• No results found

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

R AAD VOOR V ERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

van 19 mei 2020 met nummer RvVb-A-1920-0849 in de zaak met rolnummer 1819-RvVb-0605-A

Verzoekende partij de heer Peter KERKHOFS

vertegenwoordigd door advocaat Kris LENS met woonplaatskeuze op het kantoor te 2800 Mechelen, Grote Nieuwedijkstraat 417

Verwerende partij de deputatie van de provincieraad van ANTWERPEN

Tussenkomende partij de heer Patrick DIERCKX

vertegenwoordigd door advocaat Cies GYSEN met woonplaatskeuze op het kantoor te 2800 MECHELEN, Antwerpsesteenweg 16-18

I. BESTREDEN BESLISSING

De verzoekende partij vordert met een aangetekende brief van 14 maart 2019 de vernietiging van de beslissing van de verwerende partij van 10 januari 2019.

De verwerende partij heeft het administratief beroep van de verzoekende partij tegen de beslissing van het college van burgemeester en schepenen van de stad Geel van 6 november 2017 niet ingewilligd.

De verwerende partij heeft aan de tussenkomende partij een stedenbouwkundige vergunning verleend voor het verbouwen en uitbreiden van een garage op de percelen gelegen te 2440 Geel, Olenseweg 54, met als kadastrale omschrijving afdeling 4, sectie D, nummers 612K, 612L en 610C.

II. VERLOOP VAN DE RECHTSPLEGING

De tussenkomende partij verzoekt met een aangetekende brief van 7 juni 2019 om in de procedure tot vernietiging tussen te komen.

De voorzitter van de Raad laat de tussenkomende partij met een beschikking van 1 juli 2019 toe om in de debatten tussen te komen,.

De verwerende partij dient geen antwoordnota in. Het administratief dossier heeft ze ingediend in de samenhangende zaak met rolnummer 1819-RvVb-0595-A. De tussenkomende partij dient een schriftelijke uiteenzetting in. De verzoekende partij dient een toelichtende nota in.

De procespartijen werden opgeroepen voor de zitting van 28 april 2020. Ze hebben ingestemd met het schriftelijk behandelen en in beraad nemen van de vordering met toepassing van artikel 85, §3 Procedurebesluit.

(2)

Het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (DBRC-decreet) en het besluit van de Vlaamse regering van 16 mei 2014 houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (Procedurebesluit) zijn toegepast.

III. FEITEN

1.

Op 13 juni 2000 wordt een stedenbouwkundige vergunning voor het verbouwen van een schuur tot werkplaats geweigerd.

2.

De tussenkomende partij dient op 18 juli 2017 bij het college van burgemeester en schepenen van de stad Geel een aanvraag in voor een stedenbouwkundige vergunning voor “het verbouwen en uitbreiden van een garage” op de percelen gelegen te 2440 Geel, Olenseweg 54.

De aanvraag betreft de regularisatie van de functiewijziging van het bijgebouw naar garage/werkplaats. Ook wordt de verbouwing en uitbreiding van dit bijgebouw gevraagd evenals de regularisatie van reeds aangelegde verhardingen, een terreinophoging aan de linkerzijde van het perceel en een aanpassing van de aanwezige verhardingen in functie van de bufferzone naar het achterliggende woonuitbreidingsgebied.

De percelen liggen volgens de bestemmingsvoorschriften van het gewestplan ‘Herentals-Mol’, vastgesteld met koninklijk besluit van 28 juli 1978 deels in woongebied en deels in woonuitbreidingsgebied.

Tijdens het openbaar onderzoek, georganiseerd van 12 september 2017 tot en met 11 oktober 2017, dient onder meer de verzoekende partij een bezwaarschrift in.

Het college van burgemeester en schepenen verleent op 6 november 2017 een stedenbouwkundige vergunning aan de tussenkomende partij.

3.

Tegen deze beslissing tekent de verzoekende partij op 30 november 2017 administratief beroep aan bij de verwerende partij.

De provinciale stedenbouwkundige ambtenaar adviseert in zijn verslag van 11 januari 2018 om dit beroep in te willigen en de stedenbouwkundige vergunning te weigeren.

Naar aanleiding van de hoorzitting van 16 januari 2018 adviseert de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar in zijn aanvullend verslag van 1 februari 2018 om het vorig advies van 11 januari 2018 te handhaven en om het beroep in te willigen en de stedenbouwkundige vergunning te weigeren.

De verwerende partij verklaart het beroep op 8 februari 2018 ongegrond en verleent een stedenbouwkundige vergunning.

De verzoekende partij stelt op 2 mei 2018 beroep in bij de Raad. Op 30 mei 2018 vraagt ze de schorsing van de tenuitvoerlegging van deze beslissing bij uiterst dringende noodzakelijkheid.

(3)

Met het arrest nummer RvVb/UDN/1718/0970 van 7 juni 2018 schorst de Raad de tenuitvoerlegging van de beslissing van de verwerende partij van 8 februari 2018. Aangezien noch de verwerende, noch de tussenkomende partij hierna een verzoek tot voortzetting indienen, vernietigt de Raad deze beslissing met het arrest met nummer RvVb/A/1819/0161 van 9 oktober 2018.

4.

De verwerende partij herneemt het administratief beroep.

In zijn advies van 3 januari 2019 adviseert de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar om het beroep in te willigen en de stedenbouwkundige vergunning te weigeren.

De verwerende partij verleent op 10 januari 2019 een stedenbouwkundige vergunning onder voorwaarden aan de tussenkomende partij.

Dat is de bestreden beslissing.

7.

Ook mevrouw Maria VAN DONINCK vordert met een aangetekende brief van 14 maart 2019 de vernietiging van de bestreden beslissing. Dit beroep heeft als rolnummer 1819-RvVb-0595-A.

IV. ONTVANKELIJKHEID VAN DE TUSSENKOMST

Uit het dossier blijkt dat het verzoek tot tussenkomst tijdig en regelmatig is ingesteld. Er worden geen excepties opgeworpen.

V. ONTVANKELIJKHEID VAN DE VORDERING TOT VERNIETIGING

Uit het dossier blijkt dat de vordering tijdig en regelmatig is ingesteld. Er worden geen excepties opgeworpen.

VI. ONDERZOEK VAN DE MIDDELEN

A. Eerste middel Standpunt van de partijen

1.

In het eerste middel voert de verzoekende partij de schending aan van:

− artikel 4.3.1. §1 en 4.1.1. 6° en 12° VCRO;

− artikel 9 en 14 en 80 van de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening van de stad Geel, goedgekeurd op 6 februari 2012 (hierna: ‘de stedenbouwkundige verordening’);

− het zorgvuldigheidsbeginsel als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.

Ze stelt dat artikel 14 van de stedenbouwkundige verordening van toepassing is aangezien het niet gaat om een verbouwing maar wel om een herbouw van de bestaande werkplaats. Volgens de verzoekende partij houdt de “ontmanteling” van de gevel en het dak in dat de muren voor méér dan 40 % worden afgebroken en herbouwd, wat ook resulteert in hogere muren en een hogere kroonlijsthoogte van de nieuwe constructie. Bovendien worden er ingrijpende funderingswerken uitgevoerd. De verwerende partij heeft volgens de verzoekende partij onterecht niet getoetst aan

(4)

artikel 14 van de stedenbouwkundige verordening – waarin een afstand van 3 m tot de perceelsgrenzen wordt bepaald – en heeft de inplanting van een volume tegen de rechterperceelsgrens toegelaten.

De verzoekende partij werpt ook de schending op van artikel 9 van de stedenbouwkundige verordening, dat stelt dat een gebouw zich qua uiterlijk moet inpassen in de omgeving. De bestaande constructie uit rode baksteen onder een golfplaten dak past zich nu nog vrij goed in de omgeving, dit in tegenstelling tot de vergunde bekleding met geïsoleerde aluminium panelen. Ook de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar merkte op dat dit materiaalgebruik vreemd is aan de omgeving. De vergunningsvoorwaarde dat er een groenscherm moet worden aangelegd verhindert niet dat de verwerende partij het verslag van de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar onvoldoende heeft weerlegd met een passe-partout-motivering en dat ze de overeenstemming met artikel 9 van de stedenbouwkundige verordening op onwettige wijze heeft beoordeeld.

2.

Volgens de tussenkomende partij voert de verzoekende partij de schending van artikel 14 van de stedenbouwkundige verordening aan op grond van een verkeerde interpretatie van de plannen. De aanvraag bestaat namelijk uit twee onderdelen: enerzijds de vernieuwing van het bestaande gebouw en anderzijds de oprichting van een nieuwe constructie deels achter en aansluitend bij het bestaande gebouw. Aangezien enkel de siergevel en de bekleding van de bestaande constructie worden ontmanteld en de gevelisolatie wordt vernieuwd, is er nog steeds sprake van een verbouwing binnen het bestaande volume. Door deze nieuwe bekleding neemt de hoogte van de constructie met een luttele 7 cm toe. De verwerende partij heeft terecht geen toepassing gemaakt van artikel 14 van de stedenbouwkundige verordening voor de verbouwing van de bestaande constructie. De nieuwe constructie voldoet wel aan de vereisten van dit artikel.

2.

Verder houdt artikel 9 van de stedenbouwkundige verordening volgens de tussenkomende partij niet in dat elk gebouw in de omgeving hetzelfde uitzicht moet hebben. Het bouwwerk moet wel passen in de omgeving. De verwerende partij heeft dit zorgvuldig onderzocht en kwam tot de terechte conclusie dat de aanvraag inpasbaar, hoogwaardig en neutraal is in een omgeving waar de bebouwing in verschillende verschijningsvormen, stijlen en materialen voorkomt.

Tot slot merkt de tussenkomende partij op dat de verzoekende partij de schending van artikel 80 van de stedenbouwkundige verordening aanvoert, maar niet uiteenzet waaruit deze schending dan wel bestaat. Dit onderdeel van het middel moet volgens de tussenkomende partij onontvankelijk verklaard worden. Ondergeschikt doet ze gelden dat de publiciteitsinrichting niet vergunningsplichtig is en dus geen deel uitmaakt van de voorliggende aanvraag.

3.

De verzoekende partij merkt in haar toelichtende nota op dat de tussenkomende partij geen enkel antwoord biedt op haar argumentatie dat er sprake is van een herbouw aangezien er verregaande wijzigingen aan de fundering gebeuren. De tussenkomende partij kan volgens haar niet blijven beweren dat de muren in cellenbeton onaangeroerd blijven en dat er dus geen sprake is van een herbouw waarop artikel 14 van de stedenbouwkundige verordening van toepassing is.

Wat de verenigbaarheid met artikel 9 van de stedenbouwkundige verordening betreft stelt de verzoekende partij dat noch de verwerende partij in de bestreden beslissing, noch de tussenkomende partij in haar schriftelijke uiteenzetting aantoont dat er ergens in de omgeving plaatstaal als bouwmateriaal gebruikt werd. De diversiteit in de omliggende bebouwing uit zich

(5)

enkel in verschillende bakstenen en dakpannen, en plaatstaal is hiervan duidelijk visueel en materieel verschillend.

Tot slot beaamt de verzoekende partij dat zij geen argumentatie ontwikkelde in verband met de opgeworpen schending van artikel 80 van de stedenbouwkundige verordening.

Beoordeling door de Raad

1. Artikel 80 stedenbouwkundige verordening

De tussenkomende partij stelt dat het middel onontvankelijk is voor zover de verzoekende partij de schending inroept van artikel 80 van de stedenbouwkundige verordening, maar verder niet uiteenzet waarom de bestreden beslissing volgens haar deze bepaling schendt.

Artikel 15, 4° van het Procedurereglement bepaalt dat het verzoekschrift een uiteenzetting moet bevatten van de feiten en de ingeroepen middelen. Een middel bestaat uit een voldoende en duidelijke omschrijving van de overtreden rechtsregel en van de wijze waarop deze rechtsregel volgens de verzoekende partij wordt geschonden.

Zoals de verzoekende partij in haar toelichtende nota zelf aangeeft, heeft ze in het verzoekschrift niet uiteengezet op welke wijze artikel 80 van de stedenbouwkundige verordening geschonden zou kunnen zijn. Het middel is onontvankelijk wat betreft de ingeroepen schending van dit artikel.

De exceptie is gegrond.

2. Juridisch kader

Overeenkomstig artikel 4.3.1, §1, lid 1, 1° VCRO dient een vergunning te worden geweigerd indien de aanvraag onverenigbaar is met hetzij stedenbouwkundige voorschriften, voor zover daarvan niet op geldige wijze is afgeweken, hetzij een goede ruimtelijke ordening.

Het wordt door partijen niet betwist dat de bepalingen van de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening van de stad Geel van toepassing zijn op de aanvraag.

Het zorgvuldigheidsbeginsel impliceert dat een vergunningverlenend bestuursorgaan, zoals de verwerende partij, haar beslissing op een zorgvuldige wijze moet voorbereiden en derhalve dient te steunen op werkelijk bestaande en concrete feiten die met de vereiste zorgvuldigheid werden vastgesteld. De zorgvuldigheid verplicht de verwerende partij onder meer om zorgvuldig te werk te gaan bij de voorbereiding van de bestreden beslissing en ervoor te zorgen dat de feitelijke en juridische aspecten van het dossier deugdelijk onderzocht worden, zodat zij met kennis van zaken kan beslissen.

Artikel 14 van de stedenbouwkundige verordening luidt als volgt:

“Plaatsing van de zijgevel ARTIKEL 14

De vrijstaande zijgevels van een gebouw moeten op tenminste 3 m van de perceelsgrens geplaatst worden. Uitzonderingen hierop kunnen gemotiveerd worden toegestaan in functie van een restperceel of in functie van een duurzame invulling van het perceel.”

Artikel 9 van de stedenbouwkundige verordening luidt als volgt:

(6)

“Het uiterlijk van gebouwen en constructies – harmonie met de omgeving ARTIKEL 9

– Het uiterlijk van een gebouw wordt bepaald door de inplanting, het bouwvolume, het materiaalgebruik, de gevelkenmerken e.d..

– Het bouwwerk moet zo goed mogelijk inpassen in de omgeving. Naast een passende inplanting, volume en welstand, moet er ook aandacht worden besteed aan een goede situering van toegangen, uitzichten, visuele en functionele relaties, materiaalgebruik, het beperken van mogelijke overlast voor aanpalenden en omgeving, maatregelen m.b.t. het milieu.

…”

3. Artikel 14 stedenbouwkundige verordening

De verzoekende partij argumenteert dat de vergunde werken aan de bestaande werkplaats geen verbouwing betreffen, maar een volledige herbouw inhouden, zodat de constructie moet worden beschouwd als een nieuwe constructie die overeenkomstig artikel 14 van de stedenbouwkundige verordening op ten minste 3 m van de perceelsgrens moet worden ingeplant. De werkplaats staat nu ingeplant op de perceelsgrens.

Artikel 1.1.4, 6° VCRO definieert “herbouwen” als volgt:

“een constructie volledig afbreken, of méér dan veertig procent van de buitenmuren van een constructie afbreken, en binnen het bestaande bouwvolume van de geheel of gedeeltelijk afgebroken constructie een nieuwe constructie bouwen”

In de bestreden beslissing wordt de aanvraag omschreven als volgt:

“De aanvraag betreft de regularisatie van de functiewijziging van het bijgebouw naar een garage/werkplaats. Daarnaast wordt ook een grondige verbouwing en uitbreiding van de bestaande werkplaats aangevraagd. Met name wordt achteraan een constructie aangebouwd dat zal dienen als garage magazijn en stelplaats, en waar tevens een kantoor en ontvangstruimte in zal worden ondergebracht.

De bestaande gevelbekleding en dakbedekking in golfplaten worden ontmanteld, en de volledige constructie wordt uniform afgewerkt in een aluminium bekleding met geïsoleerde gevelpanelen en dakpanelen. De dakvorm van het bestaande volume blijft behouden en wordt doorgetrokken in het achterliggende volume.”

De Raad stelt vast dat de bestreden beslissing geen enkele motivering bevat omtrent de kwalificatie van de werken als verbouwing dan wel herbouwing. Nochtans voerde de verzoekende partij hieromtrent reeds in haar beroepschrift een motivering aan.

Hoewel de verwerende partij niet verplicht is om punt per punt elk bezwaar of onderdeel van het beroepsschrift te weerleggen, heeft zij onzorgvuldig gehandeld door dit element uit het beroepsschrift van de verzoekende partij in het geheel niet te ontmoeten. Uit de bestreden beslissing kan de verzoekende partij namelijk op geen enkele wijze afleiden waarom de verwerende partij van oordeel is dat artikel 14 van de stedenbouwkundige verordening niet van toepassing is.

Het eerste onderdeel is in de aangegeven mate gegrond.

(7)

4. Artikel 9 stedenbouwkundige verordening

Volgens de verzoekende partij is het vergunde materiaal gebruik, met name geïsoleerde aluminium platen, volledig vreemd aan de onmiddellijke en ruimere omgeving.

Ze verwijst hierbij ook naar het verslag van de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar van 20 december 2018, waarin het volgende werd gesteld:

“…

De aanvraag is niet in overeenstemming met de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening.

Artikel 9 bepaalt dat het materiaalgebruik in overeenstemming dient te zijn met de omgeving.

Nergens in de omgeving wordt er dergelijk plaatmateriaal gebruikt. De omgeving wordt gekenmerkt door bakstenen woningen.

…”

De relevante passages in de bestreden beslissing luiden als volgt:

“…

In de omgeving komt bebouwing voor in verschillende verschijningsvormen, stijlen en materialen: baksteen, crepi, beplijstering. De naburige gebouwen ogen allerminst uniform.

De vooropgestelde gevelbekleding is hoogwaardig en oogt zeer neutraal. Hierdoor gaat het gebouw op in de omgeving.

De gebouwen wijken niet af van wat gangbaar is in de omgeving. De aanvraag wijzigt niets aan de morfologie vanaf de straatkant, nu de uitbreiding enkel aan de achterzijde van de bestaande werkplaats gebeurt. De aanwezige eengezinswoningen hebben verschillende verschijningsvormen en stijlen.

…”

Op de algemene overweging dat de omgeving allerminst uniform is na, bevat de bestreden beslissing geen beschrijving van de onmiddellijke omgeving van het project. De verzoekende partij toont aan de hand van foto’s aan dat de omgeving wordt gekenmerkt door uitvoeringen in verschillende soorten bakstenen, al dan niet bekleed met crépi of bepleistering, maar dat er nergens gebruik wordt gemaakt van stalen platen als bekleding. De verwerende partij motiveert niet op afdoende wijze waarom ze dit afwijkend materiaalgebruik toch in harmonie met de omgeving acht. De nietszeggende overweging dat de vooropgestelde gevelbekleding ‘neutraal oogt’ biedt in dit opzicht geen afdoende verantwoording.

Het gebrek aan afdoende motivering op dit punt klemt des te meer nu zowel de verzoekende partij als de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar eerder al de onverenigbaarheid met de bebouwing in de omgeving, en met de harmonieregel vervat in artikel 9 van de stedenbouwkundige verordening hadden opgeworpen.

Wanneer door het vergunningverlenend bestuursorgaan andersluidend wordt geoordeeld dan de doorheen de administratieve procedure uitgebrachte adviezen, of, indien tijdens deze procedure bezwaren en opmerkingen geformuleerd zijn aangaande een relevant en te beoordelen aspect,

(8)

geldt het principe dat het vergunningverlenend bestuursorgaan des te zorgvuldiger moet motiveren waarom ze tot een andere besluitvorming komt.

De verwerende partij is weliswaar niet gehouden om te antwoorden op alle argumenten en bezwaren die tijdens het administratief beroep werden aangebracht. Ze moet wel minstens de andersluidende elementen in dit verslag ontmoeten en motiveren waarom ze een andere mening is toegedaan. Aan de hand van haar weinig concrete standaardmotivering slaagt de verwerende partij er niet in de bezwaren van de verzoekende partij en de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar te weerleggen en aan te tonen waarom het materiaalgebruik wel in harmonie met de omgeving wordt geacht.

Het middel is in de aangegeven mate gegrond.

B. Tweede middel Standpunt van de partijen

1.

In het tweede middel werpt de verzoekende partij de schending op van:

− het gewestplan ‘Herentals-Mol’, vastgesteld met koninklijk besluit van 28 juli 1978 (hierna: ‘het gewestplan’);

− artikel 5.1.0. en 5.1.1. van het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende inrichting en toepassing van de ontwerpgewestplannen en de gewestplannen (hierna: het Inrichtingsbesluit).

Het eerste onderdeel heeft betrekking op de verhardingen en aarden wallen, die overeenkomstig de bepalingen van het gewestplan gelegen zijn in woonuitbreidingsgebied. De provinciale stedenbouwkundige ambtenaar merkte in zijn verslag op dat deze elementen niet bestemmingsconform zijn en niet voor vergunning in aanmerking komen. De verwerende partij weerlegt deze opmerking volgens de verzoekende partij onvoldoende en stelt in de bestreden beslissing dat de aarden bermen niet het voorwerp van de vergunning uitmaken, zodat er geen sprake is van een strijdigheid met het gewestplan. De verzoekende partij argumenteert dat het perceel nummer 610C, waarop deze aarden bermen worden voorzien, wel degelijk deel uitmaakt van de aanvraag en dat de bermen bovendien zijn ingetekend op het inplantingsplan. Door de voorwaarde op te nemen dat er aan de achterzijde van het perceel ter hoogte van de perceelsgrens een groenscherm moet worden aangelegd, lijkt de verwerende partij trouwens zelf aan te geven dat het perceel 610C wél deel uitmaakt van de aanvraag.

In het tweede onderdeel viseert de verzoekende partij het gedeelte van de aanvraag dat gelegen is in woongebied. De bestreden beslissing vergunt de regularisatie en creatie van een totale oppervlakte van 986 m² aan bedrijvigheid, een functie die volgens de verzoekende partij volledig vreemd is aan deze residentiële omgeving. De verwerende partij weerlegt volgens haar niet de vaststelling dat er in de onmiddellijke en ruime omgeving geen enkele bedrijvigheid voorkomt.

2.1

De tussenkomende partij werpt op dat de verzoekende partij geen belang aantoont bij het eerste middelonderdeel. In de bestreden beslissing werd als voorwaarde opgenomen dat de bermen, gelegen in woonuitbreidingsgebied, terug in de oorspronkelijke staat moeten worden hersteld aangezien deze ophogingen nooit werden vergund. De verwerende partij is dus tegemoet gekomen aan de bezwaren die de verzoekende partij hieromtrent had geformuleerd. De verzoekende partij toont niet aan dat ze hinder en nadelen zou ondervinden door de vermeende schending van de

(9)

bepalingen voor het woonuitbreidingsgebied. Ze toont ook niet aan een vernietiging van de bestreden beslissing op deze grond haar enig voordeel zou opleveren.

Ondergeschikt merkt de tussenkomende partij nog op dat dit middelonderdeel ongegrond is nu het voorwerp van de vergunning volledig in woongebied is gelegen. Ook het groenscherm wordt volledig binnen woongebied ingeplant. De voorwaarde dat de onvergunde bermen in hun oorspronkelijke staat moeten worden hersteld is volgens de tussenkomende partij wettig, hetgeen de verzoekende partij volgens haar niet betwist.

2.2

Wat betreft het tweede middelonderdeel heeft de verwerende partij volgens de tussenkomende partij op zorgvuldige en gemotiveerde wijze besloten dat de aanvraag voldoet aan de voorwaarden van de verenigbaarheid met de bestemming en de inpasbaarheid in de omgeving. De tussenkomende partij wijst ook nog op rechtspraak van de Raad van State en de Raad waaruit blijkt dat een werkplaats voor de herstelling van auto’s principieel verenigbaar is met de bestemming woongebied. De verwerende partij haalt ook terecht de beperkte schaal en impact van de werkplaats aan. Het betoog van de verzoekende partij valt te zien als een zuivere opportuniteitskritiek, waarover de Raad niet mag oordelen.

De Olenseweg is volgens de tussenkomende partij een perfect voorbeeld van lintbebouwing, waar ook andere kleinschalige bedrijven voorkomen zodat een ambachtelijke werkplaats perfect inpasbaar is. De werkplaats is gericht op en aangepast aan het bedienen van de onmiddellijke omgeving, en de beperkte omvang en capaciteit blijkt ook uit de voorgelegde cijfers. De gebouwen wijken qua morfologie niet af van de omgeving en er wordt ook geen overmatige hinder veroorzaakt voor de aanpalenden. De tussenkomende partij merkt in dit opzicht op dat er tot nu toe nooit klachten werden geformuleerd. Ook met de uitbreiding zal de hinder niet toenemen, nu het niet de werkplaats zelf is die uitbreidt, en er enkel bijkomende opslag-, kantoor- en parkeerruimte voorzien wordt waarbij steeds een afstand van 5 m tot de perceelsgrens bewaard wordt.

3.

De verzoekende partij houdt in haar toelichtende nota vol dat ze wel degelijk belang heeft bij het eerste onderdeel van het middel, nu de aarden bermen volgens haar wel degelijk deel uitmaken van de vergunning en haar zicht op het achterliggende landelijk gebied belemmeren. Net het opleggen van een voorwaarde met betrekking tot deze bermen toont aan dat deze wel degelijk tot de aanvraag behoren. In het andere geval zou de verwerende partij zich schuldig maken aan bevoegdheidsoverschrijding.

Aangezien de bestreden beslissing de volledige site regulariseert, dient de aanvraag beschouwd te worden als een nieuwe inplanting. De stelling dat de garage-activiteiten niet worden uitgebreid houdt volgens de verzoekende partij geen steek. De verzoekende partij herhaalt dat er in de omgeving geen enkele garagewerkplaats, zelfs niet van die omvang voorkomt. Ze herinnert eraan de verwerende partij in de bestreden beslissing niet meer verwijst naar het RUP ‘Zonevreemde bedrijven’.

Tot slot bevestigt ze dat er tot nu toe geen klachten werden ingediend. Dat komt omdat de verzoekende partij veronderstelde dat het bedrijf van de tussenkomende partij regelmatig vergund was. Pas door de huidige aanvraag is ze te weten gekomen dat dit niet het geval was.

Beoordeling door de Raad

1.1 Eerste onderdeel-woonuitbreidingsgebied

(10)

De aanvraag is volgens de bepalingen van het gewestplan ‘Herentals-Mol’, gelegen in woongebied en in woonuitbreidingsgebied.

De betwisting betreft een aantal bermen die zich situeren in het achterliggende woonuitbreidingsgebied. Volgens de verzoekende partij en de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar maakt de regularisatie van deze bermen deel uit van de aanvraag en stelt er zich dan ook een probleem van onverenigbaarheid met de gewestplanbestemming. De provinciale stedenbouwkundige ambtenaar stelde in zijn verslag van 20 december 2018 het volgende:

“…

De bermen die achteraan worden voorzien, zijn niet in overeenstemming met de bestemming woonuitbreidingsgebied.

De woonuitbreidingsgebieden zijn uitsluitend bestemd voor groepswoningbouw zolang de bevoegde overheid over de ordening van het gebied niet heeft beslist, en zolang, volgens het geval, ofwel die overheid geen besluit tot vastlegging van de uitgaven voor de voorzieningen heeft genomen, ofwel omtrent deze voorzieningen geen met waarborgen omklede verbintenis is aangegaan door de promotor.

…”

In de bestreden beslissing zijn de volgende relevante passages terug te vinden:

“…

De aanvraag betreft tevens een regularisatie van reeds aangelegde verhardingen, een terreinophoging aan de linkerzijde van het perceel, en een aanpassing van de aanwezige verhardingen in functie van de bufferzone naar het achterliggende woonuitbreidingsgebied.

De bermen achteraan maken geen deel uit van de aanvraag, hierdoor is er ook geen strijdigheid met het achtergelegen woonuitbreidingsgebied.

Een vergunning wordt verleend onder de volgende voorwaarden:

-Voor de ophoging (verhoogde berm genoemd in de bezwaarschriften) achteraan werd nooit een vergunning afgeleverd en deze wordt nu ook nu niet mee opgenomen in de vergunning. Dit oorspronkelijke staat herstelt te worden.

…”

Volgens de tussenkomende partij heeft de verzoekende partij geen belang bij dit onderdeel, aangezien de verwerende partij is tegemoet gekomen aan de hieromtrent opgeworpen bezwaren.

Ze heeft de bermen namelijk uit de vergunning gesloten en hun herstel in oorspronkelijke toestand als voorwaarde aan de bestreden beslissing verbonden.

De exceptie is gegrond.

Nog los van de vraag of de regularisatie van de bermen deel uitmaakte van de vergunningsaanvraag of niet, blijkt duidelijk uit de bestreden beslissing dat deze bermen niet vergund zijn. Het middelenonderdeel van de verzoekende partij, die zich uitdrukkelijk heeft verzet tegen de vergunning van de bermen, mist dan ook feitelijke grondslag.

Het eerste onderdeel van het middel wordt verworpen.

(11)

2.1 Tweede onderdeel- juridisch kader

Artikel 5.1.0 Inrichtingsbesluit luidt als volgt:

“De woongebieden zijn bestemd voor wonen, alsmede voor handel, dienstverlening, ambacht en kleinbedrijf voor zover deze taken van bedrijf om redenen van goede ruimtelijke ordening niet in een daartoe aangewezen gebied moeten worden afgezonderd, voor 27 groene ruimten, voor sociaal-culturele inrichtingen, voor openbare nutsvoorzieningen, voor toeristische voorzieningen, voor agrarische bedrijven. Deze bedrijven, voorzieningen en inrichtingen mogen echter maar worden toegestaan voor zover ze verenigbaar zijn met de onmiddellijke omgeving.”

De voorgaande bepaling verplicht de verwerende partij te onderzoeken of het woongebied het aangevraagde project, met name de regularisatie, verbouwing en uitbreiding van de garage, toelaat, dan wel of deze om redenen van goede ruimtelijke ordening in een ander bestemmingsgebied moet afgezonderd worden. Dit kan het geval zijn omwille van een intrinsiek hinderlijk of storend karakter van een bedrijf, of wegens het bijzonder karakter van het woongebied.

Indien het aangevraagde bestaanbaar wordt geacht met het woongebied, dan nog kan het aangevraagde maar toegelaten worden indien het verenigbaar is met de “onmiddellijke omgeving”.

Bij het beoordelen van de verenigbaarheid met de onmiddellijke omgeving dient te worden uitgegaan van de specifieke kenmerken van de onmiddellijke omgeving die voornamelijk afhankelijk zijn van de aard en het gebruik of de bestemming van de in die omgeving bestaande gebouwen.

De motiveringsplicht vereist dat het bestreden besluit de motieven bevat die verantwoorden dat de inrichting kan worden ingeplant in woongebied en bovendien concreet de aan de onmiddellijke omgeving ontleende feitelijke gegevens vermeldt die op afdoende wijze aantonen dat de geplande bouwwerken verenigbaar zijn met de onmiddellijke omgeving. Bij de beoordeling van de motiveringsplicht kan enkel rekening gehouden worden met de motieven die zijn opgenomen in de bestreden beslissing.

2.2 Het verslag van de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar

In zijn verslag van 20 december 2018 stelt deze:

“…

De aanvraag is niet in overeenstemming met de planologische bestemming van het gewestplan

Volgens het vastgestelde gewestplan van Herentals-Mol (goedgekeurd bij KB van 28 juli 1978) situeert de aanvraag zich in woongebied en woonuitbreidingsgebied.

De woongebieden zijn bestemd voor wonen, alsmede voor handel, dienstverlening, ambacht en kleinbedrijf voor zover deze taken van bedrijf om redenen van goede ruimtelijke ordening niet in een daartoe aangewezen gebied moeten worden afgezonderd, voor groene ruimten, voor sociaal-culturele inrichtingen, voor openbare nutsvoorzieningen, voor toeristische voorzieningen, voor agrarische bedrijven.

Deze bedrijven, voorzieningen en inrichtingen mogen echter maar worden toegestaan voor zover ze verenigbaar zijn met de onmiddellijke omgeving.

(12)

Bij het beoordelen van de bestaanbaarheid met de bestemming woongebied, dient rekening gehouden te worden met de aard en de omvang van het bedrijf, waardoor dat laatste inzonderheid om redenen van ruimtelijke ordening niet in het betrokken woongebied kan worden ingeplant, ofwel wegens het intrinsiek hinderlijk of storend karakter van het bedrijf, ofwel wegens het bijzonder karakter van het woongebied (louter residentiele wijk).

Bij het beoordelen van de verenigbaarheid met de onmiddellijke omgeving moet worden uitgegaan van de specifieke kenmerken van de onmiddellijke omgeving, die voornamelijk afhankelijk zijn van de aard of de bestemming van de in de omgeving bestaande gebouwen of open ruimten.

De aanvraag is gelegen in een strook woongebied, met achterliggend woonuitbreidingsgebied. De overzijde van de straat wordt gekenmerkt door een strook woongebied met achterliggend agrarisch gebied.

Er wordt vastgesteld dat er in de onmiddellijke omgeving, enkel eengezinswoningen voorkomen, met ruime groene achtertuinen en tevens enkele landbouw gerelateerde gebouwen. Het betreft hier dus een louter residentiele omgeving.

Met de uitbreiding wordt de totale oppervlakte aan bedrijvigheid opgedreven tot bijna 400m2. Of de uitbreiding al dan niet effectief als werkplaats an sich zal worden gebruikt doet niet ter zake, het blijft een uitbreiding van de bedrijvigheid met een verdubbeling van het bestaande. Bovendien wordt het volledige terrein verhard. En wordt er links op het perceel een soort van verharde berm gecreeerd voor het tentoonstellen van wagens, wat ook een oppervlakte van 586m2 inhoudt.

De draagkracht van het woongebied wordt hiermee ruimschoots overschreden en is niet meer in overeenstemming met de omgeving.

….”

2.3 De bestreden beslissing

In de bestreden beslissing wordt de bestemmingsconformiteit van de aanvraag als volgt beoordeeld:

“…

De aanvraag is in overeenstemming met de planologische bestemming van het gewestplan.

Volgens het vastgestelde gewestplan van Herentals-Mol (goedgekeurd bij KB van 28 juli 1978) situeert de aanvraag zich in woongebied en woon uitbreidingsgebied.

De woongebieden zijn bestemd voor wonen, alsmede voor handel, dienstverlening, ambacht en kleinbedrijf voor zover deze taken van bedrijf om redenen van goede ruimtelijke ordening niet in een daartoe aangewezen gebied moeten worden afgezonderd, voor groene ruimten, voor sociaal-culturele inrichtingen, voor openbare nutsvoorzieningen, voor toeristische voorzieningen, voor agrarische bedrijven. Deze bedrijven, voorzieningen en inrichtingen mogen echter maar worden toegestaan voor zover ze verenigbaar zijn met de onmiddellijke omgeving.

(13)

De Raad van State en de Raad voor Vergunningsbetwistingen hebben reeds meermaals geoordeeld dat een werkplaats waarin auto's worden hersteld, principieel verenigbaar is met de bestemming woongebied.

Ook in casu moet worden vastgesteld dat de kleinschalige garage met werkplaats als

"ambacht en kleinbedrijf" toelaatbaar is in woongebied.

Het gaat om een kleinschalige garage met autowerkplaats, waardoor er absoluut geen sprake is van een overschrijding van de draagkracht van het terrein.

• De garage heeft tot louter doel de omgeving van Geel te bedienen en is om deze reden relatief beperkt in omvang en capaciteit.

• De garage heeft in het jaar 2018 gemiddeld 3,79 klanten per dag ontvangen. In 2018 vonden slechts 26 transporten plaats in functie van de verkoop van tweedehandswagens op het terrein.

• De omvang en capaciteit van de werkplaats is uiterst beperkt en enkel gericht op de onmiddellijke omgeving.

• Van enige noemenswaardige impact op de aanpalende woningen is geen sprake.

…”

2.4 Beoordeling

De motivering van de bestreden beslissing staat haaks op de beoordeling door de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar. De verwerende partij moet in dit concrete geval des te zorgvuldig motiveren, aangezien er in de loop van de procedure hieromtrent bezwaren werden opgeworpen door de verzoekende partij, temeer nu de verwerende partij bovendien afwijkt van de beoordeling door de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar. Deze laatste wees op de grote toename aan oppervlakte voor bedrijvigheid en verharding ten gevolge van de aanvraag, en vond dit onverenigbaar met de grotendeels residentiële omgeving. De verwerende partij benadrukt het kleinschalig karakter van het bedrijf, zowel wat de omvang als de capaciteit betreft.

Zoals de verzoekende partij terecht aangeeft is het in deze belangrijk om voor ogen te houden dat het niet alleen gaat om een verbouwing in uitbreiding van de bestaande bedrijvigheid. De aanvraag omvat eveneens de functiewijziging van het bijgebouw naar garage/werkplaats. Om de totale oppervlakte aan bedrijvigheid correct te beoordelen, moet de te regulariseren oppervlakte dus worden samengeteld met de gevraagde uitbreiding. De provinciale stedenbouwkundige ambtenaar berekent dan ook dat de totale bedrijvigheid met de huidige vergunning wordt opgedreven tot 400 m2, met daarnaast nog extra oppervlakte voor het tentoonstellen van te koop gestelde wagens.

Het komt de Raad kennelijk onredelijk voor dat de verwerende partij de gevraagde garage met werkplaats beoordeelt als “relatief beperkt” qua omvang en capaciteit. Hoewel de bedrijvigheid louter cijfermatig gezien beperkt kan zijn, dient de verwerende partij deze te beschouwen in relatie tot de onmiddellijke omgeving. Zowel uit het verslag van de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar als uit de bestreden beslissing zelf blijkt dat deze omgeving gekenmerkt wordt door eengezinswoningen en dus een louter residentieel karakter heeft. De nu vergunde toename tot meer dan 400 m2 is gelet op deze concrete omstandigheden dan ook aanzienlijk. De motivering van de verwerende partij, die zonder hier dieper op in te gaan stelt dat de draagkracht niet wordt overschreden en dat de impact op de aanpalende woningen niet noemenswaardig is, is in dit licht niet afdoende. Tot slot blijkt uit de motivering niet dat de verwerende partij het andersluidend verslag van de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar heeft ontmoet en op afdoende wijze heeft weerlegd.

(14)

Bovendien werd er in de loop van de administratieve procedure, zowel door de verzoekende partij als door de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar opgemerkt dat de gevraagde uitbreiding van de site ook gericht is op de verkoop van tweedehandswagens. Dit blijkt uit de verharding van de berm voor het tentoonstellen van 22 wagens en de 10 parkeerplaatsen elders op het terrein, die naar alle waarschijnlijkheid niet zullen dienen voor de “3,79 klanten” voor herstellingen en personeelsleden, maar vooral voor geïnteresseerden die de te koop aangeboden wagens zullen komen inspecteren.

Uit de bestreden beslissing blijkt op geen enkel moment dat de verwerende partij rekening heeft gehouden met dit aspect van de aanvraag, laat staan dat ze heeft beoordeeld of deze activiteiten inpasbaar zijn in het woongebied en in de onmiddellijke omgeving.

De verwerende partij heeft de verenigbaarheid van de regularisatie en uitbreiding van de activiteiten met de bestemming tot woongebied dan ook niet op zorgvuldige wijze beoordeeld. De motivering van de bestreden beslissing is niet afdoende.

Het middel is gegrond.

C. Derde middel Standpunt van de partijen

1.

De verzoekende partij put een derde middel uit de schending van:

− 4.3.1. §2, eerste lid, 1° en 2° VCRO, het artikel 4.7.23. §1 VCRO;

− artikel 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen;

− het zorgvuldigheids- en redelijkheidsbeginsel als algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

In het eerste onderdeel van het middel stelt de verzoekende partij dat de verwerende partij de inpasbaarheid in de onmiddellijke omgeving niet op zorgvuldige en redelijke wijze heeft beoordeeld, aangezien ze totaal abstractie heeft gemaakt van de woning van de verzoekende partij die enkel van het aanvraagperceel gescheiden wordt door de ingebuisde Kattestraatloop.

De verzoekende partij somt in het tweede onderdeel van het middel een aantal aspecten van goede ruimtelijke ordening op die volgens haar gebrekkig beoordeeld werden.

Met betrekking tot de functionele inpasbaarheid argumenteert ze dat de verwerende partij nergens de vaststelling weerlegt dat er in de onmiddellijke en ruime omgeving geen enkele bedrijvigheid voorkomt. De verwerende partij beschouwt de gevraagde functiewijziging integendeel als een evidentie zonder rekening te houden met de residentiële omgeving.

Qua schaal, ruimtegebruik en bouwdichtheid stelt de verzoekende partij dat er door een aanvraag een blinde muur ontstaat van ca. 40 m lang met een hoogte van minstens 4,90 m, waarbij het dak een nokhoogte van 7,18 m zal bereiken. Een dergelijke langgerekte bouwdiepte komt in de onmiddellijke en zelfs ruime omgeving niet voor. Het is volgens haar dan ook kennelijk onredelijk om te stellend dat het gabarit van de aanvraag vergelijkbaar is met de omgeving. Ook door de verharding van 50 % van het perceel wordt de draagkracht overschreden, zoals de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar ook meermaals opmerkte.

Ook de hinderaspecten maken volgens de verzoekende partij dat de aanvraag niet verenigbaar is met de goede ruimtelijke ordening. In het verleden werd de aanvraag voor de functiewijziging van bergplaats naar werkplaats/ garage geweigerd omdat dit de woonkwaliteit van de verzoekende partij negatief zou beïnvloeden. Nu er niet alleen een functiewijziging maar zelfs een uitbreiding

(15)

wordt gevraagd is de hinder voor de verzoekende partij dan ook evident. In haar bezwaarschrift en navolgend beroepschrift maakt de verzoekende partij gewag van privacyhinder, geluidshinder en zichthinder. Ook de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar stelde de geluidshinder vast. Het is dan ook kennelijk onredelijk en onzorgvuldig van de verwerende partij om te oordelen dat de hinder beperkt is. Uit het plan bij de aanvraag en de hierop vermelde bruggen en parkeerplaatsen blijkt duidelijk dat de aanvraag een hogere densiteit en dus veel meer hinder uit de garageactiviteiten met zich mee zal brengen dan de tussenkomende partij tracht voor te houden.

Het zwaartepunt van de site blijft gelegen in de herbouwde en thans geregulariseerde werkplaats, gesitueerd tot tegen de rechterperceelsgrens. Deze werkplaatsactiviteiten veroorzaken net de grootste hinder, zonder dat deze worden gecamoufleerd door een groenscherm.

Met betrekking tot de visueel-vormelijke aspecten stelt de verzoekende partij nog dat de afwerking met aluminium gevel- en dakpanelen vreemd is aan de omgeving die bestaat uit woningen uit rode baksteen. Ook de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar stelde deze strijdigheid vast en zijn ongunstig verslag werd ook op dit punt onvoldoende weerlegd door de verwerende partij.

Voorts stelt de verzoekende partij dat de mobiliteitshinder onvoldoende wordt weerlegd door de boutade dat deze hinder verwaarloosbaar is. De verwerende partij houdt er volgens haar geen rekening mee dat de activiteiten van de tussenkomende partij naast de herstelling van wagens (die trouwens gevoelig uitgebreid wordt door de regularisatie en uitbreiding van de werkplaats) ook de aan- en verkoop van tweedehandswagens inhouden. De provinciale stedenbouwkundige ambtenaar sluit zich in zijn verslag aan bij de vaststelling van de verzoekende partij die een verhoging van de densiteit van de activiteiten vermoedde. De door de tussenkomende partij aangevoerde cijfers (die louter spreken van de herstelling van 3 wagens per dag), staan in schril contrast met de 30 vergunde parkeerplaatsen.

Tot slot acht de verzoekende partij het vertrouwensbeginsel geschonden, nu het college van burgemeester en schepenen van de stad Geel in de zitting van 10 oktober 2016 besliste dat de aanvraag maar vergunbaar was voor zover de verzoekende partij hiermee akkoord ging. Het betreft dan ook een beleidsmatig gewenste ontwikkeling met betrekking tot de relevante aspecten, waaronder de mogelijke hinderaspecten. In de bestreden beslissing valt er echter geen enkele motivering hieromtrent terug te vinden.

In het derde onderdeel stelt de verzoekende partij dat de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar in zijn verslag elk aspect van de aanvraag ongunstig beoordeelde. De verwerende partij betrekt niet alleen verschillende elementen van dit verslag niet in haar beoordeling, maar haar motivering is ook manifest onvoldoende om dit andersluidend standpunt te weerleggen.

2.

De tussenkomende partij werpt op dat de verzoekende partij zich in het eerste onderdeel beperkt tot een onontvankelijke opportuniteitskritiek. Ten gronde stelt ze dat de verwerende partij in de bestreden beslissing de onmiddellijke omgeving zorgvuldig en concreet omschrijft. Vervolgens wordt de in de omgeving bestaande toestand betrokken bij de beoordeling van de aanvraag. Ook de woning van de verzoekende partij wordt uitdrukkelijk in de beoordeling betrokken, zoals blijkt uit de passages met betrekking tot de hinderaspecten, waarin concreet wordt ingegaan op de gevolgen voor de verzoekende partij.

Ook het tweede middelonderdeel komt volgens de tussenkomende partij neer op een opportuniteitskritiek. In ondergeschikte orde citeert ze uit de bestreden beslissing, waarin volgens haar de functionele inpasbaarheid van de aanvraag op zorgvuldige en redelijke wijze werd beoordeeld, zowel in het kader van de legaliteit als de verenigbaarheid met de goede ruimtelijke ordening. Het is volgens de tussenkomende partij perfect verdedigbaar dat een kleinschalige autowerkplaats wordt vergund in de dorpskern. Ook de beoordeling dat de morfologie niet afwijkt van de omgeving en dat de hinder naar de omwonenden beperkt is, is volgens de tussenkomende partij terecht.

(16)

Verder stelt de tussenkomende partij dat de aanvraag qua gabarit niet sterk afwijkt van het perceel van de verzoekende partij, waar naast de woning ook nog verschillende bijgebouwen en uitbreidingen voorkomen. Bovendien is er geen sprake van een “blinde muur”, nu de uitbreiding niet volledig zichtbaar zal zijn vanop het perceel van de verzoekende partij en er bovendien een groenscherm wordt aangelegd. Qua inplanting, hoogte en uitzicht sluit het gebouw volgens de tussenkomende partij perfect aan bij de omgeving, en middels de huidige vergunning zal het uitzicht alleen maar kwalitatief verbeteren. De verhardingsgraad, die moet worden berekend voor de totale oppervlakte van het perceel is tot slot aanvaardbaar.

Het betoog van de verzoekende partij in verband met de hinderaspecten valt volgens de tussenkomende partij andermaal te beschouwen als loutere opportuniteitskritiek. De tussenkomende partij wijst bovendien op de positieve impact van de vergunde verbeteringen aan het gebouw, de gedetailleerde en op rechtszekere wijze opgelegde groenaanplantingen, en de ruime afstand tot de perceelsgrenzen die maken dat de hinder voor de omwonenden in elk geval aanvaardbaar is.

Op visueel-vormelijk vlak stelt de tussenkomende partij dat de verwerende partij op correcte wijze de overeenstemming met artikel 9 van de stedenbouwkundige verordening en met de goede ruimtelijke ordening heeft beoordeeld. Ze heeft terecht geoordeeld dat de aanvraag past in de omgeving waar verschillende soorten bebouwing en materialen voorkomen. Qua gabarit, kroonlijsthoogte en omvang zijn de vergunde gebouwen ook in overeenstemming met de omgeving. De inplanting op de perceelsgrens is wel degelijk afwijkend maar betreft een historische situatie.

Het louter feit dat de verzoekende partij het niet eens is met de beoordeling van de mobiliteitsaspecten, maakt volgens de tussenkomende partij niet dat deze niet op zorgvuldige en afdoende wijze gedaan zou zijn. Het gaat, zoals de verwerende partij terecht stelt, om een kleinschalige autowerkplaats gericht op de onmiddellijke omgeving.

Tot slot voert de tussenkomende partij aan dat, voor zover de beslissing van het college van burgemeester en schepenen van 10 oktober 2016 al gezien kan worden als een beleidsmatig gewenste ontwikkeling (hetgeen ze betwist), er geen in elk geval geen verplichting bestaat om deze ontwikkelingen bij de beoordeling te betrekken. Ook de schending van het vertrouwensbeginsel is volgens haar volledig uit de lucht gegrepen nu de deputatie en niet het college van burgemeester en schepenen van de stad Geel de verwerende partij is in dit geding.

Met betrekking tot het derde onderdeel stelt de tussenkomende partij dat de verwerende partij de aanvraag in al haar aspecten heeft onderzocht en daarbij de afwijkingen van het verslag van de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar uitdrukkelijk heeft gemotiveerd.

Zo citeert de tussenkomende partij de passage uit de bestreden beslissing waaruit volgens haar blijkt dat de verwerende partij de opmerkingen van de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar in verband met de functionele inpasbaarheid op correcte en kennelijk redelijke wijze heeft weerlegd.

De stelling van de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar dat de aanvraag bijkomende mobiliteit zou genereren is niet gefundeerd en wordt in de bestreden beslissing genoegzaam weerlegd.

Ook de bemerkingen van de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar met betrekking tot de verharde oppervlakte en de infiltratie worden aan de hand van een degelijke studie van de plannen weerlegd.

Waar de visueel-vormelijke aspecten in het verslag van de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar nauwelijks aan bod komen, worden deze in de bestreden beslissing uitvoerig besproken.

De tussenkomende partij wijst ook op de overweging van de verwerende partij dat de vergunde verbeteringswerken de eventuele geluidshinder voor de omwonenden zal verminderen. Ook op de eventuele hinder, voorkomend uit de verkoopactiviteiten links op het perceel gaat de verwerende

(17)

partij in, terwijl de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar hieromtrent geen bemerkingen had geformuleerd.

Voor zover criteria bodemreliëf, gezondheid, veiligheid en gebruiksgenot voor de aanvraag relevant zijn, zijn deze eveneens in de beoordeling betrokken en werd het verslag op afdoende wijze weerlegd.

Tot slot merkt de tussenkomende partij op dat de verzoekende partij voldoende gelegenheid heeft gehad om kennis te nemen van en eventueel opmerkingen te formuleren op de bijgebrachte aangepaste plannen.

3.

De verzoekende partij stelt in haar toelichtende nota dat ze moeilijk van opportuniteitskritiek kan worden beschuldigd nu de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar brandhout maakte van de aanvraag. Hieruit blijkt het kennelijk onredelijk karakter van de vergunning. Ze benadrukt dat ze in haar verzoekschrift aanhaalde dat de beoordeling van de verwerende partij kennelijk onredelijk is aangezien er abstractie wordt gemaakt van de regularisatie van de bestaande werkplaats. De verwerende partij laat zich volgens de verzoekende partij leiden door “window dressing” van de tussenkomende partij. De provinciale stedenbouwkundige ambtenaar heeft deze fictie doorprikt.

Uit het aanvraagdossier blijkt duidelijk dat de werkplaats wordt geregulariseerd, herbouwd en uitgebreid, en dat ook de bestaande verhardingen en reliëfwijzigingen worden geregulariseerd.

Bovendien blijkt er uit het vergunde aantal bruggen en parkeerplaatsen dat de capaciteit wordt opgedreven. De verwijzing naar haar woning en bijgebouwen komt de verzoekende partij misplaatst voor, aangezien deze zich daar al jaar en dag bevinden en bovendien ontegensprekelijk verschillen qua gabarit. De mobiliteitshinder werd door de verzoekende partij gestaafd aan de hand van fotomateriaal, zodat er bezwaarlijk kan worden beweerd dat het gaat om aannames en beweringen. Tot slot merkt de verzoekende partij op dat het college van burgemeester en schepenen van de Stad Geel in zitting van 12 augustus 2019 akte heeft genomen van een milieumelding klasse 3 voor de uitbating van een garageherstelwerkplaats, met inbegrip van een wasplaats en het stockeren van allerhande schadelijke producten. De gebruikte rubricering toont volgens de verzoekende partij de impact van deze garageactiviteiten aan, waarbij het zij benadrukt dat men dit moet beschouwen als een nieuwe inrichting, aangezien er in het verleden nooit een milieuvergunning of milieumelding was aangevraagd.

Beoordeling door de Raad 1. Juridisch kader

Het behoort tot de taak en de bevoegdheid van het vergunningverlenende bestuursorgaan om overeenkomstig artikel 4.3.1, § 2, eerste lid, 1° en 2° VCRO op concrete wijze te onderzoeken of een aanvraag beantwoordt aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening, waarbij zij de noodzakelijke of relevante aspecten van de goede ruimtelijke ordening bij haar beoordeling dient te betrekken en dient rekening te houden met de ingediende bezwaren en adviezen. Wanneer ze hierbij afwijkt van eerdere adviezen dient de verwerende partij haar beoordeling des te zorgvuldiger te motiveren. De Raad oefent hierop een marginale toetsingsbevoegdheid uit.

2. Verslag van de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar

In zijn verslag van 20 december 2018 beoordeelde de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar nagenoeg alle aspecten van deze aanvraag ongunstig:

“…

• Functionele inpasbaarheid: niet OK

• Mobiliteitsimpact: niet OK

(18)

• Schaal: niet OK

• Ruimtegebruik: niet OK

• Visueel-vormelijke aspecten: niet OK

• Bodemrelief: niet OK

• Hinderaspecten: niet OK

• Gezondheid, gebruiksgenot en veiligheid: niet OK

De aanvraag is gelegen in een woonwijk, met eengezinswoningen en achterliggende tuinen en weilanden.

Door de uitbreiding strekt de activiteiten zich tot een oppervlakte van bijna 400m2. Bovendien wordt er een opgehoogde berm, om een 20-tal auto's tentoon te stellen, van nog eens 586m2 voorzien. Een bedrijvigheid van bijna 1000m2 overstijgt ruim de draagkracht van het perceel en van dit woongebied. Of de uitbreiding gebruikt wordt om werkelijk aan auto's te werken an sich doet geen afbreuk aan het feit dat de volledige uitbreiding als bedrijfsruimte zal worden ingericht.

Bovendien komen bijgebouwen van dergelijke oppervlakte en 7m nokhoogte nergens voor in de omgeving.

Nagenoeg het volledige perceel wordt verhard voor de bedrijvigheid.

Er worden tal van parkeerplaatsen (10) her en der op het perceel voorzien en een oprit langs achter om de verhoogde (eveneens verharde) berm (20pp) te kunnen bereiken. Dit alles resulteert in een verharding van meer dan 1000m2.

Het voorzien van een verhoogde berm van 60cm tot bijna tegen de perceelsgrens, zorgt voor hinder voor de aanpalende. De wagens worden hierbij dicht bij de woning van de links aanpalende geparkeerd.

Er worden tevens vragen gesteld bij de opvang van het hemelwater.

Er wordt nergens een groenscherm voorzien.

Dergelijke functie in een woonomgeving dient minstens afgeschermd te worden tussen de omliggende tuinzones met een degelijk groenscherm.

De voorwaarde van het college van burgemeester en schepenen om 'waar mogelijk' een groenscherm te voorzien is een voorwaarde die ruimte voor interpretatie laat en biedt geen zekerheid voor de uitvoering hiervan.

De hinder die uitgaat van de functiewijziging, meer bepaald geluidshinder van de werkplaats, maakt dat de functiewijziging niet verenigbaar is met de goede ruimtelijke ordening en de onmiddellijke omgeving.

Daar waar vroeger een bergplaats/schuur bij de woning werd voorzien, wordt nu een garage/werkplaats ingericht, in een gebouw tot op de perceelsgrens. Dit zorgt voor geluidshinder voor de aanpalende bewoners.

Bovendien zorgt het aan- en afrijden van tal van wagens voor bijkomende verkeersoverlast.

…”

(19)

3. Beoordeling in de bestreden beslissing

De beoordeling in de bestreden beslissing luidt als volgt:

“…

De aanvraag kan in overeenstemming worden gebracht met de goede ruimtelijke ordening door het opleggen van voorwaarden.

Bij de beoordeling van het aangevraagde is rekening gehouden met de in de omgeving bestaande toestand. De overeenstemming met de goede ruimtelijke ordening wordt beoordeeld aan de hand van aandachtspunten en criteria die betrekking hebben op de functionele inpasbaarheid, de. mobiliteitsimpact, de schaal, het ruimtegebruik en de bouwdichtheid, visueel-vormelijke elementen, cultuurhistorische aspecten en het bodemrelief, en op hinderaspecten, gezondheid, gebruiksgenot en veiligheid in het algemeen. Het aangevraagde werd met inachtneming van al deze aspecten onderzocht.

Er wordt dieper ingegaan op de voor de aanvraag noodzakelijke of relevante elementen.

Het gebouw is qua gabarit vergelijkbaar met de omliggende bebouwing.

Op het perceel staat reeds een woning, waaraan door deze aanvraag niets wijzigt, ook de bestaande parking links op het perceel wordt niet gewijzigd.

De gebouwen wijken niet af van wat gangbaar is in de omgeving. De aanvraag wijzigt niets aan de morfologie vanaf de straatkant, nu de uitbreiding enkel aan de achterzijde van de bestaande werkplaats gebeurt. De aanwezige eengezinswoningen hebben verschillende verschijningsvormen en stijlen.

Er wordt als voorwaarde opgelegd, een groenscherm te voorzien, conform het in graad van beroep bijgebracht plan.

In de zijtuinstrook bevindt zich reeds een groenscherm. In de bouwvrije zone van 5m tussen de uitbreiding en de perceelsgrens dient men een voldoende dicht groenscherm aan te leggen om de hinder naar de aanpalende optimaal te beperken. Ook achteraan moet een groenscherm worden ingericht.

De aanvrager voegt een aangepast plan toe waarop de groenschermen staan ingetekend.

De aangepaste plannen bevatten de precieze locatie van de beplanting, evenals het uitzicht ervan en de plantensoorten die hiervoor worden gebruikt.

In de erfdienstbaarheidzone aan weerszijde van de waterloop zijn in principe geen opgaande beplantingen toegestaan. Hoogstammige bomen vlak tegen de waterloop met voldoende tussenafstand 8/10m zijn wel mogelijk, waarbij er achter de bomen door voldoende plaats is om de waterloop te bereiken via de erfdienstbaarheidsstrook.

Aan de zijperceelsgrens dienen 3 bomen voorzien te worden op een tussenafstand van 9m. Er wordt gekozen voor een beplanting in steeneik omdat deze wintergroen is, zodat ook in de winter een afscherming behouden blijft. Voor het overige zal deze zone ingezaaid worden met gras.

Om het zicht vanuit het woonuitbreidingsgebied maximaal af te schermen, wordt een groenscherm in leilindes voorzien.

(20)

De hinder naar de omgeving is beperkt.

Het betreft een kleinschalige garage, die enkel clienteel in de omgeving zal bedienen. Ook naar oppervlakte en capaciteit is de impact eerder beperkt. Dit blijkt ook uit de bijgebrachte cijfers betreffende het aantal herstellingen per jaar (gemiddeld 3 per dag).

De uitbreiding betreft ook enkel een magazijn, een kantoor en een ontvangstruimte, waardoor er geen bovenmatige hinder verwacht kan worden. Daarenboven is de uitbreiding op voldoende afstand van de perceelsgrens (5m).

De oppervlakte van de reeds bestaande werkplaats blijft ongewijzigd, waardoor de eventuele hinder ten opzichte van de bestaande toestand niet toeneemt. De aangevraagde beperkte uitbreiding is niet van die aard om meer hinder te creëren voor de omwonenden.

De uitbreiding wordt op een ruime afstand van 5 meter van de perceelsgrens geplaatst en zal vanaf de staat niet zichtbaar zijn omwille van de ligging achter de bestaande werkplaats.

De vernieuwingswerken aan de huidige constructie hebben net een positief effect op de eventuele hinder die beroepsindieners menen te ervaren — voor zover die er momenteel al zou zijn. De uitbreiding betreft immers enkel een magazijn, een kantoor en een ontvangstruimte, waardoor geen bovenmatige hinder verwacht kan worden. Daarenboven is de uitbreiding achterin op het perceel gesitueerd, op een ruime afstand van de woning van de heer Kerckhofs.

De garage heeft tot louter doel de omgeving van Geel te bedienen en is om deze reden relatief beperkt in omvang en capaciteit. Dit blijkt tevens uit de voorgelegde cijfers omtrent het aantal herstellingen per jaar: gemiddeld 3,79 per in 2018.

De stelling dat de links aanpalende buur hinder ondervindt ten gevolge van de verhardingen en ophoging voor het stallen van voertuigen kan niet worden gevolgd:

• De verhardingen en ophoging worden op minstens 1 meter van de perceelsgrens met de links aanpalende buur geplaatst.

• Er is reeds een groenscherm aanwezig in de zijtuinstrook.

Bovendien hebben de grieven van beroepsindiener geen betrekking op de verhardingen ter hoogte van de stalplaats voor voertuigen doch enkel op de uitbreiding en verbouwing van de autowerkplaats.

De mobiliteitsimpact van dergelijke lokale, kleinschalige activiteiten is volkomen verwaarloosbaar en er is geen enkel indicatie dat dit in de toekomst zal veranderen.

…”

4. Eerste onderdeel - Inpasbaarheid in de onmiddellijke omgeving

4.1

De tussenkomende partij werpt op dat de verzoekende partij een loutere opportuniteitskritiek voert.

De Raad is van oordeel dat de verzoekende partij, zoals zal blijken bij de beoordeling ten gronde, een wettigheidskritiek voert waar ze de beoordeling van de inpasbaarheid van het aangevraagde in de onmiddellijke omgeving bekritiseert. Ze doet gelden dat de verwerende partij door deze gebrekkige beoordeling artikel 4.3.1 VCRO schendt.

De exceptie wordt verworpen.

(21)

4.2

De verzoekende partij kan niet worden gevolgd waar ze stelt dat er uit de bestreden beslissing blijkt dat de verwerende partij abstractie maakt van de aanwezigheid van haar woning. Hoewel de verwerende partij geen expliciete melding maakt van deze woning, toont de verzoekende partij niet aan dat de verwerende partij bij haar beoordeling van de onmiddellijke omgeving van de aanvraag zou zijn uitgegaan van een verkeerde feitelijke voorstelling, of dat ze niet op de hoogte zou zijn geweest van de ligging van de woning van de verzoekende partij.

De vraag of de verwerende partij de impact van het aangevraagde op de woning van de verzoekende partij correct heeft beoordeeld, komt aan bod in de overige middelonderdelen.

5. Tweede onderdeel - Relevante aspecten van ruimtelijke ordening

5.1

De tussenkomende partij stelt dat de verzoekende partij ook in dit middelenonderdeel louter opportuniteitskritiek aanvoert.

De Raad is opnieuw van oordeel dat de verzoekende partij een wettigheidskritiek voert waar ze de beoordeling van de verschillende aspecten van ruimtelijke ordening bekritiseert, zoals zal blijken uit de beoordeling ten gronde. Ze doet gelden dat de verwerende partij door deze gebrekkige beoordeling artikel 4.3.1 VCRO schendt.

De exceptie wordt verworpen.

5.2 Functionele inpasbaarheid

De verzoekende partij stelt dat de bedrijvigheid die door de bestreden beslissing geregulariseerd en bijkomend gecreëerd wordt volledig vreemd is aan de residentiële omgeving.

Zoals ook reeds eerder opgemerkt blijkt uit de gegevens van het dossier dat de omgeving nagenoeg uitsluitend wordt gekenmerkt door residentiële bebouwing. Het inpassen van een bedrijvigheid, bestaande uit een garage en verkoop van tweedehandswagens, is geen evidentie, zeker niet in het licht van de opmerkingen die de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar hieromtrent formuleerde.

De Raad oordeelt dat de verwerende partij gehouden was tot een des te zorgvuldiger onderzoek en een des te meer concrete motivering op dit punt. Uit de motivering van de bestreden beslissing blijkt niet op afdoende wijze waarom de verwerende partij de aanvraag verenigbaar acht met de omgeving, die ze zelf beschrijft als residentieel. Opnieuw dient er op gewezen te worden dat de aanvraag de regularisatie van een functiewijziging en een uitbreiding van de activiteit inhoudt, zodat de vergunning in haar geheel een aanzienlijke uitbreiding van de bedrijvigheid inhoudt. De motivering van de bestreden beslissing is op dit punt dan ook niet afdoende.

Het middelonderdeel is gegrond.

5.3 Schaal, ruimtegebruik en bouwdichtheid

De verzoekende partij stelt, net als de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar, dat de draagkracht van het perceel wordt overschreden.

Ook in het arrest met nummer RvVb/UDN/1718/0970 van 7 juni 2018 wees de Raad er al op dat de verwerende partij in de vorige bestreden beslissing nauwelijks inging op de bemerkingen van de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar. De Raad oordeelde dat de verwerende partij geen

(22)

rekening leek te houden met de problematische omvang van het aangevraagde ten aanzien van de draagkracht van het perceel en de onmiddellijke omgeving, aangezien ze louter stelde dat het gebouw qua gabariet vergelijkbaar is met de omliggende omgeving en dat dat de woning evenals de bestaande parking ongewijzigd blijft.

De motivering van de herstelbeslissing, de thans bestreden beslissing, is bezwaarlijk meer concreet te noemen. De verwerende partij voegt nu toe dat de gebouwen niet afwijken van wat gangbaar is in de omgeving en dat de morfologie vanaf de straatkant ongewijzigd blijft nu de uitbreiding enkel aan de achterzijde van de bestaande werkplaats gebeurt. Deze motivering is vooreerst betwistbaar, nu er uit de gegevens van het dossier blijkt dat de omliggende bebouwing weliswaar verschilt qua uitvoering en bouwmaterialen, maar toch grotendeels bestaat uit eengezinswoningen en er nergens in de onmiddellijke omgeving bedrijfsgebouwen voorkomen.

Verder biedt deze motivering evenmin een antwoord op de opgeworpen overschrijding van de draagkracht van het perceel. Door louter te beoordelen of de morfologie vanaf de straatkant wordt beïnvloed, gaat de verwerende partij niet na of de door de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar bekritiseerde maximalistische invulling van het perceel (vooral wat betreft de verharding voor bedrijvigheid) geen storende impact heeft op de omliggende percelen.

De Raad stelt opnieuw vast dat de verwerende partij de opmerkingen van de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar op onvoldoende wijze heeft weerlegd en de bestreden beslissing op kennelijk onredelijke wijze heeft gemotiveerd.

Het middelonderdeel is gegrond.

5.4 Hinderaspecten

Volgens de verzoekende partij is het onbetwistbaar dat de vergunning buitenmatige hinder met zich meebrengt. Een eerdere vergunningsaanvraag voor een functiewijziging werd geweigerd omwille van de hinderaspecten, zodat het voor de verzoekende partij duidelijk is dat de huidige functiewijziging én uitbreiding zeker voor hinder zal zorgen. Tot slot wijst ze erop dat de geluidshinder ook door de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar werd erkend.

In de bestreden beslissing overweegt de verwerende partij in essentie dat de oppervlakte van de bestaande werkplaats ongewijzigd blijft, en dat de uitbreiding, door haar functie (kantoren, ontvangstruimte en magazijn) in haar inplanting, geen bijkomende hinder met zich meebrengt.

Opnieuw houdt de verwerende partij geen rekening met het gegeven dat de voorliggende vergunning ook een functiewijziging inhoudt en dat er ook een beoordeling gemaakt moet worden van de hinder die de nieuwe functie (garage/werkplaats) in het bestaande bijgebouw met zich meebrengt. De nietszeggende overweging dat de vernieuwingen aan deze bestaande constructie juist een verbetering voor de verzoekende partij zou inhouden wordt niet geconcretiseerd en geeft geen blijk van een zorgvuldig onderzoek van de concrete situatie. Van de door de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar aangehaalde geluidshinder wordt geen melding gemaakt in de bestreden beslissing. Nochtans maakte de verzoekende partij gedurende de administratieve procedure meermaals gewag van geluidshinder en valt er redelijkerwijs niet te ontkennen dat de impact van garage-activiteiten in een gebouw nabij de perceelsgrens in woongebied, zorgvuldig moet worden onderzocht. Ook wordt door de verwerende partij op geen enkel moment onderzocht of er hinderaspecten uitgaan van de activiteit van verkoop van tweedehandswagens die blijkens de gegevens van het dossier (plaats om een 20-tal voertuigen te stallen) toch niet onaanzienlijk zijn. De verzoekende partij had trouwens ook de intensiteit van de garage-activiteiten op zich betwist, terwijl er uit de bestreden beslissing enkel blijkt dat de verwerende partij zich blijft baseren

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bovendien deed zich op 9 november 2019 een incident voor met een vrouwelijke collega in de leraarskamer waarbij verzoekende partij haar verzocht de leraarskamer te verlaten en

Overwegende dat uit het voorliggend dossier en de toelichting tijdens de hoorzitting blijkt dat verzoekende partij op 16 februari 2011 zijn echtgenote die tevens directeur

Voor zoveel als nodig herinnert de kamer van beroep eraan dat door het devolutief karakter van het beroep, de zaak in haar geheel door de kamer opnieuw wordt onderzocht en dat

Overwegende dat tijdens de hoorzitting … gevraagd heeft om het verweerschrift en de aanvullende stukken uit de debatten te weren omdat ze werden ingediend buiten de daartoe

Met een ter post aangetekende brief van 21 december 2005 tekent verzoekende partij beroep aan tegen de beslissing van de instelling haar betekend bij aangetekende brief van

Gelet op de artikelen 64 tot 72 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde

Gezien een personeelslid voor wie geen geïndividualiseerde functiebeschrijving werd opgesteld volgens de bepalingen van hoofdstuk Vbis van dit Rechtspositiedecreet, niet kan worden

Ten onrechte stelt verzoekende partij dat het evaluatiedossier niet volledig zou zijn of niet-toegelaten stukken zou bevatten: voor zover dit nuttig bij de zaak kan