• No results found

architectuur 1890-1965 in een vergelijkend perspectief

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "architectuur 1890-1965 in een vergelijkend perspectief "

Copied!
61
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Cover Page

The following handle holds various files of this Leiden University dissertation:

http://hdl.handle.net/1887/61827

Author: Nouwens, M.A.C.

Title: Grand Tour naar het Noorden : de relaties tussen de Nederlandse en Noordelijke

architectuur 1890-1965 in een vergelijkend perspectief

Issue Date: 2018-05-01

(2)

H OOFDSTUK 3

D

E RELATIES MET DE

N

OORDELIJKE ARCHITECTUUR EN ARCHITECTEN TOT

1930

De paviljoens van de Scandinavische landen en Finland op de Wereldtentoonstelling Parijs 1900 vormden voor een aantal architecten de directe aanleiding voor een reis naar het Noorden. In biografieën en publicaties zijn die reizen naar Scandinavië in algemene zin beschreven, maar vaak ontbreekt een specifieke vermelding van de landen die werden bezocht. Noorwegen wordt zelden genoemd en dat geldt in mindere mate ook voor Finland. Toch was het na de Wereldtentoonstelling en door de vermaardheid van Saarinen bijna vanzelfsprekend dat Finland deel uitmaakte van het reisprogramma voor architecten. In de internationale vakpers verschenen veel artikelen over de projecten van Saarinen, vaak geïllustreerd met zijn opvallende aquarellen. In 1905 was hij een belangrijke deelnemer aan de internationale prijsvraag voor het Vredespaleis in Den Haag. Hoewel het behoudende comité uiteindelijk voor een eclectisch gebouw koos, werd het ontwerp van Saarinen als het beste beschouwd.203

3.1 I

NTERESSE IN

N

EDERLAND VOOR DE

N

OORDELIJKE ARCHITECTUUR

Een van de eerste jonge architecten die een reis naar Scandinavië ondernam was Joan Melchior van der Mey. Hij werkte bij het Amsterdamse architectenbureau van Eduard Cuypers; een bureau dat een werk- en opleidingsplaats was voor ambitieuze leerlingen, naar voorbeeld van de Engelse Arts- and-Crafts-beweging.204 Het bureau van Eduard Cuypers werd de bakermat van de Amsterdamse School architecten; naast van der Mey werkten hier in 1906 onder meer Piet Kramer, Michel de Klerk en Guillaume la Croix. Drie van hen maakten ook een reis naar Scandinavië.

Van der Mey had in 1906 de prestigieuze Prix de Rome gewonnen en reisde met het stipendium vier jaar door Europa.205 Hij maakte eerst een reis door Duitsland en Denemarken. In Berlijn zag hij de nieuwste architectuur en in Kopenhagen had hij - dankzij een van de introducties die hij bezat - een ontmoeting met Nyrop, die hem een rondleiding door ‘zijn’ Raadhuis gaf. De eigentijdse architectuur die Van der Mey vervolgens op zijn reizen naar Italië (1908), Frankrijk en Engeland (1909 en 1910) zag, maakte minder indruk.206 Van der Mey ontwierp het eerste

‘Amsterdamse School’ gebouw: het Scheepvaarthuis te Amsterdam (1913-14). Bij de bouw waren veel toonaangevende kunstenaars en later ook de architecten Kramer en de Klerk betrokken.

In 1910 maakte De Klerk met zijn vrouw Lea Jessurun een studie- en huwelijksreis van minstens tien maanden door Scandinavië. In schetsen legde de Klerk alles vast wat hem boeide; zowel het beeldhouwwerk en Deens metselverband van het Rådhus als de torens van Kopenhagen waren dankbare onderwerpen voor deze geboren tekenaar. Hij maakte in Zweden levendige schetsen van het straatbeeld in Stockholm en van authentieke boerenmeubels en schuren in het Openluchtmuseum Skansen.207 Een aantal reisschetsen en studies van De Klerk werd in 1912 gepubliceerd in Architectura. Later - na zijn vroege dood in 1923 - wijdde Wendingen, maandblad voor bouwen en sieren van Architectura et Amicitiae een serie uitgaven aan zijn tekeningen; één editie betrof

203 Y. Koopmans, Muurvast & Gebeiteld, beeldhouwkunst in de bouw 1840-1940 (diss), Rotterdam 1997, p. 135.

204 Eduard Cuypers is een neef van de bekende Pierre Cuypers. Eduard werd opgeleid op het bureau van zijn oom Pierre en richtte in 1881 zijn eigen bureau op in Amsterdam en had later ook een bureau in Nederlands-Indië.

205 De prestigieuze Prix de Rome was voor het eerst onder Lodewijk Napoleon in 1808 ter beschikking gesteld en werd in 1870 in ere hersteld, met een prijs voor de Schoone Kunsten en een voor de Schoone Bouwkunst. De organisatie was in handen van de Rijksacademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam. Het stipendium gold in principe voor een jaar en kon aan het eind van elk jaar op basis van verslagen en schetsen van de student verlengd worden.

206 Y. Koopmans, De genealogie van Joan Melchior van der Meij’, Jong Holland 6 (1990), 3, pp. 32-33.

207 M. Bock (red.), Michel de Klerk Bouwmeester en tekenaar van de Amsterdamse School 1884-1923, Rotterdam 1997. HNI Archief De Klerk.

(3)

REISSCHETSEN VAN MICHEL DE KLERK 1910

81. Bergschuur uit Østergotland in Skansen openluchtmuseum, Stockholm.

82. Palace hotel, Kopenhagen. 82a. Vester Voldgade met raadhuis Kopenhagen.

(4)

uitsluitend zijn reisschetsen.208[81-82-82a] Het blijft onduidelijk of De Klerk in Noorwegen is geweest, zeker is wel dat hij in Finland het woon- en ateliercomplex Hvitträsk van Gesellius, Lindgren en Saarinen bezocht, hetgeen hem bijzonder heeft geïnspireerd, zoals later zou blijken.

La Croix was in 1908 overgestapt naar het commercieel succesvolle architectenbureau van A.

Jacot, waar onder andere ook Joop Crouwel zijn praktische ervaring opdeed. In het najaar van 1911 maakten alle medewerkers van bureau Jacot, in gezelschap van hun vrouwen, een reis naar Kopenhagen, Stockholm en Berlijn.209 [83] La Croix ging in 1914 opnieuw naar Berlijn voor de Werkbund tentoonstelling, waar onder meer ook Saarinen exposeerde. In navolging van Van der Mey en De Klerk maakte La Croix daarna een rondreis door Scandinavië en kwam in Finland in contact met het werk van Saarinen en Sonck.210 Op voorstel van La Croix werd naast de Amerikaan Frank Lloyd Wright ook Saarinen uitgenodigd deel te nemen aan de Jubileumexpositie van Architectura et Amicitia in 1915, maar door de Eerste Wereldoorlog heeft die invitatie Saarinen waarschijnlijk nooit bereikt.211 Onder de genodigden bevonden zich wel de Scandinavische architecten Östberg en Rosen.212

De Rotterdamse architect Albert Otten maakte in 1913 een reis naar Scandinavië en Finland waarbij hij Kopenhagen, Kristiania (Oslo), Stockholm en Helsingfors (Helsinki) aandeed. Naar aanleiding van deze reis hield hij een lezing voor de leden van de Academie te Rotterdam met als onderwerp: ‘Moderne bouwkunst in Scandinavië en Finland’. Hij wees op de Hollandse invloed van de zeventiende-eeuwse architectuur in de landen rond de Oostzee, maar had toch vooral een eeuwenoude onderlinge verwantschap tussen de bouwkunst van Scandinavië en die van Finland waargenomen. “Aan de grondige studie van hun oude nationale architectuur is de herleving van bouwkunst in moderne geest te danken, met voormannen als Rosen en Nyrop in Denemarken en Boberg, Wahlman en Lallerstedt in Zweden. Maar Saarinen in Finland dwingt de meeste bewondering af!”, aldus Otten in zijn inleiding.213

Enthousiaste berichtgeving wakkerde in de jaren twintig de interesse voor de Noordelijke architectuur nog meer aan. Als redactielid van Bouwkundig Weekblad zorgde J.P. Mieras met grote regelmaat voor overname van artikelen uit de Scandinavische vakbladen Arkitekten en Byggmästaren, maar ook andere vakbladen publiceerden veelvuldig artikelen over de ontwikkelingen en gebeurtenissen in de bouwkunst van Scandinavië en Finland. Architectura nam in 1912 al drie geïllustreerde artikelen van architect/publicist J.B.A. de Meijer op, waarin hij Stockholms nieuwe Stadion, ontworpen door Torben Grut en gebouwd voor de Olympische spelen van 1912, zeer gedetailleerd beschreef.214

Slothouwer heeft een belangrijke rol gespeeld in de verspreiding van kennis over de noordelijke architectuur. Na zijn studie aan de Polytechnische Hogeschool te Delft won hij in 1909 een Gouden Medaille in de Prix de Rome met zijn afstudeerproject.215 Dankzij die prijs kon hij drie jaar door Duitsland, Denemarken, Frankrijk, Italië, Griekenland en Egypte reizen. De architectuur van Denemarken, die in de Gouden Eeuw zo sterk door de Nederlandse architectuur was beïnvloed liet een blijvende indruk op hem achter. Tijdens zijn Prix de Rome reis door Denemarken en Duitsland vervaardigde hij veel schetsen en tekeningen (86-86a-86b). In 1911 exposeerde hij een deel van zijn

208 Architectura 20 (1912), pp. 27-28, pp. 36-37, pp. 50-51 en pp. 59-60. ‘Reisschetsen’ Wendingen 6 (1924), 2.

209 R. van Beekum, G.F. la Croix 1877-1923, Amsterdamse School architect, Rotterdam 2008, pp. 16-17.

210 Idem, p. 31

211 Koopmans 1997, p. 135.

212 Archief A & A, HNI, Rotterdam, inv. 210.

213 A. Otten, ’Moderne bouwkunst in Skandinavië en Finland’, Bouwkundig Weekblad 33 (1913), pp. 202-203.

214 J. B.A. de Meijer, ‘Beschrijving van het Stadion te Stockholm’, Architectura 20 (1912), pp. 156-157, 232-224, 232-234.

215 H. van Bergeijk, ‘Zijn wij niet allen verheugd als wij weer een nieuwe reis kunnen beginnen?’, Bulletin KNOB 2012, no. 4, pp. 211-220.

(5)

85. Ontwerptekening Sankt

Laurentii Kirke, Roskilde, Jac. van Gils, 1912.

83. Medewerkers Bureau Jacot bij Fredensborg Slot,

Denemarken, 1911.

84. Ontwerptekening Sacramentskerk Kopenhagen, Jan Stuyt, z.j.

(6)

REISSCHETSEN VAN D.F.SLOTHOUWER

6 Christianskirke Kopenhagen, 10 october 1910. 86a. Torenspits Kopenhagen, 1910.

86b. Ole Rømer Observatoriumin bij Arhus, architect Anton Rosen. Schets 31 october 1910.

(7)

collectie -met toelichting- in het het gebouw van de Rijksacademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam.216 Slothouwer verbleef, mede door zijn huwelijk met een Deense vrouw, bijna jaarlijks in Denemarken. Hij maakte speciaal studie van de bouwkunst der Nederlandse renaissance in Denemarken en promoveerde in 1924 op dat onderwerp.217 Zijn fascinatie beperkte zich echter niet tot de bouwkunst van Denemarken; in de jaren twintig ging hij ook regelmatig naar Zweden om daar kastelen, moderne bouwwerken en architectonische evenementen te bezoeken. In 1927 verzorgde Slothouwer de inleidingen bij drie uitgaven van Wendingen, die gewijd waren aan de architectuur en kunstnijverheid in Denemarken en Zweden en die in het kort een goed overzicht gaven van de belangrijkste werken van de Deense en Zweedse architecten en kunstenaars van die tijd.218

Hendrik Berlage genoot sinds de bouw van de Beurs in Amsterdam internationaal -en vanzelfsprekend ook in Scandinavië - veel aanzien. Op uitnodiging van de ‘Vereniging tot Verbreiding van Kennis omtrent Nederland in den Vreemde’ bezocht hij in 1916, samen met een groep Nederlandse architecten, de Deense hoofdstad, waar hij twee voordrachten hield over moderne architectuur. Daarbij ontmoette Berlage zijn Deense collega’s en natuurlijk ook Nyrop die hem daarna een rondleiding door het Rådhus gaf. Naar aanleiding van het gebeuren werd in Kopenhagen een grote expositie georganiseerd over moderne Hollandse architectuur. De tentoongestelde collectie foto’s werd later aan de bibliotheek van de Akademisk Arkitekt Forening geschonken en is daar nog steeds aanwezig.219 Architect Henk Wegerif maakte deel uit van de Nederlandse delegatie en schreef een verslag van het bezoek voor Architectura.220 J.P. Fokker, de secretaris van de delegatie heeft in Bouwkundig Weekblad uitgebreid verslag gedaan van deze onderneming. Onder begeleiding van de Deense collegae werd zowel de oude als de moderne architectuur in Kopenhagen bewonderd; naast het nieuwe Rådhus werd de 17e-eeuwse Børsen (de Beurs) van de bouwmeesters Lourens van Steenwinckel en Hans van Steenwinckel de Jonge bezocht, het Palace Hotel van architect Rosen, het lustslot Rosenborg (1613-1634) en de beroemde oude kastelen Frederiksborg (1602-1620) en Kronborg (1574-1585), maar ook de voor die tijd moderne woonblokken op Amager.221

Voor De Beweging, Algemene maandtijdschrift voor letterenkunst wetenschap en staatskunde schreef Berlage een verslag van de reis, voornamelijk met de bedoeling “mijn indruk te geven van Kopenhagen in zijn architecturale verschijning”. Hij schreef dat hij veel waardering had voor de barokke stadsaanleg en architectuur rond Amalienborg, voor de veelzijdigheid van het stadsgezicht van Kopenhagen en voor de interessante afwisseling van de architectuur. In Helsingør vond Berlage een ongerept beeld van de oude architectuur en in Slot Kronborg en Frederiksborg zag hij de

‘vorstelijke’ Hollandse architectuur van de Hollandse [sic] bouwmeesters die hier aan het Deense hof werkzaam zijn geweest. In Kopenhagen trof hem de grote overeenkomst met de Hollandse stad. Hij vond de representatieve architectuur van het langgerekte Beursgebouw mede bepalend voor het karakter van de Deense hoofdstad. Hij sprak met waardering over het beeldhouwwerk van Thorvaldsen, maar het museumgebouw “behoort niet tot de allerbeste neo-grec”. Het nieuwe raadhuis was voor Berlage een prachtig bouwwerk dat in de architecturale ontwikkeling van

216 Mededelingen ‘Tentoonstelling opmetingen van D.F. Slothouwer (Prix de Rome)’, BW 31 (1911), p.168.

217 D.F. Slothouwer 1924. Bergeijk 2016, pp. 44-61.

218 D.F. Slothouwer, ‘Deense Bouwkunst’, Wendingen 8 (1927), 4; Idem, ‘Zweedse Bouwkunst’, Wendingen 8 (1927), 5;

Idem ‘Kunstnijverheid in Zweden ‘, Wendingen 8 (1927), 8.

219 De collectie is vooraf getoond in kunstzaal D’Autrech te ’s-Gravenhage. Architectura 24 (1916), pp. 94-95.

220 A.H. Wegerif, ‘Met Berlage naar Denemarken’, Architectura 24 (1916), pp. 154-155.

221 J.P. Fokker, ‘Moderne Nederlandsche architectuur in Denemarken’, Bouwkundig Weekblad 36 (1915), 51, pp. 378- 381; 53, pp 396-398; Idem, Bouwkundig Weekblad 37 (1916), 1, pp. 4-7.

(8)

Denemarken aan het begin van de moderne periode stond, “maar nog niet met het bevrijdende gebaar van den werkelijk modernen geest”. Het net voltooide ziekenhuis, eveneens ontworpen door Nyrop, gaf Berlage de overtuiging dat de moderne Deense bouwkunst een grote verwantschap met de Hollandse bouwkunst vertoonde. Hij had daarbij weinig oog voor het eigene van de Deense architectuur, terwijl iemand als Otten dat juist wel wist waar te nemen tijdens zijn reis door Scandinavië.222 Over het nieuwe stationsgebouw in Kopenhagen van Heinrich Wenck schreef Berlage ook kritisch, maar hij vond dat in de kerkenbouw en nieuwe etagewoningbouw wel iets bijzonders was bereikt.223 Jaren later heeft Berlage in Het wezen der Bouwkunst en haar geschiedenis aandacht geschonken aan de bouwstijl van Noorse kerken en met name aan - de vervallen staat - van de kathedraal in Trondheim. Hij besprak meerdere kerken en kastelen in Denemarken en Zweden, maar het is niet bekend of hij die daadwekelijk heeft bezocht.224

Tijdens het verblijf van de delegatie uit Nederland was in Kopenhagen de bouw van de Sacramentskerk van Jan Stuyt [84] nog in volle de gang, hoewel de kerk in 1913 al was ingewijd.225 Stuyt was niet de enige Nederlandse architect die van een katholieke gemeenschap in het Lutherse Denemarken opdracht had gekregen een kerk voor hen te ontwerpen. De Rotterdammer Jac. Van Gils bouwde de Sankt Laurentii kerk in Roskilde. Het kerkje, dat in 1913 werd opgeleverd, “is eenvoudig van opzet en vertoont hier en daar den Deenschen trant om aan te sluiten bij de bouwwijze die daar veel wordt toegepast”, aldus van Gils. [85] Om zich in de lokale bouwstijl te verdiepen had hij het land meerdere malen bezocht; hij sprak met bewondering over de kerkelijke architectuur van het land in het artikel dat hij, naar aanleiding van Berlage’s reis in Bouwkundig Weekblad publiceerde.226 Enige jaren later ontwierp de Limburgse kerkenbouwer Alphons Boosten een kerk met kloostercomplex voor de katholieke gemeenschap van Slagelse, Denemarken. Hoewel de kerk nooit is uitgevoerd, zijn de ontwerpen, een kleimodel en tekeningen bewaard gebleven.227 Naast De Klerk, Van der Meij en La Croix hadden meer architecten van de latere Amsterdamse School al tijdens hun opleiding belangstelling voor de Scandinavische en Finse architectuur. In de Eerste Wereldoorlog ondernam Cornelis Blaauw studiereizen naar Denemarken en Zweden.228 Abel Antoon Kok maakte in 1917 een reis langs de Oostzee om de Nederlandse architectuur te bestuderen; zijn beschrijvingen van de bouwkunst langs de Oostzee verschenen in afleveringen in het weekblad Zoeklicht en zijn later gebundeld.229 Jan Boterenbrood, eveneens afkomstig van het bureau van Eduard Cuypers, werkte bij het architectenbureau van de gebroeders Baanders toen hij in 1916 voor het eerst naar Denemarken ging. Hij publiceerde daarna een artikel over de bouwkunst in Kopenhagen met reisschetsen in Architectura.230 In opdracht van de Nederlandse regering reisde hij in 1919 naar Zweden om de maatregelen, die de Zweedse regering ten behoeve van de volkshuisvesting had genomen, te bestuderen. Zijn rapportage in Bouwkundig Weekblad gold als een van de eerste berichten over woningbouw in Scandinavië.231 Boterenbrood schreef meerdere artikelen over de traditionele volksbouwkunst en de eigentijdse woningbouw van Zweden onder de titel ‘Indrukken uit het Noorden’. Het derde in die reeks behelsde de vooruitstrevende

222 Otten 1913, pp. 203.

223 H.P. Berlage, ‘Een reis naar Kopenhagen’, De Beweging, 12 (1916) 2, pp 1-16.

224 H.P. Berlage, Het wezen der Bouwkunst en haar geschiedenis, Haarlem 1934, pp. 97-98, 128, 179-180.

225 Fokker 1916, p. 6.

226 Jac. Van Gils, ‘Bouwkunst in Denemarken’, Bouwkundig Weekblad 37 (1916), 17, pp. 133-134. De toren van de kerk werd zonder de ontworpen spits afgewerkt.

227 L. Schiphorst, A.J.N. Boosten 1893-1951, Expressief vernieuwer van het katholieke bouwen, Rotterdam 2006, pp. 15-17, 72.

228 A. Pronkhorst en S. van Ginniken, De Amsterdamse School, Rijswijk 2003, p. 92.

229 A.A. Kok, Nederlandse Bouwkunst langs de Oostzee, Goes 1918.

230 J. Boterenbrood, ‘Reisschetsen uit Kopenhagen’, Architectura 24 (1916), pp. 339-341. Als bewijs dat zijn verblijf alleen de architectuur betrof moest hij de tekeningen tonen aan de Duitse consul aldaar.

231 J. Boterenbrood, ‘Rapport over volkshuisvesting in Zweden’, Bouwkundig Weekblad 40 (1919), 43 en 44 officieel gedeelte z.p.

(9)

staduitbreidingsplannen voor Helsingfors (nu Helsinki) van Saarinen.232 De Noorse woningbouw kwam in een (vertaald) artikel aan de orde. Het systeem dat Noorwegen had ontwikkeld voor de verbetering van volksgezondheid en huisvesting, deed denken aan de Zweedse maatregelen.

Op verzoek van de redactie van Bouwkundig Weekblad, schreef Boterenbrood het eerste artikel over Stockholms Stadshus. Hij constateerde daarin overeenkomsten tussen de drie raadhuizen in de Noordelijke hoofdsteden, “die van Stockholm en Kristiania (Oslo) verloochenen hun verwantschap niet met hun voorganger in Kopenhagen”. Hij had bewondering voor de ligging van Stockholms Stadshus en vond het bouwwerk “een magistraal gebouw en een feestgebouw voor de bevolking”.233 Boterenbrood trok vervolgens naar Finland, waar hij gezelschap kreeg van Joop Crouwel; samen bestudeerden zij de Finse architectuur.234

Evenals Boterenbrood was Jules Luthmann begonnen bij Eduard Cuypers. Daarna werkte hij van 1917 tot 1919 voor architectenbureau Baanders en in die periode heeft hij verschillende reizen naar Scandinavië kunnen maken.235 Naar alle waarschijnlijkheid heeft hij ook Finland bezocht. Toen hij in 1919 in dienst trad bij de Rijksgebouwendienst waren daar al twee Scandinavië-gangers werkzaam: Crouwel en Blaauw.236 Luthmann kreeg tijdens zijn studie VHBO (Voortgezet en Hoger Bouwkunde Onderwijs) les van Van der Pek en Van der Meij - twee van de eersten die naar het Noorden trokken - en van Karel de Bazel. De Bazel ging in de zomer van 1919 naar Zweden ter inspiratie en in voorbereiding op zijn ontwerp van het gebouw voor de Nederlandse Handels- Maatschappij (1919-1926) in Amsterdam. De Bazel had in Stockholm een ontmoeting met Tengbom, de architect van de Enskilda Bank.237

J.J.P. Oud, die al zeer veel van Europa had gezien, reisde in 1920 ook naar Denemarken.238 Van 1906 tot 1908 was hij als opzichter/tekenaar werkzaam bij architect Jan Stuyt, die in jaren werkte aan het ontwerp van de Sacramentskerk in Kopenhagen. Mogelijk heeft Oud in die periode al plannen gemaakt om te zijner tijd die kerk te gaan bekijken?

In 1921 won Cornelis van Eesteren de Prix de Rome voor architectuur. De toelage die hij ontving stelde hem in staat om vanaf februari 1922 de architectuur en vooral de stedenbouw in Duitsland en in de landen rond de Oostzee te bestuderen, juist in de tijd dat nieuwe stromingen zichtbaar werden. Zijn dagboek, vlotte schetsen en aquarellen [87] getuigen van de architectuur die hem tijdens die reis boeide en van het netwerk dat hij toen wist op te bouwen.239 In Berlijn ontmoette hij onder andere Erich Mendelsohn, de jonge architect, die in 1920 een aantal lezingen in Amsterdam had gegeven, nadat Hendrik Wijdeveld een uitgave van Wendingen geheel aan zijn expressionistische architectuur had gewijd. 240 In Dresden bestudeerde Van Eesteren de barokarchitectuur, in de tuinstad Hellerau bewonderde hij het Dalcroze Instituut en in Praag maakte hij kennis met het Tjechische modernisme. Vervolgens verbleef hij in de maand mei in Weimar, omdat Theo van Doesburg een De Stijl cursus gaf in het Bauhaus.241 In Weimar heeft Van Eesteren ook Walter Gropius, Adolf Meyer en El Lissitzky ontmoet. Nadat hij nog een aantal

232 J. Boterenbrood, ‘Indrukken uit het Noorden I, II en III’, Bouwkundig Weekblad 40 (1919) pp. 237-243 en 262-269, 41 (1920), pp. 7-9.

233 J. Boterenbrood, ‘Stockholm’s Raadhuis’, Bouwkundig Weekblad 41 (1920), pp. 27-31.

234 Koopmans 1997, p. 378. Peet en Steenmeijer1995, p. 382.

235 Blijkens fragmenten van een interview met Luthmann opgenomen in: R. Dettingmeijer, W. Reinink en J. Roding, ‘Hallo Bandoeng, een kathedraal van beton op de Veluwe’, Wonen-TA/BK, 1979, 2, pp. 17-19.

236 Peet en Steenmeijer 1995, p. 382.

237 Archief K.P.C. de Bazel, HNI Rotterdam: BAZE, Kantoorgebouw voor de Nederlandse Handels-Maatschappij 1919-1926, d 184.

238 H. Oud, J.J.P. Oud, architekt 1890-1963. Feiten en herinneringen gerangschikt, Den Haag 1984, p. 237.

239 Cornelis Van Eesteren, Dagboek. Van Eesteren archief, HNI Rotterdam: EEST X 1055.

240 H.Th. Wijdeveld (ed): ‘Erich Mendelsohn’, Wendingen 10 (1920), Amsterdam: de Hooge Brug.

241 Drie jaar later besloot Van Eesteren zich bij De Stijl aan te sluiten.

(10)

87. Zicht op de haven van Helsinki met silhouet van de stad, pentekening/aquarel, Cornelis van Eesteren.

88. Olsker rundkirke ±1150, 89. Stockholms Stadshus, pentekening D.F. Slothouwer 1923.

schets Wieger Bruin 1923.

(11)

architectuurcongressen in Noord-Duitse steden had bezocht, besloot hij in augustus naar Scandinavië te gaan. Hij reisde twee weken lang per boot of trein door Finland; hij zag de typisch houten huizen in de Finse steden Oulu en Tampere en bewonderde in Helsinki het Centraal Station van Saarinen: vond “de hoek het best geslaagd”. Op 25 augustus had hij een ontmoeting met de architect zelf in diens landhuis Hvitträsk. Vervolgens trok van Eesteren door Zweden en voerde in Stockholm een gesprek met Gunnar Asplund over de bouw en het gebruik van bibliotheken. Begin september kwam hij in Kopenhagen aan, waar hij onder andere Carl Petersen en Povl Baumann ontmoette. Hij had veel waardering voor het democratische karakter van Nyrops Raadhuis, “waar men op de banken van de grote overdekte binnenplaats altijd lezende mensen kan aantreffen”.242 Een delegatie Nederlandse architecten trok, als afgevaardigden van de Tentoonstellingsraad voor Bouwkunst en aanverwante Kunsten, in 1922 naar de Deense hoofdstad.243 De Raad had vrijwel direct na haar oprichting de opdracht gekregen om op de ‘Nederlandse Tentoonstelling’ te Kopenhagen een beeld te geven van de stand van zaken van de Nederlandse architectuur en verwante kunsten.244 De delegatie bestond uit onder anderen J. de Bie Leuvelink Tjeenk en J.A.

Snellebrand. Laatstgenoemde publiceerde na de trip zijn impressie van Kopenhagen in Architectura.

Architect Wieger Bruin, die de tentoonstelling bezocht, bekritiseerde in een ingezonden stuk in Architectura de (gebrekkige) kwaliteit van het tentoongestelde.245 Bruin bezocht ook het Deense eiland Bornholm met haar typische ronde kerken en beantwoordde de vraag van de redactie van Architectura om meer reisschetsen in te zenden, met een tekening van een van de ‘Bornholm Kirke’.246 [88] Deze kerken werden in de twaalfde eeuw waarschijnlijk als vestingen gebouwd om de bevolking bescherming te bieden bij aanvallen vanaf zee.247

Gijsbert Friedhoff, die van 1911 tot 1919 aan de Technische Hogeschool te Delft had gestudeerd, waar prof. Henri Evers en Jacob Klinkhamer zijn belangrijkste leermeesters waren, reisde in 1920 voor het eerst naar Zweden en zou later nog vele reizen maken door Scandinavië en Finland maken. Hij publiceerde veel over de bouwkunst van de Noordelijke landen in zijn eigen blad Bouwen,248 maar ook in Bouwkundig Weekblad en andere vaktijdschriften, zodat ook de minder reislustige collegae kennis konden nemen van de architectuur in de ‘Scandinaafsche’ landen.In 1923 verscheen in Bouwkundig Weekblad zijn artikel over ‘Stockholms Stadshus’.249 Friedhoff was ook duidelijk in de ban van de schepping van Östberg en raadde bezoekers aan het raadhuis eerst in de avond vanaf het water te bewonderen alvorens het overdag te bezoeken (zoals Östberg zijn collega’s verraste met een feeërieke boottocht over de Riddarfjärden en bezoek aan het raadhuis bij maanlicht). Interessant was dat Friedhoff, als nuchtere Hollander ook kritiek had en onvolkomenheden constateerde, “maar toch...wat een voornaamheid, wat een stemming!” Hij roemde de opvallende contouren van het gebouw en de prachtige aankleding van het interieur, maar gaf de lezer ook praktische informatie. Slothouwer bezocht Stockholm al tijdens de bouw van het raadhuis zoals blijkt uit zijn ‘Notities over het Raadhuis van Stockholm’, voorzien van foto’s en plattegronden.250 Hij beschrijft hierin de sensationele indruk die het gebouw maakte en zijn

242 Van Eesteren, Dagboek, februari – september 1922.

243 De Tentoonstellingsraad voor Bouwkunst en aanverwante Kunsten was begin 1922 opgericht met als doel het organiseren van periodieke tentoonstellingen. Het bestuur van deze raad was samengesteld uit afgevaardigden van de Bond van Nederlandse Architecten, het Genootschap Architectura et Amicitia, de Nederlandse Vereniging voor Ambachts- en Nijverheidskunst en de Kring van Beeldhouwers en Opbouw.

244 Architectura 1 (1922), nr. 13 en 35.

245 Architectura 1 (1922), nr. 36.

246 Architectura 27 (1923), p. 215, tekening gemaakt op 29 juli 1922.

247 De goed geconserveerde kerken zijn zowel bouwkundig als kunsthistorisch van grote waarde.

248 Het tijdschrift Bouwen werd in 1924 door Friedhoff opgericht en heeft slechts twee jaar bestaan.

249 G. Friedhoff, ‘Het raadhuis te Stockholm’, Bouwkundig Weekblad 44 (1923), pp. 436-441.

250 Dirk F. Slothouwer, ‘Notities over het raadhuis van Stockholm’, Bouwkundig Weekblad 42 (1921) 38, pp. 249-254.

(12)

verwachting dat “het Raadhuis een van de meest belangwekkende gebouwen van dezen tijd zal zijn”.[89] De rapportages over het nieuwe Raadhuis van Stockholm wakkerden de interesse voor de Zweedse architectuur bij vele Nederlandse collega’s opnieuw aan.

In 1923 werd ook de Internationale Tentoonstelling te Göteborg gehouden en een aantal Nederlandse architecten gaven gehoor aan de oproep van Hendrik Wijdeveld in Architectura om toch zeker de Internationale Stedenbouw Tentoonstelling (27 juli-12 aug.) te bezoeken. “Het comité voor deze tentoonstelling bestaat uit architecten van de geheele wereld...waaronder voor Holland den heer Granpré Molière...”.251 Hieruit zou afgeleid kunnen worden dat deze heren de tentoonstelling zelf ook bezochten, maar dat blijft niet meer dan een vermoeden. Andere architecten zijn in ieder geval naar Göteborg gegaan, zoals Willem Marinus Dudok, J. F. Staal en Slothouwer, die al over voorbereidingen van de tentoonstelling had geschreven en na de opening nog een reeks artikelen publiceerde over de tentoongestelde kunst, over de architectuur en het bijzondere paviljoen van Hakon Ahlberg en over de kunstnijverheid.

Dudok maakte voor het raadhuis van Hilversum een studiereis naar Göteborg, waar hij waarschijnlijk de internationale stedenbouwtentoonstelling bezocht, naar Stockholm om Stadshus het te bezoeken en hij deed op zijn terugreis Kopenhagen aan.252 Het vermoeden bestaat dat ook Staal na de tentoonstelling van Göteborg is doorgereisd naar Stockholm.253 C.B. Posthumus Meijes publiceerde in 1924, na zijn reis naar het Noorden, een architectonische beschouwing over Stockholm in Bouwkundig Weekblad. Hij schreef vol lof over het Raadhuis: “Dit werk staat boven alle tijden”. Ook voor Mari van Nieukerken, die in 1926 samen met de beeldhouwer Louis Vreugd een reis naar Denemarken en Zweden maakte, was Stockholms Stadshus het voornaamste doel.254 Ph.J.

Hamers, die tijdens en na zijn opleiding bij het bureau van De Bazel had gewerkt, reisde in datzelfde jaar door Scandinavië om inspiratie op te doen voor zijn deelname aan de prijsvraag voor het Volkerenbondspaleis in Genève.255 P.J.L. Hendriks had in 1924 de Prix de Rome gewonnen en reisde vier jaar met een stipendium door Europa; hij bezocht o.a. Denemarken en maakte onder meer een schets van de Nicolaïtoren in Kopenhagen, die later model zou staan voor de watertoren bij Wassenaar.

Vanaf 1927 publiceerde J.G. Wattjes, hoogleraar aan de T.H. Delft, boeken en artikelen betreffende de ontwikkelingen van de bouwkunst in het buitenland, waarbij hij vooral veel aandacht had voor de moderne Deense, Zweedse, Noorse en Finse architectuur.256 Hij reisde tussen 1927 en 1931 meerdere malen naar Scandinavië en Finland. Zijn artikelen in Bouwbedrijf zijn steeds voorzien van foto’s, tekeningen, plattegronden en de nodige technische informatie, waarover hij via zijn internationale contacten kon beschikken.257 Bij zijn beschouwing over het Stadshus van Stockholm gaf hij de lezer vooral inzicht in de bouwgeschiedenis en constructie.258 Wattjes beschreef de ontwikkelingen van de Noorse architectuur en analyseerde de moderne Noorse architectuur als een gematigde architectuur, die voortbouwde op traditionele vormen en schrapte wat niet meer paste in

251 Architectura 27 (1923), pp. 95-98. Hieruit kan niet geconcludeerd worden dat Granpré Molièer in

Götenburg is geweest, evenmin heb ik kunnen vaststellen dat Wijdeveld de tentoonstelling heeft bezocht.

252 Herman van Bergeijk (red. Arjen Oosterman), Willem Marinus Dudok: architect-stedebouwkundige 1884-1974, Naarden 1995, p. 45.

253 Koopmans 1997, p. 193. Koopmans trekt die conclusie vanwege de vierkante toren op het kantoorgebouw voor De Telegraaf, die verwijst naar de torens van het entreepaviljoen in Göteborg.

254 Koopmans 1997, p. 193.

255 Bouwkundig Weekblad 48 (1927), 30, pp. 289-290. Opgenomen zijn hier de ontwerptekeningen van Hamers en van Friedhoff, geen van beide ontwerpen werden bekroond; Bouwbedrijf 4 (1927) p. 227, Eric van Linge kreeg opeens landelijke bekendheid toen zijn ontwerp voor het gebouw voor de Volkerenbond in Genève met een tweede prijs werd bekroond, terwijl het ontwerp van Wijdeveld de 3de prijs won.

256 J.G. Wattjes, Moderne architectuur in Noorwegen, Zweden, Finland, Denemarken, Duitsland, Tjecho-Slowakije, Oostenrijk, Zwitserland, Frankrijk, Belgie, Engeland en de Ver.Staten van Amerika, Amsterdam 1927.

257 T. Loggers, Wattjes en de Nieuwe Bouwkunst, Zutphen 2005, pp. 45-55.

258 J.G. Wattjes, ‘Het stadhuis van Stockholm’, Bouwbedrijf 6 (1929), pp. 313-319.

(13)

de leefwijze en constructiemethodes van die tijd: een architectuur die vooral in Oslo werd aangetroffen. Hij wees op de nieuwe bibliotheek van H. Sinding-Larsen (architect van het Noorse paviljoen op de Wereldtentoonstelling van Parijs 1900), op de architectuur van Magnus Poulsson en op de tuindorpen en wooncomplexen van Harald Hals in en rond Oslo.259 De moderne villa- en woningbouw in Finland kreeg ook aandacht van Wattjes; de huizen van Elias Paalanen en Jung &

Jung zouden een esthetische en stemmige, bijna zakelijke architectuur vertegenwoordigen.260

Friedhoff reisde in 1929 naar Finland, waar vooral de oude architectuur zijn aandacht trok: het oudste Finse kasteel de Ologsburg te Savoulinna, de indrukwekkende Domkerk van Turku (oorspronkelijk laat-romaans, herbouw 1290 in gotische stijl) en het oude slot aan de riviermonding.261 In Turku zag hij hoe de architectuur van Carl Ludwig Engel een stempel op de stad had gedrukt nadat rond 1815 de overwegend in houtbouw opgetrokken binnenstad door brand was verwoest. Eenzelfde lot trof het oude centrum van Helsinki; na de grote brand in 1808 wordt de binnenstad gedomineerd door de witte Domkerk en Universiteitsbibliotheek van Engel. In beide steden had Friedhoff ook oog voor de jongere bouwkunst; zakelijke architectuur met een klassieke inslag die deze steden een authentiek karakter verleende. Het gebouw dat Aalto ontwierp voor de Landbouw Coöperatie (Lounais-Suomen Maalaistentalovan) in Turku, met een theaterzaal, een restaurant, hotel, verenigings- en kantoorruimte met winkels, sprak hem bijzonder aan.262 Hij had ook veel respect voor de woningbouwprojecten met winkels van onder anderen Bryggman en constateerde dat in de hoofdstad veel bouwactiviteit gaande was. De studentenwoningen van architect Lindgren, de woningbouwprojecten van Kaarlo Borg en de kantoorgebouwen van Pauli Blomstedt en Saarinen, getuigden van goed doordacht en serieus werk. Friedhoff keek met bewondering naar het beroemde Stationsgebouw van Saarinen, maar hij was nog meer onder de indruk van het bekroonde ontwerp voor het Parlementsgebouw van Sirén dat in die tijd in aanbouw was: een massief gebouw in neoclassicistische stijl.263

De relatie tussen Scandinavische en Nederlandse architectuur

De architecten die tussen 1900 en 1930 naar het Noorden waren gereisd, hadden als een spons de indrukken van de Scandinavische en Finse architectuur opgezogen, terwijl anderen de kennis en informatie over de Noordelijke bouwkunst vooral via de vakliteratuur verkregen. Hoe en of die impressies het denken en het ontwerpen van beide groepen architecten beïnvloed hebben is niet eenvoudig te duiden. Soms verwijst het totale concept van een bouwwerk direct naar Scandinavische architectuur, maar er zijn ook voorbeelden te noemen waarbij het slechts gaat om toepassing van enkele elementen uit de bouwkunst van het Noorden. Vaak is geen duidelijke gelijkenis met of ontlening aan een ontwerp af te lezen maar maakt verwantschap zich kenbaar in het karakter of de algehele uitstraling van een bouwwerk.

Het aantonen van directe of indirecte beïnvloeding is dus een hachelijke onderneming, waar ik mij niettemin met enige schroom aan waag. In dit hoofdstuk zal ik een aantal bekende en minder bekende voorbeelden belichten die mijns inziens op directe of indirecte wijze verwijzen naar bouwwerken in de Scandinavische en Finse architectuur. Ontwerpen die op een bepaalde manier, in uiterlijke vorm of details, kenbaar maken dat de Noordelijk architectuur van betekenis is geweest voor een aantal Nederlandse architecten in deze periode.

259 J.G. Wattjes, ‘Moderne Noorsche architectuur’, Bouwbedrijf 6 (1927), pp. 194-195; Wattjes 1927, pp. 1-16.

260 J.G. Wattjes, ‘Buitenlandse architectuur’, Bouwbedrijf 6 (1927) pp. 288 en 426.

261 Zie fotoalbum Friedhoff in HNI Rotterdam: Achief FRIE.

G. Friedhoff, ’Finse indrukken’, Bouwkundig Weekblad Architectura (1929), pp. 385-392.

262 Idem, p. 391. Stalen ramen en deuren werden betrokken van Crittal-Braat-fabrieken in Holland.

263 Toen Friedhoff in de jaren ’50 samen met Jan Wils in Finland was, hebben zij prof. J.S. Sirén persoonlijk ontmoet.

(14)

Rond 1900

Van der Pek was een van de eerste architecten in Nederland die zich bezig hield met volkshuisvesting: hij ontwierp arbeiderswoningen waarbij hij uitging van het praktisch gebruik en de behoeften van de bewoners. Hij werkte zijn leven lang aan de verbetering van de woningbouw voor arbeiders en was, met J.H.W. Leliman, een van de pioniers op het gebied van volkshuisvesting. Zeer vooruitstrevende woningbouwprojecten - de eerste met een gemeenschappelijke tuin - in Den Haag en later ook in Amsterdam, waren van zijn hand.264 Bedsteden en alkoven werden verbannen, tussen het woonvertrek en de keuken moest een scheidingswand zitten en elke woning kreeg een eigen sanitaire voorziening. Waarschijnlijk had de jonge Van der Pek dergelijke projecten gezien tijdens zijn reis door Denemarken in 1889. Die reis is van grote betekenis geweest op zijn ontwikkeling als architect en voorvechter van moderne huisvesting, hoewel in zijn bouwstijl geen typisch Deense kenmerken zijn aan te wijzen.

Bij het zoeken naar een eigen bouwstijl volgden de Scandinavische bouwmeesters rond de eeuwwisseling nog de ontwikkelingen van de bouwkunst in Engeland, Duitsland, Oostenrijk en in Nederland. Volgens Wattjes was de baksteenarchitectuur in Zweden aanvankelijk in vele opzichten verwant aan de iets vroegere moderne Nederlandse bouwkunst van Berlage, De Bazel en Hanrath, vóór het ontstaan van de Amsterdamse School architectuur.265

Kort na de eeuwwisseling bracht de ‘Prijsvraag voor de bouw van een Vredespaleis’ architecten uit diverse landen in 1906 in Den Haag bijeen: Berlage en Saarinen ontmoetten elkaar bij die gelegenheid voor het eerst, zij hadden bewondering voor elkaars werk en bleven onder andere in contact met elkaar via deelname aan internationale congressen. Hun denkwijze had veel gemeen:

beiden braken met de heersende stijlopvattingen, leverden een indrukwekkende bijdrage aan de ontwikkelingen van de bouwkunst in hun land en genoten internationaal aanzien. Zij deelden een duidelijke visie op stedenbouwkundige ontwikkelingen en beïnvloedden elkaar daarin ook; de uitbreidingsprojecten die zij ontwikkelden voor diverse grote steden vertonen conceptuele overeenkomsten, ondanks de grote verschillen in opdrachten en omstandigheden.

Toen na 1906 de belangstelling voor de volkskunst van Scandinavië opbloeide, keken Nederlandse architecten op hun beurt weer naar de toepassing van traditionele motieven en materialen in de bouwkunst van de noordelijke landen. Zoals gezegd maakten verschillende medewerkers van Eduard Cuypers’ bureau reizen naar Scandinavië. Eduard Cuypers, die in 1903 al schreef dat de architect een schepper van schoonheid moest zijn, was de leermeester van De Klerk, Kramer en van der Mey, de grondleggers van Amsterdamse School. Deze expressionistische stroming haalde inspiratie uit vormen in de natuur, zoals schelpen en kristallen, en maakte gebruik van motieven uit de volkskunst. Die opvatting had raakvlakken met de Nationale Romantiek van Scandinavië en Finland, zoals die tot uitdrukking kwam in de architectuur van Saarinen, Sonck, Nyrop, Rosen, Poulsen en Wahlmann, om een paar voorbeelden te noemen. Deze architecten combineerden kenmerkende factoren van de architectonische ontwikkelingen in Engeland en Duitsland met traditionele bouw- en decoratievormen en materialen. Hun bouwwerken, voorzien van sculpturale decoraties aan het exterieur en toepassingen van majolica en kostbare houtsoorten in de interieurs, werden door de Nederlandse reizigers gezien en bewonderd. Nederlandse beeldhouwers werd aangeraden zich op Scandinavische en Finse steensoorten te oriënteren.266 In deze periode raakte de Nederlandse adel zeer geïnteresseerd in Noorse houten pre- fabwoningen in ‘drakenstijl’, zoals die in 1905 in het Noorse paviljoen op wereldtentoonstelling te

264 C. Schade, Jan Ernst van der Pek, pionier van de volkshuisvesting, Rotterdam 2010, pp. 9, 21-79.

265 Wattjes 1928, p. 108.

266 Joseph Th.J. Cuypers, ‘Loonbeweging der Steenhouwers in Arnhem en gevaarlijke steensoorten’, Architectura 14 (1906) pp. 236-237.

(15)

Luik getoond werden. Twee jaar eerder had de Nederlandse vertegenwoordiger van de Noorse Strømmen Houtfabriek al een dergelijk huis laten zien op de nijverheidstentoonstelling in Arnhem.

De huizen waren in verschillende uitvoeringen vanuit een catalogus te bestellen bij de Noorse Houtfabriek. In de periode 1905 tot 1920 zijn ruim 50 Noorse houten huizen op verschillende plaatsen in Nederland gebouwd, waarvan nu, ondanks de beperkte levensduur, nog ongeveer 25 redelijk gave exemplaren bestaan. Mooie voorbeelden zijn: het houten landhuis op de historische buitenplaats Eese,267 twee woonhuizen op landgoed Bruggelen,268 het ‘Plankenhuis’ in Huizen, de

‘Echo’ in Heemstede en de ‘Noorse’ huizen in Gorssel en Hattum.269 [90].

Verwantschap met de Amsterdamse School

De schetsen die De Klerk gedurende zijn reis door Scandinavië maakte boden hem en andere architecten een rijke inspiratiebron. Naast inspiratie door de authentieke Noordelijke architectuur is in zijn gehele oeuvre liefde voor de baksteen te herkennen. Het beeldhouwwerk aan het Rådhus van Kopenhagen keert terug in de baksteensculpturen aan zijn ontwerpen. De gevels van de woonblokken aan het Spaarndammerplantsoen bezitten elementen die ook in Zweedse en Deense architectuur werden toegepast: vensters met kleine ruitjes, golvende lijnen en sculpturale decoraties.

Het derde complex, gebouwd voor woningbouwvereniging Eigen Haard tussen 1917-1920, bestaande uit arbeiderswoningen met een postkantoor, is het hoogtepunt van de Amsterdamse School. De Klerk maakte van dit bouwwerk een stedenbouwkundig kunstwerk, dat vanwege haar vorm de naam ‘Het Schip’ heeft gekregen. [91]De inspiratiebron voor het gehele ontwerp zou het atelier Hvitträsk van Saarinen, Gesellius en Lindgren zijn geweest; er zijn zeker stilistische overeenkomsten tussen beide projecten.270 [91a]

De Klerk liet in de Hembrugstraat boven de entrees van het woonblok de typisch houten

‘Scandinavische’ sledevoeten aanbrengen,271 terwijl de sierlijke vorm van de toren van ‘Het Schip’

direct ontleend lijkt aan de toren bij het Palace Hotel te Kopenhagen, waarvan De Klerk tijdens zijn verblijf in Kopenhagen een tekening maakte.272 Volgens de Amsterdamse-School kenner Wim de Wit keerden bepaalde elementen uit de tekening, die De Klerk maakte van de Christianskirke te Kopenhagen, ook terug in een van diens voorontwerpen voor de nieuwe bekroning van de kerktoren van IJsselstein.273 De paraboolvormige torenspits, mogelijk indirect ontleend aan die van het Palace Hotel, is in Nederland vaker toegepast, zoals bij de hoge bakstenen toren van de H.

Hartkerk te Schiedam (1927). Het ontwerp van de kerk is oorspronkelijk van Pierre Cuypers, die de opdracht had overgenomen van de in 1919 overleden Rotterdamse architect Jac. van Gils. In 1925 werd Han Groenewegen bij de bouw betrokken: de uitwerking en vormgeving is geheel hem. [92]

De torens van Gereformeerde kerk in Amstelhoek en van de Pelgrimskerk (1938) in Zoetermeer hebben eenzelfde paraboolvormige spits. Deze in baksteen opgetrokken kruiskerken van architect B.W. Plooij, hebben hoge parabole gewelven. In de afwerking zijn veel Amsterdamse School details te vinden. [93 en 94]

267 Rijksmonument 529177

268 Rijksmonumenten 514553.

269 Johan Doornenbal, ‘Op zoek naar Noorse houten huizen’, Cuypersbulletin 12 (2007), 4, pp. 7-9.

270 Colenbrander 1993, pp. 192-195.

271 Kleijn, Smit, Thunnissen1999, p. 204.

272 Essay J.M. Groenwegen, geraadpleegd 22-02-2008 via http//: www.bonas.nl/archiwijzer.

273 Wendingen 6 (1924), p. 15 en p. 6 ; W.de Wit, ‘De architectuur van de Amsterdamse school’ in: Amsterdamse School 1910-1930. Amsterdam 1975, p. 46.

(16)

90. Huize Bruggelen, Beekbergen, 1911.

91. ‘Het Schip’ Woningbouwvereniging Eigen Haard, Amsterdam. 1917-1920, Michel de Klerk.

91a. Villa annex studio Hvitträsk, 1902-1905, Saarinen, Gesellius en Lindgren.

(17)

92. H. Hartkerk, Schiedam, 1927, J.M. Groenewegen.

93. Geref. Kruiskerk, Amstelhoek, 1927, J.W. Plooij. 94. Geref. Pelgrimskerk, Zoetermeer, J.W. Plooij.

(18)

Vijf Amsterdamse-School architecten kregen van de Amsterdamse tegelfabrikant A. Heystee,274 de opdracht huizen te ontwerpen voor Park Meerwijk in Bergen, Noord- Holland.275 Een van hen was architect Blaauw die een drietal woningen bouwde. Hij gaf Villa Beek en Bosch (1915-1917) een duidelijk Scandinavisch karakter door de typische overkragende verdieping. [95] Deze voor Nederland merkwaardige houten opbouw is afgeleid van Scandinavische bergschuren, zoals geschetst door De Klerk, maar het is ook mogelijk dat Blaauw die bouwwijze zelf tijdens zijn studiereizen heeft waargenomen. De villa bezit opvallende details in hout- en metselwerk waaruit de voorkeur van Blaauw voor volkskunst en ambacht spreekt.276 De dubbele villa (1918) in het midden van park Meerwijk is een ontwerp van La Croix. Ook hij heeft zich zichtbaar laten beïnvloeden door de Karelische blokhutbouw in Saarinen’s Hvitträsk. [96] De begane grond van het symmetrisch opgebouwde landhuis is uitgevoerd in baksteen, maar de bovenverdieping is van houten beschot voorzien en bekroond met een uitkragend, langgerekt schilddak, dat als enige in dit park met pannen is gedekt. Het kantoorgebouw dat La Croix ontwierp voor rederij Koppe aan het IJ te Amsterdam (1919) verwijst naar de Finse blokhutbouw.277

Berlage had aan het begin van de eeuw al de opdracht gekregen een uitbreidingsplan voor de zuidkant van Amsterdam te ontwerpen Zijn definitieve stedenbouwkundig plan werd in 1915 aanvaard en gerealiseerd in de bloeitijd van de Amsterdamse School. Het plan had een grote woondichtheid om het huisvestingsprobleem het hoofd te bieden; het was rationeel en economisch van indeling en bestond uit een gevarieerd geometrisch stratenplan, ingevuld met monumentale woonblokken. Het grootste gebied van Amsterdam Zuid is door 75 bouwverenigingen -verenigd tot ‘Amstels Bouwvereniging’- bebouwd. Een gemeentelijke commissie, onder leiding van de stadarchitect van publieke werken A.R. Hulshoff, zag toe op harmonie in het straatbeeld en bepaalde de silhouetten van de gevelwand, terwijl architecten werden aangetrokken om het exterieur te ontwerpen (schortjesarchitectuur). Onder hen bevonden zich De Klerk, van der Mey, Boterenbrood, Slothouwer en Staal. Zij hadden op hun reizen door Scandinavië vele fraaie baksteengevels gezien en die opgedane kennis verwerkte ieder op zijn eigen wijze. In de gevelarchitectuur van de sobere woonblokken die De Klerk en Kramer bouwden voor woningbouwvereniging De Dageraad (1919-1923) zijn de kleine ruitjesvensters een opvallend aspect in de rustige baksteengevel met schoon metselwerk; dit kan als een Deens aspect worden gezien maar wordt inmiddels toch als typisch ‘Amsterdams’ beschouwd.

Boterenbrood had zich in 1916, na zijn terugkeer uit Denemarken, als zelfstandig architect in Amsterdam gevestigd. Voor Amstels Bouwvereniging ontwierp hij in 1921 de gevelwanden aan weerszijde van de Rijnstraat en de IJsselstraat. Volgens Mieras heeft Boterenbrood met goed ruimtelijk inzicht de bouwdelen tot een schilderachtige massa gerangschikt.278 Hij gaf de ingetogen woonblokken vrij vlakke gevels en iets terugliggende, plastische hoekpartijen. In de lange gevels is geen travee gelijk; verschillende elementen worden wel herhaald maar niet in een vast stramien.

Boterenbrood had zijn eigen interpretatie van de Amsterdamse School stijl die neigde naar een meer traditionele architectuur, geïnspireerd op zijn Scandinavische ervaringen. Midden jaren twintig bouwde Boterenbrood Huize Lydia (1922-1927), een Rooms Katholiek toevluchtsoord voor Vrouwen en Meisjes, aan het Roelof Hartplein. De U-vormige burcht bestond uit drie ondiepe bouwvolumes rond een binnentuin, ‘opdat licht en lucht onbelemmerd binnen kon dringen’.279

274 Heystee was de leverancier van tegels en terracotta elementen in de bouwwerken van de Amsterdamse School.

275 Het ontwerpplan voor de structuur van het park is door J.F. Staal getekend, Wendingen, augustus 1918.

276 Blaauw werd in 1915 leraar aan de Haarlemse School voor Kunsten en Ambacht en was daar directeur van 1924-1925. Essay C.J. Blaauw (1885-1947) http//:www.bonas.nl /archiwijzer : geraadpleegd op 01-02-2008.

277 Koopmans 1997, p. 378, noot 142; Van Beekum 2008, p. 52, noot 65.

278 J.P. Mieras, ‘De zuidkant van Amsterdam’, Bouwkundig Weekblad Architectura 54 (1933) 20, p. 243.

279 J. Boterenbrood, ‘Huize Lydia te Amsterdam’, Tijdschrift voor Volkshuisvesting, 1927, 11, p. 229.

(19)

95. Villa Berg en Bosch, Bergen, 1918, J.C. Blaauw. 96. Dubbele villa, Bergen, 1918, G.F. la Croix.

97. Huize Lydia , Amsterdam, 1922, J. Boterenbrood.

98. Kantoorgebouw De Telegraaf , Amsterdam, 1927-1930, J.F. Staal.

(20)

De gevel aan het plein had een open karakter door grote vensters op de bel-etage; hier past Boterenbrood typische Amsterdamse School elementen toe, zoals de paraboolramen. Met het eenvoudige ritme van de vensters op de hoger gelegen verdiepingen creëerde hij het rustige straatwandbeeld dat hem zo aantrok in de baksteengevels van Kopenhagen. Mieras prees het gebouw om haar verrassende elementen en zag verwantschap tussen Boterenbrood en Östberg in de manier van werken: de inbreng van het persoonlijke element in de compositie van de materie.

Hier ging het niet om gelijkenis in de details maar om dezelfde behandeling van bouwmassa. [97]

Het complex middenstandswoningen (1922-1924), grenzend aan huize Lydia heeft ook een U- vormige plattegrond en werd ontworpen door architect J.F. Staal voor ‘De Samenwerking’. De zakelijke stijl van Staal verhoudt zich goed tot het meer traditionele gebouw van Boterenbrood. In de strakke gevel van het woonblok van Staal is een begin van functionalisme te bespeuren; het exterieur heeft een duidelijk relatie met het interieur. De hoekoplossing van het bouwwerk is nog wel plastisch en in de traditie van de Amsterdamse School ontworpen. Het Telegraafgebouw dat Staal hierna bouwde (1927-1930) heeft al een meer functionalistische stijl. Zijn ontwerp voor de slanke 47 meter hoge toren van het gebouw lijkt geïnspireerd op het silhouet van de torens die bij de entree van de Göteborg Jubileumtentoonstelling stonden. [98]

Slothouwer ontwierp in 1924 een woningbouwcomplex voor ‘De Samenwerking’ in het laatste deel van het uitbreidingsplan Amsterdam-Zuid. Hij putte weinig uit het ‘Amsterdams Architectonisch Vormenvocabulaire’ en kreeg daarom veel kritiek te verduren, maar hij slaagde er in een krachtig en overtuigend werk neer te zetten, aldus Mieras in Bouwkundig Weekblad.280 De rustig ritmische verdeling van de vensters in de gevels laat grote overeenkomst met een woonhuis van Thor Zetterström in Göteborg zien en met de gevels van Westman.

Crouwel, die samen met Boterenbrood in Finland de architectuur had bestudeerd, laat in zijn werk de diversiteit van de Amsterdamse school en inspiratie van Berlage zien en in zijn architectuur en de decoraties van de gevels zijn elementen aanwezig die de openbare gebouwen van Saarinen zo typeren. Voorbeelden daarvan zijn het Instituut van de Rijksveeartsenijkundige Hogeschool te Utrecht (1918) en het Post- en Telegraafkantoor in Haarlem (1920).

George Willem van Heukelom putte inspiratie uit Saarinens monumentale architectuur bij zijn ontwerp voor het Hoofdkantoor van de Nederlandse Spoorwegen: HGB III in Utrecht. Het silhouet van dit bijzondere bakstenen gebouw lijkt afgeleid te zijn van het bekende, maar niet uitgevoerde ontwerp dat Saarinen maakte voor de Finse Landdag (Parlementsgebouw, 1908) in Helsinki. [99-100] De ‘Inktpot’, zoals het gebouw van Van Heukelom in de volksmond werd genoemd, was geen wolkenkrabber maar in die tijd wel het hoogste kantoorgebouw in Europa. De gevel kreeg ook de karakteristieken van de wolkenkrabber die Saarinen voor de Chicago Tribune ontwierp.281 Het ontwerp van architect Philippus (Flip) Hamers voor het Volkerenbondspaleis te Genève (1927) laat zien dat hij eveneens Saarinens ontwerp voor het parlementsgebouw voor ogen had.282 Ook J.H. Luthmann was onder de indruk van Saarinens architectuur:; dat is duidelijk waarneembaar in zijn bekendste werk: radiozendstation Kootwijk (1920-1922). [101-102]

280 J.P. Mieras, ‘De zuidkant van Amsterdam’, Bouwkundig Weekblad Architectura 54 (1933) 20, p. 228.

281 Martine Bakker, Juliette Roding, George Willem van Heukelom (1870-1952). Innovatieve constructies en sobere monumentaliteit, Rotterdam 2000, p. 30.

282 Ph. J. Hamers, ‘Ontwerptekeningen: Volkerenbondspaleis te Geneve’, Bouwkundig Weekblad Architectura 48 (1927) 30, p. 289.

(21)

99. Ontwerp Tribune Tower, 100. ‘De Inktpot’, N. S. hoofdgebouw, Utrecht, 1918-1921, 1923, New York, 1922, Saarinen. G.W. van Heukelom.

101. Radio Kootwijk, 1920-1922, J. Luthmann. 102. Ontwerp Landdag Helsinki, 1908, Saarinen.

103. Stationsgebouw Batavia, 1929, Frans Ghijsels.

(22)

Het grote gesloten vlak van de achtergevel met het boogvenster verwijst weer naar de hoofdingang van het station van Helsinki. Luthmann bouwde dit monumentale en expressieve gebouw in de jaren dat hij voor de Rijksgebouwendienst werkte. Zijn ontwerptekeningen voor een badinrichting in Scheveningen heeft in de voorgevel een zelfde vooruitspringend hoog boogvenster.283 Nadat hij de Rijksgebouwendienst in 1923 verliet ontwikkelde hij een eigen, sobere stijl. Hij ontwierp onder andere huizenblokken aan de Goudsbloemlaan in Den Haag die ook herinnering opriepen aan woningbouwprojecten in Noord-Europa (ca. 1944 afgebroken).284

Het stationsgebouw van Helsinki inspireerde meerdere architecten, waaronder Frans Ghijsels;

zoals diens bekendste werk, het Batavia Centraal Station, (1929) duidelijk laat zien.[103] Ghijsels die was geboren op Java, werd opgeleid aan de Technische Hogeschool in Delft. Hij werkte tot 1928 in Indonesië voor BOW (Burgelijke Openbare Werken) in Batavia.

De invloed op de traditionalistische architectuur in Nederland

De hiervoor beschreven bouwwerken behoren veelal tot de expressieve architectuur van de Amsterdamse School, maar ook de traditionalistische stroming raakte beïnvloed door de Scandinavische architectuur. Verschillende Nederlandse traditionele architecten werden geïnspireerd door de architectuur van Martin Nyrop en Ragnar Östberg. Het meest tot de verbeelding sprekende gebouw in die jaren was Stockholms Stadshus. Friedhoff heeft zijn ontwerp van Raadhuis van Enschede (1928-1933) duidelijk afgeleid van Östbergs schepping in Stockholm.285 In zijn fotoalbum bevindt zich nog altijd een serie foto’s van het bezoek dat hij met zijn vrouw bracht aan Stockholm en het Stadshus.286 Het Raadhuis van Enschede, bezit niet die elegantie en sprookjesachtige ligging, maar Friedhoff liet het bouwwerk goed aansluiten op de contouren en het stratenplan van de oude binnenstad van Enschede. [104] Hij heeft zijn raadhuis in detail beschreven: De gevels van het gebouw zijn, op een basement van Beucha graniet, opgetrokken in geelgrijze waalsteen en het dak is met mat geglazuurde Romaanse pannen gedekt.287 Het gebouw bestaat uit twee blokken, een met een rechthoekige en een met een vierkante plattegrond. Op het hoekpunt, waar de blokken elkaar raken, staat de stevige uitbollende toren met koperen bekroning, die ontleend lijkt aan het Stockholms Stadshus. In de vormentaal, de materialen en de details zijn vele overeenkomsten met het Stadshus van Östberg aan te wijzen. De hoofdingang ligt aan het plein, in de loggia van het rechthoekige blok. Dit is de representatieve vleugel van het raadhuis; hier bevindt zich de grote ontvangsthal met een monumentale trap die naar de raadszaal en feestelijke trouwzaal leidt. De buitenkant van het gebouw is sober en strak georganiseerd. Friedhoff schreef dat hij “de gevels zo eenvoudig mogelijk heeft gehouden, alleen de plaatsing der ramen met hun tegenstelling van doorbroken en gesloten muurwerk, van verticaal en horizontaal, geeft hieraan karakter”.288 Daarentegen is het interieur rijk van aankleding, met elegant smeedwerk, prachtige glas-in-loodramen, textiele kunst en kostbare materialen; het werd evenals Östberg’s schepping een Gesamtkunstwerk. [105] Friedhoff noemt in zijn Beschrijving van het raadhuis te Enschede alle kunstenaars die hij heeft aangetrokken en een beschrijving van hun werk. Het meubilair werd door de architect zelf ontworpen.289

283 J.M. Luthmann, ‘Perspectief badinrichting; Schetsontwerpen voor een Hotel-Pension aan een strandboulevard’, Wendingen 2 (1919) 4, 6-7.

284 H. Ibelings (red), Architecten in Nederland, van Cuypers tot Koolhaas, Amsterdam 2005, pp. 192-193.

285 C. Verkruysen, ‘Enschede’s nieuwe Raadhuis’, Bouwkundig Weekblad Architectura 54 (1933), pp. 249-260.

286 HNI FRIE2.66.1 fotoalbums.

287 G.Friedhoff, Beschrijving van het raadhuis van Enschede, Enschede 1933.

288 Idem, p. 3.

289 Idem, pp. 4-13.

(23)

104. Raadhuis Enschede, 1928-1930, Gijsbert Friedhoff.

105. Raadhuis Enschede, Burgerzaal.

(24)

Friedhoff heeft zich vaker laten inspireren door de Scandinavische architectuur: zo lijkt de aula van de Nieuwe Algemene Begraafplaats te Haarlem uiterlijk gebaseerd op de 12de eeuwse, ‘Bornholmse rondkerken’, die hij tijdens zijn reizen door Scandinavië heeft bezocht.290 Het interieur roept echter sterke associaties op met zowel het crematorium van Östberg in Helsingborg (1929) als met het interieur van de boskapel van Asplund op het kerkhof nabij Stockholm. De aula heeft een cilindervormige centrale hal met twaalf betonnen zuilen - het aantal verwijst naar de twaalf apostelen - die een schijnkoepel dragen, precies zoals de centrale ruimte in Östbergs ontwerp. [106]

Friedhoff heeft aan de centrale hal vier armen toegevoegd in de vorm van een Grieks kruis.291 Het ontwerp voor de gehele begraafplaats is op dezelfde geometrische vormen gebaseerd als die van het complex in Helsingborg: rechthoeken, cirkels en ovalen. De gevel van een woonhuis aan de Apollolaan te Amsterdam lijkt verwant aan baksteengevels van Zweedse stadswoningen en twee van Friedhoff’s ontwerpschetsen voor landelijke woningen met een binnenhof zijn geënt op het grondplan van de Deense boerderij.292

De toren van de Nederlands Hervormde kerk die Friedhoff te Amsterdam-Oost bouwde (1939), lijkt gebaseerd op de toren van het raadhuis van Östberg. Hans Ibelings stelt in zijn artikel Het andere modernisme dat “de toren die bij voorkeur licht zwellend is en altijd voorzien van een ranke bekroning, is uitgegroeid tot een Scandinavisch symbool”.293 Maar het gaat om meer: de toren geeft door haar positie, gestalte en bekroning een uitstraling van gezag aan het gebouw.294

106. Aula Nieuwe Begraafplaats. Haarlem, 1937, Gijsbert Friedhoff.

290 G. Friedhoff, ‘De Bornholmse rondkerken’, Bouwkundig Weekblad Architectura 79 (1960), pp. 97-102 en 14 p. 347.

291 G. Friedhoff, ‘De aula op de nieuwe algemene begraafplaats te Haarlem’, Bouwkundig Weekblad Architectura 59 (1937), pp. 437-440; J.F. Berghoef, ‘Aantekeningen naar aanleiding van het crematorium te Hälsingborg van Prof. Ragnar Östberg’, Bouwkundig Weekblad Architectura 60 (1939), pp. 41-45.

292 A. Siebers, ‘Bij het werk van Ir. G. Friedhoff’, Rooms Katholiek Bouwblad 3 (1932), pp. 363-364 en 367.

293 H. Ibelings 1988 p. 45.

294 G. Friedhoff, ‘Ned. Herv. Kerk aan de Middenweg te Amsterdam-Oost’, Bouwkundig Weekblad Architectura 60 (1939), pp. 405-410.

(25)

De Maarten Luther kerk (1937) in Amsterdam werd ontworpen door Ferdinand Bernardus Jantzen, die -voor hij zich als zelfstandig architect vestigde- onder meer bij Eduard Cuijpers heeft gewerkt.

De kerk is een vroegmoderne eenbeukige zaalkerk in de traditionalistische stijl, met een terzijde staande toren, die evenals de hiervoor genoemde torens lijkt afgeleid van Stockholms Stadshus en als Scandinavisch wordt beschouwd. [107]

Architect Ad van der Steur maakte in 1929 een studiereis langs musea in Budapest, Munchen, Turijn, Milaan, Brussel, Parijs en Stockholm om tot een goed ontwerp te komen voor de nieuwbouw van Museum Boymans van Beuningen in Rotterdam (1928-1935). Hij koos voor een functioneel grondplan. De museumzalen zijn aangelegd rondom twee hoven: een rechthoekig binnenhof en aan de oostkant een buitenhof met grote spiegelende vijver. Hij liet zich voor het ontwerp van het bouwwerk inspireren door de architectuur van Stockholms Stadshus.[108] Het monumentale gebouw heeft een zelfde zich verjongende toren met een slanke koperen bekroning.

De gevels, staand op een plint van Scandinavische graniet, zijn in verschillend formaat baksteen in levendig verband gemetseld. Voor zijn ontwerp van het Nationaal Technisch Instituut voor Scheepvaart en Luchtvaart en Maritiem Museum (1939-1948) bezocht Van der Steur de maritieme musea in Stockholm en Göteborg en Göteborgs Naturhistoriska Museum van Ernst Torulf, met verwijzingen naar het zeventiende eeuwse Hollands maniërisme. In het inmiddels afgebroken Rotterdamse Instituut van Van der Steur was datzelfde te zien.295

Ook de Zeeuwse architect Arend Rothuizen richtte zijn blik op de Scandinavische architectuur.

De toren van het kantoor voor de PZEM: de Provinciale Zeeuwse Energie Maatschappij (1937) in Middelburg lijkt afgeleid van de toren op het Stockholms Stadshus. [109] Torens en andere elementen van zijn ontwerpen uit die tijd lijken ontleend aan de Noordelijke architectuur.

Rothuizen had veel bewondering voor Asplund en Aalto.296

295 A. Gielen, Ad van der Steur (1893-1953) , Rotterdam 2002, pp. 30-32, 38-40.

296 J. J. de Koning, Welsaamgevoegd en welgebouwd: het werk van architect Arend Rothuizen, Middelburg 1991, pp.16-17, 27- 29.

107. Maarten Luther kerk, Amsterdam, 1936-1937, F.B. Jantzen.

(26)

108. Museum Boymans van Beuningen, Rotterdam.1928-1935, Ad van der Steur.

109. Kantoorgebouw van de PZEM Middelburg, 1937, Arend Rothuizen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Omdat Vale zich in de eerste helft bij de stadsgewijze bespreking voor een belangrijk deel bepaalt tot het topografische en planologische aspect, zijn de twee helften van het boek

Maar verreweg de belangrijkste uitkomsten van het onderzoek hebben te maken met een omgekeerd proces: zij laten juist zien hoe de vorm en plattegrond van het (woon)gebouw

Het in dit artikel besproken onderzoek van Anderson en Dekker (2005) geeft inzicht in factoren die invloed uitoefenen op contractuele beheersingsstructuren voor transacties

11 Jens Bertelsen, Tine Vindfeld, Tid & rum: inspiration og læring på Kunstakademiet i 250 år, Kopenhagen, Kunstakademiets Arkitekturskole 2007. Baudet, De lange weg naar

Title: Grand Tour naar het Noorden : de relaties tussen de Nederlandse en Noordelijke architectuur 1890-1965 in een vergelijkend perspectief. Issue

Title: Grand Tour naar het Noorden : de relaties tussen de Nederlandse en Noordelijke architectuur 1890-1965 in een vergelijkend perspectief.. Issue

In het proefschrift Grand Tour naar het Noorden worden de relaties tussen de Nederlandse en de Noordelijke architectuur onderzocht in de periode 1890-1965 en in een

De grafieken van een functie en zijn inverse zijn elkaars spiegelbeeld in de lijn y  x... De noemer wordt nooit 0, dus x mag alle