bron
Tsjip. Jaargang 6. Stichting Promotie Literatuuronderwijs, Nijmegen 1996
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_tsj001199601_01/colofon.php
© 2012 dbnl
1
[Nummer 1]
Tsjip
‘In vele huizen zijn alleen maar kinderboeken en grote-mensen-boeken. Of het jonge geslacht zich de kunst van het lezen zal eigen maken, hangt voor driekwart af van de boeken die daartussen liggen....
Wie nooit een fabel van La Fontaine heeft horen vertellen, voordat hij op school een handboek der wereldgeschiedenis kreeg, begrijpt van deze geschiedenis geen zier. Hij zal ook vandaag niet beseffen, hoe actueel Thucidydes is. Hij vindt een boekwerk “interessant” omdat de vragen van de dag erin behandeld worden, maar hij heeft niet leren mee-leven met de eeuwigheid van het geluk. Voor zulk een mens zingt in het bos de nachtegaal vergeefs.
Veruit het hoogste percentage van het aantal boeken, dat per jaar in Nederland gedrukt wordt, is gewijd aan opvoeding, onderwijs en jeugdzorg, of gevuld met jeugdlectuur. Dat een zo groot deel van de boekenproduktie gewijd is aan degenen, die bij wijze van spreken het lezen nog leren moeten, is een bewijs, dat het hun slecht geleerd wordt.
Als de mensen op school goed leerden lezen, zou niet de leerling-lezer, maar de geschoolde lezer de man zijn, tot wie het merendeel van de schrijvers zich wendde.
Op het ogenblik verschijnen per jaar meer boeken voor het kind dan er in heel de Gouden Eeuw geschreven zijn. Dit is misschien een van de redenen waarom wij die eeuw de gouden noemen. Het kon toentertijd gebeuren, dat een kind van veertien met de regering over een groot land belast werd, maar men zou voor zijn leven niet veilig zijn geweest, wanneeer men had durven volhouden, dat het gemiddelde intelligentiepeil van de regeerders dier dagen infantiel gebleven was. Hiermee staat in nauw verband, dat de grotemensen-boeken van toen ons nog heden kunnen boeien.
Ouders en kinderen waren in vroeger tijden opgevoed met precies dezelfde leerboeken. Sedert mensenheugenis begon het alfabet met a is een aapje en de Latijnse grammatica met rosa, rosae. Op die manier moderniseerde het onderwijs zich weinig.
Ook de verhalen voor kinderen bleven geslachten lang dezelfde. Het waren bijbelse verhalen, fabels en voorbeelden uit de antieke mythologie. Men beweert dat dit nadelen had. Het had toch één groot voordeel. Tijdens de jeugd werd het kind opgenomen in de geestelijk traditie, die het zou voortzetten.
Tegenwoordig wisselen de leerboeken met het schooljaar. Het gevolg is, dat de ouders geen belangstelling meer voelen voor hetgeen op school aan hun kinderen wordt bijgebracht. Zij kunnen dit niet meer volgen. Het wekt geen heugenis aan hun eigen kindertijd.’
Uit: Anton van Duinkerken Legende van de tijd Het Spectrum (Utrecht)
2, blz. 106-108
Redactioneel
In dit lentenummer van de zesde jaargang woedt een voorjaarswind van frisse ideeën, ferme gedachten en frivole gevoelens. Men behoeft geen zes te zijn of zestien om al een leesbeest te wezen. In de longitudinale lijn van de literaire vorming kan het al met twee. Zie het leesdagboekje van Renske, dat haar moeder, puur observerend en registrerend, een dag lang van minuut tot minuut bijhield. Maar je moet wel minstens zestien zijn om De wereld van Sofie ten volle te kunnen genieten.
Bij die meesterlijke inleiding in het wijsgerig denken maakten wij de nodige vragen en opdrachten. En omdat we het zo over het eerste boek van Jostein Gaarder hadden, schreef Koos Hawinkels een bespreking van diens tweede boek, en overigens ook over andere jeugdliteratuur en de boeken die daarover gaan.
Diezelfde zestien-jarigen en ouder staat in 1998 heel wat te wachten aan vernieuwing. We waren erbij toen honderdvijftig neerlandici zich zorgen begonnen te maken over hun toekomst als literatuurdocent. En we gingen naar de mensen van het Amsterdamse KIVO-project om meer te weten te komen over het aandeel van deze projecten in de Culturele en Kunstzinnige Vorming. Verwant aan CKV-1 is het vak Klassieke Culturele Vorming, dat de gymnasiasten straks krijgen in plaats van CKV-1. Anton van Hooff, samensteller van het curriculum KCV, licht het grondig toe.
Meer en meer zullen de kunsten met elkaar te maken krijgen. En de docenten van de kunstvakken dus ook. Tsjip zal deze jaargang veel aandacht besteden aan die soms vanzelfsprekende, soms door regels afgedwongen toenadering. Niet zo vreemd dus dat u in dit nummer onze bespiegeling over het werk van Vermeer aantreft, gefascineerd als we zijn door de fascinatie van een ander: Norbert Schneider die een eenvoudig, maar didactisch prachtig boek schreef met daarin alle werken van Vermeer. Bij Plint verscheen ook een cahier dat kinderen confronteert met het werk van de Delftse meester, een oorspronkelijk Franstalige uitgave. Over het werk van Plint vindt u meer in dit nummer.
Frits Schulte ontwikkelde met collegae Engels een CD-ROM-project rond The Color Purple van Alice Walker en doet verslag.
Tenslotte verschenen er enkele didactische hoogstandjes: Gerard de Vriend promoveerde op een proefschrift over de legitimering van het literatuuronderwijs, Koos Hawinkels redigeerde een verzameling opstellen over het niet eenvoudige, wel belangrijke interculturele literatuuronderwijs. Uiteraard hebben wij over beide werken een mening.
Tenslotte: niet voor niets kozen we voor de illustrering van dit nummer de
versieringen in een boek vol Engelse, Ierse en Schotse ‘folksongs’. Als er één manier
is om de muziek en de literatuur, die twee oudste kunsten, bij elkaar te brengen,
dan is dat wel het zingen van muziek. Want daar komt altijd tekst bij, van psalm tot
hymne, van folk song tot pop song. WdM
6
Bij het omslag: Britse folksongs
Ze zijn niet bijzonder fraai, de tekeningen van Edward Ardizzone bij de Folk Songs of England, Ireland, Scotland and Wales. Maar sinds ik het boek jaren geleden bij een bijzondere gelegenheid ten geschenke kreeg, heeft het zo vaak op het pianoplankje gestaan, dat ik met de muziek ook die wat oppervlakkige krabbels boven en onder de noten en de tekst van My Boy Willie en Greensleeves ben gaan waarderen.
De eerste druk van het boek verscheen in 1961 en was het bloemleeskundig werk van de Amerikaan William Cole. Deze was de in 1919 geboren kleinzoon van een Ierse patriot, Jeremiah O'Donovan Rossa, en raakte verzot op de volksliedjes toen hij tijdens de Tweede Wereldoorlog een jaar lang als militair in Wales, Engeland en Ierland vertoefde. Tussen de oefeningen voor D-Day door vond hij de tijd om kennis op te doen, liefst uit de eerste muzikale hand. Ga eens in Connamara luisteren naar zo'n zanger die zichzelf in een kroeg begeleidt op de gitaar en je ervaart de spontane emotie, spanning en humor van deze teksten; liefde en trouweloosheid, leven en dood, ze worden met de volle maat gegeven in deze folksongs. Na de oorlog begon Cole zijn verzamelingen uit te geven en mijn boek vermeldt dat hij liefst dertig bloemlezingen met ‘poetry, humor and cartoons’ heeft uitgegeven.
Hier gaat het om meer dan honderd folksongs die tot de vaste liederenschat van de Britten behoren, enigszins vergelijkbaar met Het Nederlands Volkslied van Pollmann en Tiggers (laatste editie: Helmer en Tiggers), maar doorgaans wat sentimenteler en met grotere doses heldendom. Er wordt wat afgeleden en
-gestreden in deze balladen. Sommige, zoals het bekende The Ash Grove hebben een wel heel melancholische toon. Dit lied vertolkt het heimwee van de zanger naar het essenwoud van zijn jeugd:
The ash grove, how graceful, how plainly 'tis speaking, The harp through it playing has language for me;
Whenever the light through its branches is breaking, A host of kind faces is gazing on me.
The friends of my childhood again are before me, Each step wakes a mem'ry, as freely I roam;
With soft whispers laden, its leaves rustle o'er me;
The ash grove, the ash grove alone is my home.
Een en al vriendelijkheid en koestering dat woud van essen, ook als alles verloren lijkt, de lach uit het leven is verdwenen, de toekomst niets meer voorstelt en de dood mij van alle kanten beloert. Maar dan kijk ik omhoog naar de essen met hun beschuttend bladerendak en ik weet: ‘the ash grove alone is my home’.
Van Allan Water tot Greensleeves
William Cole zegt van deze liedjes en liederen dat ze geboren zijn uit een diep
gevoel waaraan de zanger op intense wijze uitdrukking gaf, maar ook op zo'n
universele manier dat wie ze hem hoorde zingen mee ging doen. Zo zijn de
songs ook van generatie op generatie doorgegeven. Wij hebben nauwelijks een traditie op het gebied van volksliedjes meer, maar in Engeland wemelt het van de
‘folklorists’. De puristen onder hen vinden dat, zodra je van een liedje de auteur of de componist kent, sprake is van cultuurkunst en dus niet meer van een ‘folksong’.
Maar Cole dacht daar in elk geval minder strikt over. Engelse tenoren mogen graag de ballade zingen van de molenaarsdochter die door haar minnaar, een soldaat, wordt bedrogen en van verdriet sterft: Allan Water. Dat is een song van Monk Lewis, waarvan de kracht ligt in de parallelle opbouw van de tekst van de drie coupletten.
Elke fase - liefde, ontrouw en zelfmoord - speelt in een ander seizoen - lente, herfst en winter -. Het is een gedicht dat ook jongeren aan zal spreken. Ander voorbeeld:
De liederen van de Ier Thomas Moore (twee o's!) zijn mogelijk iets te ‘literair’, maar het volk vond ze mooi en nam ze over. Zo is zijn Let Erin Remember the Days of Old een niet-officieel Iers volkslied geworden. Het weemoedige The Bold Fenian Men (down by the glenside) is geschreven door een oom van Brenda Behan, Peadar Kearney:
Twas down by the glenside, I met an old woman, A plucking young nettles, nor thought I was coming;
I listened awhile to the song she was humming,
‘Glory O, glory O, to the bold Fenian men!’
Het is een van de balladen waarin meestal getreurd wordt om een liefde die verliep, om makkers die achterbleven in de strijd met de vijand (voor Ierland en Schotland was dat Engeland!). Maar er zijn ook wijsjes bij die Cole oppikte in de music hall.
In vuilbekken zijn de Engelsen baas boven baas
Cole is een nette kerel: hij vermeldt als zijn grote inspirator de Amerikaan James Francis Child. Deze hoogleraar aan de Harvard University verzamelde in de negentiende eeuw 305 English and Scottish Popular Ballads en legde daarmee de basis voor de wetenschap van de folksong. En ook noemt hij een Engelsman, Cecil Sharp, die in de Verenigde Staten zijn oor te luisteren legde en constateerde dat in een bepaalde bergstreek tot zijn verrassing Engelse en Schotse liedjes puurder bewaard waren dan thuis. In de oorspronkelijke ‘folksongs’ worden de dingen bij hun naam genoemd. In het vuilbekken gingen de Engelsen voorop, met als goede tweede de Schotten onder aanvoering van de dichter Robert Burns. Maar: ‘There is almost nothing about sex in the Irish and Welsh folk song’. En dat zie je in de bundel.
In een Engels liedje gaat dat zo:
Young women, they run lik hares on the mountain If I were but a young man I'd soon go a-hunting, To my right fol-diddle-de-ro' etcetera.
Robert Burns herschreef ooit I'm Seventeen Come Sunday: een van de vele liedjes
waarin de zanger vertelt hoe vlotweg hij bij een meisje in de koffer
8
kruipt en haar zo tot zijn vrouw maakt. In The Green Bushes is het van hetzelfde laken een pak. Van Greensleeves maakt Cole duidelijk dat het helemaal niet zo'n suikerzoet gedicht is als er dikwijls van gemaakt wordt, maar integendeel de smeekbede van een zestiende-eeuwse suikeroom aan het adres van zijn verveelde maitresse. Leerlingen zullen opkijken van een song waarin een moeder en haar dochter een dialoog voeren over de jongen waarmee het meisje het moet doen in haar kindhuwelijk:
At the age of thirteen he was a married man, And at the age of fourteen the father of a son,
And at the age of fifteen his grave was growing green, And that put an end to his growing.
Muzikaal behoren tot de beste songs The Three Ravens (over een gesneuveld ridder, wiens lijk voer is voor de raven) en het smartelijke lied over de trouweloosheid van de minnaar, Early One Morning.
Wie een beetje thuis is in de Engelse liedkunst zal nog veel meer vertrouwds
aantreffen in een bundel als deze. Mij lijkt dat het, niet minder dan het oeuvre van
de Beatles, leuk is om deze balladen en liederen eens te lezen en er een paar van
klassikaal in te studeren. Misschien is de bundel nog te krijgen: Charles Hansen
Music and Books, zelfde uitgever als van bijvoorbeeld Scott Joplin Complete Ragtime
Piano Solos. Ook niet gek. WdM.
Wam de Moor
De enthousiasmerende fascinatie voor het erotische in Vermeer Schneiders goudmijn voor schrijvende kijkers
Het zijn boeken waarvan je zelden recensies ziet, omdat ze in grote oplagen wereldwijd te koop zijn, in elke museumboekhandel. De produkten van Benedikt Taschen Verlag GmbH te Keulen. Meestal zie je twee soorten op iets groter dan A4-formaat, met heel veel afbeeldingen en behoorlijk wat tekst: de dunnere monografieën van een kunstenaar tegen een prijs van min of meer 15 gulden, de dikkere die een stroming of een genre behandelen (impressionisme, portret door de eeuwen heen) voor het dubbele, bijna altijd de moeite waard voor de leek die zich snel wil oriënteren.
Omdat ik geen zin had om mij in de massa te begeven, maar mij voorlopig tevreden wilde stellen met het surrogaat (zeker!) van een monografie over zijn werk, besloot ik naar Vermeer uit te zien in de boekhandel, en in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel hadden ze hem. Verbazingwekkend fraai, didactisch meesterlijk. Het boek dat Norbert Schneider over hem en zijn werk schreef en dat al in 1994 was verschenen.
Meestal blader je zulke boeken door - van Dali, van Miró, Matisse, Escher, Van Gogh - voor de plaatjes, maar deze keer had ik alle tijd, 't is tenslotte een heel eind met het spoor van Brussel naar huis, en begon na het gefascineerd bekijken van de vijfendertig schilderijen die allemaal in het boek staan en de vele
detailafbeeldingen Schneiders tekst te lezen. Om te beginnen de klein afgedrukte titel van het boek: Vermeer 1632-1675 Verborgen gevoelens. Gedachtig Verriers studie van het begin van de roman sla ik nooit het voorwerk van een boek over. Het meisje met de parel had me al even beziggehouden (ze kijkt tenminste niet weg zoals de meeste Vermeermeisjes), en het frontispice tegenover de titelpagina, met een uitsnede uit het schilderij dat men aanduidt met ‘De schilderkunst’ waarop ik een (dé?) schilder op zijn rug kijk en nog net zijn penseel op de blaadjes van een appel (van Eva?) kan zien. Je stelt je oordeel nog even uit. Wat wordt dit voor een boek? En dan ‘verborgen gevoelens’. Dat roept heimelijkheid op, misschien wel onbekende en onbestemde verlangens, in elk geval ervaringen van het gemoed waar je niet zomaar over praat.
Pagina 4 verwees me naar de achterzijde van het omslag voor een detail uit ‘De koppelaarster’ en de inhoud geeft elf hoofdstuktitels waarvan er weer drie intrigerend zijn: ‘Maria heeft het beste deel uitgekozen’ (welopgevoed denk je meteen aan die zwoegende Martha en de bijna met Jezus flirtende Maria Magdalena), ‘De verleiding van de liefde’ en ‘Geheime verlangens’. Die hoofdstukken zouden een andere inhoud kunnen geven aan het begrip ‘Het raadsel van Delft’ zoals Vermeer sinds jaar en dag genoemd is omdat ze zo weinig van hem weten.
Dat meisje, de koppelaarster, Maria Magdalena, de appel van Eva, en dan die
hoofdstuktitels, vóór je aan Schneiders eigenlijke verhaal toe bent gekomen,
10
ken je zijn visie: Vermeer is bij uitstek een erotisch schilder. Dat is misschien na alles wat mannen de laatste maanden naar aanleiding van de
Vermeertententoonstelling in Washington en in het Haagse Mauritshuis hebben opgeschreven in kranten niet zo verbazingwekkend - ik herinner mij bijvoorbeeld van een kunstcriticus een complete liefdesverklaring gelezen te hebben aan het adres van het ‘Schrijvend meisje in het geel’ dat hem met haar strikken en kwikken in haar bed wilde lokken of wier bed hij bereid was te delen. Ik vond dat een opmerkelijke reactie, maar Vermeer verdient beter.
Niet de vrouw van de schilder
Op de tentoonstelling hangt het schilderij ‘Lezende vrouw in het blauw’. Schneider gebruikt een detailvergroting daaruit om het hoofdstuk te illustreren waarin hij, om te beginnen, vertelt over het leven van Vermeer. Over diens vader Reynier, die zijdewever was maar ook kroegbaas, en een grootvader van de kleine Johannes, die muntvervalser was geweest. Over Vermeers opleiding tot schilder en de rol van Carel Fabritius. Over Vermeers huwelijk met Catharina Bolnes toen hij 21 was, zijn
‘bekering’ tot het katholicisme en de vijftien kinderen die zij samen kregen en ten dele verloren. Welke voorwerpen, kleding- en meubelstukken in de boedelbeschrijving van de Vermeers zijn aangetroffen die op de schilderijen zijn terug te zien en wie zijn werken kochten en tegen welke prijs.
Het schilderij Lezende vrouw in het blauw is hier, als illustratie bij Vermeers curriculum vitae, geplaatst omdat men de ogenschijnlijk zwangere vrouw lang gehouden heeft voor de vrouw van de kunstenaar. Schneider ziet dat anders: die vrouw is niet zwanger, althans daarvoor geeft de afbeelding geen bewijs; zij draagt een crinoline-achtige hoepelrok, en dat niet zonder reden: ‘Dit klokvormige
kledingstuk was destijds in de mode en werd “bewaker van de deugd” genoemd’
(p.7). Waarmee een volgend signaal wordt gegeven van Schneiders fascinatie voor de erotische lading van het oeuvre van Vermeer.
Hij zou eraan toegevoegd kunnen hebben, dat ook deze vrouw een brief aan het lezen is. Met twee handen houdt zij hem vast, ontroerd, om maar geen regel ervan te missen. De brief van een minnaar, zoals ál die andere brieven zijn: zie de werken Lezende vrouw bij het venster (p. 49, 50), Vrouw en dienstbode met brief (53), De liefdesbrief (54), als ze niet het antwoord zijn van de beminde vrouw aan haar minnaar, terwijl haar in het geheim betrokken dienstbode klaar staat de post in ontvangst te nemen en te doen uitgaan: Schrijvend meisje in het geel (52) en Schrijvende vrouw met dienstbode (55). Ergo: je kunt vérder gaan dan Schneider en glashard ontkennen dat dit de vrouw van de schilder kán zijn. Die zou wel op zijn achterhoofd gevallen moeten zijn of een masochist of een ‘moderne vrijdenker’, had hij het leuk gevonden zijn vrouw af te beelden met een brief van haar minnaar in de knuistjes!
De beweeglijkheid van de luchten
Voor hij zich overgaf aan zijn thema moest Schneider natuurlijk wel iets zeggen
over meesterwerken die een beetje buiten deze fascinatie vallen: Het
straatje (p. 14 en 17) en Gezicht op Delft (p. 11, 18 en 19). Daarbij accentueert hij Vermeers hanteren van de zgn. ‘camera obscura’, die ervoor zorgde dat de schilder Delft niet in compleetheid schilderde, zoals zijn tijdgenotenlandschap- en
stadsgezichtschilders plachten te doen, maar van dichtbij en slechts ten dele. Het straatje fascineert het meest door een trek die altijd in de schilderijen van Vermeer gewaardeerd is: de stilte, de afgewendheid, de ingetogen houding van de meeste van zijn personages. De beweeglijkheid van de luchten in beide werken contrasteert met de rust die huizen en mensen uitstralen: niemand laat zich kennen.
Tegelijk met de Vermeer-tentoonstelling heeft in Rotterdam de tentoonstelling, gewijd aan zijn meester-vervalser Van Meegeren veel publiek getrokken. En natuurlijk vragen al die mensen zich af hoe Hannema c.s. er tijdens en na de oorlog zijn ingetrapt om de Emmaüsgangers te erkennen als werk van de Delftse meester. ‘Je kunt de wijze waarop Van Meegeren de personages in het licht zette en die ruige penseelvoering toch niet vergelijken met de subtiliteit van dat alles bij Vermeer?’
Nee, maar dan denken we aan Vermeer zoals hij op ons netvlies is blijven hangen.
Kijk in het boek van Schneider naar de prenten op p. 20 en 22 waar hij twee motieven uit de klassieke en christelijke oudheid heeft uitgewerkt: Christus in het huis van Maria en Martha en De rust van Diana, beide omstreeks 1655, dat is drie jaar vóór de vormen, kleuren en het licht in Vermeers werk komen die hem zo beroemd hebben gemaakt. Als het er niet bij stond, zou je niet geloven dat het werken van Vermeer zijn: de christuskop is niet beter dan die we in Van Meegerens prul zien, de kleding is grof in plooien gelegd. Schneider merkt over het tweede schilderij op:
‘Het vroege schilderij vertoont wat de weergave van lichaamshouding en interactie betreft nog veel gebreken en tekortkomingen’ (p.23).
Het genre van de ‘bordeeltjes’
Intussen zijn we in deze twee schilderijen wel al aan Schneiders fascinatie toe:
‘Maria heeft het beste deel uitgekozen’. Zij namelijk zit aan de voeten van haar Meester en Jezus wijst Martha erop dat ze nou maar eens die bak met brood op tafel moet zetten en dan er gezellig bij zou kunnen komen zitten.
Gaat het er hier om geestelijk voedsel te verorberen en over het bestaan na te denken, als Vermeer in 1656 zijn schilderij De koppelaarster (p. 25) voltooit, treedt hij toe tot de rijen van ambachtslieden die in de toenmalige pornoindustrie zogeheten
‘bordeeltjes’ schilderden. Die waren ontstaan vanuit een godsdienstig perspectief,
namelijk om de parabel van de Verloren Zoon uit te beelden, maar terwijl de
alledaagse moraal steeds meer preutsheid vertoonde, groeide ook het verlangen
naar compensatie daarvoor en daarin voorzagen afbeeldingen van slechterikken
vóór hun bekering. In burgerlijk zin leerde je dan van zo'n schilderij dat je in publieke
huizen opgelicht kon worden. Het soort waarheden waarachter bijvoorbeeld ook
Jacob Cats kon schuilgaan wanneer hij in zijn dichtwerken (lees Houwelyck) zijn
lezers en lezeressen wijst op de geneugten en de gevaren van de geslachtelijke
omgang.
12
Het was de genreschilderkunst waaraan Vermeer zich hier overgaf. Blijkbaar kwamen de man en de vrouw die elkaars minnaars wilden zijn bijeen in het huis van de koppelaarster - daarnaar verwijst het kantkloswerk op het nogal donkere schilderij, waarop het gele jak en de witte hulk van het meisje en het rode wambuis van de minnaar die haar een geldstuk geeft voor haar diensten, hel afsteken tegen de donkere kleding van de koppelaarster en een musicerende drinkebroer. In zijn genre is dit ‘bordeeltje’ terughoudend van opzet. Frans van Mieris bijvoorbeeld laat in zíjn bordeeltje van De soldaat en de deerne uit 1658 twee honden met elkaar copuleren, terwijl voorts een ander stel staat te zoenen in de deuropening en een uitgebluste vrijer zijn roes uitslaapt.
Die roes zien we wel op Vermeers schilderij Het slapende meisje uit 1657. De wijnkaraf voor op de tafel waarachter een meisje met opgewonden kleur en de ogen dicht haar hoofd op haar rechterarm steunt symboliseert de onmatigheid, en in latere schilderijen keert die witte wijnkaraf telkens terug wanneer mannen een meisje het hof maken: De soldaat en het lachende meisje (1658), Dame en twee heren (1659-60), Drinkende dame met een heer (1658-60), De onderbroken muziekles (1660-61) en De muziekles (1662-1665). Zulke mensen zijn het slachtoffer van de ledigheid (die des duivels oorkussen was vóór wij van ‘vrije tijd’ spraken) of acedia.
Betrof dit mannen dan was dit tot daaraantoe, ging het om vrouwen, dan konden dezen onmogelijk de goede huisvrouwen zijn op wie men staat kon maken. Schneider wijst op het schilderij boven het slapende meisje, voorstellende een kleine putto of Eros met een masker, het symbool van het veinzen, en concludeert dat deze vrouwelijke dronkenschap samengaat met een buitenechtelijke verhouding. Behalve de wijn is daar nog de schaal met fruit (ook op het schilderij Lezende vrouw bij het venster (1657)) en het in een doek gewikkelde ei, symbolen van het kwaad (fruit) en het te bedwingen libido (ei).
Verborgen gevoelens, uitgesproken verlangens
De titel van Schneiders Vermeerboek ‘verborgen gevoelens’ wordt steeds begrijpelijker. Bijvoorbeeld doordat hij wijst op de het glas-in-lood-raam, dat we herhaaldelijk op Vermeers binnenhuistafereeltjes zien. Niet alleen is de voorstelling daarvan doorgaans de personificatie van de temperantia of gematigdheid, maar ook staat dat raam nu eens op een kier, dan wat verder open, en meermalen in het blikveld van de vrouw die naar het volle leven buiten verlangt. In Dame en twee heren en Drinkende dame met een heer is de voorstelling het duidelijkst te zien, in Vrouw met de waterkan wordt het innerlijk conflict van de vrouw drievoudig
aangeduid: zij heeft de rechterhand aan het licht geopende raam, de linkerhand aan de waterkan (symbool van matiging), terwijl - en dat is een ander dikwijls voorkomend motief - het juwelenkistje met de verlokkende parels evenzeer openstaat.
Verborgen gevoelens, uitgesproken verlangens.
En dan zijn er opvallend veel parels. Ze worden in onze tijd geassocieerd met Rotarydames, de VVD en bridgeclubs. Ze zijn aldus maar een zwakke reminiscentie aan het verleden waarin zij behoorden tot de erotische tuigage van de verleidster.
Het parelsnoer uit 1664 (zie p. 57) is een prachtig voorbeeld van
Vermeers ingetogen manier om te laten zien wat de vrouwen in hun binnenkamer - het raam is nu gesloten - overwogen en waar zij naar verlangden. Het meisje in het gele jakje - ook niet zonder betekenis natuurlijk, het erotiserende geel en het hermelijn, dat we meermalen tegenkomen - trekt de lintjes aan van haar parelsnoer.
De poederkwast op haar tafel accentueert het ijdelheidsvertoon, is een verwijzing naar de bezem die we eerder zagen als mannelijk geslacht, en het briefje naast de kwast geeft aan voor wie deze opmaak is bedoeld: de minnaar elders.
Op blz. 58 van zijn boek brengt Schneider negen vrouwekoppen bijeen, alle halzen van parels voorzien, allemaal van Vermeer, en daarnaast, didactisch raak, de afbeelding van de Vrouw met weegschaal (1662-64), de vrouw in haar donkere jakje met wit bont en kuisheidscrinoline die, met op de achtergrond het schilderij van het Laatste Oordeel, de parels weegt.
De deugdzame vrouw
Natuurlijk werkt Schneiders fascinatie didactisch het beste wanneer we ook even aandacht hebben voor de deugdzaamheid die enkele van Vermeers vrouwen uitstralen. Het melkmeisje (1658-1660), dat dezer dagen de bakkers in hun armen hebben gesloten met hun Vermeerbroodje, zijn bekendste schilderij - de Amerikanen bijvoorbeeld zijn er gek op -, De vrouw met de waterkan en De kantwerkster (1669-1670). De deugdzaamheid straalt er van af, textiele arbeid werd voor vrouwen van stand een goede en passende bezigheid geacht. Maar nergens wordt het saai of vervelend.
Echt Vermeer vinden wij die bijna Diana-achtige schuin neerwaartse blik van de toeschouwer af. Acht uitsnedes op p. 66 en 67 laten dat overtuigend zien, altijd enigszins naar links gericht, waar zoals bekend doorgaans het licht vandaan komt uit een niet waar te nemen bron. Licht dat reflecteert op een bijna witte achtermuur, slechts onderbroken door een symbool van burgerlijke rijkdom: een landkaart of een schilderij dat wat we denken te zien in een heel ander licht kan zetten. Aan de voorzijde, en nu praten we over de hele schilderijen, is er dan dikwijls het repoussoir in de vorm van een zware, donkere tafel met perzisch tapijt, merkwaardig toneelmatig opgeduwd nu en dan.
Al deze schilderijen laten vrouwen zien, vaak alleen, soms met muziekleraren en vrijers-in-spe, soms met een vertrouwde andere vrouw, die deel lijken uit te maken van een verhaal. Je zou je leerlingen zó kunnen vragen om aan de hand van een van deze schilderijen een verhaal te schrijven, liefst van binnen uit. Kies maar wie je wil zijn. Ik ben ervan overtuigd dat het inspireert.
Vier portretten
De vraag: Wat denk je dat deze vrouw je wil zeggen? of: Wat zou jij zeggen als je
deze vrouw was? laat zich ook stellen bij de vier portretten die de tentoonstelling in
Den Haag laat zien en die in Schneiders boek magnifiek zijn weergegeven. Het
meisje met de parel (1665) is daarvan het meest bekend. Haar mond is tot spreken
geopend.
14
Mysterieus en zo je wilt ook een tikje onnozel is de glimlach van het meisje dat op Meisjeskopje (1666-67) figureert, ronduit zinnelijk de fluitspeelster met de driehoekige hoed op Meisje met fluit uit dezelfde tijd. Hetzelfde type, nu eens naar rechts gewend, maar wel naar ons kijkend, deze keer met een verrassende rode veeg op haar hoofd, daagt ons uit op Meisje met rode hoed, ook uit deze latere jaren.
Natuurlijk wijdt Schneider hoofdstukken aan de overige werken, De astronoom en De geograaf, en aan de twee allegorieën die Vermeer schilderde, Daarvan spoort De schilderkunst (1666-1673) het meest met zijn vrouwenschilderijen, ook al omdat men het werk vaak heeft gezien als een beeld van de schilder en zijn model.
Schneider houdt het overigens op een allegorie die betrekking heeft op een concrete historische gebeurtenis. Of dat zo is moeten vaderlandse historici maar eens voor hem uitzoeken.
De werkelijkheid is zoals je haar ziet
Terecht vraagt Schneider in het slothoofdstuk van zijn boek enige aandacht voor de samenhang tussen Vermeers wijze van kleurgebruik en de toenemende
waardering voor zijn werk dankzij het enthousiasme dat de Franse impressionisten ervoor aan de dag legden. Natuurlijk moet je, als je over Vermeer vertelt, iets zeggen over de nieuwe visie die de Franse socialist en criticus Théophile Thoré (1806-1869) die zich ook als W. Bürger manifesteerde, gaf op het oeuvre van Vermeer, door te wijzen op de natuurlijkheid van het licht en de lichtval in zijn werken en de betekenis daarvan voor zijn kleurgebruik. Dat was het ‘moderne’ in Vermeers werkwijze: hij gaf de werkelijkheid niet weer zoals zij is maar zoals je haar ziet. En dat was ook wat de impressionisten wilden.
Ter gelegenheid van de Haagse expositie hebben alle media de uitspraak van Proust overgenomen dat deze Gezicht op Delft het einde vond. Proust liet het een van zijn personages zeggen. Het is de schrijver Bergotte in het vijfde deel van A la recherche du temps perdu die vlak voor zijn dood oog in oog staat met het werk van Vermeer en dan concludeert: ‘“Zo had ik moeten schrijven”, zei hij. “Mijn laatste boeken zijn te schraal, ik had verscheidene lagen kleur moeten aanbrengen, van mijn taal een kostbaarheid op zichzelf maken, zoals dit kleine gele muurvlak (...) dat met zo veel kunde en raffinement geschilderd werd door een eeuwig onbekende, amper geïdentificeerd onder de naam Vermeer.”’
Didactisering voor het onderwijs
In hetzelfde Paleis voor Schone Kunsten waar ik Schneiders boek kocht, nam ik
twee deeltjes mee van DADA, Première Revue d'Art pour enfants de 6 à 106 ans,
het ene over L'Art Brut (Dubuffet c.s.), het andere over Vermeer, oorspronkelijk
Frans, uitgegeven in Parijs bij Mango-Presse, de formule bedacht door Héliane
Bernard, en waarachtig, ook verkrijgbaar met Nederlandse tekst (dankzij Frank
Eerhart en Mia Goes), verzorgd door de Eindhovense uitgeverij Plint (zie ook in dit
nummer). Adres: Postbus 164, 5600 AD Eindhoven. Het cahier sluit in zijn receptie
van Vermeer naadloos
aan op de visie van Norbert Schneider. Ook een der dichtende kinderen,
Frédérique-Sophie heeft het over de ‘verborgen gevoelens’ van Vermeers figuren.
Ze lezen hun brieven, heel melancholiek.
Ze lezen ze telkens opnieuw voor het raam.
Soms staat het open, ze denken aan vluchten, weg uit de lijst, daar niet blijven staan,
weg uit de kamer naar hemelse luchten. (...) Mijn beste Vermeer, ik zal u wat zeggen:
Er klopt heel veel niet in uw prachtige doeken, verborgen gevoelens zou u uit moeten leggen, maar genoeg, ik zal ze zelf onderzoeken.
Als u wilt, ben ik uw raadsman voor jaren, zal als secretaris uw geheimen bewaren.
Het aardige is dat de docent in dit cahier allerlei uitgewerkte reacties van kinderen en scholieren vindt op het leven en het werk van de schilder. Soms gaat dat in de vorm van eigen geschilderde versies, waarbij het meisje met de parel favoriet is.
Soms zijn het gedichten en verhalen waarin gedaan blijkt wat ik hierboven suggereerde: kruip in een personage en vertel zijn of haar verhaal. Daarin komt vanzelf de interpretatie van het werk tot uitdrukking. Door middel van deze vertellingen en ook dankzij een flink aantal goede reproducties van het werk zelf komt op deze wijze in DADA Vermeer spelenderwijs tot leven, met inbegrip van de reacties op zijn werk door bijvoorbeeld Dali en de vervalsing ervan door Van Meegeren.
Geschreven naar aanleiding van de Vermeer-tentoonstelling te Den Haag en het
boek van Norbert Schneider, Vermeer, Verborgen gevoelens. Taschen-Verlag, Köln
1994.
16
Anja Bijlsma-Lindaart
Dagboek van een leesbeest van bijna twee
06.45 uur. Het is al bijna licht maar ik mag nog niet uit bed. Mama geeft me een stapel Pippo's. Ze zijn van mijn broertje geweest en die heeft alle knutselplaatjes er al uitgehaald, maar toch vind ik ze nog leuk. Pippo is de aap van Tom, en aap kan ik al goed zeggen. Tom neemt Pippo altijd mee. Kijk, sneeuw, papa en Tom maken een sneeuwpop.
Beertje Bruin is gevallen en krijgt een pleister. Au! Dan komt het stukje met de dieren, een poes en een hond en een kip.
Ik hoor mama in bed lachen als ik alle geluiden na doe.
08.30 uur. Tesse en Lisanne zijn naar school en voordat mama weggaat mag ik nog even met haar lezen. Elmer vind ik leuk, hij heeft mooie kleuren. De olifanten vallen van hun stelten op de olifantenjagers. Oh! Oh!
Kleine beer is jarig en varkentje gaat een taart voor hem bakken. Maar haas en eend komen eerst proeven en dan is bijna alles op. Maar het is toch een leuk feest met chocoladetaart met aardbeien en slagroom.
10.00 uur. Rina drinkt koffie en ik mag een koekje en een boekje. We lezen van Nijntje in de tent. Nijntje mag in bad en dan slapen. Ik pak ook nog het appel-beer boek. Sommige woordjes zijn heel moeilijk: waarom heet dat kindje eskimo?
10.15 uur. Als ik weer zelf moet spelen kruip ik met pop in het huisje. Ik lees haar voor uit Klusjes. Dat kindje eet spinazie en drinkt uit een fles en gaat in bad en naar bed.
Jammer dat ik niet meer alle boeken zelf mag pakken. Mama is boos want ik maak de boeken stuk, zegt ze, dus nu mag ik alleen nog maar van die dikke kartonboeken in mijn kastje.
10.30 uur. Ik pak lekker toch de boeken van mama uit de kast. Die zijn heel dik en hebben van die dunne blaadjes met heel veel letters. Maar eigenlijk doe ik het alleen om stout te zijn en te zien wat mama of Rina ervan zegt, want ze zijn niet echt leuk.
Ik vind het wel stom dat ik de kikker-boeken en Elmer en het boek van de nijlpaarden niet meer zelf mag lezen. Daar stonden juist mooie plaatjes in. Maar Rina pakt ze af en zet ze terug in de kast.
12.00 uur. Tesse leest me voor uit zijn Okki. Maar ik mag niks vasthouden want hij is bang dat ik zijn hondjesposter scheur.
Ik vind de moppen niet leuk, maar omdat hij zo lacht, lach ik hard mee.
15.00 uur. Als ik geslapen heb, is mama weer thuis. Dan mag ik altijd even een boekje lezen en op schoot liedjes zingen. We doen In de maneschijn, Schuitje Varen, en Twee emmertjes water halen. We lezen uit het boek met die gaatjes waar je vinger net in past. Aan de andere kant zie je dan het rupsje uit de appel klimmen.
Ik vind boeken waar je wat mee kunt doen heel
leuk. Het lukt! Ik mag ook nog even Dribbel zoeken; die verstopt zich op elke bladzijde achter een papiertje
17.00 uur. Als mama kookt kan ze mij niet voorlezen, maar ze leest ondertussen wel in de krant, die ik nog wel voor haar gepakt heb in de gang. Dan ga ik maar in mijn dierenplaatjesboeken kijken, dan praat mama toch steeds met me: wat zegt de Koe?, Wat zegt het schaap? O ja, ik heb ook zo'n heel groot beestenboek, daar kan ik zelf bovenop zitten of achter kruipen. Daar staan hele mooie dieren in; een wolf, en een leeuw en een hele grote aap.
19.00 uur. Op Lisannes kamer kijk ik nog even naar het geborduurde leesplankje:
ik zie een boom, en een vis en een bloem, maar mama zegt dat dat vuur is. Dan moet ik in bad en daarna lezen we van Grote Beer en Kleine Beer. Daar is het ook donker en lampen helpen niet; eigenlijk helpen de maan en de sterren ook niet, maar het helpt wel als je in de armen van grote beer mag slapen, veilig en warm.
Zou mama daar intrappen vannacht?
Dit leesvoer heeft Renske allemaal in haar handen gehad vandaag:
Pippo, maandblad voor kleuters, met ouderblad vol tips en praktische informatie bij het opvoeden. Malmberg Elmer zet de boel op stelten, David McKee
Een taart voor kleine beer, Max Velthuis Nijntje in de tent, Dick Bruna
B is een beer, Dick Bruna Klusjes, Helen Oxenbury
Kikker is een held, Max Velthuis
Ze lopen gewoon met me mee, Margareth Mahy To the lighthouse, Virginia Woolf
Okki, tijdschrift voor groep 3/4 Rupsje Nooitgenoeg, Eric Carle NRC-Handelsblad
Dierenplaatjesboek Beesten, Anton van Hooff
Welterusten Kleine Beer, Martin Waddell
18
Anja Bijlsma-Lindaart Lekker lezen
Leesgedrag van kinderen op de basisschool en in de voorschoolse fase
Toen ik enige jaren geleden aan Koos Hawinkels vertelde dat mijn toen tweejarige dochter bij het voorlezen een voorkeur had voor het weer vooraan beginnen in het zojuist gelezen prentenboek, in plaats van een ander te kiezen, zei hij: ‘Dan wordt ze waarschijnlijk een serie-lezer, zo iemand die van een schrijver alle boeken achter elkaar leest’. En dat is wel een beetje uitgekomen. Ze is nu 9, zit in groep 6 en leest tot we het licht uit komen doen.
Jacques Vriens, Carrie Slee en Roald Dahl zijn heel populair maar eigenlijk kan ik nog heel veel andere auteurs opnoemen omdat de belangstelling op deze leeftijd juist zo enorm breed is.
In het kader van het thema van deze Tsjip ben ik gaan nadenken over de ontwikkeling van haar leesgedrag, en daarmee samenhangend het lees (en luister) gedrag van mijn 6-jarige zoon die in groep 3 het lezen verovert en mijn anderhalf jaar oude dochter die net in de fase van de prentenboeken beland is.
De voorleesfase
In het begin lijkt het of boeken er zijn om te leren praten. De voorlezer wijst een plaatje aan, zegt ‘bal’ en reageert uitermate enthousiast als het kind op zijn/haar schoot ‘ba’ terugzegt.
Lezen is communiceren en woordjes zijn namen voor dingen om je heen. Maar ook voor dingen die je niet dagelijks in je omgeving ziet bestaan klanken en soms zijn die heel leuk om na te bootsen. Lisanne, de oudste, heeft tijden lang met enorm veel pret ‘olideus’ geschreeuwd, zodra de olifant uit Nijntje in de Dierentuin in beeld kwam. Ik kreeg in die tijd van verschillende kennissen te horen dat de tekeningen van Dick Bruna niet ‘goed’ waren, dat de zwarte randen te scherp de tekeningen afbakenden en dus voor de kinderen te weinig te fantaseren overlieten. Volgens mij hebben mijn kinderen daar nooit last van gehad. Wel kreeg ik zelf snel genoeg van de zich alsmaar herhalende berijmde tekst. Favoriet in deze periode waren de woordenloze boekjes van Helen Oxenbury zoals Klusjes, Aankleden, en Vriendjes, misschien wel omdat we vonden dat onze kinderen zo op het kindje uit het boekje leken.
Van de boeken die per bladzijde, of per illustratie één object of handeling beschrijven, naar de boeken met prenten waar je lang naar kunt kijken en een iets uitgebreidere tekst.
Boeken die ik zelf leuk vind, lees ik graag voor, dus alle kans dat je dan als kind op schoot mag als je met zo'n boek aan komt. Een greep uit de boekenkast;
Welterusten kleine beer (Martin Waddell), Kwekkie Kwek Kwak (Ian Whybrow), Ze
lopen gewoon met me mee (Margaret Mahy), de Elmerboeken van David McKee
en alle prentenboeken van Max Velthuis.
Bij de illustraties is kleur en vorm belangrijk: de afbeelding moet herkenbaar zijn, maar van de andere kant ook iets uitdagends hebben zodat je een bladzijde lang geboeid blijft. Jip en Janneke heeft deze kwaliteiten niet, en wordt dus pas interessant als je zo ver bent dat je je als toehoorder voldoende op de tekst kunt concentreren.
Dan spreken de verhaaltjes kennelijk aan, want Lisanne gebruikte op een gegeven moment hele zinnen uit deze verhaaltjes tegen haar pop (‘Dat mag volstrekt niet’, zei moeder.)
Herhaling in de tekst blijkt een succes. Ik bedenk dat de meeste favoriete prentenboeken in een bepaalde vorm spelen met het herhalen van woordjes en begrippen. In Rupsje Nooitgenoeg (Eric Carle) eet het rupsje zich in een week door steeds meer voedingsmiddelen heen (op maandag een appel, op dinsdag twee pruimen etc)
In Kleine Bever en de Echo (Amy McDonald), is de herhaling duidelijk. De echo is altijd aan de overkant van het meer en als jij geen vriendjes hebt, is de echo ook verdrietig. Als jij blij bent, juicht de echo met je mee.
Dierengeluiden doen het altijd goed. In Kwaák van Helen Oxenbury, een soort Animal Farm-verhaal, kwaken en loeien en blaten de beesten er op los en iedereen in de kamer doet mee.
Langzamerhand wordt het verhaal belangrijker dan de plaatjes en is het vooral van belang dat de inhoud herkenbaar is. Mijn zoon Tesse is gek op de boeken van Carry Slee (Lekker weertje Koekepeertje) en kreeg maar geen genoeg van Tommie (Tommie en Lotje, lieve en stoute verhalen voor kleuters, Jacques Vriens) die droomde van kranen met cola en ranja naast zijn bed die niet meer dichtgingen, waardoor hij in zijn bed plaste. Je kunt je dat zo voorstellen!
En dan dringt het besef door dat die zwarte kriebels op het papier kennelijk te maken hebben met dingen die je zegt, en dat daar een systeem in zit.
Lisanne leerde lezen in groep 3, na het voorbereidende werk in de kleutergroep (onderscheid tussen boven en onder, links en rechts, rijmwoorden, begin- en eindklanken). Tesse leerde zichzelf lezen (denk ik), want al in groep 2 las hij onderweg ANWB-borden en de opschriften op vrachtwagens. Hij begon dus op school bij het technisch lezen niet met de ‘Botjes’, maar in een groepje lezers dat al wat verder waren.
Lezen op de basisschool
Als leesmoeder zet ik me regelmatig in op de basisschool van mijn kinderen. Voor een duidelijker overzicht van wat er nu allemaal aan leeswerk wordt verricht heb ik een blik geworpen op het schoolleerplan.
1.Het leesonderwijs valt uiteen in drie soorten (technisch lezen, begrijpend lezen en leesbeleving). Er wordt onderscheid gemaakt tussen het aanvankelijk lezen (tot en met groep 3) en het voortgezet lezen (vanaf groep 4).
Het aanvankelijk lezen heeft als doelstellingen:
- het wekken van belangstelling bij het kind voor het geschreven woord, - het zelfstandig leren lezen van eenvoudige teksten,
- het leren verstaan en verwerken van de inhoud van de tekst,
- het correct leren spellen van eenvoudige woorden en zinnen.
20
In de kleutergroepen wordt gebruik gemaakt van de methode ‘Schatkist’: 20 verhalen/projekten waarvan er steeds 10 per jaar worden aangeboden.
‘Veilig Leren Lezen’ wordt gebruikt in groep 3: een methode met leesboekjes, werkschriften en werkboekjes rond leerstofkernen. Er horen ook een letterdoos, woordkaartjes en woordstroken en wandplaten bij. Door middel van spellen (hakken en plakken) leren de kinderen woordjes bij plaatjes, en vervolgens woorden die gevormd worden door een letter te veranderen (b.v. boom/boos/boot en
boom/oom/room) De geleerde woorden komen terug in verhaaltjes met tekeningen.
In november zijn de kinderen toe aan het zgn. groepstechnisch lezen. Twee maal in de week leest een groepje kinderen o.l.v. een leesmoeder of leesvader boekjes uit de serie Botjes. Ieder kind leest om de beurt hardop een zin. Op dit moment gaat het vrijwel uitsluitend om het correct verklanken van het gelezene.
In januari wordt de zgn 1-minuuttoets gehouden: op grond van leessnelheid en foutenaantal worden de kinderen in niveaugroepen geplaatst. Dit niveau is gerelateerd aan het Analyse van Individualiseringsvormen (AVI)-project uit 1977 dat voor het eerst werkte met niveaugroepen in plaats van klassikaal lezen.
De meeste kinderen zijn nu door de ‘Botjes’ heen en gaan de komende jaren verder in negen opklimmende AVI-niveaus (bepaald door woord- en zinslengte).
Het eindpunt van het technisch lezen moet uiterlijk in groep 7 gehaald zijn en houdt in dat een leerling een tekst onvoorbereid kan verklanken in een tempo van 120 woorden per minuut en met een foutenmarge van 1 op 67 woorden (norm van toets 9a).
2.Het voortgezet leesonderwijs
‘Aan het einde van de basisschool dient iedere leerling in staat te zijn een aan de leeftijd aangepaste lees- of studietekst zelfstandig te verwerken, d.w.z. de opbouw van de tekst te doorzien en de hoofd- en de bijzaken te kunnen onderscheiden.
Bovendien behoort de basisschool de leerlingen te brengen tot creatief lezen en tot een goede leesbeleving.’ (p. 42 schoolleerplan).
In groep 4 tot en met 8 komen naast het groepstechnisch lezen ook het begrijpend en studerend lezen aan bod.
De leerstof omvat o.a. woord-, zins- en alineabegrip, tekstsoorten, samenvatten, vragen maken en beantwoorden, hanteren van woordenboek, encyclopedie, register, schematiseren, presenteren. Maar ook de (individuele) leesbeleving gaat een rol spelen. Er is een keur van boeken op de boekenwagen beschikbaar op A-, B- of C- niveau voor het individuele lezen (ingeroosterd en op momenten dat ander werk af is).
In groepjes vindt een vorm van voordrachtslezen plaats, de zogenaamde leeskring, waarbij ook toneel, muziek e.d. een rol kunnen spelen.
Voorlezen door de meester of juf blijft een vast onderdeel op het rooster.
Verder zijn er nog incidentele lees-aktiviteiten zoals een bezoek aan de openbare
bibliotheek, voorleeswedstrijden en schrijvers op school.
Hoogtepunt in het leesonderwijs is elk jaar weer de kinderboekenweek. Elke dag wordt er voorgelezen door kinderen uit een hogere groep, of een ouder, er worden kinderboeken verloot en er is altijd een thema-avond, zoals in 1994 (‘In het holst van de nacht’) toen iedereen in zijn pyama naar school kwam om te luisteren naar de voorleeskoning en om fragmenten uit kinderboeken te zien die ten tonele werden gevoerd.
Ze kiezen zelf
Het is heerlijk om kinderen te hebben die graag lezen. Ik heb lang geprobeerd met de oudste mee te lezen, maar ik houd het niet meer bij.
In principe kiezen ze zelf wat ze lezen; als ze te moeilijke boeken pakken, leggen ze ze vanzelf weer weg, oninteressante boeken hoeven ze gelukkig nog niet uit te lezen. Maar soms spring ik nog wel eens in: Lisanne had voor haar verjaardag Ik moet je iets heel jammers vertellen van Arno Bohlmeyer gekregen. Dit boek beschrijft vanuit het gezichtspunt van een 9-jarig meisje hoe haar vader en zusje ernstig gewond raken bij een auto-ongeluk en haar moeder een paar dagen later aan de verwondingen overlijdt. Zijzelf is er het minst erg aan toe en maakt de periode direct na het ongeluk dus heel bewust mee.
Ik wilde dit book per se eerst zelf lezen, en raakte hevig geëmotioneerd. Met spanning keek ik hoe Lisanne reageerde, maar die zei steeds: ‘Ik vind het wel zielig, maar ik hoef nog niet te huilen, hoor!’ Met vriendinnen werd uitgebreid besproken welk stukje nou het ‘zieligst’ was en dat vond ik een prachtige ontwikkeling.
En soms grijp je mis. Naar aanleiding van de overstroming van de Maas, en verhalen over de watersnoodramp in 1953, kocht ze van haar gespaarde zakgeld Oosterschelde, windkracht 10. Dat was te hoog gegrepen. Ik zag haar met tegenzin het boek oppakken (‘Ik heb het toch zelf gekocht’) en heb het toen van haar
‘overgenomen’. Ik wilde het zelf graag lezen. Zij later vast ook en dan mag ze het van me lenen. Van het geretourneerde geld heeft ze Oorlog zonder Vrienden gekocht en dat las ze wel uit, want dat ging over een kind.
We kopen veel boeken, in elk geval in de vakanties en de kinderboekenweek, en ook het bezoek aan de bibliotheek wordt gezien als een feest: ‘straks lekker lezen’.
Renske, de jongste, ‘leest’ voor de gezelligheid: voor de aandacht die ze dan krijgt en voor het vertrouwde van bekende plaatjes. Lisanne en Tesse lezen uit
nieuwsgierigheid (‘Hoe is het om...’) en om de herkenning. Ze lezen voornamelijk in bed, liggend op de bank of de grond en zomers in de tuin en op de camping. En net als mijn moeder vroeger moet ik ze regelmatig een tweede of derde keer roepen en kijken ze op alsof ze me voor het eerst zien. Heerlijk!
Eindnoten:
1. Schoolleerplan Hendrik Boogaardschool Hellevoetsluis.
2. A. Freeman-Smulders: Leren lezen is niet genoeg, 1990.