• No results found

Geven door huishoudens

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Geven door huishoudens"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

HOOFDSTUK

1

Geven door huishoudens

Prof. dr. René Bekkers en Arjen de Wit MSc

Samenvatting

De totale waarde van giften van geld en goederen door Nederlandse huishoudens bedraagt in 2013 ` 1.944 miljoen. Dit bedrag ligt 6% hoger dan het bedrag over 2011 (` 1.829 mil- joen). Gecorrigeerd voor de inflatie is de waarde van de giften en goederen die zijn gegeven door huishoudens in Nederland sinds 2011 gestegen met 1,2%. De giften van huishoudens vertegenwoordigen in 2013 0,3% van het bbp en 0,67% van de consumptieve bestedin- gen van huishoudens. Gemiddeld schenkt een Nederlands huishouden in 2013 giften in de vorm van geld ter waarde van ` 204. Dit bedrag is vrijwel gelijk gebleven sinds 2011.

Terwijl de populariteit van het geven van geld en goederen aan goededoelenorganisaties onder Nederlandse huishoudens is toegenomen, neemt de waarde van de giften per huis- houden dat geeft af. In 2013 geeft 88% van de huishoudens gemiddeld ` 232 aan goede- doelenorganisaties en geeft 47% goederen ter waarde van gemiddeld ` 113.

1.1 Giften van geld en goederen 1.1.1 Hoeveel wordt gegeven?

De totale waarde van door huishoudens in 2013 gegeven geld en goederen wordt geschat op ` 1.944 miljoen. Figuur 1.1 laat zien dat deze waarde gestaag is gestegen van 1997 tot 2003 en daarna ongeveer gelijk is gebleven, met enige fluctuatie rond de ` 1,5 mil- jard aan geldgiften en ` 400 miljoen aan goederen. Tussen 2011 en 2013 is de nominale waarde van giften (niet gecorrigeerd voor inflatie) met 6,9% gestegen (3,4% per jaar).

De giften zijn voor het grootste deel (79%) giften in de vorm van geld door huishoudens (` 1.544 miljoen) en voor een kleiner deel giften in de vorm van goederen, zoals kleding en elektronica (` 400 miljoen). De geschatte waarde van gedoneerde goederen is in 2013 20% hoger dan in 2011, toen de waarde nog op ` 335 miljoen lag. Ook de waarde van de giften van huishoudens in de vorm van geld is licht gestegen (4%), van ` 1,48 miljard in 2011 naar ` 1,54 miljard in 2011.

(2)

Figuur 1.2 laat de nominale waarde van de totale giften van geld en goederen zien sinds 1997. In figuur 1.3 is de trend geïndexeerd (2013 = 100) weergegeven. Na de duidelijke afname in het geefgedrag van huishoudens die we in de vorige editie van

‘Geven in Nederland’ vaststelden – de eerste daling in de geschiedenis van het onder- zoek –, zien we in 2013 een stabilisering van de giften. De reële waarde (uitgedrukt in euro’s van 2013) is vrijwel gelijk aan die in 2011 en ligt daarmee nog wat onder het niveau van 1999.

990 1211

1482 1576 1506 1650 1537 1489 1544

132

203

306 323 349 295 401 400

340

0 500 1000 1500 2000 2500

1997 1999 2001 2003 2005 2007 2009 2011 2013

goederen geld

Figuur 1.2 Waarde van geld en goederen door Nederlandse huishoudens, 1997-2013 (nominale en reële waarde, met inflatiecorrectie)

nominale waarde reële waarde

1997 1999 2001 2003 2005 2007 2009 2011 2013

0 500 1000 1500 2000 2500 3000

Figuur 1.1 Totaal gegeven bedrag aan geld en goederen in euro’s door Nederlandse huishoudens, 1997-2013 (nominale waarde, niet gecorrigeerd voor inflatie)

Noot: De cijfers over 2011 zijn op basis van nieuwe cijfers van het CBS bijgesteld.

(3)

De stabilisatie van het geefgedrag in 2013 kan als een verrassing gezien worden. Over de periode na 1965 bezien blijkt de waarde van onroerend goed in Nederland een zeer goede voorspeller van de totale giften die de grootste fondsenwervende organisaties rapporte- ren aan het Centraal Bureau Fondsenwerving (Bekkers, 2009). De gegevens van ‘Geven in Nederland’ laten vanaf 1997 aanvankelijk een patroon zien dat hierbij exact aansluit (zie figuur 1.4). Sinds 2005 blijft de waarde van giften echter achter bij de ontwikkeling van de waarde van onroerend goed. De stagnatie heeft misschien te maken met de crisis in het vertrouwen in goededoelenorganisaties die medio 2004 optrad nadat diverse grote fond- senwervende organisaties in opspraak kwamen door hoge salarissen van bestuurders en (interim-)managers. Sinds 2005 daalt de reële waarde van de giften van Nederlandse huis- houdens. Van 2011 tot 2013 daalden de huizenprijzen nog, maar het geefgedrag niet meer.

1997 1999

84

102

123 123

113 116

113

99 100

2001 2003 2005 2007 2009 2011 2013

100 90 80 70 60 50 150 140 130 120 110

Figuur 1.3 Waarde van geld en goederen door Nederlandse huishoudens, 1997-2013 (indexcijfer van reële waarde, met inflatiecorrectie; 2013 = 100)

Figuur 1.4 Waarde van giften en onroerend goed, 1997-2013 (indexcijfer van reële waarde, met inflatiecorrectie, 1997 = 100)

260 240 220 200 180 160 140 120 100 80

1997 1999 2001 2003 2005 2007 2009 2011 2013

reële waarde van giften reële waarde van onroerend goed

(4)

Figuur 1.5 laat zien hoe de waarde van de giften van geld en goederen als aandeel van het bbp en de consumptieve bestedingen zich ontwikkeld heeft sinds 1997. We zien een toe- name van 1997 tot 2001, waarna het percentage stabiliseert in 2003 en vervolgens afneemt in 2005. Dan volgt opnieuw een stabilisatie tot 2009. In 2011 is de waarde verder gedaald naar 0,28% van het bbp en iets meer dan 0,63% van de bestedingen van huishoudens. In 2013 stijgen de giften als percentage van het bbp weer licht naar 0,3% van het bbp. In 2013 besteden huishoudens 0,67% van hun totale uitgaven aan giften van geld en goederen.

Tabel 1.1 laat zien hoe de schatting van het totaalbedrag aan giften en goederen door huishoudens tot stand gekomen is. We hebben schattingen gemaakt van het gemiddelde bedrag dat autochtone en allochtone huishoudens over het gehele kalenderjaar 2011 heb- ben gedoneerd aan goededoelenorganisaties en deze vermenigvuldigd met het aantal huishoudens in deze groepen.1

Tabel 1.1 Gemiddelde giften van geld en goederen en totale waarde van giften naar etnische herkomst, 2013

Gemiddelde giften (in euro’s)

Aantal huishoudens

Totale giften (in miljoenen euro’s)

Niet-westerse allochtonen 478 872.433 417

Westerse allochtonen 228 1.074.397 245

Alle allochtonen 339 1.946.830 662

Autochtonen 228 5.622.562 1.282

Totaal Nederlandse bevolking 251 7.569.392 1.944

1 De gegevens waarop deze schattingen gebaseerd zijn, bevatten enkele uitschieters. Zie de methodolo- Figuur 1.5 Waarde van geld en goederen door Nederlandse huishoudens ten opzichte van het

bruto binnenlands product (bbp), 1997-2013

1,0%

0,9%

0,8%

0,7%

0,6%

0,5%

0,4%

0,3%

0,2%

0,1%

0,0%

1997 1999 2001 2003

giften/bbp giften/bestedingen

2005 2007 2009 2011 2013

(5)

Het grootste gedeelte van de totale giften in Nederland is afkomstig van autochtone huishoudens. Vergeleken met de vorige editie is het gedeelte dat van allochtone huishou- dens afkomstig is wat groter geworden: in 2011 was dat nog 26%, in 2013 was het 34%.

Allochtone huishoudens zijn daarmee in 2013 verantwoordelijk voor relatief een groter deel van de totale giften dan verwacht kan worden op grond van hun aandeel in de totale bevolking (26%). Het gemiddelde totaalbedrag aan giften van allochtone huishoudens aan goededoelenorganisaties wordt flink hoger geschat dan het gemiddelde totaalbedrag aan giften van autochtone huishoudens. De schattingen van giften door allochtone huishou- dens zijn gebaseerd op enquêtegegevens van respondenten met een Turkse, Marokkaanse, Surinaamse of Antilliaanse/Arubaanse achtergrond. In deze vier groepen niet-westerse allochtonen bedraagt de gemiddelde waarde van giften van geld en goederen ` 478 – meer dan het dubbele van wat autochtone huishoudens geven. Gezamenlijk bedragen de giften van huishoudens met een niet-Nederlandse achtergrond aan goededoelenorganisa- ties ongeveer ` 662 miljoen.1

1.1.2 Hoeveel huishoudens geven?

Het percentage van de huishoudens dat in de loop van een kalenderjaar geld en/of goe- deren geeft aan goededoelenorganisaties is in 2013 nog wat verder gestegen: 90% geeft geld en/of goederen. In 2011 was dit nog 86%. Het percentage dat goederen geeft (47%) is hoger dan in 2011 (38%) en is weer terug op het niveau van 2009. Het percentage dat geld geeft is ook licht gestegen, tot 88%. In 2011 was dit nog 85%.

Figuur 1.6 Percentage huishoudens dat heeft gegeven, 1995-2013

100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0

1995 1997 1999 2001

Goederen Geld Geld en goederen

2003 2005 2007 2009 2011 2013

1.1.3 Hoeveel geven huishoudens?

De gemiddelde waarde van giften van geld en goederen berekend over alle huishoudens in Nederland is in 2013 licht gestegen sinds 2011, zo laat figuur 1.7 zien. Figuur 1.8 maakt duidelijk dat de gemiddelde waarde van de giften van geld en goederen onder

1 Overdrachten aan familie, vrienden of andere personen in Nederland en in het land van herkomst zijn in deze cijfers niet meegenomen. Meer informatie over de wijze waarop de schatting tot stand geko-

(6)

213 252 263 269 254 260 241 240 232 88

108 108 133 141 109 119 111 113

0 50 100 150 200 250 300 350 400 450

1997 1999 2001 2003 2005 2007 2009 2011 2013 geld goederen

de huishoudens die geven is gedaald. In 2013 gaf elk huishouden dat geld gaf aan goededoelenorganisaties gemiddeld ` 232. Dit betekent dat sprake is van een daling van 3% ten opzichte van 2011, toen het nog ` 240 was. We zien dat de gemiddelde waarde van giften van goederen onder de huishoudens die geven in 2013 (` 113) ongeveer op het niveau van 2011 is gebleven (` 111).

Figuur 1.7 Gemiddelde giften van geld en goederen in euro’s per huishouden, 1997-2013 (nominale waarde)

Figuur 1.8 Gemiddelde giften van geld en goederen in euro’s van huishoudens die geven, 1997-2013 (nominale waarde)

1.2 Doelen waaraan gegeven wordt

In figuur 1.9 is weergegeven hoe de giften van huishoudens verdeeld zijn over tien sec- toren. Ongeveer 40% van de totale giften van geld en goederen gaat naar kerk en levens- beschouwing. Internationale hulp is het tweede doel in de rangorde (13%), gevolgd door gezondheid (11%), maatschappelijke en sociale doelen (10%) en de restcategorie van ove- rige doelen (8%). De andere doelen ontvangen elk tussen de 2% en 3% van het totaalbe- drag aan giften van geld en goederen.

151 179 216 226 211 229 210 200 204

20

30

44 47

49 41 55

46 53

0 50 100 150 200 250 300

1997 1999 2001 2003 2005 2007 2009 2011 2013 geld goederen

(7)

Figuur 1.9 Totaalbedragen in percentages van geldgiften en goederen per doel van de Nederlandse bevolking, 2013

Figuur 1.10 laat zien hoe de verdeling van de totale waarde van giften van geld en goederen over de verschillende werkterreinen sinds 2001 is veranderd. Deze figuur is gemaakt op basis van robuuste gemiddelden om de invloed van uitschieters te vermin- deren.1 We zien dat het aandeel van kerk en levensbeschouwing sinds 2003 terugloopt.

Ook het aandeel van gezondheid loopt terug. Het aandeel van internationale hulp was in 2005 flink hoger door de succesvolle actie voor tsunamislachtoffers in Zuidoost-Azië, nam daarna af en neemt sinds 2009 weer toe. Het aandeel van milieu, natuurbehoud en

1 Alle bedragen zijn voor alle jaren gewinsoriseerd op het 99e percentiel (zie hoofdstuk 16 voor een toelichting).

Figuur 1.10 Totaalbedragen in percentages van geldgiften en goederen per doel van de Nederlandse bevolking, 2001-2013 (op basis van robuuste gemiddelden)

Maatschappelijke en sociale doelen Sport en recreatie Cultuur

Onderwijs en onderzoek Milieu, natuur, dieren Internationale hulp Gezondheid Kerk en levensbeschouwing 0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

2001 2003 2005 2007 2009 2011 2013

40%

11%

13%

2%

3%

2%

2%

3%

2%

10%

8%

Kerk en levensbeschouwing Gezondheid

Internationale hulp Milieu

Natuur Dieren

Onderwijs en onderzoek Cultuur

Sport en recreatie

Maatschappelijke en sociale doelen Overig

(8)

Figuur 1.11 Totaalbedragen in percentages van geldgiften per doel van de Nederlandse bevolking, 2013

Figuur 1.12 Totaalbedragen in percentages van giften van goederen per doel van de Nederlandse bevolking, 2013

43%

13%

12%

3%

4%

3%

2%

4%

2% 5%

7% Kerk en levensbeschouwing

Gezondheid Internationale hulp Milieu

Natuur Dieren

Onderwijs en onderzoek Cultuur

Sport en recreatie

Maatschappelijke en sociale doelen Overig

29%

4%

20%

0.3%

0.4%

1% 1%

1%

1%

28%

15%

Kerk en levensbeschouwing Gezondheid

Internationale hulp Milieu

Natuur Dieren

Onderwijs en onderzoek Cultuur

Sport en recreatie

Maatschappelijke en sociale doelen Overig

(9)

dierenbescherming nam toe tot 2011 en is sindsdien stabiel. Het aandeel van maatschap- pelijke en sociale doelen in de totale giften is toegenomen. Het aandeel van de andere sectoren is relatief stabiel.

Figuur 1.11 en 1.12 laten de verdeling van het totaalbedrag van de waarde van respectie- velijk giften van geld en goederen in 2013 zien. Omdat giften van geld de hoofdmoot vor- men van het totaalbedrag, lijkt de verdeling in figuur 1.11 op de totale verdeling. Figuur 1.12 ziet er compleet anders uit: goederen gaan vooral naar kerk en levensbeschouwing, maatschappelijke en sociale doelen, internationale hulp en overige doelen.

Figuur 1.13 Totaalbedragen in percentages van geldgiften per doel van de Nederlandse bevolking, 2001-2013 (op basis van robuuste gemiddelden)

Figuur 1.13 laat zien hoe de giften van geld sinds 2001 van bestemming veranderd zijn.

We zien grofweg dezelfde trends terug als in figuur 1.10: het aandeel van kerk en levens- beschouwing is verminderd en dat van gezondheid eveneens, het aandeel van interna- tionale hulp was in 2005 flink hoger door de tsunami-actie, verminderde daarna en nam vanaf 2009 toe, en het aandeel van milieu, natuurbehoud en dierenbescherming nam in de gehele periode toe. Alleen de toename van het aandeel van maatschappelijke en sociale doelen die we zagen in figuur 1.10 komt in 1.13 niet duidelijk terug.

De trends in de bestemming van giften van goederen, weergegeven in figuur 1.14, zijn anders dan de trends in de bestemming van giften van geld (figuur 1.13). Ook hier zien we het aandeel van kerk en levensbeschouwing afnemen, maar de overige trends vinden plaats in de omgekeerde richting: vooral het aandeel van maatschappelijke en sociale doelen en van gezondheid neemt toe. Internationale hulp krijgt in de loop van de tijd een steeds kleiner aandeel van de totale waarde van goederen. Zelfs het tsunami-jaar was wat dit betreft geen topjaar voor internationale hulp. De kerken ontvingen dat jaar wel voor een grotere waarde aan goederen.1

1 Het is mogelijk dat deze uitschieter veroorzaakt is door het feit dat hulp voor tsunamislachtoffers via kerken is ingezameld. Helaas kunnen we dat niet nagaan in onze gegevens.

2001 2003 2005 2007 2009 2011 2013 0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

Maatschappelijke en sociale doelen Sport en recreatie Cultuur

Onderwijs en onderzoek Milieu, natuur, dieren Internationale hulp Gezondheid Kerk en levensbeschouwing

(10)

Tabel 1.2 geeft weer welk deel van de huishoudens geld en/of goederen doneert aan goe- dedoelenorganisaties op de verschillende werkterreinen.

Figuur 1.14 Totaalbedragen in percentages van goederen per doel, 2001-2013

Tabel 1.2 Percentage van de huishoudens dat geeft en gemiddelde giften van geld en goederen onder huishoudens die geven

Geld Goederen

Percentage dat geeft

Gemiddeld bedrag (in euro’s)

Percentage dat geeft

Gemiddeld bedrag (in euro’s)

Kerk en levensbeschouwing 29 300 9 a 139

Gezondheid 74 36 2 86

Internationale hulp 41 72 17 62

Milieu 19 28 0,4 41

Natuurbehoud 29 30 1 19

Dierenbescherming 25 21 1 27

Onderwijs en onderzoek 10 48 2 40

Cultuur 11 b 69 0,5 52

Sport en recreatie 13 38 1 44

Maatschappelijke en sociale doelen 35 29 18 83

Overig 10 154 6 137

Alle doelen 88 233 47 110

a Dit bedrag is mede zo hoog door een gift van ` 24.000. Zonder deze waarde is het gemiddelde ` 91.

b Dit bedrag is mede zo hoog door een gift van ` 9.000. Zonder deze waarde is het gemiddelde ` 27.

Huishoudens geven het vaakst aan organisaties in de sector gezondheid. Driekwart van de Nederlandse huishoudens steunt deze organisaties, met een gemiddeld bedrag van

` 36 per jaar. Als tweede meest populaire doel vinden we organisaties op het gebied

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

2003

2001 2005 2007 2009 2011 2013

Maatschappelijke en sociale doelen Sport en recreatie Cultuur

Onderwijs en onderzoek Milieu, natuur, dieren Internationale hulp Gezondheid Kerk en levensbeschouwing

(11)

van milieu, natuurbehoud en dierenbescherming. Deze doelen zijn apart opgenomen in tabel 1.2. Als zij worden samengenomen, blijkt dat 44% van de huishoudens aan deze doelen geeft, met een gemiddelde donatie van ` 44 per jaar. Internationale hulp (41%) en maatschappelijke en sociale doelen (35%) komen op de derde en vierde plaats. Giften aan kerk en levensbeschouwing worden door drie op de tien huishoudens gedaan. De gemid- delde gift per jaar aan kerk en levensbeschouwing is met bijna ` 300 de hoogste van alle sectoren. Goederen worden het vaakst gegeven aan maatschappelijke en sociale doelen (door 18% van de huishoudens), internationale hulp (17%) en kerk en levensbeschouwing (9%). Hoewel het hier om kleinere percentages van de huishoudens gaat, kan de waarde van de giften aanzienlijk zijn.

Tabel 1.3 Giften aan lokale goededoelenorganisaties door autochtone huishoudens, 2007-2013

% in 2007

% in 2009

% in 2011

% in 2013

` in 2007

` in 2009

` in 2011

` in 2013

Een lokale sportvereniging 14 13 12 12 26 28 24 28

Een kleinschalig goed doel op het gebied

van ontwikkelingssamenwerking 10 7 8 7 72 56 57 76

Een lokale onderwijsinstelling 6 5 6 5 36 76 72 104

Een buurtvereniging 6 6 6 5 18 13 12 16

Een lokale culturele instelling 3 2 3 2 36 24 25 27

Een lokale zorginstelling 2 2 3 2 12 17 29 39

Een lokale gezondheidszorginstelling 1 1 1 1 9 77 60 26

Overige lokale doelen 2 3 3 2 55 80 263 125

1.3 Hoe wordt er gegeven?

Nederlanders kunnen op verschillende manieren aan goededoelenorganisaties geven.

Tabel 1.4 laat dit zien. We hebben voor het jaar 2013 twee generalisaties gemaakt. In de voorlaatste kolom zijn de percentages op dezelfde manier als voorheen berekend, dat wil zeggen exclusief allochtone Nederlanders. In de laatste kolom zijn de cijfers voor de gehele Nederlandse bevolking geschat.

Het vaakst geven Nederlanders aan de deur (79%), direct gevolgd door het weggeven van kleding (76%). Andere populaire manieren om te geven zijn het sponsoren van een persoon (57%), het meespelen in goededoelenloterijen – waarvan de Nationale Postcode Loterij de meest populaire is (40%) – en vaste overschrijvingen (37%). Collectes in kerken en winkels (26% en 24%) en via televisieacties (21%) zijn wat minder vaak gebruikte manieren om te geven aan goededoelenorganisaties. Ondanks het dagelijkse gebruik van internet en de mobiele telefoon geven nog steeds relatief weinig Nederlanders via deze middelen (5% via internet en 9% per sms).

(12)

Tabel 1.4 Manieren van geven door huishoudens, 2005-2013 (in procenten)

2005 2007 2009 2011 a2013 b2013

A Gepland geven

Vast donateurschap 47 47 39 35 37 37

Vaste bijdrage aan kerk, moskee of levens-

beschouwelijke organisatie 30 29 23 20 22 22

Vaste inhouding op loon 4 3 3 2 1 2

Periodieke schenking 1 2 1 1 1 1

B Spontaan geven

Huis-aan-huiscollecte 90 86 83 79 78 76

Collecte op straat 51 43 47 48 42 42

Een persoon sponsoren 62 55 56 55 56 55

Collecte in de kerk 38 37 30 28 26 28

Collecte via vereniging 27 20 20 20 19 18

Collecte in de winkel 33 26 23 25 24 25

Collecte op het werk 14 11 14 14 13 13

Televisieactie 40 14 26 18 21 21

Brief met acceptgiro 27 23 17 15 11 10

Via internet 8 6 8 4 5 5

Via sms 8 9 8

Naar aanleiding van een telefoontje 3 3 3

Collecte tijdens manifestatie 15 14 16 15 12 13

Na oproep in geschreven pers 9 4 5 4 4 4

Goederen verkopen 15 11 10 10 10 11

C Spontaan geven met profijt/kopen voor een goed doel

Meespelen in de Nationale Postcode Loterij 42 41 41 38 40 38

Meespelen in de VriendenLoterij 11 13 10 8 10 10

Meespelen in de BankGiro Loterij 13 12 9 9 8 8

Meespelen in de Lotto 17 16 14 12 10 10

Meespelen met krasloten 13 11 12

Meespelen in andere loterijen 10 34 34 33 32 29

Entree betalen voor liefdadigheidsbijeen-

komst 9 7 11 5 5 5

Iets kopen op liefdadigheidsbijeenkomst 27 25 31 29 30 30

Iets kopen aan de deur 35 31 30 30 27 27

D Kleding in container doen 79 77 76 74 76 74

E Op andere manieren 16 16 16 21 13 16

a Generalisatie exclusief allochtonen.

b Generalisatie inclusief allochtonen.

(13)

De populariteit van verschillende manieren van geven verschilt niet sterk tussen autoch- tone en allochtone Nederlanders. Daardoor liggen de schattingen inclusief allochtone Nederlanders in de laatste kolom dicht tegen de schattingen volgens de oude methode exclusief allochtone Nederlanders. De meest opvallende verschillen zien we voor vaste bijdragen aan religieuze instellingen (22% onder autochtone Nederlanders en 28% onder allochtone Nederlanders), de huis-aan-huiscollecte (78% en 61%), sponsoracties (56% en 43%), collectes in de kerk (26% en 44%) en het meespelen in de Nationale Postcode Loterij (40% en 25%) en andere loterijen (32% en 13%).

We zien in tabel 1.4 dat het geven via vaste donateurschappen na eerdere afnames sinds 2007 niet verder in populariteit is gedaald. Ook de populariteit van de huis-aan-huiscollecte is na eerdere dalingen niet verminderd. Van de andere manieren van geven is er geen enkele opval- lend in populariteit gestegen. We zien wel een daling in de populariteit van de acceptgiro. Deze werd in 2013 nog maar door één op de negen Nederlanders gebruikt om te geven aan goede- doelenorganisaties. Ook de populariteit van de collecte op straat is verminderd, tot 42%.

1.4 Hoe wordt aan Nederlanders gevraagd te geven?

In tabel 1.5 is te zien hoe de autochtone respondenten in de twee weken voorafgaand aan het onderzoek zijn benaderd door goededoelenorganisaties en op welke manieren zij hebben gegeven.

Nederlanders worden het vaakst gevraagd om giften aan goededoelenorganisaties via huis-aan-huiscollectes, op straat, in de kerk en via loterijacties. Collectes op manifestaties, op het werk en op de vereniging en verzoeken om giften via televisieacties, via internet, via de bank en na een telefoontje zijn minder vaak gebruikte manieren waarop Nederlan- ders verzocht worden om een gift. De hoogste kansen op succes vinden we bij huis-aan- huiscollectes en in de kerk (beide 57%). Nederlanders geven in minder dan de helft van de gevallen waarin om giften wordt verzocht bij collectes in verenigingen (40%). Verzoeken zijn in ongeveer een derde van de gevallen succesvol bij sponsoracties (35%), loterijacties en aanbiedingen voor het kopen aan de deur (33%) en collectes op straat (30%). De kan- sen op giften zijn het laagst bij verzoeken in collectes op het werk (12%), televisieacties (3%), acties via internet (15%) en telefonische acties (5%). Geen enkele respondent in onze steekproef zei gegeven te hebben na oproepen in de pers.

De cijfers in tabel 1.5 laten veranderingen zien in de populariteit van manieren van geven en de succeskansen. In de afgelopen jaren nam zowel de kans af dat Nederlanders bena- derd werden om te geven in een huis-aan-huiscollecte als de kans dat zij gaven op deze manier. Ditzelfde patroon zien we voor de acceptgiro: zowel de populariteit als de kans op succes van deze manier van vragen nam af. Minder Nederlanders werd gevraagd om te geven via een collecte in de kerk, terwijl de succeskans voor deze manier van geven ongeveer gelijk bleef. We zien geen systematische veranderingen met betrekking tot het geven via collectes op straat, via loterijen voor goede doelen, via internet, via collectes bij een manifestatie, na een telefoontje, via de bank en via het kopen van spullen aan de deur. Aan de fluctuatie in de cijfers over collectes op het werk en via de vereniging en na oproepen in de pers kunnen we vanwege de kleine aantallen Nederlanders die op deze

(14)

Tabel 1.5 Manieren waarop Nederlanders geven en gevraagd zijn te geven, 2007-2013

Gevraagd afgelopen twee weken (in %)c

Gegeven indien gevraagd (in %)d

Gegeven afgelopen twee weken (in %)c

Bedrag afgelopen twee weken (in `)d

Huis-aan-huiscollecte b2013 35 57 21 \

a2013 36 58 22 5

2011 39 63 26 5

2009 2007

42 49

64 69

29 35

4 4

Collecte op straat b2013 11 30 4 \

a2013 10 29 4 3

2011 12 32 5 4

2009 2007

11 11

34 30

5 4

3 4

Iemand sponsoren b2013 9 35 4 \

a2013 9 34 4 e12

2011 11 37 5 13

2009 2007

8 9

38 39

4 5

14 8

Collecte in de kerk b2013 8 57 6 \

a2013 8 56 5 11

2011 9 60 6 17

2009 2007

11 13

74 65

9 9

16 10

Collecte via vereniging b2013 1 40 1 \

a2013 1 41 0,4 8

2011 1 12 0,3 6

2009 2007

1 2

24 14

1 1

21 17

Collecte op het werk b2013 1 12 0,4 \

a2013 1 9 0,3 2

2011 1 8 0,3 8

2009 2007

1 1

40 36

1 1

9 5

Televisieactie b2013 4 3 0,1 \

a2013 3 0 0 0

2011 3 0 0 0

2009 2007

4 7

3 10

1 1

8 25

Brief met acceptgiro b2013 9 15 1 \

a2013 9 15 2 60 >>

(15)

Gevraagd afgelopen twee weken (in %)c

Gegeven indien gevraagd (in %)d

Gegeven afgelopen twee weken (in %)c

Bedrag afgelopen twee weken (in `)d

2011 10 9 1 38

2009 2007

12 18

18 22

2 5

f34 25

Via internet b2013 2 15 1 \

a2013 2 13 0,5 13

2011 2 9 0,4 90

2009 2007

2 3

16 10

1 1

51 46

Na oproep in pers b2013 1 0 0 \

a2013 1 0 0 0

2011 1 0 0 0

2009 2007

1 3

0 13

0 1

0 21

Collecte bij manifestatie b2013 2 18 0,5 \

a2013 2 17 0,4 6

2011 2 21 0,4 6

2009 2007

2 2

21 21

1 1

8 9

Meespelen in loterij b2013 8 33 4 \

a2013 8 33 4 12

2011 10 26 3 13

2009 2007

11 14

34 22

5 5

9 9

Iets kopen aan de deur b2013 5 33 4 \

a2013 5 32 2 7

2011 5 13 1 7

2009 2007

5 8

27 23

2 2

8 12

Na telefoontje b2013 2 5 0,4 \

a2013 2 3 0,4 6

2011 2 3 0,2 18

Via bank b2013 7 43 5 \

a2013 7 44 5 32

2011 9 34 6 28

\ Bedrag is onbekend omdat dit in de vragenlijst voor allochtonen niet is gevraagd.

a Generalisatie exclusief allochtonen.

b Generalisatie inclusief allochtonen.

c Onder alle respondenten.

d Alleen onder respondenten die hebben gegeven.

e Dit bedrag is exclusief een uitschieter van ` 2500. Inclusief deze uitschieter wordt het gemiddelde ` 105.

>>

(16)

Als we kijken naar de bedragen die autochtone Nederlanders op de verschillende manie- ren zeggen te geven – aan allochtone respondenten is deze vraag niet voorgelegd –, dan zien we bij de giften via acceptgiro’s ondanks de gedaalde populariteit van deze vorm van geven een hoog bedrag in 2013. Omdat het een relatief klein aantal respondenten betreft, is het te vroeg om hier van een opleving te kunnen spreken. Bij collectes in de kerk en bij sponsoracties zien we een licht dalend bedrag in de afgelopen jaren. De hoogte van giften via huis-aan-huiscollectes en collectes op straat bleef ongeveer gelijk. Voor de andere manieren van geven is het moeilijk om van een trend te spreken, mede vanwege de kleine aantallen respondenten.

1.5 Scheefheid in geefgedrag

Het geefgedrag aan goede doelen is sterk scheef verdeeld over de bevolking. We zien hierin het zogenoemde ‘Pareto-principe’ terug, ook wel de ‘80-20-regel’ genoemd: 20%

van de bevolking is verantwoordelijk voor 80% van het totaalbedrag aan giften.

Figuur 1.15 Som van giften per kwintiel (in procenten van het totaal)

Figuur 1.16 Deel van de Nederlandse bevolking en som van giften in acht groepen (in procenten van het totaal)

0% 2%

6%

13%

80%

Eerste kwintiel Tweede kwintiel Derde kwintiel Vierde kwintiel Vijfde kwintiel

0%

5%

10%

15%

20%

25%

30%

35%

geen giften tot 25 tot 100 tot 250 tot 500 tot 1000 tot 2000 meer dan 2000 Deel van het totaalbedrag aan giften Deel van de bevolking

(17)

Net als in de voorgaande editie blijkt in 2013 dat de 20% meest gevende Nederlanders (het vijfde kwintiel) verantwoordelijk is voor 80% van de giften (zie figuur 1.15). De 20% van de bevolking die de laagste bedragen geeft, blijkt 0,2% van het totaalbedrag aan giften te doen.

In figuur 1.16 hebben we de bevolking in acht groepen opgedeeld op basis van ronde bedragen. We zien dat 12% geen giften doet en iets meer dan een kwart (26%) minder geeft dan ` 25. Bijna een derde van de bevolking geeft bedragen tussen de ` 25 en de

` 100. 15% geeft tussen de ` 100 en ` 250. Eén op de zeventig Nederlanders (1,5%) geeft meer dan ` 2.000. Deze groep is verantwoordelijk voor meer dan een kwart van het totaalbedrag aan giften (27%). Een groot deel van de grote giften is afkomstig van vermogende Nederlanders (zie paragraaf 1.7).

1.6 Robuuste trends in geefgedrag

Door de scheefheid in het geefgedrag kan het gemiddelde bedrag aan giften een vertekend beeld opleveren. Het gemiddelde bedrag dat alle huishoudens geven maakt niet goed dui- delijk wat het ‘gewone huishouden’ geeft. We krijgen een beeld van wat de meerderheid van de huishoudens geeft door te kijken naar de mediaan. Dit is het bedrag dat minstens de helft van de Nederlandse huishoudens geeft. In 2013 lag de mediaan net als in 2011 op ` 50. Een kwart van de Nederlanders gaf ` 10 of minder. Aan de bovenkant van de verdeling zien we dat een kwart ` 150 of meer gaf. Deze bedragen zijn sinds 2011 niet veranderd (zie figuur 1.17).

In figuur 1.18 zien we dat de giften helemaal aan de bovenkant van de verdeling wat schever zijn geworden. We hebben in deze figuur de gemiddelde gift op het 90e, het 95e en het 99e percentiel van de huishoudens uit onze brede steekproef weergegeven. In 2013 gaf 90% van de Nederlandse huishoudens minder dan ` 410 en 95% minder dan ` 800.

De 1% meest gevende huishoudens gaven gemiddeld meer dan ` 2.500. In 2011 was dit nog iets minder dan ` 2.400.

Figuur 1.17 Robuuste beschrijvende statistieken van het totaalbedrag aan giften, 2001-2013

0 50 100 150 200 250

2013 2011

2009 2007

2005 2003

2001

mediaan derde kwartiel

eerste kwartiel

(18)

Figuur 1.18 De hoogte van het geefgedrag in Nederland in euro’s op het 90e, 95e en 99epercentiel, 2001-2013

In figuur 1.19 hebben we robuuste trends in het geefgedrag weergegeven door de gemid- delde bedragen die huishoudens geven te winsoriseren. Dat houdt in dat we de hoogte van de giften van de 1% huishoudens die het meeste geven lager inschatten dan zij zijn geweest. We zetten de waarde van giften door deze huishoudens op de waarde die op het 99e percentiel wordt bereikt. Door deze procedure wordt de invloed van extreme waarden op het gemiddelde verminderd.

169 182

195 205 200

226 218

100 116 108

122 118 134 129

2013 2011

2009 2007

2005 2003

2001

robuust gemiddelde ( ) index (2013=100)

Figuur 1.19 Robuuste gemiddelde totale giften per huishouden in Nederland, 2001-2013 (in euro’s)

0 500 1000 1500 2000 2500 3000

2013 2011

2009 2007

2005 2003

2001

95%

99%

90%

Voor 2013 ligt het robuuste gemiddelde op ` 169. We zien in de figuur een duidelijke neer- waartse trend. Terwijl het percentage van de huishoudens dat geeft aan goededoelenorgani- saties in de loop van de jaren is gestegen, is de gemiddelde waarde van de giften duidelijk gedaald. De index voor de gemiddelde schatting stond in 2001 een derde hoger dan in 2013.

Tabel 1.6 laat de ontwikkeling zien in de robuuste gemiddelde giften per kwintiel. Tus- sen 2009 en 2011 nam de hoogte van het geefgedrag in alle kwintielen af. Het robuuste

(19)

gemiddelde in 2013 is afgenomen doordat het geefgedrag in het hoogste kwintiel met 10%

afnam. Met name de grote giften zijn in waarde gedaald. De afname in het vierde kwintiel is met 4% wat kleiner.

Tabel 1.6 Robuuste gemiddelde giften per kwintiel, 2009, 2011 en 2013

2009 2011 2013

Laagste kwintiel ` 2 ` 1 ` 2

Eerste kwintiel ` 22 ` ` 17

Vierde kwintiel ` 63 ` 50 ` 50

Tweede kwintiel ` 152 ` 125 ` 120

Hoogste kwintiel ` 753 ` 723 ` 654

Alle huishoudens ` 195 ` 182 ` 169

1.7 Achtergronden van geefgedrag

Hoe is het geefgedrag in Nederland verdeeld over sociale groepen? Wat is de populariteit van filantropie onder verschillende categorieën van de bevolking en in welke groepen vinden we het hoogste geefgedrag? In tabel 1.7 staan de resultaten weergegeven van analyses die deze vragen beantwoorden. Zowel de kans dat Nederlanders uit verschillende groepen geven als het totaalbedrag dat zij per jaar geven, is geanalyseerd. We hebben dat gedaan met behulp van regressieanalyses, waarmee tegelijkertijd statistisch rekening gehouden kan worden met verschillen tussen vele groepen.

De resultaten laten zien dat het geven aan goede doelen in Nederland wijdverspreid is onder zeer uiteenlopende bevolkingsgroepen. In de loop van het kalenderjaar 2013 gaven negen op de tien Nederlanders. Er zijn weinig categorieën waarin dit aantal veel lager is.

We vinden hoge percentages gevers onder Nederlanders van autochtone en allochtone herkomst, mannen en vrouwen, jong en oud, hoger en lager opgeleiden, uit verschillende typen huishoudens en met verschillende inkomens en kerkelijke achtergrond. Nederlan- ders met een lager opleidingsniveau, minder inkomen en zonder eigen huis geven minder vaak. Deze verschillen blijven bestaan als we ook met andere verschillen rekening hou- den. Dat geldt niet voor het hebben van een betaalde baan, religie en sociaal vertrouwen.

Mensen met een baan, christenen, mensen die af en toe naar de kerk gaan en mensen met een hoog sociaal vertrouwen geven weliswaar vaker dan respectievelijk mensen zonder baan, onkerkelijken, mensen die nooit naar de kerk gaan en mensen met een laag sociaal vertrouwen, maar die verschillen verdwijnen als we rekening houden met andere ken- merken. Verder blijkt dat kerkelijke Nederlanders, mensen die vaker gevraagd worden een bijdrage te geven en mensen met altruïstische waarden en empathie vaker geld geven aan goededoelenorganisaties.

(20)

Tabel 1.7 Profiel van huishoudens die geven en die een hoger bedrag geven

Kans Bedraga

Herkomst: autochtoon 90% / 241 /

Herkomst: Turks 90% 0 587 (+)

Herkomst: Marokkaans 83% 0 521 (+)

Herkomst: Surinaams 93% 0 407 0

Herkomst: Antilliaans 86% 0 358 0

Man 88% / 299 /

Vrouw 92% 0 238 -

Geboren na 1980 90% / 194 /

Geboren 1971-1980 91% 0 254 0

Geboren 1961-1970 89% 0 334 0

Geboren 1951-1960 90% 0 221 0

Geboren 1941-1950 85% 0 315 0

Geboren voor 1941 91% 0 397 +

Woonplaats: buiten grote steden 91% / 268 /

Woonplaats: drie grote steden 82% - 291 0

Geen partner 88% / 220 /

Partner 91% 0 291 0

Geen kinderen in huishouden 88% / 268 /

Kinderen in huishouden 93% 0 291 0

Opleiding: basisschool/mbo/mavo 84% / 179 /

Opleiding: mbo/havo/vwo 93% + 232 0

Opleiding: hbo/wo 93% (+) 416 +

Geen betaald werk 87% / 278 /

Betaald werk 92% (+) 260 0

Inkomen: eerste kwintiel 86% / 184 /

Inkomen: tweede kwintiel 85% 0 226 0

Inkomen: derde kwintiel 92% + 284 + >>

(21)

Kans Bedraga

Inkomen: vierde kwintiel 94% + 324 0

Inkomen: vijfde kwintiel 95% + 335 +

Huurhuis 87% / 208 /

Eigen huis 93% + 322 0

Onkerkelijk 88% / 150 /

Rooms-katholiek 95% (+) 266 0

Protestant 95% (+) 522 +

Islamitisch 81% 0 437 (+)

Overige religie 97% 0 1319 +

Bezoek kerk/moskee/tempel: nooit 89% / 189 /

Bezoek kerk/moskee/tempel: één of enkele malen per jaar

99% (+) 583 +

Bezoek kerk/moskee/tempel: vaker 94% 0 985 +

Aantal manieren gevraagd: geen 84% / 198 /

Aantal manieren gevraagd: één tot vier 94% + 287 +

Aantal manieren gevraagd: vier of meer 96% + 549 +

Altruïstische waarden: laag 83% / 170 /

Altruïstische waarden: hoog 94% + 325 +

Empathie: laag 80% / 180 /

Empathie: hoog 93% + 289 (+)

Sociaal vertrouwen: laag 86% / 234 /

Sociaal vertrouwen: hoog 94% (+) 317 (+)

a Alleen onder de mensen die hebben gegeven. De bedragen zijn gewinsoriseerd op het 99e percentiel om de invloed van uitschieters te verminderen.

/ Geeft aan dat de betreffende categorie de referentiegroep vormt; 0 geeft aan dat de waarde in deze categorie statistisch niet verschilt van de waarde in de referentiegroep; + geeft aan dat deze groep een hogere waarde heeft dan de referentiegroep, – geeft aan dat deze groep een lagere waarde heeft dan de referentiegroep; (+) geeft aan dat deze groep een hogere waarde heeft dan de referentiegroep, maar dat het verband verdwijnt als rekening gehouden wordt met andere factoren in de analyse.

Met betrekking tot het bedrag dat Nederlandse huishoudens per jaar geven aan goe- dedoelenorganisaties bestaan wel relatief grote verschillen tussen categorieën uit de bevolking. Het meest opvallende verschil zien we bij de kerkelijke achtergrond.

>>

(22)

Huishoudens van respondenten die wekelijks een kerk, moskee of tempel bezoeken, geven per jaar meer dan vijf keer zo veel als huishoudens van respondenten die nooit een kerk, moskee of tempel bezoeken. Huishoudens met een protestante achtergrond geven 3,5 keer zo veel als onkerkelijke huishoudens en katholieke huishoudens onge- veer twee keer zo veel. Bij de interpretatie van deze verschillen moeten we ons wel realiseren dat bijdragen aan kerk en levensbeschouwing ook zijn meegeteld als giften.

Als deze giften buiten beschouwing worden gelaten, zijn de verschillen een stuk klei- ner, maar nog steeds zichtbaar.

Ook tussen huishoudens met verschillende opleidingsniveaus zien we relatief grote ver- schillen. Huishoudens van hbo-/wo-afgestudeerden geven gemiddeld meer dan twee keer zo veel als huishoudens van mbo’ers. Dit verschil wordt weliswaar kleiner als we reke- ning houden met verschillen in het inkomen, maar het verdwijnt dan niet geheel. Inko- mensverschillen zijn overigens minder sterk verbonden met verschillen in geefgedrag. De huishoudens in het hoogste inkomenskwintiel geven minder dan het dubbele van wat de huishoudens in de laagste inkomensgroepen geven. We zien relatief grote verschillen tus- sen huishoudens die meer of minder vaak worden gevraagd om giften en tussen huishou- dens met verschillende niveaus van prosociale waarden, zoals empathie en altruïstische waarden.

Bijzondere aandacht besteden we aan het verband tussen de hoogte van het vermogen en het geefgedrag. Vermogende Nederlanders zijn verantwoordelijk voor een groot deel van het totale geefgedrag in Nederland. Dit zien we als we het aandeel van de bevolking dat vermogensgroepen vormen vergelijken met het aandeel van het totaalbedrag aan giften (zie figuur 1.20).

We onderscheiden vijf groepen: huishoudens met een negatief vermogen (schulden), huishoudens met een vermogen tot ` 50.000, huishoudens met een vermogen van

` 50.000 tot ` 500.000, huishoudens met een vermogen tot ` 1 miljoen en huishoudens

Figuur 1.20 Aandeel in de bevolking en het totaalbedrag aan giften en giftenaftrek van vijf vermogensgroepen (2013)

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

Vermogen negatief

0 tot 50 000 euro

50 000 tot 500 000 euro

500 000 tot 1 miljoen euro

meer dan 1 miljoen euro

aantal huishoudens giften

giftenaftrek

(23)

met een vermogen van meer dan ` 1 miljoen.1 De huishoudens met schulden zijn begrijpelijkerwijs verantwoordelijk voor een kleiner gedeelte van de giften (5%) dan hun aandeel in de bevolking (10%). De grootste groep huishoudens (44%) bezit maximaal ` 50.000 aan vermogen en is verantwoordelijk voor 18% van de giften in Nederland. De grote groep huishoudens met een vermogen tussen ` 50.000 en

` 500.000 (38%) is verantwoordelijk voor bijna de helft van de giften aan goededoe- lenorganisaties (48%). De 5% huishoudens met een vermogen tot ` 1 miljoen geeft bijna 10% van de giften. De kleine groep huishoudens met een vermogen van meer dan

` 1 miljoen – één op de vijftig huishoudens in Nederland – blijkt verantwoordelijk voor bijna 20% van de giften.

In tabel 1.8 hebben we het profiel van de huishoudens in ons onderzoek onder vermogende Nederlanders weergegeven. Het percentage mensen dat geeft is onder hen zeer hoog en er is geen grote variatie tussen groepen. Vermogenden die op meerdere manieren gevraagd worden om te geven, doen dat vaker dan vermogenden die niet worden benaderd. Verder hebben vermogende Nederlanders die doneren over het algemeen veel vertrouwen in andere mensen. Hoe hoger het vermogen, hoe groter de giften. Vermogende Nederlanders met thuiswonende kinderen geven hogere bedragen, net als protestanten en mensen met een ander geloof en mensen die vaker naar de kerk gaan. Ook geven vermogende Neder- landers met sterkere prosociale waarden meer aan goede doelen.

1.8 Opvattingen over geven en goededoelenorganisaties

Naast het feitelijke geefgedrag brengen we in ‘Geven in Nederland’ ook kennis en opvat- tingen over geefgedrag en goededoelenorganisaties in kaart. We vragen naar de bekend- heid van Nederlanders met het CBF-Keur en de ANBI-status en naar hun kennis over fiscale regels voor aftrekbaarheid van giften. Daarnaast vragen we naar opvattingen over de effectiviteit van het werk van goededoelenorganisaties en het vertrouwen in deze orga- nisaties. De meeste van de vragen met betrekking tot deze onderwerpen zijn niet aan allochtone respondenten voorgelegd.

Hoewel een grote meerderheid van de bevolking nog altijd niet bekend is met de ANBI- status, blijkt de bekendheid hiervan in 2014 wel iets te zijn toegenomen – tot 17%, dit was 12% in 2012. Tegelijkertijd zien we dat de bekendheid van het CBF-Keur sinds 2010 wat is afgenomen, van 44% naar 40% in 2014. Nederlanders blijken het geefgedrag van hun medeburgers te onderschatten. De respondenten denken dat slechts de helft geeft aan goede doelen, terwijl dit tegen de 90% loopt. Ook de hoogte van het geefgedrag wordt onderschat. Gemiddeld verwachten onze respondenten dat het geefgedrag ` 74 bedraagt, terwijl het in werkelijkheid ongeveer ` 200 is. De onderschattingen van zowel het percen- tage van de bevolking dat geeft als het bedrag dat Nederlanders geven zijn in de afgelopen twee jaar toegenomen.

1 We hebben deze cijfers berekend door tabellen die het CBS op ons verzoek op basis van de aangiften inkomstenbelasting heeft gemaakt over het gebruik en de hoogte van de giftenaftrek te combineren met gegevens van ons onderzoek onder vermogende Nederlanders. Zie de methodologische verantwoording

(24)

>>

Tabel 1.8 Profiel van de vermogende gever

Kans Bedrag a

Man 96% / 2.359 /

Vrouw 96% 0 1.541 (-)

Geboren na 1980 100% / 455 /

Geboren 1971-1980 95% 0 1.153 0

Geboren 1961-1970 97% 0 2.056 0

Geboren 1951-1960 97% 0 1.960 0

Geboren 1941-1950 95% 0 2.395 0

Geboren voor 1941 97% 0 2.104 0

Geen partner 95% / 1.718 /

Partner 96% 0 2.299 0

Geen kinderen in huishouden 96% / 2.185 /

Kinderen in huishouden 95% 0 2.504 +

Opleiding: basisschool/mbo 96% / 1.677 /

Opleiding: mbo/havo/vwo 96% 0 2.238 0

Opleiding: hbo/wo 96% 0 2.278 0

Vermogen: negatief 94% / 1.028 /

Vermogen: ` 0 tot ` 50.000 96% 0 880 0

Vermogen: ` 50.000 tot ` 100.000 99% 0 1.368 0

Vermogen: ` 100.000 tot ` 500.000 97% 0 1.635 0

Vermogen: ` 500.000 tot ` 1 miljoen 95% 0 2.042 0

Vermogen: ` 1 miljoen tot ` 5 miljoen 96% 0 3.810 +

Vermogen: ` 5 miljoen tot ` 10 miljoen 94% 0 6.196 +

Vermogen: ` 10 miljoen of meer 95% 0 4.684 +

Huurhuis 93% / 2.004 /

Eigen huis 96% 0 2.234 0

Onkerkelijk 95% / 1.461 /

Rooms-katholiek 95% 0 2.052 0

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

--- Sleep het gekozen blok naar het midden (tussen als en anders zet je: “Je kan het niet kopen”, en tussen anders en niks zet je “Je kan het kopen”)..

Daarmee hebben we de angst voor overbevolking gericht op ouderen: de mensen die niet meer werken en veel zorg behoeven.. De Britse filosofe Barones Mary Warnock heeft

Beschrijf een functie die het aantal bladeren van een binaire boom bepaalt, door het geven van basis f (blad) en recursie f (knoop) uitgedrukt in f (links) en f (rechts)i. Je

Zowel bij staal als goud (en dat zijn maar twee voorbeelden uit vele, wordt er nooit van kunst- stof gesproken hoewel de stoffen wel kunstmatig zijn verkregen... Dan de

Carl Benz was echter degene die niet alleen op het lumineuze idee kwam om een verbrandings motor als aandrijving voor zijn vehikel te gebruiken, maar deze uit- vinding als eerste

Ook vergelijkingen van de arbeidsmarktpositie van niet- westerse en autochtone mannen en vrouwen laat eenzelfde beeld zien: de verschillen in werkloos- heid en in

Dit systeem wordt in Zwolle en Apeldoorn gecombineerd met de aanplant van bomen, heesters en planten.. Faas: ‘Tijdens piekbuien doet deze tijdelijke waterberging dienst als

Rondom ons, dichtbij of veraf, ervaren we onrecht en kwaad dat kleine of grote afmetingen aanneemt: een misverstand of onenigheid, geweld in relaties,