleggers (i.v.m. winstgevendheid), werknemers (i.v.m. continuïteit), kredietverschaffers  (i.v.m. liquiditeit), leveranciers (i.v.m. liquiditeit), afnemers (i.v.m. liquiditeit), overheid  (i.v.m. belastingheffing of gevoerd beleid) en overige belanghebbenden. De regels omtrent  het opstellen van een jaarrekening voor de private sector zijn vastgelegd in het Burgerlijk  Wetboek (BW) Titel 9 Boek 2. De wetgeving is van toepassing op naamloze  vennootschappen, besloten vennootschappen, coöperaties, onderlinge  waarborgmaatschappijen, commerciële verenigingen, commerciële stichtingen,  vennootschappen onder firma en commanditaire vennootschappen.  Het belangrijkste artikel 362 boek 2 BW luidt: “De jaarrekening geeft volgens normen die in  het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd een zodanig inzicht dat  een verantwoord oordeel kan worden gevormd over het vermogen en het resultaat,  alsmede voor zover de aard van jaarrekening dat toelaat omtrent de solvabiliteit en de  liquiditeit van de rechtspersoon.”  De Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) geeft inhoud aan de in dit artikel aangegeven  “normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd”. De RJ is  ingesteld door het bestuur van de Stichting voor de jaarverslaggeving om stellige uitspraken,  aanbevelingen en adviezen op stellen en te publiceren op het gebied van externe  verslaggeving. Het bestuur bestaat uit afgevaardigden van werkgeversorganisaties,  werknemersorganisaties, de vereniging voor beleggingsanalisten en de  accountantsorganisaties. Het doel van de stichting luidt als volgt: “De stichting heeft ten  doel de kwaliteit van de externe verslaggeving, in het bijzonder van de jaarrekening, binnen  Nederland door rechtspersonen en andere organisaties te bevorderen.”  Zij tracht dit doel te bereiken door:  • “het publiceren van stellige uitspraken en aanbevelingen inzake externe  verslaggeving”.  • “het gevraagd of ongevraagd adviseren van de overheid en van andere regelgevende  instanties aangaande voorschriften inzake externe verslaggeving”.   

(27)

De RJ bestaat uit 12 leden. Deze worden door het bestuur van de stichting voorgedragen en  benoemd voor 4 jaar. De RJ wordt ondersteund door een vaktechnische staf. Tevens kan de  RJ werkgroepen instellen voor specifieke verslaggevingsonderwerpen met hierin leden van  de RJ of derden. Voordat een richtlijn definitief gepubliceerd wordt is er sprake van een  conceptrichtlijn en vraagt de RJ om commentaar van derden, die de RJ in overweging zal  nemen bij het opmaken van de definitieve richtlijnen. De stellige uitspraken en  aanbevelingen worden samengevoegd tot een bundel “Richtlijnen voor de  jaarverslaggeving” (RJ Richtlijnen) die elk jaar verschijnt. De richtlijnen hebben geen  wettelijk gezag, maar wanneer organisaties afwijken van de richtlijnen dienen ze hiervoor  een goed gemotiveerde reden te hebben zodat de jaarrekening wel het wettelijke vereiste  inzicht geeft zoals in het BW Titel 9 Boek 2 omschreven staat.  In 2002 heeft de Europese Commissie een IAS‐ verordening vastgesteld die inhoudt dat na  het doorlopen van een goedkeuringsprocedure de verslaggevingsregels van de IASB, worden  ingevoerd. Hierdoor is in 2005 het BW titel 9 boek 2 gewijzigd en aangepast aan de  internationale regelgeving. Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen dienen nu hun  geconsolideerde jaarrekening volgens IAS en IFRS op te stellen. Niet beursgenoteerde  ondernemingen mogen IAS en IFRS vrijwillig toepassen. Tevens zijn de Richtlijnen voor de  Jaarverslaggeving aangepast en afgestemd op de IAS en IFRS. De RJ geeft twee verschillende  bundels uit, één voor grote en één voor kleine rechtspersonen. De taak van de RJ neemt in  het ontwikkelen van nieuwe regelgeving af en de RJ richt zich meer op kleinere  rechtspersonen. Doordat belanghebbende, voor kleine rechtspersonen ander  informatiebehoeften hebben dan belanghebbende, voor grote rechtspersonen kan het zijn  dat hierdoor verschillen in RJ Richtlijnen en IFRS ontstaan. Verder zal de taak van de RJ zich  richten op het geven van advies en het uitleg geven over hoe verschillende IAS en IFRS  standaarden toegepast moeten worden.  4.2  Verslaggevingsregels voor de (semi) publieke sector  Voor de publieke sector zijn specifieke verslaggevingsregels opgesteld afhankelijk van de  aard van de sector. Deels zijn deze ontleend aan BW 2 Titel 9 en de RJ. Achtereenvolgens  komen deze aanbod.    Het Rijk  Het jaarverslag van het Rijk geeft een overzicht van de totale inkomsten, uitgaven en  aangegane verplichtingen weer; de hiervoor geldende regelgeving is de Comptabiliteitswet.  De Comptabiliteitswet wordt toegepast door de Ministeries. Er zijn echter tegenwoordig  veel taken van de ministeries ondergebracht in baten‐ en lastendiensten; de geldende  regelgeving hiervoor is Regeling Baten Lasten Diensten. Deze regeling verwijst in artikel 16  voor het opmaken van de jaarrekening naar het BW Titel 9 en de RJ Richtlijnen. En zoals de  naam al weergeeft passen zij het baten‐ en lastenstelsel toe.   

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Uit de cijfers tot en met het derde kwartaal blijkt dat het gemiddeld aantal kinderen met kinderopvangtoeslag in 2012 4% lager is ten opzichte van het gemiddeld aantal kinderen dat

Kort samengevat was het argument van de rechtbank dat peuterspeelzaalwerk in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp) expliciet is uitgesloten van

Voor de lange termijn zien wij als meest wenselijke situatie één integrale voorziening voor opvang, ontwikkeling en onderwijs van alle kinderen met minimaal vier dagdelen per

Vanaf 1 januari 2015 verruiming aantal peuters in peuteropvang groepen van 14 naar 16 De belangrijkste maatregel die Asscher op korte termijn doorvoert is dat hij per 1

Directeur Stichting Kinderopvang Centraal Nederland (SKCN)/Stichting Peuterwerk Leerdam (SPL).

Vanuit het project Ondersteuning peuterspeelzaalorganisaties in het kader van harmonisatie biedt de MOgroep ondersteuning in de voorbereiding en uitvoering van..

wordt gevormd door het feit dat de referentie- en aan- bevolen methodes worden gedefinieerd voor een welomschreven analyse-omgeving, waar geen com- promissen wat

De kosten moeten door de ouders zelf betaald worden (in de situatie met peuterspeelzalen werd de opvangorganisatie gesubsidieerd door de gemeente en betaalden ouders alleen een