Vraag nr. 69 van 9 februari 2001
van de heer ERIK MATTHIJS
Zonevreemde landbouwbedrijven – Groengebied Tijdens de begrotingsbesprekingen 2001 m.b. t . ruimtelijke ordening heeft de minister verklaard dat hij geregeld met onvolkomenheden in het de-creet van 18 mei 1999 wordt geconfronteerd, v o o r-al artikel 166 van het voornoemde decreet wordt niet altijd eenduidig geïnterpreteerd.
De minister zou jaarlijks een inventaris opstellen van deze onduidelijkheden en deze vervolgens via ontwerpen van decreet wegwerken. Het parlement krijgt zo de kans over elk van de wijzigingen aan het decreet inzake ruimtelijke ordening van 18 mei 1999 en het wijzigingsdecreet van 26 april 2000 te debatteren.
Voor volgend probleem zou er alleszins een oplos-sing moeten komen.
Een zonevreemd vergund landbouwbedrijf dat in groengebied ligt, kan momenteel geen vergunning krijgen voor om het even welke ruimtelijke aan-passing aan het bedrijf. Artikel 166 van het decreet van 18 mei 1999 voorziet voor zonevreemde wo-ningen in mogelijke afwijkingen die de gemachtig-de ambtenaar binnen bepaalgemachtig-de gebiegemachtig-den kan toe-staan ; zij zijn nooit individueel afdwingbaar (de mogelijkheden vermeld in l° tot en met 6° gelden enkel voor de gebouwen die gelegen zijn in een agrarisch gebied, een serregebied, een landschap-pelijk waardevol agrarisch gebied, een parkgebied, een industriegebied, een gebied voor vervuilende i n d u s t r i e ë n , een gebied voor milieubelastende in-d u s t r i e ë n , een gebiein-d voor ambachtelijke bein-drijven of kleine en middelgrote ondernemingen en/of een gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en open-bare nutsvoorzieningen zoals bepaald in het ge-w e s t p l a n , en die palen aan een openbare ge-weg, n i e t zijnde een aardeweg, en die voldoende uitgerust is, gelet op de bestaande toestand – decreet van 26 april 2000, artikel 57.
Indien de gemachtigde ambtenaar op basis van het individuele dossier om gegronde redenen de aan-passing van het zonevreemd gebouw aangewezen v i n d t , moet de mogelijkheid bestaan om die aan-passingen uit te voeren. Dit zou moeten gelden voor alle zonevreemde woningen en bedrijven. Waarom wordt – tot de definitieve afbakening van de groene en de agrarische structuur – niet in dezelfde afwijkingsmogelijkheden van het decreet van 18 mei 1999 en 26 april 2000 voorzien voor
zonevreemde landbouwbedrijven in groengebie-den ?
Antwoord
Artikel 166 van het decreet van 18 mei 1999 voor-ziet inderdaad binnen een aantal gewestplanbe-stemmingen in afwijkingsmogelijkheden voor zo-n e v r e e m d e, verguzo-nde gebouwezo-n. Izo-n groezo-ngebiedezo-n – in het bijzonder in natuurgebieden, r e s e r v a a t g e-bieden en bosgee-bieden – gelden deze mogelijkhe-den niet.
Van belang is op te merken dat in groene gewest-planbestemmingen de afwijkingsmogelijkheden net zo min gelden voor zonevreemde woningen als voor andere zonevreemde constructies. Niet alleen de zonevreemde landbouwbedrijven, maar ook de zonevreemde woningen en zonevreemde bedrijven in groene gewestplanbestemmingen wordt bijge-volg de afwijkingsmogelijkheden van artikel 166 onthouden.
De reden ligt voor de hand. Een decretale regeling is een algemene regeling en houdt geen rekening met de locatie van het betrokken gebouw in de o m g e v i n g. Met andere woorden, er ontbreekt een gebiedsgerichte benadering. Dergelijke benadering is net in de groene gewestplanbestemmingen es-sentieel.
Met het oog op het creëren van een ruimtelijk sa-menhangend geheel van natuur- en landbouwge-bieden zal het Vlaams Gewest de gelandbouwge-bieden van de natuurlijke en de agrarische structuur afbakenen in gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen. C o n-form het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen zal een groot gedeelte van de bestaande natuurgebie-den op het gewestplan – circa 87.000 hectare van de 112.000 hectare natuur- en reservaatgebied op de gewestplannen in 1994 (Ruimtelijk Structuur-plan V l a a n d e r e n , b l z . 533) – worden afgebakend als Grote Eenheid Natuur (GEN) of Grote Een-heid Natuur in Ontwikkeling (GENO), samen het zogenaamde Vlaams Ecologisch Netwerk. Op basis van een ruimtelijke afweging van de gebiedsspeci-fieke kenmerken zal met andere woorden worden afgewogen of een bestaand natuurgebied al dan niet tot het Vlaams Ecologisch Netwerk zal beho-ren.
versterking van het niet-bebouwde karakter moet actief worden gerealiseerd door de overheid. D i t betekent dat de overheid de mogelijkheden niet zodanig gaat beperken dat het wonen of de land-bouwbedrijvigheid er feitelijk onmogelijk wordt, maar wel dat de overheid de nodige financiële mid-delen reserveert om in bepaalde gevallen dergelij-ke gebouwen aan te kopen of te onteigenen. Bijgevolg kan worden gesteld dat een tussentijdse algemene decretale regeling voor zonevreemde ge-bouwen in groene gewestplanbestemmingen – in afwachting van de afbakening van de gebieden van de natuurlijke en de agrarische structuur – om volgende redenen beleidsmatig niet opportuun is : – de afbakening zou kunnen worden
gehypothe-k e e r d , sensu stricto door de waardeverhoging en bijgevolg de kostprijsverhoging ten gevolge van een uitbreiding van een woning of land-b o u w land-b e d r i j f, sensu lato door de verlaging van de kwaliteit van het betrokken perceel en de onmiddellijke omgeving om te worden opgeno-men in de natuurlijke structuur;
– een algemene regeling zou bovendien een ver-keerd signaal geven naar de betrokken e i g e n a a r of gebruiker, door eerst ontwikkelingsmogelijk-heden te geven en vervolgens in het kader van de afbakening deze ontwikkelingsmogelijkhe-den te beperken, of in het meest extreme geval over te gaan tot aankoop of onteigening van de woning,
Het feit dat de afbakening van de gebieden van de natuurlijke structuur gelijktijdig en gelijkwaardig moet plaatsvinden met de afbakening van de ge-bieden van de agrarische structuur, moet voldoen-de garanties bievoldoen-den dat voldoen-de problematiek van zone-vreemde landbouwbedrijven in de ruimtelijke af-weging op gewestelijk niveau ten volle aan bod komt.
In afwachting van deze afbakening in gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen, kunnen de meest dringende problemen worden onderzocht in een gebiedsgerichte benadering op gemeentelijk ni-v e a u , bij ni-voorkeur in het kader ni-van het gemeente-lijk ruimtegemeente-lijk structuurplanningsproces. In principe zou de gemeente hierbij, gelet op de redenen die boven werden vermeld, de ontwikkelingsmogelijk-heden moeten beperken tot louter instandhou-d i n g s w e r k e n . Wanneer instandhou-de gemeente in haar ge-meentelijk ruimtelijk structuurplan ten aanzien van zonevreemde landbouwbedrijven in groene ge-westplanbestemmingen evenwel ontwikkelingsmo-gelijkheden voorstelt die ruimer zijn dan