• No results found

Pret in elfen- en kabouterland · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Pret in elfen- en kabouterland · dbnl"

Copied!
17
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

bron

Pret in elfen- en kabouterland. ca. 1943

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_pre006pret01_01/colofon.php

© 2011 dbnl

(2)

1

Bloe-men-geur en Kleu-ren-pracht.

Als het voor-jaar wordt, is er een druk-te van be-lang in Ka-bou-ter-land. Dan wor-den de kleu-ren ge-maakt voor de bloe-men, die in den zo-mer o-ver-al hun prach-ti-ge kleu-ren ten-toon-sprei-den.

Pret in elfen- en kabouterland

(3)

Er is han-den vol werk. Uit groo-te kop-pen (je weet, ka-bou-ter-tjes en elf-jes zijn maar heel klei-ne we-zen-tjes) wor-den de kleu-ren af-ge-tapt in weer klei-ne-re em-mer-tjes, waar-in ze dan met an-de-re kleu-ren ge-mengd wor-den.

Wel dui-zend zijn er noo-dig. Dit is lang geen ge-mak-ke-lijk werk-je, zoo-als je ook op het plaat-je wel kunt zien.

De die-ren zijn nieuws-gie-rig, wel-ke kleu-ren het de-zen zo-mer zul-len zijn.

Zijn de bloe-men ge-kleurd, dan ge-ven de elf-jes met hun too-ver-staf-jes de geur aan en dan kan het zo-mer-feest be-gin-nen.

Pret in elfen- en kabouterland

(4)

3

Een won-der-baar-lij-ke visch-vangst.

De dag-taak was ge-ein-digd. Het was zon-nig weer en er was geen wind.

Trap-pel-graag, die dol was op vis-schen, koos een scha-duw-rijk plek-je uit, recht onder den boom waar Kra-Kra, de raaf zijn nest-je had.

Pret in elfen- en kabouterland

(5)

Nieuws-gie-rig keek Kra-Kra naar wat er ge-beu-ren ging.

Trap-pel-graag leg-de in en wacht-te ge-dul-dig, tot-dat zich een visch-je zou la-ten ver-schal-ken. U-ren ver-stre-ken, maar er was geen le-ven te zien. ‘Ik schei er mee uit’, dacht Trap-pel-graag en haal-de zijn hen-gel op. Maar wat was dat? Er was toch niet aan het wormp-je ge-be-ten? Dan had hij dit moe-ten zien. En toch was het erg zwaar, héél zwaar zelfs.

Tot zijn groo-te ver-ba-zing haal-de hij een ge-wel-di-ge schoen uit het wa-ter, mis-schien wel van een mensch. En daar-in.... zat heel ver-schrikt een visch-je.

Zoo-doen-de had Trap-pel-graag toch geluk.

Pret in elfen- en kabouterland

(6)

5

De slak-ken-au-to.

Als het va-can-tie is, trek-ken ka-bou-ter-tjes en elf-jes er-op uit en gaan dan dik-wijls heel ver van huis om van on-be-ken-de mooi-e stre-ken te ge-nieten.

Er wa-ren er, die te voet gin-gen, maar Traag-hals, de dwerg, voel-de hier

Pret in elfen- en kabouterland

(7)

wei-nig voor. Hij had een vrien-din-ne-tje, een al-ler-liefst elf-je, dat hij eens wil-de ver-ras-sen.

Traag-hals schep-te graag op. Hij huur-de voor twee wor-tel-tjes Toon-tje Slak-ken-gang, de dwer-gen-au-to.

Het Slak-ken-huis glom als een spie-gel, ter-wijl het zil-ve-ren bel-le-tje om zijn hals vroo-lijk rin-kel-de.

Zoo kwam Traag-hals bij zijn vrien-din-ne-tje, die heel ver-heugd ach-ter-op stap-te. En zoo ging het vroo-lijk de va-can-tie in.

Pret in elfen- en kabouterland

(8)

7

Toch in de lucht.

Zoo-als je weet kun-nen elf-jes vlie-gen. Ze heb-ben zij-de-ach-ti-ge vleu-gel-tjes, waar-me-de zij zich ge-mak-ke-lijk en ge-ruisch-loos door de lucht be-we-gen.

Er was een ka-bou-ter-tje, dat dit ook zoo graag eens zou wil-len doen.

Pret in elfen- en kabouterland

(9)

Maar hoe? Dat was niet zoo een-vou-dig. Toch vond hij er wat op.

Een groot-e spreeuw Wel-ge-moed ge-naamd, om-dat hij al-les voor ie-mand over had, wil-de voor een lek-ker pijp-je ta-bak dat ka-bou-ter-tje wel op zijn rug ne-men.

En zoo ge-schied-de. Met zijn wit-te pet op, want het was Zon-dag, ging het twee-tal op pad, neen de lucht in, na-ge-staard door de zon, die niet wist hoe zij het had. Het ging heel hard, want ze gin-gen al-le elf-jes voor-bij, die dan vroo-lijk rie-pen: ‘Goe-de reis’ en ‘Houd je maar goed vast!’

Pret in elfen- en kabouterland

(10)

9

Werk-dag voor de die-ren.

Jul-lie zult je wel eens af-ge-vraagd heb-ben: ‘Hoe komt het toch, dat al-le die-ren zul-ke mooi-e wit-te tan-den heb-ben?’ Wij poet-sen ie-de-ren dag on-ze tan-den, met tand-pa-sta, niet waar? Maar hoe gaat het nu met de die-ren?

Pret in elfen- en kabouterland

(11)

Dat zal ik jul-lie ver-tell-en.

Ie-de-re week en wel op Za-ter-dag poet-sen de ka-bou-ter-tjes met hel-der bron-wa-ter bij al-le die-ren, die in het bosch le-ven hun tan-den, met een e-nor-me bor-stel. Dat dit niet ge-mak-ke-lijk is blijkt wel, daar er twee ka-bou-ters voor noo-dig zijn.

De die-ren zijn hen hier-voor erg dank-baar. Er zal dan ook géén van die groo-te bee-sten een dwerg-je ook maar ièts doen.

Het elf-je op de pad-de-stoel ziet be-lang-stel-lend toe, hoe-wel dit voor haar geen nieuw-tje meer is, want zij doet dit ie-de-ren dag.

Pret in elfen- en kabouterland

(12)

11

Baas bo-ven baas.

Er zijn al-tijd waag-hal-zen, ook on-der de ka-bou-ters.

Twee ka-bou-ter-tjes hiel-den al-le-bei erg veel van het-zelf-de elf-je. Ze

pro-beer-den el-kan-der steeds naar den kroon te ste-ken, om bij het elf-je in de gunst te ko-men. Dit moest op ze-ke-ren dag ver-keerd gaan.

Pret in elfen- en kabouterland

(13)

Zoo-juist was ‘Pie-ter Snoe-ver o-ver de beek ge-spron-gen, het-geen een

goed-keu-rend knik-je van het elf-je op-le-ver-de. ‘Klaas-je Durf-al’ had dit nog niet ge-zien, of hij zou iets veel moei-lij-kers doen.

O-ver dat-zelf-de beek-je span-de hij een touw en met een bloem als pa-ra-sol ge-wa-pend om zich in e-ven-wicht te hou-den, zou hij eens wat la-ten zien.

De paal waar-aan het touw was vast-ge-bon-den, haalde zijn schou-ders eens op;

ook de zon keek on-der-zoe-kend toe.

Pie-ter Snoe-ver had de groot-ste pret, want het touw was te zwak. Rrrrt...! Het touw brak en Durf-al lag in de beek. En Snoe-ver had het elf-je voor zich al-leen.

Pret in elfen- en kabouterland

(14)

13

IJs-pret.

Het was win-ter en de ka-bou-ters en elf-jes zoch-ten hun ver-tier op het ijs. Zij schaat-sten, dat het een lust was om te zien. Een elf-je liet zich in een slee-tje voort-du-wen door een dwerg-je op schaat-sen.

Maar, oh jé, wat ge-beur-de daar nu?

Pret in elfen- en kabouterland

(15)

Re-pel-steel-tje, die prach-tig kon schoon-rij-den, kwam aan-ge-zwierd, zon-der om te kij-ken, reed hij ach-ter-uit een fraai-e acht, al-thans bij-na, want mid-den in de acht bots-te hij te-gen de slee op, zoo-dat hij met een smak op het ijs kwam en het ijs er van kraak-te.

Het elf-je zei heel te-recht: ‘Je moet kij-ken, waar je rijdt. Wij gaan recht-uit.’ Een paar spreeu-wen op de schaats en een veld-muis hiel-pen hem weer gauw op de been.

Ook een sneeuw-pop kwam aan-ge-sneld, maar toen was Re-pel-steel-tje al-lang weer uit het ge-zicht ver-dwe-nen.

Pret in elfen- en kabouterland

(16)

15

Spe-le-va-ren.

Twee elf-jes wa-ren op een groot blad van een wa-ter-le-lie aan 't spe-le-va-ren. Een ka-bou-ter-tje was de schip-per.

Met een lan-ge riet-sten-gel als vaar-boom, duw-de hij het le-lie-blad als een vol-leer-de schip-per o-ver het

Pret in elfen- en kabouterland

(17)

wa-ter, ter-wijl de elf-jes zich in de zon koe-ster-den.

Al-les ging goed, tot-dat de vaar-boom te diep in de mod-der ge-zakt was, en het dwerg-je hem er niet vlug ge-noeg uit kon krij-gen. Het blad dreef door de vaart ver-der, ter-wijl het dwerg-je de stok nog steeds vast-hield. Van angst klom hij er in.

Dat hij daar re-den voor had, bleek, toen een groo-te vis-schen-kop bo-ven wa-ter kwam, die dacht een lek-ker hap-je te zul-len krij-gen.

Maar zoo-ver kwam het niet. De elf-jes vlo-gen vlug naar hem toe en na-men hem tus-schen zich in, en brach-ten hem weer naar het blad.

Zoo liep al-les nog ge-luk-kig af.

Pret in elfen- en kabouterland

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ze gaat af en toe kaarten met andere bewoners, leest het parochieblad (‘Van de eerste tot de laatste letter’, zegt ze), kijkt naar het nieuws en naar Thuis, krijgt veel

Hij wil weg, maar, opgepast, Slappe Piet houdt Jantje vast!. En hij lacht

Die wekte den jongen, die kwam voorbij, En kuste het meisje, dat liep naar de wei, Dat melkte de koe met de kromme horen, Die stootte de hond met de spitse oren, Die joeg de kat,.

‘Wat zijn er vandaag weer veel bloemetjes uit Die ik gisteren niet heb gezien.. Jij, klein madeliefje, jij was er nog niet, Of was je een

In mijn rieten stoeltje heel dicht bij het vuur Zit ik met mijn eigen klein meisje, De lamp is aan, de gordijnen zijn dicht,!. Het water zingt zachtjes

Frits kwam met laarzen en pruik en steek - Maar niemand werd bang, zooals hem bleek. Zus eet wat ze eten kan, Daar groeit kleine

Zij duwde dat deurtje, toen ging dat iets Open, en keek ze naar binnen even, En zag een kamertje, en daarin zeven Bedjes, daarboven weer zeven plankjes Met kleeren, een tafel met

Zit kindje stil te droomen, De handjes in haar schoot. Een meesje in de twijgen Maakt eventjes een