• No results found

POTTENBAKKERSAFVAL UIT LEEUWARDEN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "POTTENBAKKERSAFVAL UIT LEEUWARDEN"

Copied!
53
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

RIJKSUNIVERSITEIT GRONINGEN

POTTENBAKKERSAFVAL UIT

LEEUWARDEN

Een empirische studie naar

foutgebakken aardewerk

S.H. Nicolaij

(2)
(3)

Pottenbakkersafval uit Leeuwarden; een empirische studie naar foutgebakken aardewerk.

Masterscriptie Rijksuniversiteit Groningen Met samenvatting in het Engels

Afbeeldingen, tekeningen, tekst en onderzoek door: Steven Haye Nicolaij Geboren op 28 maart 1985, te Groningen

Studentnummer: S 1.474.936 stephannicolaij@gmail.com

Trefwoorden: bakfouten, blauwgrijs aardewerk, kogelpot aardewerk, misbaksels,

roodbakkend aardewerk, pottenbakkersafval.

2010 Rijksuniversiteit Groningen

In samenwerking met het Noordelijk Archeologisch Depot te Nuis

Beoordeling: Prof. D.C. Raemaekers

Drs. A. Nieuwhof

Met dank aan: Dr. E. Taayke

(4)

INLEIDING ...5

1. DE OPZET VAN HET ONDERZOEK ...6

1.1. ONDERZOEKSVRAGEN ... 6

1.2. DETERMINATIEKEUZES ... 7

1.2.1. Algemene determinatiekeuzes ... 7

1.2.2. De determinatie van het Pottenbakkersafval ... 8

2. DE OPGRAVING ...9

2.1. DE LIGGING VAN DE LOCATIE ... 9

2.2. ‘NINETEEN EIGHTY-FOUR’ ... 10

2.3. VONDSTSPREIDING ... 11 3. DE DETERMINATIE ... 14 3.1. TONPUT A ... 14 3.1.1. Kogelpot ... 14 3.1.2. Paffrath aardewerk ... 17 3.1.3. Blauwgrijs aardewerk ... 17 3.1.4. Overige vondsten ... 17 3.2. CONCENTRATIE III ... 19 3.2.1. Blauwgrijs aardewerk ... 19 3.2.2. Roodbakkend aardewerk ... 20 3.2.3. Overige vondsten ... 21 3.3. PUT II... 23 3.3.1. Blauwgrijs aardewerk ... 24 3.3.2. Roodbakkend aardewerk ... 24 3.3.3. Overige vondsten ... 26 3.4. TONPUT B ... 27 3.4.1. Faience ... 28 3.4.2. Witbakkend aardewerk ... 28 3.4.3. Roodbakkend aardewerk ... 28 3.5. DE STORT ... 30 3.6. DATERINGEN ... 31 4. CONCLUSIES ... 35 4.1. POTTENBAKKERSAFVAL ... 35 4.1.1. Kenmerken en verhoudingen ... 35 4.1.2. Bakfouten... 38

4.1.3. Evaluatie van de onderzoekstechnieken ... 39

(5)

Inleiding

In de lente van het jaar 1984 voert een team archeologen in de Minnemastraat te Leeuwarden een vier dagen durende noodopgraving uit. De opgraving staat onder leiding van G. Elzinga. Elzinga werkt voor het Biologisch-Archeologisch Instituut te Groningen en het Fries Museum te Leeuwarden. De doelstellingen van de opgraving zijn het onderzoeken van de stadsterp, het optekenen van huisplattegronden en het bergen van overblijfselen. Er wordt uiteindelijk meer dan 25 kilo aan materiaal geborgen en Elzinga publiceert zijn bevindingen in het tijdschrift De Vrije Fries. De Friese provinciaal archeoloog J.M. Bos voegt aan het opgeslagen materiaal later een geschreven briefje toe, met daarop de tekst: ‘‘Bewaren Pottenbakkersafval’’.

De opgraving aan de Minnemastraat wordt in het jaar 1992 kort besproken in het proefschrift van G.J. de Langen, zonder dat hierbij aandacht wordt besteed aan het nog nader te beschrijven aardewerk. Op aansturen van J.M. Bos wordt het materiaal enkele jaren later als scriptieonderwerp behandeld door een afstuderend doctoraalstudent. Deze scriptie wordt door persoonlijke omstandigheden echter nooit afgerond en sindsdien heeft het materiaal in opslag gelegen bij het Noordelijk Archeologisch Depot te Nuis en hebben de tekeningen in opslag gelegen in de kelders van het Groninger Instituut voor Archeologie.

In de lente van het jaar 1985 wordt ik zelf in Groningen geboren. Meer dan 22 jaar later informeer ik bij docent J.M. Bos naar middeleeuwse afstudeeronderwerpen voor mijn eigen archeologische Masterscriptie. Hier vloeien twee mogelijke onderzoeken uit voort: kogelpot, Pingsdorf- en Vlaams aardewerk van een opgraving aan de Grote Hoogstraat te Leeuwarden of het pottenbakkersafval van de opgraving aan de

Minnemastraat te Leeuwarden. Het was denk ik de tastbaarheid van het pottenbakkersafval dat mij voor dit laatste onderwerp deed kiezen.

Tijdens de voorbereiding van de scriptie is ervoor gekozen om voor het vak ‘Literatuuronderzoek’ te kijken naar de informatie over Pottenbakkerijen in de provincies Groningen en Friesland tussen de jaren 900 en 1900. De eerste conclusies hiervan zijn op 22 mei 2008 op het Groninger Instituut voor Archeologie gepresenteerd. Ook is er als voorbereiding deelgenomen aan de opgraving van

een pottenbakkerij in de Friese stad Harlingen. Deze opgraving stond onder leiding van archeologisch onderzoeks- en adviesbureau De Steekproef. De resultaten hiervan zijn eind 2008 gepubliceerd. Tot slot is er ter voorbereiding een ‘indicatief vooronderzoek’ uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in de bijlagen en had twee doelstellingen:

 Het vaststellen van of de hoeveelheid van het te onderzoeken materiaal geschikt is voor een Masterscriptie.

 Het vaststellen van de hypothese: het van de Minnemastraat geborgen aardewerk betreft de storting van onder andere pottenbakkersafval.

Met een bevestigend antwoord op de beide vragen is aan de scriptie begonnen. Mijn deeltijdwerkzaamheden als student-assistent bij de Steekproef en als projectleider bij de facilitaire dienst van zorgvoorziening Stichting NOVO hebben hierbij voor vertraging gezorgd. Eind 2008 bood Stichting NOVO mij een vast contract aan, wat er uiteindelijk voor heeft gezorgd dat eindversie van deze scriptie pas 21 maanden na de start van het onderzoek is afgerond.

(6)

1. De opzet van het onderzoek 1.1. Onderzoeksvragen

Na afronding van het indicatief vooronderzoek bleek het geborgen materiaal uit onder andere pottenbakkersafval te bestaan. ‘Pottenbakkersafval’ is te definiëren als ‘(productie)afval van een pottenbakkerij’. De tegenhanger hiervan is ‘gebruiksafval’, dat als het gevolg van algemene bewoning kan zijn gestort. ‘Afval’ kan echter betrekking hebben op meer dan alleen aardewerk. Omdat dit onderzoek zich op aardewerk richt, is ‘pottenbakkersafval’ in de eerste plaats gedefinieerd als ‘aardewerk dat nooit met succes de productiefase(n) heeft voltooid’. Het is hiermee een tegenhanger van gebruiksaardewerk, dat kan worden benaderd als ‘aardewerk dat met succes de productiefase(n) heeft voltooid’ (en in gebruik is genomen).1

De keuze om de nadruk van het onderzoek bij pottenbakkersafval te leggen maakt dat de hoofdvraag zich dient te concentreren op in hoeverre het geborgen materiaal pottenbakkersafval betreft en wat hieruit is af te leiden. De hoofdvraag is hiermee tot een tweeledig vraagstuk geworden:

I. Wat zijn de uit het geborgen aardewerk af te leiden materiaalkenmerken, waarmee kan worden vastgesteld of de vondsten zijn te plaatsen als pottenbakkersafval? II. Wat zijn de van vergelijkbaar aardewerk bekende materiaalkenmerken, waarmee

de geborgen vondsten in hun ‘juiste’ context kunnen worden bezien?

De hoofdvraag is uitgewerkt aan de hand van de wijze waarop het materiaal is verzameld, onderzocht en gestort. De deelvragen geven hiermee een totaalbeeld van zowel het onderzoek als het onderzochte:

A. Wat is er te concluderen over de berging (opgraving) van het materiaal?

a) Welke opgravinginformatie is nog beschikbaar?

b) Welke conclusies zijn er uit de berging en eerder onderzoek getrokken? B. Waaruit bestaat het geborgen materiaal?

a) Welke typen aardewerk zijn er geborgen?

b) Waaruit bestaat het ‘overige geborgen materiaal’ (niet-aardewerk)?

c) Welke datering is er op basis van het geborgen aardewerk aan de site of de verschillende vindplaatsen te geven?

C. Wat zijn de kenmerken van het geborgen pottenbakkersafval?

a) Welke kenmerken zijn van belang om aardewerk tijdens de determinatie als ‘pottenbakkersafval’ te kunnen categoriseren?

b) Welke vormen van misbaksels worden tussen het materiaal aangetroffen en wat is hiervan af te leiden?

c) In hoeverre bestaat het geborgen materiaal uit Pottenbakkersafval?

D. Wat is er te concluderen over tot de technologie achter het geborgen aardewerk?

a) Zijn er naast het geborgen aardewerk ook primaire aanwijzingen van een pottenbakkerij gevonden?

b) Welke attributen, technieken, procesherhalingen of technologische tradities zijn uit het geborgen aardewerk af te leiden?

E. Wat is er te concluderen over de site op de Minnemastraat? a) Wat is er te concluderen over de functie van de locatie?

b) Kan er op basis van het materiaal een pottenbakkerij worden verondersteld?

1 Gemakkelijker zou zijn om deze tegenhanger van gebruiksaardewerk te benoemen met de term

(7)

De vijf deelvragen zijn de leidraad van deze tekst. In het volgende hoofdstuk zal worden ingegaan op de achtergrond van de locatie en vondstverwerving. In het derde hoofdstuk zal in detail worden ingegaan op de (voor dit onderzoek opnieuw) uitgevoerde determinatie. In het laatste hoofdstuk zal worden ingegaan op de conclusies zoals die door de deelvragen C, D en E worden aangekondigd.

1.2. Determinatiekeuzes

1.2.1. Algemene determinatiekeuzes

Het van de Minnemastraat geborgen materiaal is in het Noordelijk Archeologisch Depot te Nuis opgeslagen en is voor dit onderzoek opnieuw geteld (N), beschreven en gewogen (G). Bij het verwerken van de informatie is gebruik gemaakt van enkelvoudige en meervoudige elementen. Een ‘enkelvoudig element’ is één fragment waaraan een specifieke beschrijving is toegeschreven. ‘Meervoudige elementen’ zijn verschillende fragmenten waaraan dezelfde beschrijving is toegeschreven. Hiermee is geprobeerd een zo overzichtelijk mogelijk presentatiemodel te maken.

Over de discussie wat nu precies onder een ‘fragment’ moet worden verstaan, is er geredeneerd dat meerdere (op een juiste manier) aan elkaar verbónden stukken aardewerk tot één fragment kunnen worden gerekend. Een goed voorbeeld hiervan doet zich voor bij tonput A, waarbij 19 fragmenten aardewerk tot één misbaksel zijn gereconstrueerd, maar waarbij één stukje heeft losgelaten: dit is een meervoudig element met een telling van twee. Evengoed wordt immers een tijdens de opgraving gebroken scherf als twee geteld. De juistheid hiervan is een interessant vraagstuk, aangezien er tussen archeologische vondsten geregeld materiaal wordt aangetroffen waarvan de afzonderlijke scherven al dan niet aan elkaar zijn te passen, maar waarvan het aannemelijk is dat het van één fragment afkomstig is. De telmethode dient een echter zo objectief mogelijk beeld te geven, waarbij moet worden opgemerkt dat tellingen en wegingen dienen als handvatten bij een omvangindicatie.

Voor het wegen is gebruik gemaakt van een ‘Maul Tronic S’ weegschaal, waarbij een precisie van één gram is gehanteerd. De verschillende gewichtsmaten zijn hierdoor op gehele grammen afgerond. Daarnaast zijn de elementen die door de weegschaal ‘te licht zijn bevonden’ op 1 gram geplaatst. Dit laatste is bij slechts drie enkelvoudige en drie meervoudige elementen toegepast. De keuze om op deze manier af te ronden, en niet op het gebruikelijke en fictieve ‘0,01 gram’, is gemaakt met oog op de leesbaarheid van de statistiek. Met betrekking tot de percentages van de tellingen (%N) en de wegingen (%G) is er met één decimaal achter de komma afgerond. De eventuele hieruit te resulteren vertekeningen zijn door de computer omgerekend zodat het totaal alsnog op 100,0% uitkomt. Ook de statistiek wordt hier gebruikt als handvat bij een omvangindicatie en meerdere decimalen worden gezien als uiting van een valse precisie.

Er zijn voor dit onderzoek geen natuurkundige analyses gedaan. De redenen hiervoor zijn dat het extra onderzoek veel tijd in beslag had genomen en daarnaast extra kosten met zich had meegebracht. Er zijn hierbij twee technieken overwogen:

 De thermische analyse van op welke temperatuur de verschillende typen aardewerk zijn afgebakken.

 De (gas)chromatische analyse van de elementen die in de kleisoorten van de verschillende typen aardewerk voorkomen.

(8)

1.2.2. De determinatie van het Pottenbakkersafval

Voordat met de determinatie kon worden begonnen, moest er eerst worden omlijnd waarnaar zou worden gezocht. Zoals vermeld is ‘pottenbakkersafval’ hier in de eerste plaats gedefinieerd als ‘aardewerk dat nooit met succes de productiefase(n) heeft voltooid’. De grens tussen (het einde van) de productiefase en (het begin van) de gebruiksfase is niet gemakkelijk vast te stellen. De meest eenvoudige benadering is door te stellen dat een gebakken stuk aardewerk de productiefase(n) met succes heeft voltooid. Het probleem zit hem hierbij echter in de bakfouten, afhankelijk waarvan een stuk aardewerk al dan niet geschikt was om in gebruik te kunnen worden genomen.2

Een verdere grensstelling is gezocht bij de praktijk van het oude pottenbakkersbedrijf. De aardewerkproductie begon bij het aanvoeren van leem of klei. Dit werd een aantal dagen onderwater gezet en vervolgens gesneden, gespreid en gekneed. Na de eventuele toevoeging van een magering en na een laatste keer kneden werd het verdeeld en vormgegeven. De gevormde potten werden voor een eerste en korte droogtijd weggezet, waarna er oren en stelen op werden aangebracht. Het materiaal werd hierna een tweede keer gedroogd, al dan niet geglazuurd en vervolgens gebakken. De meer complexe vormen werden na de tweede droging vaak nog eerst tot halffabricaat/biscuit gebakken (BRUIJN, 1979. pp. 29-41).3

Ondanks dat deze korte beschrijving pottenbakkersambacht geen recht doet, biedt het een basis om de verschillende stappen van het bakproces mee te benaderen. Omdat glazuur bijvoorbeeld pas in de laatste fase van het bakproces op het aardewerk werd aangebracht en in de ‘beginperiode’ een schaars en/of duur product is geweest (BRUIJN, 1979. pp. 36-37) is het te zien als teken van gebruiksaardewerk. Hetzelfde geldt voor roet dat door gebruik op bijvoorbeeld kookgerei kan zijn geraakt. Er is hiermee een eenvoudig archeologisch determinatiemodel opgezet, waarmee op basis van een non-intrinsieke typologie de ‘levensfasen’ van een stuk aardewerk kunnen worden benaderd:

Tabel 01 – Eenvoudig faseringmodel voor de archeologische determinatie van het aardewerkproduct

‘Aarde’ voordat het is gevormd Pottenbakkersafval Gebakken aardewerk betreft gebruiksaardewerk tenzij het tegendeel (pottenbakkersafval) (door bakfouten) kan worden bewezen/aannemelijk gemaakt.

Ongebakken/gedroogd aardewerk

Biscuit aardewerk Pottenbakkersafval ← Geglazuurd aardewerk

Beroet aardewerk Gebruiksaardewerk ←

Tussen het geborgen aardewerk zit een aanzienlijk deel dat onder de noemer van ‘gebakken aardewerk zonder glazuur, roet of bakfouten’ valt en waarbij de weinige variatie tussen de fragmenten en aardewerksoorten het als een niet afgezette productie van een pottenbakkerij doet vermoeden.4 Hierdoor zal de bruikbaarheid van het bovenstaande model in hoofdstuk

vier worden geëvalueerd.

Er is met deze aanpak voor gekozen om het aardewerk empirisch te classificeren, waaronder ‘onderzoekingen naar de technieken achter het aardewerk, de samenstelling en totstandkoming van het aardewerk en het afleiden van eigenschappen van aardewerk’ worden verstaan (VERHOEVEN, 1998. pp. 5-7). In deze zin heeft het onderzoek meer bij de techniek dan bij het gebruik gelegen en is er al bij voorbaat bewogen naar conclusies in de richting van pottenbakkerafval.

2 Het is hierbij waarschijnlijk dat er, economisch gezien, sprake zal zijn geweest van een ‘eerste en tweede keus’

en de consumentgoederen in verschillende kwaliteiten beschikbaar waren.

3

Bij dit proces werden dezelfde oventemperaturen gebruikt als bij het volledige bakken, waarmee werd vastgesteld of het aardewerk de verdere handelingen aan zou kunnen zonder in de oven te mislukken.

(9)

Afbeelding 01 - De Minnemastraat anno 2009 (Bron: Google Street View)

2. De Opgraving

2.1. De ligging van de locatie

Het oudste gedeelte van de Leeuwarder binnenstad wordt vanaf het begin van de westerse jaartelling bewoond. De bewoning was gecentreerd op de terp ‘Oldehove’. Deze terp, tegenwoordig gelegen aan de westkant van de binnenstad, is in de daarop volgende eeuwen meerdere malen verhoogd en af en toe verlaten door de overlast van het nabije zeewater. De kern van de latere (Karolingische) nederzetting is naar het

oosten verplaatst. Het gebied van de twee terpen waarop deze nederzetting zich bevond verwierf mogelijk al tegen het einde van de 12e eeuw een kerkelijke zelfstandigheid en kreeg hierbij de naam ‘Nijehove’. Dit gebied vormde vanaf de 11e of 12e eeuw het economische centrum van Leeuwarden (De LANGEN, 1992).

De opgraving aan de Minnemastraat bevond zich in 1984 rond de (Nederlandse) Rijksdriehoekscoördinaten X 182.490 en Y 579.600. De locatie zit binnen de oude grachten van Leeuwarden en is gelegen op de terp(en) Nijehove (afb. 02). Er zal voor dit onderzoek niet verder worden ingegaan op de historie en archeologie van Leeuwarden. Nadere over Leeuwarden te raadplegen publicaties zijn in de bronvermelding opgenomen en hierbij kan in het speciaal de publicatie van De Langen (1992) worden genoemd.

(10)

2.2. ‘Nineteen Eighty-Four’

De opgraving aan de Minnemastraat werd uitgevoerd van maandag 19 tot en met donderdag 22 maart 1984. Deze werd geleid door G. Elzinga van het Biologisch Archeologisch Instituut (BAI) te Groningen5 en het Fries Museum te Leeuwarden. Naast enkele medewerkers van het

BAI en het Fries Museum werd er ook samengewerkt met de ambtelijke werkgroep ‘Commissie voor Archeologisch Stadskernonderzoek Leeuwarden’ (CASOL). Een samenvatting van de in 1984 uitgevoerde werkzaamheden wordt door De Langen geboden:

‘[…] Het onderzoek dat Elzinga van 19 tot en met 22 maart 1984 aan de Minnemastraat verrichtte, dat werd uitgevoerd op initiatief van CASOL, had als doel ‘de opbouw en de ouderdom van de stadsterp ter plaatse te leren kennen, overblijfselen van het dagelijkse leven te bergen en zo mogelijk plattegronden van vroegere huizen op te tekenen. Daartoe werd allereerst op het dankzij afbraak vrijgekomen terrein 50 centimeter onder straatniveau een vlak van 12 bij 14 meter bestudeerd. Op 3 meter beneden straatniveau werden de sporen van een tweede, op ongeveer NAP gelegen, 10 bij 5 meter vlak ingetekend. Het bij deze werkzaamheden reeds ontstane profiel werd ten slotte tot 4,5 meter diepte doorgetrokken […].

Elzinga onderscheidde op het eerste vlak laatmiddeleeuwse fundamentresten en putten. De oudste vondsten op het vlak waren volgens hem begin 13e-eeuws. Op het tweede vlak trof hij ‘enkele palenrijtjes en paalresten van houtbebouwing, afvalkuilen van een hoger niveau gegraven putten’ aan. De scherven waren niet ouder dan vol-middeleeuws.

Onder de vondsten bevinden zich inderdaad geen vroeg middeleeuwse scherven. Dit lijkt Elzinga’s overtuiging dat de terp hier pas in de volle middeleeuwen is opgeworpen, te bevestigen. Toch lijkt enig voorbehoud hier wel op zijn plaats, aangezien tamelijk snel werd gegraven en de jongere putvondsten de meeste aandacht kregen. Het lijkt mij niet verantwoord om in de palenrijen huisresten te zien, zoals Elzinga wel deed. De onderling in oriëntatie iets afwijkende rijen lopen (enigszins) parallel aan de Minnemastraat, maar zij hebben een te geringe lengte en/of de put is op deze hoogte te klein, om uit te kunnen maken of zij de hoofdrichting van de oudste indeling volgen of juist haaks daarop staan’ (De LANGEN, 1992. pp. 268-269).

De voor deze opgraving gehanteerde doelstellingen waren aldus:

1. Het ter plaatse leren kennen van de opbouw en de ouderdom van de stadsterp. 2. Het bergen van de overblijfselen van het dagelijkse leven.

3. Het optekenen van plattegronden van vroegere huizen.

De eerste doelstelling, het ter plaatse leren kennen van de opbouw en de ouderdom van de stadsterp, zal sterk gerelateerd zijn geweest aan enerzijds de eerdere onderzoekingen van G. Elzinga en de destijds geldende archeologische vraagstukken en anderzijds de doelstellingen waartoe het CASOL in 1977 is opgericht. Het zal vanuit dit licht daarom een van de belangrijkste beweegredenen zijn geweest om tot een dergelijke korte opgraving over te gaan, in relatie met de noodzaak van het karteren van een door bouwwerkzaamheden te ‘vernietigen’ bodemarchief.

De tweede doelstelling, het bergen van de overblijfselen van het dagelijks leven, lijkt met de meer dan 25 kilo aan in het depot opgeslagen materiaal geslaagd en is een te verwachten archeologische competentie. Onduidelijk zijn hierbij de (waarschijnlijk

5 Deze afdeling van de Rijksuniversiteit Groningen is later opgegaan in het Groninger Instituut voor Archeologie

(11)

ongeschreven) selectiemethoden, die, zoals De Langen al opmerkt, op bepaalde vondstcategorieën gericht waren. Dit is onder andere zichtbaar bij de vondsten die van de stort zijn verzameld. De uitzonderlijkheid van dit aardewerk, bestaande uit slechts vijf fragmenten, terwijl de stort er waarschijnlijk veel meer heeft bevat, doet een ietwat subjectieve selectie vermoeden, bestaande uit de ‘mooiste’ en de ‘meest interessantste’ vondsten.6 Onduidelijk is

ook in hoeverre er aandacht is besteed aan het niet-aardewerk, zoals bot, metaal en hout, dat in gezamenlijk gewicht nu nog geen procent van het totaal aan geborgen materiaal omvat.

Tot slot is het aan te dragen dat de doelstelling van het optekenen van vroegere huizen het onderzoek in een verkeerde richting heeft geleid, aangezien hier klaarblijkelijk discutabele resultaten uit zijn voortgekomen.

Ondanks de onduidelijke selectiemethoden en de korte tijd dat er gegraven kon worden, zijn er voor ‘het onder te grote tijdsdruk hebben moeten afronden van de werkzaamheden’ geen duidelijke aanwijzingen. Uit de nog beschikbare informatie blijkt dat op maandag 19 mei een begin is gemaakt aan put I, waarbij met de verzameling van het aardewerk uit concentratie III gelijk een van de grootste vondstcategorieën is verzameld. Op dinsdag 20 mei is het vlak van put I getekend en is de put aan de oppervlakte afgerond. Op woensdag 21 mei is er in put I nader onderzoek verricht naar de verschillende tonputten en zijn de vlak- en profieltekening van put II afgerond. Dit betekent dat de berging van het meeste aardewerk en het maken van de verschillende tekeningen al na drie dagen was afgerond.

De verzamelde informatie is na afloop van de opgraving in opslag gedaan. De tekeningen bevinden zich momenteel op het Groninger Instituut voor Archeologie en van de verdere registratie is het beheer onduidelijk. Het is bekend dat Elzinga, Bos, de Langen en een eerdere doctoraalstudent zich met het materiaal hebben bezig gehouden.

2.3. Vondstspreiding

Het geborgen materiaal is tot vijf vindplaatsen terug te brengen: tonput A, tonput B, concentratie III, put II en de stort. Voor een verdere vereenvoudiging zijn deze vindplaatsen terug te brengen tot twee typen. Ten eerste zijn tonput A en tonput B, zoals de namen al aangeven, tonputten. Een tonput is een in de grond ingegraven (water)ton, die na het oorspronkelijke gebruik werd weggezet voor de opslag/-vang van water of materiaal. Ten tweede zijn concentratie III en put II allebei opgravingvlakken. Door het geringe aantal vondsten en de aannemelijkheid van een vlak als herkomst, wordt de stort in deze niet als vindplaatstype gezien.

Tonput A, tonput B en concentratie III zijn afkomstig van opgravingsput I. De vondsten van (opgravings)put II staan hier qua herkomst van. Zoals is opgemerkt had het vlak van put I een oppervlak van 12∙14 meter (168 M2) en had het vlak van put II een oppervlak van 10∙5 meter (50 M2

). Put I lag hierbij op 50 centimeter en put II op 300 centimeter onder het huidige straatniveau.7 Uit de voor deze tekst uitgevoerde aardewerkstudie blijkt dat het

materiaal van put II niet tot het oudste van de opgraving behoort en omdat er overeenkomsten zijn met bepaalde typen materiaal uit put I en de vijf genoemde vindplaatsen sowieso een eigen variatie van deformiteit vertonen, is er voor gekozen geen parallellen tussen de twee putten te trekken. Deze zelfde argumenten maken het onhandig de site op te delen in fictief genoemde periodes. Het onderscheid zal liggen bij de beschrijving van de vindplaatsen en de conclusies die met betrekking tot het pottenbakken uit de verschillende aardewerktypen zijn af te leiden.

6 Zie tabel 16. 7

(12)

Het is onduidelijk waarom de vondsten van put I van een relatief klein oppervlak zijn geborgen (afb. 03). Voor de tonputten is dit, gezien de aard en functie van dergelijke gebruiksvoorwerpen, nog te verwachten, hoewel het ook hier opvalt dat uit slechts twee van de vier putten vondsten zijn geborgen. Het meest opmerkelijke is concentratie III, aangezien er op geen enkel ander vlak van put I vondsten zijn aangetroffen. Deze signalering kan inderdaad het gevolg zijn van de al genoemde ‘onduidelijke selectiemethoden’. Voor zover deze selectiemethoden echter gericht waren op ‘bepaalde (interessante) vondstcategorieën’, deduceert dit nog steeds de uitzonderlijke herkomst van concentratie III. Andersom kan er worden geredeneerd dat de vondsten van put II waarschijnlijk niet gelijk verspreid zijn aangetroffen, zoals met de opgravingregistratie en de tekening wordt gesuggereerd (afb. 04), en dat men ook hier vondstconcentraties mag verwachten. Hierover is geen verdere informatie voorhanden.

(13)

Legenda Hout

Afbeelding 04 - Vlaktekening put II8

8 Over de twee palenrijen in put II kan worden opgemerkt dat deze allebei voor zover zichtbaar slechts tegen de

(14)

3. De determinatie 3.1. Tonput A

Tonput A heeft een monddiameter van ongeveer 80 centimeter en daarmee een oppervlak van iets meer dan 0,5 vierkante meter. Over de diepte en het eventuele stapelen van tonnen is geen informatie beschikbaar. De belangrijkste uit tonput A geborgen aardewerktypen zijn kogelpot, Paffrath aardewerk en een groot misbaksel van blauwgrijs aardewerk (tab 02).

Tabel 02 – De uit tonput A geborgen vondsten

Type Plaats Opmerkingen N %N G %G

Kogelpot Steel Handgevormd. Beroet. Kleine steelpan (afb. 07). 1 0,7 30 0,7

Kogelpot Rand Handgevormd. Negen aparte stukken (afb. 06). 9 5,9 320 7,8

Kogelpot Wand Handgevormd. Merendeel beroet. Grote variatie. 79 52,2 2264 55,6

Kogelpot Wand Handgevormd. Mogelijk met groefversiering. 1 0,7 7 0,2

Kogelpot Wand Handgevormd met grijs baksel (categorie II) (afb. 08). 18 11,9 197 4,9

Kogelpot Wand Gedraaid met grijs baksel (categorie III) (afb. 08). 16 10,6 340 8,4

Kogelpot Bodem Handgevormd. Bijna complete standring (afb. 05). 1 0,7 109 2,7

Subtotaal 125 82,0 3267 79,6

Paffrath Rand - 1 0,7 4 0,1

Paffrath Wand Allemaal van één stuk aardewerk (afb. 09) 6 4,0 70 1,7

Paffrath Wand Van twee verschillende stukken aardewerk. 2 1,3 17 0,4

Paffrath Wand Inwendig zilverkleurig, uitwendig wit uitgeslagen. 1 0,7 7 0,2

Subtotaal 10 6,7 98 2,4

Blauwgrijs Rand Geplakt misbaksel van 19 fragmenten (afb11). 2 1,3 474 11,7

Subtotaal 2 1,3 474 11,7

Indet Wand Waarschijnlijk proto-steengoed. 1 0,7 1 0,1

Indet Wand Dikwandig aardewerk. 2 1,3 68 1,7

Indet - Vormloos baksel (afb. 10). 1 0,7 125 3,1

Indet - Licht soort steen. 1 0,7 32 0,8

Indet - Verbrand materiaal. Het lijkt niet op hout of bot. 2 1,3 1 0,1

Bot - (tab. 05). 4 2,6 1 0,1

Hout - Mogelijk bewerkt. 1 0,7 1 0,1

Metaal - Sterk verweert (rode roest). IJzerhoudend. 3 2,0 14 0,3

Subtotaal 15 10,0 243 6,3

152 100,0 4082 100,0

Het kogelpot aardewerk omvat in aantal en gewicht tegen de 80% van het aangetroffen materiaal. Tonput A is de enige vondstplaats vanwaar van deze opgraving kogelpot en Paffrath aardewerk zijn geborgen. Het misbaksel van blauwgrijs aardewerk vertoont verschillende bakfouten. Als restmateriaal zijn er een aantal niet nader onderzochte keramieksoorten, bot, hout en metaal gevonden. Tussen de niet nader onderzochte keramieksoorten zit een enkel fragment van mogelijk proto-steengoed en een vormloze klomp gebakken aardewerk.

3.1.1. Kogelpot

(15)

Afbeelding 06 - Doorsneden van de grootste kogelpot randen

oorspronkelijke stukken, vele fragmenten missen. Op basis van de verschillen in vervaardiging is het kogelpot aardewerk in drie categorieën onder te verdelen:

I.Handgevormde kogelpotten met een bruingeel baksel. II.Handgevormde kogelpotten met een grijs baksel. III.Gedraaide kogelpotten met een grijs baksel.

Tussen de 91 tot categorie I behorende fragmenten worden één handvat en één bodem gevonden. Het handvat is afkomstig van een kleine steelpan (afb. 07). De bodem is bijna compleet en bevat een standring van enkele centimeters dikte (afb. 05). Van de in totaal negen randfragmenten passen geen twee scherven bij elkaar (afb. 06), zodat het hier daadwerkelijk negen stukken aardewerk betreft (tab. 03).9

De in totaal 80 wandfragmenten vertonen variatie in vorm, grootte en baksel, waarbij het waarschijnlijk vele oorspronkelijke stukken aardewerk betreft. 66% van de scherven is beroet en omdat dit voornamelijk de grotere (wand)scherven betreft, waarbij op basis van het totaalgewicht meer dan 88% is beroet, is het aannemelijk dat alle oorspronkelijke stukken aardewerk beroet waren. Het roet duidt erop dat het materiaal aan bijvoorbeeld kookvuren is blootgesteld en gebruiksaardewerk betreft. (tab. 04). De verhouding van 1 randscherf op (bijna) 9 wandscherven is een te verwachten relatie,10 waaruit blijkt dat de verhouding tussen

de aangetroffen en niet aangetroffen scherven normaalverdeeld lijkt te zijn en er hiermee geen aanwijzingen zijn van een selectieve kogelpot storting.

Tabel 03 - Minimum aantal stukken aardewerk uit tonput A

Kogelpot Paffrath Blauwgrijs

Op basis van [fragmenttype] N N N

Randfragmenten 9 1 1

Steel/oorfragmenten 1 … …

Wandfragmenten … 4 1

Bodemfragmenten 1 … …

Tabel 04 - Beroete en niet-beroete wandfragmenten kogelpot uit tonput A

Categorie I Categorie II Categorie III

N %N G %G N %N G %G N %N G %G

Beroet 53 66,3 2006 88,3 18 100,0 197 100,0 12 75,0 282 82,9

Niet-beroet 27 33,7 265 11,7 0 0,0 0 0,0 4 25,0 58 17,1

80 100,0 2271 100,0 18 100,0 197 100,0 16 100,0 340 100,0

9 Met betrekking tot de doelstellingen van dit onderzoek en het geringe aantal randscherven is er voor gekozen

dit materiaal niet met een externe randtypologie te vergelijken.

10 [79 / 9 =] 8,7 (afgerond tot 9). Een te verwachten relatie van 1:10 is gebaseerd op de ervaring bij het tellen van

het aantal fragmenten waarin een gebroken stuk aardewerk gemiddeld uiteen valt.

(16)

Afbeelding 08 - Wandfragmenten van de kogelpot categorieën II (links) en III (rechts)

Het materiaal uit de categorieën II en III onderscheidt zich door het type baksel, dat een fijne magering en een grijze kleur heeft. De grijze kleur is te wijten aan een, ten opzicht van het bruingeel gekleurde kogelpot, ander/nieuw type bakproces waarbij tijdens het laatste stadium de zuurstof werd weggenomen. Bij het materiaal uit categorie III is gebruikmaakt van de draaischijf als ‘nieuw’ hulpmiddel bij het vormen van het aardewerk. De categorieën I, II en III omvatten hiermee een stapsgewijs en te verwachten verloop tijdens een technologische ontwikkeling van het pottenbakken. De fragmenten uit de categorieën II en III zijn, net als de fragmenten uit categorie I, beroet, waarbij het voor categorie II alle scherven en voor categorie III 75% van de scherven betreft (tab 04). Het roet duidt erop dat het materiaal in gebruik is genomen.

Van de categorieën II en III zijn slechts wandscherven geborgen. Een eerste trend in het gedraaid vervaardigen van kogelpotten is de productie van ‘fragmenten met handgevormde buiken en gedraaide randen’ (POT, 1988), en hierover kan op basis van het materiaal uit de Minnemastraat geen nadere informatie worden gegeven. In- en uitwendig hebben de baksels een lichtgrijze kleur en de binnenkant van het baksel (alleen zichtbaar op het breukvlak) is bij categorie II donkerder en bij categorie III lichter dan dat van deze buitenkanten.11 Deze scherven zijn van ongeveer dezelfde dikte, waardoor de kleurverschillen

erop duiden dat de fragmenten van categorie III op een hogere oventemperatuur zijn gebakken dan de fragmenten uit categorie II. Kogelpot werd gemiddeld rond de 800 °C gebakken. Het bakken van het latere aardewerk, in de richting waarvan de tendens van de hier vermoede technologische ontwikkeling zich lijkt te hebben bewogen,12 werd rond de 1000 °C en hoger

uitgevoerd (VERHOEVEN, 1996). Ondanks het geringe aantal vondsten lijken de kogelpot categorieën II en III een subtiele uiting te zijn van de ontwikkeling van het vervaardigen van kogelpot tot het vervaardigen van reducerend (blauwgrijs)13 en oxiderend (roodbakkend)

gebakken aardewerk.

11 De verschillende bakselkleuren zijn op afbeelding 08 soms aan de uiteinden van de wandscherven zichtbaar. 12 Deze tendens is door onder andere uit het misbaksel blauwgrijs aardewerk van tonput A en de aardewerktypen

van de andere vindplaatsen te veronderstellen. Zie 4.2.

13

(17)

3.1.2. Paffrath aardewerk

Paffrath aardewerk is afkomstig uit het Rijngebied, ten noordoosten van de stad Keulen (Duitsland). Zes van de tien van de Minnemastraat geborgen fragmenten zijn afkomstig van één enkel stuk aardewerk (afb. 09). Drie andere wandfragmenten zijn afkomstig van drie afzonderlijke stukken. Een van deze wandfragmenten is dofwit uitgeslagen, wat waarschijnlijk door het gebruik is veroorzaakt. Het Paffrath aardewerk is waarschijnlijk geïmporteerd, terwijl de in tonput A aangetroffen fragmenten kogelpot en blauwgrijs aardewerk locaal (kunnen) zijn geproduceerd.

3.1.3. Blauwgrijs aardewerk

Het blauwgrijs aardewerk uit tonput A betreft dat van één enkel misbaksel (afb. 11). Het fragment is gereconstrueerd uit 19 verschillende scherven, waarbij het bijna de gehele rand en een deel van de wand omvat. De ingezakte vorm doet vermoeden dat het aardewerk in de oven is omgevallen14 en daardoor een platte en een ingezakte zijde heeft verkregen. De

misvorming is dusdanig dat de mondholte op een plek bijna geheel gedicht is. Dit aardewerk zal ‘nooit met succes de productiefase(n) hebben voltooid’ en zal niet in gebruik zijn genomen. De storting van deze scherf moet daarom in nauwe relatie hebben gestaan met de pottenbakker(ij) waarvan het afkomstig is. Naast de kromtrekkingen en vervormingen is de scherf te hard gebakken en vertoont het sporen van gedeeltelijke reductie, wat er op duidt dat de zuurstof tijdens het laatste stadium van het bakproces niet goed is weggenomen en de scherf hierdoor op sommige plekken een rode kleur heeft gekregen. Het fragment is niet beroet en niet geglazuurd.

Zoals opgemerkt bij 3.1.1 doen de verschillende kogelpot fragmenten een geleidelijke technologische ontwikkeling vermoeden. Omdat het aannemelijk is dat de afvalstoring in de tonput van een relatief acute aard is geweest15 en het kogelpot en blauwgrijs aardewerk uit

dezelfde periode kunnen komen, is dit misbaksel wellicht te zien als een vroege stap in het overgaan op de productie een ‘nieuw’ type aardewerk. Dit is moeilijk te bewijzen, onder andere omdat dit aardewerk uit slechts één oorspronkelijk stuk bestaat.

3.1.4. Overige vondsten

Tussen het overige materiaal bevindt zich een vormloze, gebakken klomp aardewerk, met daarin de afdrukken van plantenstengels (hooi, gras…) (afb. 10). Het aardewerk lijkt geen functie te hebben gehad en is waarschijnlijk onbedoeld afgebakken.

Tussen het botmateriaal worden enkele schelpfragmenten en twee tandfragmenten van zoogdieren gevonden (tab. 05). De omvang het vergane botmateriaal is moeilijk in te schatten,16 maar het is op basis van dit botmateriaal onwaarschijnlijk dat de tonput is gebruikt

voor de systematische storting van bijvoorbeeld etensresten.

Tabel 05 – Botmateriaal uit tonput A

Diersoort Type bot Opmerkingen N %N G %G

Omvang konijn tot hond Rib Zoogdier 1 25,0 ... ...

Omvang hond tot zwijn Snijtand Zoogdier 1 25,0 ... ...

Schelpdier Indet - 2 50,0 ... ...

4 100,0 1 100,0

14 Het is onwaarschijnlijk dat een pottenbakker een voor het in de oven geplaatst, misvormd geraakt stuk heeft

afgebakken.

15 Zie 3.6

16 Een in de archeozoölogie gehanteerde inschatting is dat het teruggevonden botmateriaal slechts 0,01% van het

(18)

Afbeelding 11 - Misbaksel blauwgrijs aardewerk (zie ook de afbeelding bij de inleiding en afbeelding 31) Afbeelding 09 – Wandfragmenten Paffrath aardewerk

(19)

3.2. Concentratie III

De belangrijkste van concentratie III geborgen aardewerktypen zijn blauwgrijs en roodbakkend aardewerk (tab. 06). Het roodbakkend aardewerk omvat in aantal en gewicht meer dan driekwart van het aangetroffen materiaal. Uit concentratie III is ten opzichte van de andere vindplaatsen het meeste metaal en botmateriaal geborgen.

Zoals vermeld bij 2.3 is concentratie III het enige opgravingvlak uit put I van waaruit materiaal is geborgen. Dit is een onwaarschijnlijke constatering. Bij 2.1 is opgemerkt dat dit mogelijk is te wijten aan de ‘onduidelijke selectiecriteria’ van tijdens de opgraving. Er van uitgaande dat deze informatie correct is, deduceert dit concentratie III tot een uniek vlak, waarbij het de vraag is waarom er op deze plek zoveel aardewerk is afgezet. De voor de hand liggende verklaring is dat de vele fragmenten van het roodbakkend aardewerk (inclusief de overige vondsten) in één keer zijn gestort. Deze hypothese roept nieuwe vragen op, bijvoorbeeld waarom het materiaal niet in een tonput is gestort en waarom er tot deze kennelijk eenmalige handeling is overgegaan. Het materiaal vertoont qua aantallen en typen aardewerk overeenkomsten met het materiaal dat uit put II is geborgen.

Tabel 06 - De uit concentratie III geborgen vondsten

Type Plaats Opmerkingen N %N G %G

Blauwgrijs Wand Ongeglazuurd. Niet passend. 10 1,4 113 1,2

Subtotaal 10 1,4 113 1,2

Roodbakkend Rand Grote deformiteit. 90 12,2 2249 24,6

Roodbakkend Steel Stelen met glazuur. 2 0,3 66 0,7

Roodbakkend Steel Stelen zonder glazuur. 2 0,3 65 0,7

Roodbakkend Oor Heeft ook rand en wand. Geglazuurd. 1 0,1 77 0,8

Roodbakkend Wand Grote deformiteit (afb. 14) 442 59,9 5080 55,6

Roodbakkend Bodem Ongeglazuurd. Meerdere stukken aardewerk. 17 2,3 578 6,3

Roodbakkend Bodem Ongeglazuurd. In- en exterieur rood, grijze kern. 1 0,1 55 0,6

Roodbakkend Bodem Ongeglazuurd. De enige beroete bodem. 1 0,1 25 0,3

Roodbakkend Bodem Ongeglazuurd. Bevat metaalresten. 1 0,1 20 0,2

Roodbakkend Bodem Ongeglazuurde lipbodem. 2 0,3 16 0,2

Roodbakkend Bodem Geglazuurd. Meerdere stukken aardewerk. 11 1,5 173 1,9

Roodbakkend Bodem Lipbodem met glazuur. 7 1,0 162 1,8

Roodbakkend Bodem Geglazuurd. Bakfouten. Hoek bodem-wand +30 °C. 2 0,3 29 0,3

Roodbakkend Bodem Hardgebakken. 1 0,1 3 0,1

Subtotaal 580 78,6 8598 94,1

Indet Wand Steengoed (of proto-steengoed). 1 0,1 2 0,1

Indet - Baksteen en (niet bewerkt) natuursteen. 15 2,0 176 1,9

Indet - Kiezels van natuursteen en keramiek (afb. 16). 79 10,7 36 0,4

Bot - (tab. 09) (afb. 13). 19 2,6 168 1,8

Hout - Onbewerkt. 1 0,1 1 0,1

Metaal - Licht magnetisch. Bevat roest en verwering (afb. 15) 33 4,5 40 0,4

Subtotaal 148 20,0 423 4,7

738 100,0 9134 100,0 3.2.1. Blauwgrijs aardewerk

De tien uit concentratie III afkomstige fragmenten blauwgrijs aardewerk zijn allemaal ongeglazuurd, vertonen geen bakfouten, hebben geen roetresten en zijn niet passend (tab. 07). Tien relatief kleine\lichte fragmenten17 van tien verschillende oorspronkelijke stukken

aardewerk duiden op fragmentatie, waarbij van de oorspronkelijke stukken aardewerk vele fragmenten niet zijn teruggevonden

(20)

3.2.2. Roodbakkend aardewerk

De in totaal 580 uit concentratie III geborgen fragmenten roodbakkend aardewerk vertonen weinig onderlinge variatie. De 442 wandfragmenten staan in negatieve verhouding tot de 90 randfragmenten en de 43 bodems.18 Statistisch gezien missen er aldus nog vele fragmenten

van de oorspronkelijke stukken aardewerk. Op basis van de bodemfragmenten ligt het minimum aantal van deze oorspronkelijke stukken aardewerk op ongeveer 30 (tab. 07).19 De

meeste bodems gaan in een hoek van tussen de 10 en de 30 °C over in de wand, waarbij het aantroffen materiaal voor het grootste deel van schalen of kommen afkomstig is.20 Twee

bodems gaan in een hoek van boven de 30 graden over in de wand en tussen de bodems is slechts één fragment beroet.

Het is onwaarschijnlijk dat dit materiaal het gebruiksaardewerk van een huisraad weerspiegeld. De gefragmentariseerde (en wellicht uitzonderlijke) storting en de uniformiteit van de vele fragmenten doen vermoeden dat het hier pottenbakkersafval betreft21. Verdere

aanwijzingen zijn hiervoor een aantal fout gebakken scherven. Drie van de 43 bodems zijn te hard gebakken, waardoor het aardewerk broos is geworden en op enkele stukken is afgebrokkeld. Bij twee van deze stukken, dezelfde stukken waarbij de hoek tussen de bodem en de wand op meer dan 30 °C ligt, heeft het glazuur gekookt, waardoor het kleine luchtbellen bevat. Deze twee bodems lijken ook uit vorm te zijn getrokken. Een andere bakfout betreft een scherf met een grijsgeel in- en exterieur en een rode kern (afb. 12).

Meer dan 20% van het roodbakkend aardewerk is geglazuurd (tab. 08). Van de ‘oren en handvatten’ en bodems is bijna de helft geglazuurd. Door de van vóór de 16e eeuw relatief hoge prijs van loodglazuur, dat op specifieke plaatsen en pas in de laatste fase van het bakproces op het aardewerk werd aangebracht (BRUIJN, 1979. p. 69), is het in te schatten dat ongeveer de helft van de oorspronkelijke stukken aardewerk van glazuur is voorzien. Deze constatering duidt erop dat het hier vermoede pottenbakkersafval een kostbare fout betreft en het materiaal pas na het laatste bakproces is afgedaan.

Tabel 07 - Minimum aantal stukken aardewerk uit concentratie III

Blauwgrijs Roodbakkend Steengoed

Op basis van [fragmenttype] N N N

Randfragmenten … … …

Steel/oorfragmenten … 5 …

Wandfragmenten 10 … 1

Bodemfragmenten … 30 …

Tabel 08 - Glazuursporen op het roodbakkend aardewerk uit concentratie III

Randfragmenten Oren & Handvatten

N %N G %G N %N G %G

Geglazuurd 37 41,1 611 27,2 3 60,0 143 68,8

Ongeglazuurd 53 58,9 1638 72,8 2 40,0 65 31,2

90 100,0 2249 100,0 5 100,0 208 100,0

Wandfragmenten Bodemfragmenten Totaal

N %N G %G N %N G %G N %N G %G

Geglazuurd 74 16,7 477 9,4 21 48,8 367 34,6 135 23,3 1598 18,6

Ongeglazuurd 368 83,3 4603 90,6 22 51,2 694 65,4 445 76,7 7000 81,4

442 100,0 5080 100,0 43 100,0 1061 100,0 580 100,0 8598 100,0

18 Een te verwachten verhouding is 1 randfragment op ongeveer 10 wandfragmenten (zie voetnoot 10). Bij

bodems en wandfragmenten is deze verhouding groter. De verhouding wand-/randfragmenten ligt hier op [442 / 90 =] 4,9 en de verhouding wand-/bodemfragmenten ligt hier op [442 / 43 =] 10,3. Zie ook voetnoot 25.

19 Er is per stuk een gemiddelde van minder dan [580 / 30 =] 19,3 fragmenten teruggevonden.

20 De hoge op [43 / 5 =] 8,6 liggende verhouding tussen bodems en ‘oren en handvaten’ is hiermee te verklaren,

aangezien schalen en kommen voor het merendeel geen stelen of oren hadden.

21

(21)

De tegen-hypothese dat het hier geen pottenbakkersafval maar gebruiksaardewerk betreft, brengt de vraag met zich mee van waarom er zoveel schalen en kommen zijn afgezet. Het zou het aardewerk kunnen weerspiegelen van een op een specifieke productie gerichte locatie, maar daarbij zijn een grote fragmentatie22 en bakfouten een niet te verwachten signalering.

3.2.3. Overige vondsten

De overige 148 uit concentratie III geborgen vondsten bestaan voornamelijk uit kleine fragmenten van baksteen, keramiek en (niet bewerkt) natuursteen. Deze fragmenten zijn dermate klein dat het onverantwoord is ze in verband te brengen met de praktijk van het pottenbakken. De enige uitzonderingen hierop zijn een paar vormloze stukken aardewerk, waarvan de klei mogelijk per ongeluk in de oven is beland en is afgebakken (afb. 15). Het is onwaarschijnlijk dat deze fragmenten een functie hebben gehad.23

Een fragment (proto-)steengoed geeft blijk aan de aanwezigheid van andere typen aardewerk, alleen is ook dit stuk dermate klein dat het onverantwoord is er enige conclusies op te baseren. Meerzeggend is de aanwezigheid van een groot aantal metaalfragmenten (afb. 16). Dit materiaal heeft een bruinrode roestkleur op de plekken waar het blote metaal nog zichtbaar is, met daaromheen een bruingele tot zwarte verwering. De bruinrode roestkleur en een licht magnetisme doen vermoeden dat het (deels) ijzer betreft. Het is onduidelijk of dit metaal afkomstig is van één (nu) sterk verweerd stuk of dat het de verweerde resten van verschillende kleine voorwerpen betreft. Het is waarschijnlijk dat de storting van dit metaal in verband staat met de afvalstorting van het roodbakkend aardewerk.

Tussen het botmateriaal worden de resten aangetroffen van een jonge kat (afb. 13), rund, schaap en vogel (tab 09). Op het schapenbot zijn kauwsporen van een hond zichtbaar en op enkele van de runderbotten zijn snijsporen te onderscheiden. Het merendeel van dit botmatariaal betreft waarschijnlijk de selectieve storting van etensresten of slachtafval.

Tabel 09 – Botmateriaal uit concentratie III

Diersoort Type bot Opmerkingen N %N G %G

Kat Schouderblad links - 2 10,4 3 1,8

Kat Opperarmbeen links ± 8,5 tot 11,5 maanden oud. 1 5,3 5 3,0

Kat Opperarmbeen rechts ± 8,5 tot 11,5 maanden oud. 1 5,3 5 3,0

Kat Spaakbeen links ± 8,5 tot 11,5 maanden oud. 1 5,3 2 1,2

Kat Ellepijp links ± 8,5 tot 10 maanden oud. 1 5,3 2 1,2

Kat Indet - 3 15,5 6 3,6

Subtotaal 9 47,1 23 13,8

Rund Fragment onderkaak Bevat molaar ↓. 1 5,3 14 8,3

Rund Molaar (M2) ± 20 tot 24 maanden oud. 1 5,3 19 11,3

Rund Schouderblad links ± 12 tot 15 maanden oud. 1 5,3 15 8,9

Rund Spaakbeen - 1 5,3 11 6,5

Rund Fragment rib Snijsporen 2 10,5 49 29,2

Rund Fragment wervel - 1 5,3 23 13,7

Subtotaal 7 37,0 131 77,9

Schaap Calcaneus rechts <3 jaar. Kauwsporen (hond). 1 5,3 12 7,1

Vogel Borstkas Waarschijnlijk een grote kip. 1 5,3 1 0,6

Vis Wervel Platvis: Bot, Schol of Schar. 1 5,3 1 0,6

19 100,0 168 100,0

22 Dit zou bij een pottenbakkerij overigens kunnen worden verklaard doordat er met het vergruizen en het met

klei/leem vermengen van gebakken aardewerk een deel van de scherven kon worden hergebruikt.

(22)

Afbeelding 14 - Willekeurige selectie ongeglazuurde wandfragmenten roodbakkend aardewerk

Afbeelding 16 - Metaal

Afbeelding 15 – Vormloos baksel Afbeelding 13 - Linkervoorpoot

(23)

3.3. Put II

De vondsten van put II staan qua herkomst los van die van de andere vindplaatsen, die allen uit put I afkomstig zijn. Zoals besproken bij 2.3 is er door het relatief unieke karakter van de verschillende vindplaatsen voor gekozen geen nadere parallellen tussen de beide opgravingputten te trekken. Volgens de nog beschikbare vondstadministratie zijn de geborgen vondsten niet uit een speciale sectie van de 50m2 grote put geborgen. Het is onwaarschijnlijk dat de vondsten gelijk over de put zijn aangetroffen,24 maar door het ontbreken van informatie

is hier geen verdere nuance in aan te brengen. Het materiaal vertoont qua aantallen en typen aardewerk overeenkomsten met het materiaal dat uit concentratie III is geborgen.

De belangrijkste van put II geborgen aardewerktypen zijn blauwgrijs en roodbakkend aardewerk (tab. 10). Het roodbakkend aardewerk omvat hierbij in aantal en in gewicht meer dan 80% van het aangetroffen materiaal. Tussen het blauwgrijs en het roodbakkend aardewerk zitten bakfouten. Uit put II is tevens een vuurklok geborgen, waarbij de twee randscherven passend zijn en het hier één oorspronkelijk stuk betreft. De vuurklok bestaat uit roodbakkend aardewerk, maar is door de grovere magering en individuele uitzonderlijkheid niet tot het roodbakkend aardewerk gerekend.

Tabel 10 – De uit put II geborgen vondsten

Type Plaats Opmerkingen N %N G %G

Blauwgrijs Rand Minimaal 10 stukken. 14 2,2 622 6,3

Blauwgrijs Wand Handgevormd misbaksel (afb. 17). 1 0,2 230 2,4

Blauwgrijs Wand Mislukte oxidatie. 4 0,6 213 2,2

Blauwgrijs Wand 2 Misbaksels. 2 0,3 25 0,3

Subtotaal 21 3,3 1090 11,2

Roodbakkend Rand Geglazuurd. 34 5,4 674 6,8

Roodbakkend Rand Ongeglazuurd. 44 6,9 1210 12,4

Roodbakkend Steel Handvaten bakpannen. Deels geglazuurd (afb. 18) 14 0,2 904 9,2

Roodbakkend Oor Oren. Slechts 2 fragmenten zonder wand. 8 1,3 420 4,3

Roodbakkend Wand Geglazuurd. Zeer kleine fragmenten. 42 6,6 45 0,5

Roodbakkend Wand Geglazuurd. 10 1,6 169 1,7

Roodbakkend Wand Geglazuurd. Het lijkt hardgebakken. 40 6,3 285 2,9

Roodbakkend Wand Ongeglazuurd (afb. 20) 347 54,3 3785 38,5

Roodbakkend Wand Ongeglazuurd. Inwendig rood uitwendig grijs. 3 0,5 44 0,5

Roodbakkend Wand Ongeglazuurd. Vertoont bakfouten. 5 0,8 85 0,9

Roodbakkend Wand Ongeglazuurd. Mogelijk bodemfragment. 1 0,2 9 0,1

Roodbakkend Bodem Geglazuurd. 17 2,7 383 3,9

Roodbakkend Bodem Ongeglazuurd. 7 1,1 104 1,1

Subtotaal 572 89,9 8117 82,8

Vuurklok Rand Roodbakkend aardewerk. Fragmenten zijn passend. 2 0,3 393 4,0

Dakpan - Dakpan met Glazuur. 1 0,2 86 0,9

Indet Rand Mogelijk steengoed. 2 0,3 59 0,6

Indet Wand Mogelijk handgevormd aardewerk. 2 0,3 26 0,3

Indet - Kiezels van natuursteen en keramiek. 19 3,0 5 0,1

Bot - (tab. 12). 17 2,7 1 0,1

Subtotaal 43 6,8 570 6,0 636 100,0 9777 100,0

24 Dit geldt te meer wanneer de weinige aardewerktypen en de hierop tegenovergestelde constatering van

(24)

Afbeelding 17 - Blauwgrijs aardewerk met bakfouten

3.3.1. Blauwgrijs aardewerk

Veertien van de in totaal eenentwintig uit put II geborgen fragmenten blauwgrijs aardewerk betreffen randen. Deze randfragmenten vertonen weinig variatie, maar behoren tot minimaal tien verschillende stukken aardewerk (tab. 11).25

De resterende zeven wandfragmenten vertonen bakfouten. Een uit drie afzonderlijke scherven geplakt wandfragment is uit vorm getrokken, heeft een opgeblazen baksel dat qua kleur verschilt van het in- en exterieur en is het enige fragment blauwgrijs aardewerk (van alle vindplaatsen) dat met de hand is gevormd (afb. 17). De overige wandfragmenten betreffen een dubbelgevouwen en een door een luchtbel opgezwollen

scherf en vier voorbeelden van stukken met een grijs in- en exterieur en een rood baksel.

Omdat de met weinig variatie afgezette randfragmenten sterk zijn gefragmentariseerd en alle wandfragmenten bakfouten bevatten, is vrijwel zeker dat dit blauwgrijs aardewerk pottenbakkersafval betreft.

3.3.2. Roodbakkend aardewerk

Het uit put II geborgen roodbakkend aardewerk omvat in aantallen en gewicht meer dan 80% van de hier aangetroffen vondsten. De verhoudingen tussen de wand- en randfragmenten en tussen de wand- en bodemfragmenten lijken niet de werkelijkheid van een rond aantal gefragmentariseerd geraakte oorspronkelijke stukken aardewerk te weerspiegelen.26 Op basis

van de steel- en oorfragmenten is er sprake van minimaal 17 stukken aardewerk (tab. 11), waarbij het minimaal 14 bakpannen betreft (afb. 18).27 Op het aardewerk wordt geen roet

aangetroffen, wat er op duidt dat de vermoedde bakpannen niet zijn blootgesteld aan kookvuren en niet (juist) in gebruik zijn genomen. Zes bodems met vingerlobben en een aantal oren geven blijk aan andere gebruikstypen. De weinige variatie in wandfragmenten doet vermoeden dat deze ‘andere gebruikstypen’ uitzonderingsgevallen zijn.

Het is onwaarschijnlijk dat dit materiaal het gebruiksaardewerk van een huisraad betreft. De gefragmentariseerde storting en de uniformiteit van de vele fragmenten, waardoor er wellicht sprake is van slechts één of enkele stortingen, doen vermoeden dat het hier pottenbakkersafval betreft.

Tabel 11 - Minimum aantal stukken aardewerk uit put II

Blauwgrijs Roodbakkend Vuurklok

Op basis van [fragmenttype] N N N

Randfragmenten 10 … 1

Steel/oorfragmenten … 17 …

Wandfragmenten 6 … 1

Bodemfragmenten … 15 …

Een deel van het roodbakkend aardewerk bevat bakfouten. Tussen dit aardewerk zitten een paar fragmenten met een grijsrood in- en exterieur en een rode kern, twee fragmenten met een scheur/gat in het exterieur, twee aan metaal verbonden scherven, een aan een ander stuk

25 Het zijn mogelijk 14 verschillende stukken aardewerk.

26 Een te verwachten verhouding is 1 randfragment op ongeveer 10 wandfragmenten (zie voetnoot 10). De

verhouding wand-/randfragmenten ligt hier op [448 / 78 =] 5,7. De verhouding wand-/bodemfragmenten ligt hier op [448 / 24 = ] 18,7. Zie ook voetnoot 18.

27 Dit is te veronderstellen omdat de meeste bakpannen één steel hadden.

(25)

aardewerk verbonden scherf, hardgebakken fragmenten en verschillende kromtrekkingen (afb. 19). Deze bakfouten, waardoor sommige stukken niet in gebruik kunnen zijn genomen, doen een verwantschap tussen dit aardewerk en een pottenbakker(ij) vermoeden.

Afbeelding 19 - Roodbakkend aardewerk met bakfouten: kromgetrokken oor (links), twee aan elkaar verbonden scherven (tweede van links), scherf met grijsrood in- en exterieur en een rood baksel (midden), scherf met een

metalen aanhangsel (rechtsboven), kromgetrokken oor (rechtsonder).

Meer dan een kwart van het roodbakkend aardewerk is geglazuurd, waarbij het voornamelijk ‘oren en handvatten’ en bodemfragmenten zijn. Een weinig geglazuurd stuk aardewerk wordt poreus en is door deze beperking nog ‘het meest geschikt voor het koken van water of melk’ (BRUIJN, 1979. p. 69). Deze signalering heeft echter vooral betrekking op grapes/kookpotten en zal in mindere mate opgaan voor de relatief platte vorm van bakpannen, waarvan er tussen dit aardewerk vele fragmenten worden vermoed. Het feit dat een geglazuurde bakpan praktischer is in het gebruik dan een ongeglazuurde bakpan, zal waarschijnlijk zijn gecompenseerd door de relatief hoge glazuurprijs van vóór de 16e eeuw, de gewoonte en de daadwerkelijke doeleinden waarvoor deze stukken (zouden) zijn gebruikt. Er zijn geen aanwijzingen die erop duidden dat deze scherven verkeerd zijn geglazuurd en om deze reden zijn afgedaan. Er kan wel worden geredeneerd dat een deel van de fragmenten bakfouten heeft opgelopen nadat het glazuur erop is aangebracht.28

Randfragmenten Oren & Handvatten

N %N G %G N %N G %G

Geglazuurd 34 43,6 674 35,8 18 81,8 904 68,3

Ongeglazuurd 44 56,4 1210 64,2 4 18,1 420 31,7

78 100,0 1884 100,0 22 100,0 1324 100,0

Wandfragmenten Bodemfragmenten Totaal

N %N G %G N %N G %G N %N G %G

Geglazuurd 92 20,5 549 12,3 17 70,8 383 78,6 161 28,2 2510 30,7

Ongeglazuurd 356 79,5 3923 87,7 7 29,2 104 21,4 411 71,8 5657 69,3

448 100,0 4472 100,0 24 100,0 487 100,0 572 100,0 8167 100,0

28 Deze conclusie is te trekken omdat het glazuur pas voor het laatste bakproces werd aangebracht en het niet

aannemelijk is dat dit is toegepast op ‘misvormde’ fragmenten.

(26)

3.3.3. Overige vondsten

Van de Minnemastraat zijn twee fragmenten van één enkele vuurklok geborgen.29 De beide

fragmenten zijn van roodbakkend aardewerk, maar staan hier op basis van de grovere magering en de dikkere wand los van.

Tussen het botmateriaal worden resten van kleine zoogdieren en vissen aangetroffen. Het is onduidelijk of dit materaal als etensresten of door een natuurlijke oorzaak is afgezet.

Tabel 13 – Botmateriaal uit put II

Diersoort Type bot Opmerkingen N %N G %G

‘Grote kleiner dan konijn’ Indet Afkomstig van zoogdieren 2 11,8 ... …

‘Grote kleiner dan konijn’ Tandfragmenten - 6 35.3 ... …

Subtotaal 8 47.1 ... … Vis - 9 52.9 ... … 17 100,0 1 100,0 29

Een vuurklok werd gebruikt om over een open vuur te zetten. Dankzij deze stolp werd eventueel brandgevaar weggenomen en hoefde er niet op het vuur te worden gelet.

(27)

3.4. Tonput B

Tonput B heeft een monddiameter van ongeveer 90 centimeter en daarmee een mondoppervlak van iets meer dan 0,6 vierkante meter. Rondom de put zijn puinresten, mest en hout aangetroffen. De aanwezigheid van een zandlaag die over het oppervlak van de put doorloopt, duidt op activiteiten op en om de tonput die noodzakelijkerwijs jonger moeten zijn dan de put zelf (afb. 21).30

Over de diepte en het eventuele stapelen van tonnen is geen informatie beschikbaar.

De belangrijkste in tonput B aangetroffen aardewerktypen zijn faience, witbakkend aardewerk en roodbakkend aardewerk (tab. 14). Tussen deze aardewerktypen zitten verschillende volledig geglazuurde fragmenten. Het aardewerk van tonput B wijkt hiermee af dat van de andere vindplaatsen. Vrijwel alle vondsten vertonen gebruikssporen, waardoor het hier geen aardewerk betreft dat ‘nooit met succes de productiefase(n) heeft voltooid’. Tussen de twee overige vondsten bevinden zich geen noemenswaardige exemplaren.

Tabel 14 - De uit tonput B geborgen vondsten

Type Plaats Opmerkingen N %N G %G

Faience Rand Bevat een driehoekig pengat (afb. 22) 1 2,1 10 0,4

Faience Wand Hoort bij het randfragment 1 2,1 4 0,2

Faience Wand Tegel 1 2,1 19 0,8

Subtotaal 3 6,3 33 1,4

Witbakkend Rand Pispot. Groen-groen glazuur (afb. 24). 2 4,3 152 6,4

Witbakkend Rand Grape. Groen-groen glazuur. 3 6,4 41 1,7

Witbakkend Wand Pispot. Groen-groen glazuur. 5 10,6 41 1,7

Witbakkend Wand Grape. Groen-groen glazuur. 2 4,3 11 0,5

Witbakkend Bodem Grape. Groen-groen glazuur. 3 6,4 118 5,0

Subtotaal 15 32,0 363 15,3

Roodbakkend Deksel Ongeglazuurd, Mogelijk deksel grape (afb. 26). 1 2,1 49 2,1

Roodbakkend Rand Sterk beroet. Geglazuurd. 1 2,1 12 0,5

Roodbakkend Rand Pispot, Geglazuurd. 1 2,1 38 1,6

Roodbakkend Rand Randfragment, Glazuur (afb. 25). 4 8,6 47 2,0

Roodbakkend Oor Volledig oor, Deel rand, deel wand, Geglazuurd. 1 2,1 82 3,4

Roodbakkend Oor Twee onderdelen van één groot oor, Geglazuurd. 2 4,3 205 8,6

Roodbakkend Oor Groot oor, Geen rand, stukje wand, Geglazuurd. 1 2,1 77 3,2

Roodbakkend Wand Sterk beroet. Geglazuurd. 2 4,3 11 0,5

Roodbakkend Wand Geglazuurd. 11 23,5 95 4,0

Roodbakkend Bodem Grape, 3 poten, Beroet, Geglazuurd. 1 2,1 117 4,9

Roodbakkend Bodem Grape, 1 poot, Sterk beroet, Geglazuurd. 1 2,1 26 1,1

Roodbakkend Bodem Ongeglazuurd bakje (afb. 23). 1 2,1 1222 51,2

Subtotaal 27 57,5 1981 83,1

Hout - Het is gegroefd 1 2,1 3 0,1

Indet - Kiezel van waarschijnlijk baksteen 1 2,1 1 0,1

Subtotaal 2 4,2 4 0,2

47 100,0 2381 100,0

30 Het zand, mest, puin en hout doen verschillende afzettingen of bouwfasen vermoeden. Hetzelfde blijkt bij 3.6

uit de dateringen. Dit is een voor een in een oude binnenstad gelegen locatie te verwachten signalering. Afbeelding 21 - Geaccentueerde

(28)

3.4.1. Faience

Er zijn uit tonput B drie fragmenten faience geborgen. Een randfragment heeft een tijdens het bakproces opgelopen driehoekig pengat31 en is verder

geheel geglazuurd (afb. 22). Eén van de twee wandfragmenten doet denken aan een tegel en is aan de onderkant ongeglazuurd. Het andere wandfragment komt qua vorm en versiering overeen met het randfragment, waardoor het mogelijk afkomstig is van het zelfde stuk aardewerk.

3.4.2. Witbakkend aardewerk

Het uit tonput B geborgen witbakkend aardewerk is in zijn geheel afkomstig van grapes/kookpotten en pispotten (afb. 24). Vrijwel alle kookpotfragmenten zijn beroet en de pispotfragmenten vertonen kalkresten, wat in beide gevallen duidt op gebruiksaardewerk.

Alle fragmenten zijn in- en uitwendig voorzien van groen loodglazuur. Deze kleurencombinatie is een in Friesland veel voorkomende bakkeuze, waarover een eerder uitgevoerd onderzoek concludeerde dat slechts ‘de volgende in- en uitwendige kleurencombinaties zijn te maken: ‘‘geel-geel’, ‘‘geel-groen’ en ‘‘groen-groen’’’ (BARTELS, 1999. p. 164). Het is dankzij deze unieke kleurencombinatie dat Friesland (Leeuwarden) voor dit aardewerk als het verwachte productiecentrum kan worden aangewezen.

3.4.3. Roodbakkend aardewerk

Het merendeel van het uit tonput B geborgen roodbakkend aardewerk is volledig geglazuurd. Op een paar fragmenten zijn meerdere kleuren glazuur aangebracht. De aanwezigheid van roet en kalk maken het aannemelijk dat het hier gebruiksaardewerk betreft. De enige vondsten zonder glazuur, roet of kalk betreffen een groot stenen bakje en een deksel. Het stenen bakje is grover gemagerd en heeft een dikkere wand dan het overige uit tonput B geborgen aardewerk (afb. 23). Dit bakje, dat mogelijk werd gebruikt voor het bewaren van kolen, omvat qua gewicht meer dan de helft van het tot Tonput B behorende materiaal. Het (vermoedde) deksel is mogelijk afkomstig van een grape (afb. 26).

De 25 overige fragmenten roodbakkend aardewerk zijn voor het merendeel afkomstig van grapes, kommen en pispotten. Dit aardewerk is afkomstig van minimaal zes oorspronkelijke stukken (tab. 15), waardoor er verschillende tevens tot dit aardewerk behorende fragmenten moeten missen. Tussen de fragmenten worden geen misbaksels aangetroffen en er zijn geen aanwijzingen die erop duiden dat het hier pottenbakkersafval betreft. Door de relatief eenvoudige en over het algemeen veel voorkomende gebruikstypen is het waarschijnlijk dat dit materiaal locaal is geproduceerd.32

Tabel 15 - Minimum aantal stukken aardewerk uit tonput B

Faience Witbakkend Roodbakkend

Grapes Pispotten Grapes Kommen Pispotten

Op basis van [fragmenttype] N N N N N N

Randfragmenten 1 1 2 … … 1

Steel/oorfragmenten … … … … 3 …

Wandfragmenten 2 2 … … … …

Bodemfragmenten … 2 … 2 … …

31 Een pengat is een ongeglazuurde plek dat is ontstaan doordat verschillende stukken aardewerk met behulp van

pennen boven elkaar in een oven zijn gebakken en er geen glazuur is afgebakken op de raakvlak tussen het aardewerk en de pen.

32 Dit beeld wordt versterkt door de overeenkomsten met de gebruikstypen die bij het witbakkend aardewerk zijn

te onderscheiden.

(29)

Afbeelding 23 - Stenen bakje roodbakkend aardewerk

Afbeelding 24 - Pispot witbakkend aardewerk

Afbeelding 26 - Ongeglazuurde deksel roodbakkend Aardewerk Afbeelding 25 – Randscherven

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ze moeten illustreren welke vaardigheden moeten worden ontwikkeld en welk gedrag, welke concepten en welke kennis de deelnemers aan het einde van de PDC zullen kunnen aantonen

Er kwamen nu zes lokalen en het aantal leerlingen mocht per lokaal niet meer zijn dan 45.En of hij nog niet genoeg te doen had, zette Mulder zich ook maatschappelijk in.. Hij

Hendrik Hylkes Prins staat dan als grootschipper vermeld en zijn zoon Tjitte Hendriks Prins met de vermelding landbouwer.. Hij deed aangifte van het overlijden van

Ivan Wolffers schreef Het dikke afvalboek, het ultieme boek waarin alles te lezen is over het fenomeen overgewicht en alles wat daarbij hoort.. Een boek voor iedereen die meer

De dichtheid aan verkoolde macroresten is in beide monsters zo laag dat de monsters niet geselecteerd zijn voor verder onderzoek (analyse).. Bij het houtskoolonderzoek van

Dan en daar, in de eeuw der wederopstanding daar huwen ze niet en worden niet ten huwelijk gegeven, want zij kunnen niet meer sterven want zij zijn de engelen gelijk.. Als er

ring frames. 188 Deze initiatieven misten hun uitwer- king niet. De Gentse katoennijverheid bloeide en rond de eeuwwisseling exporteerde men katoengaren naar Frankrijk, Duitsland

23 Moge de God van de vrede zelf uw leven in alle opzichten heiligen, en mogen heel uw geest, ziel en lichaam zuiver bewaard zijn bij de komst van onze Heer Jezus Christus.. 24