NEDERLANDS PROEFSTATION VOOR STROYERWERKING TE GRONINGEN
DE TOEPASBAARHEID VAN KSEFSBLDELEK IN GRAMSTRO.
Lezing gehouden voor de Bond van Materialenkennis op 11 Febr. 1942
te Utrecht door
Ir» S.L. Ritman.
Lezing op Woensdag 11/2/'42 t e Utrecht voor de Bond van Material enkennis.
DE TOEPASBAARHEID VAN DE WE5FSELDEELEN IN GRAANSTROO*
Mijnheer de voorzitter, Dames en Heeren,
Wanneer U een doos postpapier zoudt koopen, dan zoudt U vreemd opkijken, wanneer IT behalve Uw papier ook een zakje zou worden aangeboden, inhoudende: een beetje schors, een paar sparappels en wat twijgjes. Uw verbazing zou tot ergernis groeien, wanneer de winkelbediende U zou toelich
ten: "»Ja, ziet U, d i t papier i s gemaakt van een sparrenboom en een sparrenboom bevat behalve de vezels, wpfrvpn het door U gewenschte papier i s gemaakt, nog schors en spar
appels en dunne takjes en wilt U daar nu nog eon dubbeltje voor betalen."
Toch i s dat zoo ongeveer de manier, waarop graanstroovezel- producten ten verkoop worden aangeboden: behalve de f e i t e l i j k e halmen worden de bladscheden, de biederen, de eren, ja, het onkruid van de graanakker, het wordt allemaal mee ver
werkt en het product moet dan concurreeren, tegen het pro
duct van sparrenboomen, waar a l l e takken en de top zijn afgehakt, wapr de schors met groote zorg i s afgeschild
geschuurd en ge^asschen en waaruit kwasten en andere minder
waardige plekken zijn uitgeboord!
Doch ook a l zou men de aren en de bladeren en de bledscheden en het onkruid u i t stroo verwijderen, den nog zou men a l l e r l e i niet vezelige weefseldeelen in zijn eindproduct mee verkoopen.
Deze inleiding moge ertoe dienen Uw gedachten t e bepalen b i j mijn eigenlijke onderwerp ven vanmiddag, n . l . de toepas
baarheid der weefseldeelen van graanstroo.
I Jier ziet U een stroohalm, meer in het bijzonder een rogge- stroohalm. Povenaan die halm moet U zich nog de leogge- dorschte aar denken en rondom deze halm de bladscheden en bladresten om een volledig beeld van roggestroo t e ver
krijgen. Ik moet mij echter beperken en daarom laat ik aren, bladscheden en bladresten buifen beschouwing.
De halm dan bestaat u i t internodia en knoopen. De inter- nodia zijn v r i j eenvoudig van opbouw, de knoopen daaren
tegen n i e t , doch deze l a a t s t e bestaan grootendeels u i t dezelfde weefseldeelen a l s de internodia al komen er ook andere in voor.
Mijn uiteindelijke beperking voor de bespreking van de weef- seldeelen in graanstroo i s dus hierin gelegen, dat ik mij bepaal tot een bespreking der internodia.
In werkelijkheid i s de aar van graanstroo nog veel gecompliceerder.
Oraanstroo, althans het stroo van de gebruikelijke soorten, wordt gekenmerkt door de afwezigheid van mer^ in tegenstelling
tot b.v. koolzaadstroo, malsstroo of suikerriet,. Dit neemt niet weg, dat er toch wel mergachtig, o f , zooals men dat noemt parenchymatisch weefsel aanwezig i s . In een cylind3r van parenchymatisch weefsel zijn de vaetbundjls ingebed en daar rondomheen l i g t een schede van wat men noemt bast
vezels. Door een opperhuid van kleine in elkaar grijpen
de epiderrni cel l en i s daze schede beschermd tegen weer en wind.
Deze vaatbund els bevatten nu ook vezels, welke gelijken op de bastvezels in de schede.
Deze vezels verstevigen de vaatbundels tot een hechte streng, waarin de vaten veilg geborgen liggen. Dergelijke weefseldeelen noemt men algemeen sklerenchym en i . e . dus skierenchymvezels. Waar de vaatbundels in de knoopen ver- -cTwi jnen treden in die vaatbundels nog andere we ef s el deel en
met duidelijk vezelkarakter op, n . l . : de trocheTden. Bo
vendien t r e f t men in die vaatbundels nog opvullende weefsel- deel en f fn, waartusschen de eigenlijke vaten, het buizen- s t e l s.el in het stroo, zich bevinden.
Macereert men nu internodia en preparaat men de weefsel- deel en los van elkaar, dan krijgt men natuurlijk een beeld, waarin de verschillende genoemde elementen zijn t e her
kennen: vat en ,"oarenchym , ander opvullend weefsel, epidermis en vezels t.w. bastvezel™ skTërençhymvezêTs en tracheléian. Daar de internodia eïre* 7C a 8o^T~van het stroogewicht uitmrken i s het toelaatbaar d i t beeld, als represerïfetief voor het geh«ele stroo t e beschouwen. Zou men echter de knoopen macereeren, dan zou men nog een heel merkwaardig weefsel- deel kunnen opmerken met een pantoffel^chtig u i t e r l i j k .
-Dat zijn-
"Dat zijn de sklereîden, welke in de knoopen vereenigd zijn met platte schildjes, welke b i j tijden tot zeer hinderlijke vlekken in stroocarton aanleiding kunnen geven. In de l i t e r atuur b e t i t e l t men deze vlekken met de eenigzins mislei
dende naPm van "ski erenchymvlekken".
Dat i s dus heel wat anders dan de vrijwel ideale samenstel
l i n g van geschild coniferenhout, waarin men na macer^tie slechts sporadisch eenige niet-vezels k^-n ontdekken, u zult zich afvragen waarom ik steeds coniferenhout als vergelijkingsmateriaal near voren breng? Wel dat i s een
voudig hierom omdat coniferenhout een plantaardige grond
stof i s , eenigzins vergelijkbaar met stroo, welke een enorme industrieele toepassing kent.
Ter demonstratie hiervan laat ik U een grafiek zien, welke ik teekende op grond van verschillende gegevens in de l i teratuur. Gegevens na 1937 van eenige betrouwbaarheid ston
den mij niet ten dienste.
Tel'k een groei, welke een beloftes ook nog voor een toe
komstige groei! "Rn dan t e denken, dat b i j de aanvang van deze grafiek of liever nog i e t s eerder, zoo omstreeks 1880 niet hout, doch stroo en aanverwant materiaal de grondstof was voor papier, "out heeft onbedreigd gewonnen na de
uitvindingen van het houtslijpen door Keller, de alkalische ontsluiting door Watt en purgess, de sulf^atontsluiting door Dahl en l a s t not loast de bisulfietontsluiting door
V -itscherlich en b i t t e r Kellner. Dat was in de l a a t s t e helft van de negentiende eeuw, toen ook andere graminee'ên meer en meer commerci*êele toepassing begonnen t e vinden, zonals
"^spartogras en bamboe. Op basis van laatsgenoemd materiaal werd in de jaren t e Britsch-Indi'ê langzaamaan een papier
industrie opgetrokken, ik noem de bekende Titaghur-Mills. Na 1.90^ loonde het niet meer bamboe t e ontsluiten, veel goed- kooper kon men houtcelstof koopen of zelfs prpier. Ook die periode i s nu echter weer achter dQ rug, de autarkie van Ttali'ê en Japan en de industratieplannen van sommige Zuid-
«merikaansche staten en tropische gebieden hebben dit in de hand gewerkt.
raar toch r i j s t twijfel b i j de vraag of in Europa of /merika, waar het stroo a l s papiergrondstof in de afgeloopen halve eeuw zoo voiedig i s verdrongen door hout, stroo ooit wel weer een kans in deze richting zal krijgen. Doch deze twij
f e l voert juist tot overwegingen welke de inhoud van mijn
b e t o o g zullen vormen.
-Tot de-
- 4 -
Tot de 30 raillioen ton papier en carton, geproduceerd in 1937, behoorden ook de circe 1 millioen ton stroocarton,
welke in .Amerika en Nederlend. werden gem PP k t , n . l . een goe
de 600.000 ton in Amerika en een kleine 4o0.000 ton in ons land. Dat ging dus toch nogal, zeker, maar iedere in
sider in Nederland weet hoe er geploeterd i s moeten worden, hoezeer men heeft moeten vasthouden pan het onderlinge
overleg inzake productiebeperking om de fabrieken op ren
dabele basis t e houden. In Amerika i s de toestand veel guns
t i g e r , daar i s stroocarton het meest gezochte materiaal voor de golf in golfcarton. Het profiteert dus mede van i e dere nieuwe overwinning van den "fibreboard container"
op de houten k i s t . Doch in het algemeen kan men zeggen, dat in ons land t o t voor de oorlog stroo a l s grondstof voor carton
zich heeft kunnen handhaven, een prestatie, welke t o t een roekeloosheid zou geworden z i j n , wanneer men de zelfbe
perking zou hebben laten vïfeen en a l l e bestaande fabrieken op volle kracht zou hebben laten draaien. lfe.ar verder: het courantenpapier, het z.g. cellulose pakpapier, de fijnere cartons, zooals duplex, het leercarian, het z.g. "Jute- board" 'en het a l l kraft boadd, het zijn a l l e groote pro
ducten, waar hout zijn triomfen heeft gevierd. Zeker onze stroocartonindustrie weet met haar speciale producten hier en daar de concurrentie met het houtproduct t e weerstaan, vooral daar waar niet het hout rechtstreeks maar langs de omweg van oud papier a l s grondstof wordt gebruikt, doch overal elders, waar hout gelijke kansen heeft a l s stroo, wint hout.
En hoe komt dat, wat i s dan die groote kracht van houf Dat i s de homogeniteit: 90 S. 95i een en dezelfde soort weefseldeelen : de tracheïden.
Niet stroo met a l zijn ballast moet men laten concurrserer., doch de stroovezels en dan zullen wij nog eens zien wie *int zoo niet over de geheele l i n i e , dan toch a l s grondstof
voor enkele zeer belangrijke producten, zooals kunstzijde- cellulose, krantenpapier, cellulosepakpapier en edele cartons.
Die ballast moet er dus u i t : a l die nietvezels, welke ik TT toonde, zooals parenchym, epidermis en vaten, ^n dat i s
economisch slechts mogelijk, wanneer men daar een eigen
bijzonder afzetgebied voor vindt, dat dus niet op het gebied van de vezelproducten l i g t , doch op ander gebied.
Onvermijdelijk voert d i t dus t o t ondervolgend verwerkings
schema:
1) Van elkaar losmaken van de weefseldeelen.
2) Scheiden der weefseldeelen in vezels en nieÄzels 3) Verwerken der vezels tot vezelproducten.
4) Verwerken der nietvezels t o t speciale producten.
- 1) Van-
- 5 -
•1) Van elkaar losmaken vfn de weefseldeelen.
Om de weefseldeelen van een plant ven elkaar t e kunnen losmaken, moet men natuurlijk eerst weten hoe ze aan e l kaar vastzitten. Dit plantaardige verband i s door t a l - looze onderzoekers bestudeerd en wat ik U hier l a a t zien i s een schematische voorstelling, welke met de voornaamste resultaten van a l dat onderzoek wel in overeenstemming i s .
Om d i t t e kunnen begrijpen moet U zich denken, dat het hea3 jonge plantje er zoo ongeveer u i t z i e t pIs opgeklopt zeep- schuim, allemaal compartimentjes gescheiden door.uiterst f i j n e wandjes. In tegenstelling t o t zeepschuim zijn die wandjes niet vloeibaar en i s de inhoud der compartiment-
jes geen lucht, doch vloeistof. In het eerste groei s t a dium wordt in ieder compartimentje, in iedere cel dus tegen de cel wandjes een afzetsel gevormd vpn liccnine en aangezien ieder wandje steeds twee cellen scheidt, wordt aldus ieder wandje aan beide zijden dikker. Naar
mate nu de groei verder gaat worden ook andere stoffen afgezet in steeds stijgende mate met de bijzonderheid, dat deze zich deels met krystallijne regelmaat afzetten, doch hier kom ik l a t e r op terug.
Fet moge ü duidelijk z i j n , dat het verband der weefsel- deel en in hoofdzaak wordt veroorzaakt door de lignine.
De vraag waar het ons om gaat i s dus: hoe kunnen wij die lignine nu zoodanig modificeeren of liever nog verwij
deren, dat de weefseldéelen van elkaar kunnen worden
l o s gewreven. TT voelt dus het probleem: de lignine z i t niet alleen tusschen de cellen maar i s ook in de celwanden
ingebouwd. Het beste kunt U zich d i t voorstellen a l s wan
neer 17 twee stukken vloeipapier op elkaar lijmt met
«enigszins dunne gom. De gom trekt dan in beide stukken vloei en ofschoon een dun lapgje ertusschen wel prpctisch 100^ gom i s , toch z i t d i t laagje verankerd in beide stuk
ken vloei. Eerst door de gom t e weken kPn men de stukken vloei van elkaar aftrekken, ken moet dus de ligninelpçg weken en dan het plantaardige materieel wrijven o f , l a a t ons zeggen, roeren om de weefseldeelen vsn elkaar l o s t e maken. Dit proces noemt men ontsluiten. In principe dood
eenvoudig, in zijn toepassing zelfizspra gecompliceerd.
-Nu-
- 6 -
Nu zijn er twee manieren om een stof week t e maken, n . l . door hem t e plastificeeren en door-hem t e laten zwellen.
Zooal niet exact geformuleerd zal de bedoeling U duide
l i j k zijn. Rubber kunt U weekmaken door verwarming, dan i s z i j plastisch en door haar in olie t e leggen, dan zwelt ze.
Zoo ongeveer i s het met de lignine ook. Bij circa 160° C.
( in een stoomatmosfeer wordt lignine plpstisch en in alkalische vloeistoffen zwelt ze.
Welke twee wegen staan dus open om de strooweefseldeelen van elkaar los t e maken door verweking van de lignine?
Eenvoudig l e malen onder stoomdruk van minstens 6 8 etc.
?e n " aanwezigheid ven natronloog l i e f s t b i j circa 80° C.
De eerste methode wordt verwezenlijkt in de systemen van Asplund en Mason, de tweede methode in die van S.S.
Wells en die van Sudakow-Larin.
Nu i s lignine éen typische amorfe s t o f , waarbij zwelling a l zeer spoedig overgaat in oplossing, zoodat het van de methodes van Wells en Sadokov slechts een geringe over
gang i s t o t da meer gangbare ontsluitingsprocédé's waarbij de lignine wordt opgelost.
En dan geraakt men vanzelf tot procédé's waarbij men de lignine chemisch modificeert om haar gemakkelijker in oplossing t e brengen. Dit principe l i g t dan ten grondslag ean de meeste gangbare ontsluitingsmethodes.
Laat ik even recapituleeren alvorens mijn betoog t e vervolgen.
Ik ging u i t van de overtuiging dat de weefselde^len van graanstroo voor verschillende doeleinden
gebruikt moeten worden.
Hiertoe vloeide de noodzaak voort om ze van e l kaar t e scheiden, waartoe de ligninelaag welke
ze aan elkaar bindt week gemaakt moet worden.
Hiertoe kunnen de methodes van Asplund', y.ason, Wells en Sudakow-Larin dienen.De beide eerste berusten op~~pl8tificatie van de lignine, de beide l a a t s t e op zwelling.
Ook noemde ik nog de omstandigheid, dat zwelling der lignine «eer gemakkelijk overgaat in oplossen waardoor men vanzelf terecht komt b i j de tal®
looze methodes der chemische ontsluiting.
?) Van elkaar scheiden van de weefseldeelen.
Vervolgen wij ons betoog.
Het belangrijkste komt nu, n . l . het scheiden der weefsel
deelen: het fractionneeren.Als anslystisch hulpmiddel b i j de beoordeeling van houtslijp vond deze fractionneering het eerst toepassing omstreeks 1930 in Scandinavië en in Canada. Ook voor de beoordeeling van de vezelsamenstelling b i j de papierfabricage werd de methode door menigen onder-
-zoeker-
- 7 -
zoeker toegepast o.a. omstreeks 1930 door mijzelf, weerbij mij is gebleken, dat het percentage vezels lenger dan 1-^- m»
een zeer belangrijk criterium is vooral voor de door- 3cheurvastheid van het papier, ongeacht of dit nu hout
vezels of andere papiervezels zijn.
In de techniek vond de vezelfractionneering begrijpe
lijkerwijze vrijwel geen toepassing omdat de voornaamste grondstof nu eenmaal zoo puik i s . Coniferenhout bestaat voor 90 éi 95i uit rezUs en circa 701 daarvan i s langer den 1-^ mm; slechts 50^ i s vereischt voor optimele doorscheur.
Niettemin zijn vele uitvinders op d i t gebied bezig ge
weest, zoodat we momenteel drie systemen kunnen onder
scheiden:
l e . Wet systeem ten grondslag liggende aan het oudere patent van Webber en het recentere pstent v?n Strind- lund speciaal voor het uitlezen van lenge vezels uit een suspensie door middel van zich door die suspensie heen bewegende messen, waar de lange vezels op blijven hangen.
2e. Het systeem ten grondslag liggende aan b.v. de Lpmpen-
Sj.ator van Lampen en de planfaserwWscher van Volth be
stände in het uitspoelen van zeer fijn mpteriaal uit v#- zelsuspensie.
3e. Het systeem dat door mijzelf in dienst ven het Proef
station voor de Javasuikerindustrie werd geoctrooi
eerd waarbij iedere gewenschte scheiding kpn worden gerealiseerd bestaande in het uitzeven ven een zich a l s vloeistoffilm voortbewegende vezelsuspensie.
Uit deze opsomming moge blijken, dat het scheiden van vezels en kortere wefseldeelen technisch mogelijk zijn.
En als men dus eenmaal zoover is, dan moet men met die fracties verder gaan om te geraken tot verkoopbare pro
ducten.
/I is men natuurlijk geheel vrij in zijn keuze der metho
diek van het losmaken dar weefseldeelen uit het plant
aardige verband, ik kies hjer de defibrfto^methode van Asplund welke ik U noemde en welke het voordeel heeft, dat men een vezelstof verkrijgt, welke ongeveer dezelfde samenstelling heeft als het eers$Bonkelijfce stroo met uit
zondering van de in warm water oplosbare stoffen, welke verwijderd zijn: circa 10 A 15^ van het stroögewicht.
Wat kunnen wij nu doen met deze vezelstoffen?
Om U dat toe t e lichten moet ik ü I e t s vertellen over de chemische samenstelling van de eetwaad»
Het woord chemisch moet U dan in dfe eerste plaats verstaan -als-
- 8 -
als colloîd-chemisch d.w. z. als een term welk© Uw gedachten dient te bepalen bij de samenstelling vpn de celwsnd uit zelfstandige eenheden met een eigen oppervlak.
Denkt II zich eens een kubus met een ribbe vpn 10 cm. , die heeft een oppervlak van 6 x 10 2- 600 cm2.
Denkt TT zich nu diezelfde kubus onderverdeeld in 1000 kubusjes ieder met een ribbe van 1 cm, dan blijkt het dat
dezelfde hoeveelheid stof een oppervlak heeft gekregen van 1000 x 6 x 1* 6000 cm2. , dus 10 keer zoo groot.
Conclusie: door het onderverdeel en van.een lichaam zoo
danig dat de lineaire afmetingen 10 keer zoo klein worden,
mordt het totale oppervlak 10 keer zoo groot.
"Sri hier projecteer ik H nu een tabelletje van Frey ?yseling over de afmetingen der eenheden in de celwsnd. Op grond van allerlei metingen stelt deze autoriteit vast, dst we mogen aannemen, dat in de wand van katoenvezel 6 x ÏO^-2 kleinste deeltjes met een eigen oppervlak penwezig zijn.
Dat zijn geen moleculen, want die hebben geen echt oppervlak;
het zijn micellen.
Als afmeting van zulk een micel noemt hij els grootte-orde:
6o x 6o x 750 A. Uit deze gegevens leert eenvoudige bereke
ning dat het totale oppervlak van al die micellen in die eene katoenvezel 100 era2 is! Omdat dat oppervlak eanwezig is binnen in de vezelwand, zooals het oppervlak vpn alle b&ksteenen in een huis binnen in de muren van dat huis aanwezig is, spteekt men van het Inwendige oppervlak.
Dit cijfer wordt nog iets sprekender wanneer we niet het inwendige oppervlak van 1 kPtoenvezel, doch ven 1 gr?o katoen berekeneh. Dat komt dan op circa 10.000.000 c«2
of 1000 ffi2!
Verschillend« overwegingen leiden ertoe, dat dit cijfer, naar grootteórde natuurlijkt ook mag gelden voor stroo.
Het inwendig# oppervlak van 1 gram stroo is dus 10C0 m2 of sprekender nög het oppervlak van een voetbalveld zit bin
nen in 10 gram stroo!
•ÇU dat oppeiHrlè'ie is nietschoon. Tijdens de groei heeft zich daar allerlei op afgezet, dat oppervlak is gelncrusteerd en daardoor ontstaat het typische karakter dat planten- rezels ei gén ia.
- 9 -
Op grond van ons onderzoek in Groningen en ven de l i t e r a tuur komen wij nu t o t de volgende chemische samenstelling, onderverdeeld in drie groepen:
in warm water oplosbare stoffen de incrustaties
de micellen.
De c i j f e r s zijn natuurlijk slechts grootteorde om de ge
dachte t e bepalen.
Pet best verkoopbare bestsnddeel i s de cellulose, waarvan ik TT hier de chemische formule l a a t zien: a l lerne a l glucose eenheden aan elkaar.
Sommige van die glucoseeenheden kunnen vervangen worden door uronzuur eenheden, welke op hun beurt door C02-pf- splitsing in xyloseeenheden kunnen overgaan.
Vooral deze l a a t s t e komen in stroo veel voor en vormen, a l s ze binnen in het micel z i t t e n , het vastgebonden xylapn en a l s ze op het oppervlak van het micel z i t t e n , het l o s gebonden xylaan.
Die micellen blijken nu een zeer sterke samenhang t e hebben ook zonder dat die incrustaties aanwezig zijn. Dat ver-
-klpprt-
-10-
klaar t men wel a l s volgt, dat de cellulose moleculen erg lange ketens van glucoseeenheden zijn en dat sommige van die lange moleculen zoowel t o t het eene a l s t o t het andere mi- cel behooren, een even elegante a l s goed gefundeerde hypo
these.
Tenslotte projecteer ik TT een paar chemische formules welke men teekent aan de lignine. De meningen hierover zijn zeer verdeeld, doch men i s het er wel over eens dat dergelijke complexen van aeromatische en alifatische groepen op het micel oppervlak geadsorbeerd zijn. Door het f e i t ven het geadsorbeerd z i j n , kunnen die, u i t een organisch chemisch oogpunt, u i t e r s t reactieve complexen slechts ze«r langzaam en onvolledig reageeren met moleculen in hun omgeving.
Zoodra grijpt men echter in om die lignine te isoleeren en te onderzoeken of die complexxn gsan oogenblikkelijk al
lerlei volslagen oncontroleerbare reecties volvoeren zoo ongeveer als wanneer men een appel doorsnijdt om erin te kijken; die ziet men dan veranderen.
Vanzelfsprekend heerscht dan ook op geen gebied der planten- chemie zooveel verwarring en zijn de polemieken xoo on
vruchtbaar a l s juist op het gebied der ligninemutlMx.
"tf.r zijn zelfs onderzoekers, zooals R.S.Hilpert die beweren dat er heelemaal geen lignine bestaat en dat a l l e verschijn
selen waaronder de gangbare analysemethodes waaruit men t o t het bestaan van lignine zou moeten besluiten, alleen maar zinsbegoocheling zijn.
Dat gaat nu wel wat erg ver en a l s U zich herinnert, dat ik a l s samenstelling van graanstroo, o . a . noemde 10# in werm water oplosbaar en 18^ lignine, dan i s het toch wel zeer opvallend dat wij erin slaagden spierwit graanstroo t e maken waaraan deze bestanddeelen prectisch volledig ont
b r e k e n e n m e t e e n r e n d e m e n t v a n 1 2 % \ Hier i s het monster.
Uit deze toelichting t o t de chemische samenstelling van de stroovezels volgen direct de verwerkingsmogelijkheden:
-11-
l e # Vezelproducten: Kunstzijde cellulose - louter micellen.
witte papier celstof = micellen met in
crustaties voor- zoover geen lignia.
pakpapier celstof s micellen met in
crustaties waar
van een deel lignirae.
grondstof voor carton^ idem
bouwplaat » elles behelve in wsrtn water oplos- bere stof.
2e, Producten der nietvezels: suikers : glucose (40^) en xylRpn (?8€).
persmassp : lignine * xyleen, of brandstof louter lignine,
gassen : methesn en koolzuur.
3e. Secundaire producten uit de suikers: : glucose «Ibofcol.
voedergist
xylose furfuro1.
voedergist Hiermede ben ik san het eind van mijn voordracht; met opzet
heb ik de technische kwesties volledig buiten beschouwing gelaten, ze reserveerenêê/6 voor eventueele discussies. .Als conclusie formuleer ik de hoop, det nog eens een instal
latie zal verrijzen waarmede ons landbouwafvel zsl worden verwerkt tot de U genoemde producten. Het aantrekkelijke daarbij is, dat zulk een installatie slechts weinig hulp
materialen zal behoeven.
Ik heb gezegdl ! \