Natuurpunt Studie contact: studie@natuurpunt.be
Coxiestraat 11 • 2800 Mechelen studie@natuurpunt.be • www.natuurpunt.be
Raamovereenkomst voor ecologische
monitoring
Kerngebieden groenplan Stad Antwerpen
Deelopdracht Brilschans te Berchem
OPDRACHTGEVER Stad Antwerpen
Stadsontwikkeling – Energie en Milieu Antwerpen Francis Wellesplein 1
2018 Antwerpen LEIDEND AMBTENAAR Karina Rooman
TERREINWERK FON (Floristisch onderzoek voor natuurbehoud), Kris Boers (Vleermuizenwerkgroep), Joeri Claes & Fernand Van Ginderen (vogels)
TEKST Roosmarijn Steeman, Wout Willems, Guy Van Steen &
Vogelwerkgroep de Stadsmus EINDREDACTIE Jorg Lambrechts
Wijze van citeren:
Steeman, R., Boers K., Van Steen G., Willems W. & Lambrechts J. 2018. Raamovereenkomst voor ecologische monitoring. Kerngebieden Groenplan Stad Antwerpen. Deelopdracht Brilschans te Berchem. Rapport Natuurpunt Studie 2018/13, Mechelen.
© December 2018
Met dank aan de vrijwilligers en collega’s van Natuurpunt voor hun bijdrage.
Inhoudsopgave
1 Inleiding ... 5
2 Methodiek inventarisatie ... 6
2.1 Planten ... 6
2.2 Vleermuizen ... 6
2.3 Vogels ... 7
3 Resultaten ... 8
3.1 Planten ... 8
3.1.1 Algemene bevindingen ... 8
3.1.2 Verspreidingskaart doelsoorten + beknopte bespreking ... 8
3.1.2.1 Pinksterbloem ... 8
3.1.2.2 Brem ... 9
3.1.2.3 Knolboterbloem ... 9
3.1.3 Verspreiding van invasieve exoten + beknopte bespreking ... 9
3.1.3.1 Schijnaardbei ... 9
3.1.3.2 Amerikaanse vogelkers ... 10
3.1.3.3 Amerikaanse eik ... 10
3.1.3.4 Gewone robinia ... 10
3.1.3.5 Japanse duizendknoop... 11
3.1.3.6 Klein springzaad ... 11
3.1.3.7 Vlinderstruik ... 12
3.1.3.8 Bezemkruiskruid ... 12
3.1.3.9 Hemelboom ... 12
3.1.3.10 Mahonie ... 12
3.1.3.11 Watercrassula ... 13
3.1.3.12 Late guldenroede ... 14
3.1.3.13 Dwergkroos ... 14
3.1.4 Gebiedsgerichte maatregelen en advies ... 15
3.1.4.1 Knelpunten beheer ... 15
3.1.4.2 Beheeradvies ... 15
3.1.5 Verwerking van alle plantengegevens uit waarnemingen.be ... 15
3.2 Vleermuizen ... 16
3.2.1 Overzicht waarnemingen ... 16
3.2.2 Bijkomende vleermuizendata van de Brilschans uit www.waarnemingen.be ... 16
3.2.3 Voorkomen en terreingebruik van de verschillende soorten ... 18
3.2.3.1 Gewone dwergvleermuis ... 18
3.2.3.2 Ruige dwergvleermuis ... 19
3.2.3.3 Kleine dwergvleermuis ... 19
3.2.3.4 Gewone/Ruige dwergvleermuis ... 20
3.2.3.5 Watervleermuis ... 20
3.2.3.6 Franjestaart ... 21
3.2.3.7 Myotis species ... 22
3.2.3.8 Gewone grootoorvleermuis en Grootoorvleermuis onbekend ... 22
3.2.3.9 Laatvlieger ... 23
3.2.3.10 Rosse vleermuis ... 24
3.2.3.11 Bosvleermuis ... 24
3.2.3.12 Rosse/Bosvleermuis en Eptesicus/Nyctalus/Vespertilio spec. ... 25
3.2.3.13 Vleermuis onbekend ... 25
3.2.4 Conclusies en aanbevelingen ... 26
3.2.4.1 Conclusies ... 26
3.2.4.2 Aanbevelingen ... 26
3.3 Vogels ... 28
3.3.1 Doelsoorten en voorbeschouwing ... 28
3.3.2 Aanvullende gegevens... 28
3.3.3 Uitgebreide territoriumkartering ... 28
3.3.4 Bespreking van de bijzonderste soorten ... 29
3.3.5 Soorten die niet werden waargenomen ... 30
3.3.6 Maatregelen voor meer vogels in de Brilschans ... 30
4 Samenvatting ... 32
4.1 Planten ... 32
4.2 Vleermuizen ... 32
4.3 Vogels ... 32
4.4 Beheeradvies ... 33
5 Referenties ... 34
6 Bijlagen ... 35
Bijlage 1: Overzicht van de waargenomen plantensoorten met herkomst, aanduiding van exoten, invasieve planten en aanplanten (A) of verwilderingen (V). ... 35
Bijlage 2: Overzicht van de waarnemingen van Pinksterbloem, Knolboterbloem en Brem in het park Brilschans in 2018 ... 39
Bijlage 3: Overzicht van de waarnemingen van de invasieve planten op kaart ... 40
Bijlage 4 Individuele soortenkaarten alle waargenomen soorten ... 42
Bijlage 5 Alle territoria voor alle waargenomen vogelsoorten ... 42
Bijlage 6 Lijst van de waargenomen vogels in het park Brilschans in de periode ... 43
2010-2018 ... 43
Bijlage 7 Volledige waarnemingenlijst van vogels in het park Brilschans in de ... 45
periode 2010 – 2018 ... 45
Bijlage 8 Alle waargenomen vogels met hun broedwaarschijnlijkheid ... 45
5
1 Inleiding
De Stad Antwerpen wil de indicator- en doelsoorten opvolgen van alle gebieden in kader van het groenplan, om de evolutie in deze gebieden op te volgen en een gepast beheer toe te passen.
Dit rapport geeft de resultaten van de uitgevoerde monitoring van planten, vogels en vleermuizen in het park Brilschans te Berchem. Een aantal doelsoorten werd in kaart gebracht en er werden schattingen van de aantallen gemaakt. Daarnaast wordt van deze groepen de hele soortenlijst gegeven. Op basis van deze gegevens worden gebiedsgerichte maatregelen en beheeradvies gegeven.
Het park Brilschans ligt vlak aan de Singel en grenst noordelijk aan het Ringfietspad en de Grotesteenweg. Het vormt samen met de Wolvenberg de groene long van Berchem.
Het landschappelijke Brilschanspark is aangelegd op de plaats waar één van de schansen van de Grote Omwalling stond. Er stond een lunet, een V-vormig gebouw, los van de vestigingswerken. Deze lunet gaf het huidige park zijn naam: lunettes is het Franse woord voor bril. Om de vestiging te beschermen werd ze omringd door een gracht. De gracht werd nooit gedempt en vormt nu nog steeds de V-vormige vijver die aanwezig is in het park.
Het gebouw zelf werd in het begin van de 20e eeuw afgebroken om er het gemeentehuis van Berchem te bouwen. Dit plan werd echter nooit gerealiseerd en in 1963 werd besloten hier een gemeentelijk park aan te leggen. Het gebied bevat momenteel graslanden, beboste zones en waterpartijen (voormalige lunetgracht).
Centraal in het park ligt een heuvel waaronder zich de restanten van de schans bevinden. In het park zijn twee speeltuintjes en een uitgebreid netwerk aan paden.
In de directe omgeving van het gebied bevinden zich een aantal groengebieden, waaronder de Wolvenberg, het Leeuwerikpark en het Nachtegalenpark.
Figuur 1 De contouren van het parkgebied Brilschans die voor deze opdracht werden vastgelegd met een rode lijn.
6
2 Methodiek inventarisatie
2.1 Planten
We onderzochten het gebied Brilschans gebiedsdekkend voor de flora, verspreid over de maanden april-augustus 2018 om zo voor alle plantensoorten het meest geschikte moment te hebben.
Elke vindplaats van interessante soorten werd met GPS exact ingevoerd. Daarbij wordt voor bepaalde soorten (zeldzame soorten en invasieve exoten) het exact aantal exemplaren vermeld of, indien de soort zeer abundant is, het geschat aantal exemplaren. Voor soorten waarbij de afzonderlijke aantallen moeilijk te tellen zijn, werd de oppervlakte in m² geschat die door de plant wordt bedekt.
2.2 Vleermuizen
Voor de Brilschans werd door de vleermuisdeskundigen van Natuurpunt Studie besloten dat het gebruik van automatische detectorbezoeken de meest aangewezen methode is.
Automatische batdetectoren zijn een relatief nieuwe techniek om de voorbijvliegende vleermuizen gedurende een zekere periode (bv. één nacht) te registreren. De ultrasone geluiden van vleermuizen worden in real-time opgenomen. Nadien worden de opgenomen geluiden geanalyseerd en kan de activiteit in functie van de nacht worden uitgezet.
Het plaatsen van automatische detectoren heeft het voordeel dat deze detectoren voor een langere periode (één of meer volledige nacht) kunnen geplaatst worden. Dit geeft dan de activiteit over een gehele nacht weer, en dus meer kans om alle aanwezige soorten in kaart te brengen. Bovendien zijn automatische detectoren een uitermate gestandaardiseerde manier van werken (en dus ook geschikt voor monitoring op lange termijn) terwijl het manueel rondlopen met batdetectoren meer onderhevig is aan de waarnemer.
Een automatische detector heeft echter ook nadelen. Er kan slechts een beperkt aantal punten bemonsterd worden met dergelijke detectoren – waardoor het moeilijk is om een ruimer gebied (met veel verschillende biotopen) integraal te bemonsteren. De oppervlakte van de Brilschans is echter dermate klein, dat dit nadeel hier niet geldt. Eerder integendeel: het afwandelen van een route met manuele detector zou erg kort duren, waardoor soorten die op een later ogenblik passeren gemist worden. De verplaatsingstijd is dan bovendien vrij groot ten opzichte van de inventarisatietijd en de hoeveelheid verzamelde data.
Er werd drie maal een automatische detector geplaatst (Figuur 2):
• detector Brilschans 1 (51.18995645, 4.42720441), nachten van 28/05 tem 1/06/2018;
• detector Brilschans 2 (51.19096148, 4.42950700), nachten van 13/07 tem 14/07/2018.
• detector Brilschans 3 (51.19086853, 4.42806708), nachten van 19/09 tem 21/09/2018.
Van iedere passerende vleermuis wordt een opname gemaakt. Het type detector dat hiervoor gebruikt werd is
SM4 (Wildlife Acoustics). De geregistreerde opnamen werden allen manueel geanalyseerd met het programma
Batsound 4 (Pettersson).
7 Figuur 2: Detectorlocaties in Brilschans, 2018.
2.3 Vogels
Om het aantal broedparen van de te onderzoeken en andere broedvogelsoorten te bepalen, werden de territoria afgebakend op basis van de gangbare criteria, zoals aantal geldige waarnemingen, uitsluitende waarnemingen, fusie-afstand, datumgrenzen, zoals vastgelegd in de standaardvoorschriften van territoriumkartering voorgesteld door SOVON (http://www.sovon.nl/pdf/Handleiding-BMP.pdf ).
Voor alle aanwezige vogelsoorten volstaat het gebruik van deze gestandaardiseerde en welbekende methode.
Er zijn geen kolonievogels aanwezig die een aparte nesttelling vereisen, noch nachtelijk actieve soorten waarvoor extra avondrondes dienen te worden ingepland.
De interpretatie van de veldgegevens wordt uitgevoerd door de autoclusteringsmodule www.avimap.be. SOVON ontwikkelde deze methode en de Belgische versie werd afgestemd en aangepast in opdracht van en samen met Natuurpunt Studie, het INBO & Natagora. Zij beheren nu samen de huidige versie van deze autoclusteringsmodule in België.
De online invoermodule wordt ondersteunt door mobiele apps, voor deze broedvogelkartering werd gebruik gemaakt van de BMP app in ObsMapp (Android). De inventarisatieregels blijven dezelfde, maar de resultaten worden ten velde geïnterpreteerd en ingevoerd.
Na het uitvoeren van alle veldrondes volgt een screening van de ingevoerde data en wordt de autoclustering uitgevoerd. Deze autoclustering garandeert dat alle ingevoerde data op een gestandaardiseerde en vooral één- duidige manier worden verwerkt tot geldige territoria, op basis van de criteria van Van Dijk (2011)
en de nieuwe update van SOVON-BMP 2016 (Vergeer et al. 2016). Subjectieve interpretatie die kan ontstaan wanneer verschillende personen de data manueel moeten interpreteren, wordt hiermee tot een minimum beperkt.
De autoclusteringsmodule is in Nederland intussen uitgegroeid tot dé standaard bij elke broedvogelkartering die
in opdracht van overheden door studiebureaus of NGO’s worden uitgevoerd. Niet alleen kan door deze
autoclusteringsmodule een zeer hoge graad van standaardisatie worden gegarandeerd, ook biedt
www.avimap.be de garantie dat de data snel worden verwerkt. Instanties die niet over avimap.be beschikken,
zijn aangewezen op een zeer arbeidsintensieve, trage en dure manuele interpretatie. In Vlaanderen is deze
module vooralsnog enkel beschikbaar voor Natuurpunt en het INBO.
8
3 Resultaten
3.1 Planten
3.1.1 Algemene bevindingen
In 2018 werden er in het park Brilschans 170 plantensoorten genoteerd. Enkel Knolboterbloem staat op de Rode Lijst (Van Landuyt et al., 2006) in de categorie “Achteruitgaand”. Vierendertig soorten zijn aangeplant: Mahonie, Berberis julianae, Haagbeuk, Tamme kastanje, Gele kornoelje, Rode kornoelje, Beuk, Pluim-es, Mansbloed, Hulst, Wilde liguster, Tuinjudaspenning, Amerikaanse eik, Kruisbes, Robinia, Egelantier, Sneeuwbes, Spaanse aak, Noorse esdoorn, Witte paardenkastanje, Hemelboom, Okkernoot, Witte abeel, Zoete kers, Gewone vogelkers, Zomereik, Hondsroos, Zomerlinde, Stijf ijzerhard, Zelkava serrata, Haagbeuk, Plataan, Vijgenboom en Sleedoorn.
Onder deze aanplanten zijn er 16 exoten, waarvan er vier op de lijst van Invasieve exoten staan voor Europa:
Mahonie, Robinia, Hemelboom en Amerikaanse eik.
In totaal werden 29 uitheemse soorten genoteerd. Hiervan zijn er 22 ingeburgerd, wat betekent dat deze soorten ruim bekend zijn in Vlaanderen en gemakkelijk verwilderen. Zeven soorten zitten in de categorie “incidentele import”, wat wil zeggen dat ze zelden verwilderen in Vlaanderen. Dertien uitheemse soorten staan op de lijst van invasieve exoten: Amerikaanse eik, Amerikaanse vogelkers, Mahonie, Robinia, Hemelboom, Schijnaardbei, Japanse duizendknoop, Watercrassula, Klein springzaad, Vlinderstruik, Bezemkruiskruid, Late guldenroede en Dwergkroos.
De soortenlijst van alle waargenomen planten vindt men in Bijlage 1.
Op basis van de waargenomen soorten van de Antwerpse plantenwerkgroep Fonas werden volgende doelsoorten geselecteerd voor dit gebied: Pinksterbloem, Brem, Grote keverorchis, Gulden sleutelbloem, Slanke sleutelbloem, Knolboterbloem en Knolsteenbreek.
Vier van deze doelsoorten zijn helaas niet meer teruggevonden in 2018. Grote keverorchis werd het laatst waargenomen in het gebied in 2016, Knolsteenbreek is niet meer gezien sinds 2013, Gulden sleutelbloem is niet meer terug gezien na 2011 en Slanke sleutelbloem werd voor het laatst gezien in 2017.
Ook de zeldzame Gele kamille werd niet meer waargenomen in het gebied sinds 2015. Haarfonteinkruid werd enkel waargenomen in 2017 en Grote ratelaar werd enkel waargenomen in 2011.
Tabel 1 Geschatte aantallen of oppervlakte van de doelsoorten die geselecteerd werden voor het gebied Brilschans
Soort Aantal locaties Aantal exemplaren Oppervlakte in m²
Pinksterbloem 3 125
Brem 1 1
Knolboterbloem 4 100
3.1.2 Verspreidingskaart doelsoorten + beknopte bespreking
Er werd een verspreidingskaart opgemaakt met de aantalsschattingen per locatie van de doelsoorten. Deze verspreidingskaart is te vinden in Bijlage 2.
Hieronder worden de waargenomen doelsoorten kort besproken.
3.1.2.1 Pinksterbloem
Pinksterbloem is een voorjaarsbloeier die een voorkeur heeft voor vochtige tot natte hooilanden, maar ook in
nattere bossen kan verschijnen. Samen met Look-zonder-look is het een belangrijke waardplant voor het
Oranjetipje, dat hier helaas voor het laatst werd waargenomen in 2011. Pinksterbloem is een kensoort van het
Grote vossenstaartverbond. De groeiplaatsen van Pinksterbloem liggen geconcentreerd op één punt in het
gebied.
9 3.1.2.2 Brem
Brem is een lichtminnende struik van lichte, eerder droge, zure en vrij voedselarme, zandige tot lemige bodems.
Waar Brem tot ontwikkeling komt, is de bodem altijd zuur of ontkalkt. De struik gedijt in een brede waaier van standplaatsen: open plekken in het bos, kapvlakten en bosranden. In de Kempen en de Zandstreek staat de soort op braakliggende akkers en overhoekjes, aan wegranden en in bermen.
Brem is niet zeldzaam in Vlaanderen, maar geeft aan dat de bodem niet te voedselrijk is. Het is een waardplant voor Bruine vuurvlinder.
3.1.2.3 Knolboterbloem
Knolboterbloem is een soort van droge graslanden op vochtige tot droge, voedselarme tot matig voedselrijke bodems. De voedselrijkdom van het substraat kan nogal variëren, maar bemesting verdraagt Knolboterbloem slecht. De soort is kenmerkend voor ongescheurde, oude graslanden op plaatsen waar gedurende tientallen jaren geen verandering van beheer is opgetreden.
De plaatsen waar deze plant staat, zijn dus plekjes om te koesteren.
3.1.3 Verspreiding van invasieve exoten + beknopte bespreking
De kaart met de groeiplaatsen van de invasieve exoten in het park Brilschans bevindt zich in Bijlage 3.
Hieronder worden deze soorten kort besproken: in welke mate ze invasief zijn, of het nodig is om ze in het gebied te bestrijden en op welke manier ze kunnen bestreden worden.
Tabel 2 Aantallen of oppervlaktes van de invasieve exoten die waargenomen werden in het park Brilschans in 2018
Soort Aantal locaties Aantal exemplaren Oppervlakte in m²
Schijnaardbei 1 1
Amerikaanse vogelkers 3 55 1
Amerikaanse eik 20 20
Robinia 175 175
Japanse duizendknoop 1 5
Klein springzaad 1 1
Vlinderstruik 1 1
Bezemkruiskruid 1 1
Hemelboom 101
Mahonie 2 2
Watercrassula 2 100
Late guldenroede 1 2
Dwergkroos 1 1
3.1.3.1 Schijnaardbei
Schijnaardbei is een kleine plant met gele bloemen die uitlopers vormt en zo als bodembedekker dienst doet. De bladeren gelijken op deze van de wilde aardbei maar de rode vruchten zijn smakeloos. De vruchten worden wel door vogels gegeten en op die manier ook verspreid. Deze sierplant wordt regelmatig aangetroffen in beschaduwde graslanden, wat zijn gevolgen heeft voor de inheemse vegetatie. De soort werd slechts op drie locaties aangetroffen in het park, telkens met 1 exemplaar.
Schijnaardbei is een soort die bijna uitsluitend in habitats voorkomt die zeer gevoelig zijn aan verstoring (bosbodems) waardoor bestrijding bijna steeds meer schadelijke gevolgen heeft dan wanneer deze met rust worden gelaten (Technisch vademecum Beheer van Invasieve Uitheemse planten, ANB).
Vermits de soort in het studiegebied nog maar zeer beperkt voorkomt, is onze suggestie om ze zo snel mogelijk
manueel te verwijderen.
10 3.1.3.2 Amerikaanse vogelkers
Amerikaanse vogelkers is een bladverliezende struik of boom die, in optimale groeiomstandigheden, 30 meter hoog kan worden. De bovenzijde van het blad is glanzend donkergroen, de onderzijde van het blad is mat met geelbruine beharing langs de middennerf. Amerikaanse vogelkers wordt hoofdzakelijk via de overvloedig geproduceerde zaden verspreid die door dieren (vogels en zoogdieren) gegeten worden. Zaailingen kunnen onder het bladerdek hun groei gedurende verschillende decennia stopzetten en overleven tot er terug voldoende licht is om te ontwikkelen. De vegetatieve vermenigvuldiging via worteluitlopers (scheuten die ontstaan uit zijwortels) is zeer efficiënt. Na omhakken is er opnieuw sterke scheutvorming.
Amerikaanse vogelkers is zeer invasief op arme, zandige en zure gronden. Oorspronkelijk werd de soort aangeplant als sierboom in tuinen en parken, maar ook door bosbouwers om weinig productieve bodems te verbeteren.
Amerikaanse vogelkers is wijd verspreid in West-Europa. De soort vormt dichtbegroeide, sterk concurrerende bestanden en beïnvloedt de ontwikkeling van de bodem waardoor de soortenrijkdom vermindert. De hele plant bevat cyaanzuur dat giftig is voor vee. Beheren van de soort is moeilijk. Amerikaanse vogelkers werd op drie plaatsen verspreid over het gebied waargenomen, met in totaal 55 planten. Dit betekent dat de bestrijding haalbaar is, hoewel het volledig verwijderen van Amerikaanse vogelkers hoe dan ook tijd en geld kost. Het belangrijkste knelpunt bij het beheer van Amerikaanse vogelkers vormt de constante hergroei vanuit de zaadbank en de gemakkelijke herintroductie via zaadverspreidende vogels. De bomen dragen zaad vanaf tien jaar oud, de zaadproductie wordt maximaal vanaf 30 jaar. Een jaarlijkse verwijderingsactie van zaailingen en het voorkomen dat planten in bloei komen, behoren dan ook vaak tot het reguliere beheer.
3.1.3.3 Amerikaanse eik
De Amerikaanse eik is een boom die 20 tot 30 m hoog kan worden. Zijn regeneratievermogen is hoog maar kolonisatie van semi-natuurlijke habitats door lange-afstandstransport van zaden is onzeker in Belgische klimatologisch omstandigheden. De soort wordt vaak aangeplant in bossen en parken. Hij koloniseert voornamelijk op vochtige, zure, zandige of lemige gronden.
Eénmaal aangeplant is de regeneratiesnelheid van Amerikaanse eik zeer hoog en de jonge bomen kunnen een dichte onderlaag vormen die de bodemvegetatie en andere boomsoorten kan uitsluiten. Amerikaanse eik bezit in tegenstelling tot inheemse eiken een soortenarme samenlevingsgemeenschap. Amerikaanse eik is daarentegen wel waardevol indien de soort in dreven staat ingeplant, waar het strooisel zich niet kan ophopen.
Zo werden zeldzame paddenstoelen zoals stekelzwammen ook in dreven met Amerikaanse eik waargenomen (Walleyn, 2004). Oudere exemplaren van Amerikaanse eik kunnen ook waardevol zijn voor vleermuizen.
In het park zijn in totaal 20 Amerikaanse eiken aangeplant.
3.1.3.4 Gewone robinia
Gewone robinia is een bladverliezende boom die 10 tot 25m hoog wordt. De soort heeft een grote verspreidingscapaciteit. Ze produceert een groot aantal zaden die verspreid worden via de wind (overleven ten minste 10 jaar in de bodem) en vermenigvuldigt zich vegetatief via worteluitlopers en hergroei van de scheuten.
Bovendien heeft de boom een hoge groeisnelheid (tot 2m in één jaar). Het verspreidingspotentieel in België is matig: ondanks de grote zaadproductie, blijft het kiemingspercentage laag.
Gewone robinia is een pionierssoort die voorkeur geeft aan volle zon en goed gedraineerde bodems. Ze wordt vaak aangetroffen in verstoorde gebieden zoals braakliggende gronden, bermen en spoorwegen.
Deze soort wordt in West-Europa als zeer invasief gezien, omdat ze waardevolle natuurgebieden zoals kalkrijke graslanden of graslanden op zandige bodems koloniseert. Eenmaal gevestigd vormt de plant via worteluitlopers en scheutvorming op de stronken, dichte klonen en overschaduwde eilandjes waaruit de inheemse planten weggeconcurreerd worden. De grote, geurende bloesems blijken te concurreren voor bestuivers met de inheemse planten. Gewone robinia verandert de bodemeigenschappen en begunstigt de ontwikkeling van stikstofvragende vegetatie waardoor de botanische samenstelling wijzigt. Bovendien is de soort moeilijk weg te krijgen. Vermijd deze soort aan te planten, en zeker in de buurt van beschermde natuurgebieden.
Gewone robinia is alomtegenwoordig in het park, er zijn meer dan 150 aangeplante bomen geteld, waaruit al
minstens 25 exemplaren verwilderden. Actie ondernemen tegen deze soort in dit gebied kost veel tijd en geld,
er moet een afweging gemaakt worden of dit zinvol is in dit park. Eens je ze omhakt zal de plant zeer sterk
reageren door de vorming van worteluitlopers die kunnen uitgroeien tot een dichter bestand. Indien je start met
11 het ondernemen van actie ben je begonnen aan een jarenlange strijd om de soort volledig weg te (proberen) krijgen.
3.1.3.5 Japanse duizendknoop
Japanse duizendknoop is één van de meest voorkomende invasieve duizendknopen. Het is een kruidachtige vaste plant met stevige, rechtopstaande stengels en stengelknopen gelijkend op die van bamboeplanten die tot 4 meter hoog kunnen worden. Het uitgebreide rizomennetwerk kan 15 tot 20 meter lang zijn en kan 3-7 meter diep in de grond zitten. Japanse duizendknoop verspreidt zich razendsnel, de rizomen kunnen tot 1 meter per jaar groeien en kleine rizoomfragmenten kunnen een volledig nieuwe plant voortbrengen. Rizoomfragmenten kunnen over lange afstand getransporteerd worden via rivieren en grondverzet. Der plant heeft een voorkeur voor vochtige, stikstofrijke bodems en wordt erkend als agressieve indringer in West-, Centraal- en Noord- Europa. Ze vormt dichte populaties die inheemse plantensoorten verdringen, de biodiversiteit reduceert en de bodemeigenschappen wijzigt. Ze produceert ook allelopathische stoffen die de groei van inheemse planten inhiberen en in de buurt van infrastructuur is het oppassen voor beschadiging van de fundering door de krachtige rizomen.
Bestrijding van Japanse duizendknoop is zeer moeilijk. Er kan best een zorgvuldige afweging gemaakt worden van de haalbaarheid en de wenselijkheid van bestrijding. Beschikbare middelen kunnen best prioritair ingezet worden voor het bestrijden van nieuwe infectiehaarden en het voorkomen dat nieuwe populaties kunnen ontstaan door een correct onderhoudsbeheer van bestaande populaties met een correcte afvalverwerking.
Nieuwe infectiehaarden kunnen soms nog worden bestreden door deze uit te graven of te behandelen met een gecombineerde techniek (uitgraven + afdekken). Voldoende nazorg en herhaling van de bestrijding zijn steeds noodzakelijk. Bestrijding van grote haarden blijkt in de praktijk vaak niet meer haalbaar en eenmalige ingrepen zijn zinloos. Voorkomen dat de soort zich verder kan verspreiden is dan het enige wat uitvoerbaar is. Dit kan door het opheffen van het regulier maaibeheer op deze plaats, zodat fragmenten zich niet verder kunnen verspreiden via de maaimachine.
Verwijderen om uit te roeien is alleen effectief bij zeer hoge toepassingsfrequentie (minimaal 1x / maand). Bij een maaifrequentie van 1x / maand gedurende het hele groeiseizoen kan het 3 tot 5 jaar of langer duren voordat de populatie uitgeput is. Bij machinaal maaien kunnen echter makkelijk stukken stengels worden verspreid, wat ten stelligste dient vermeden te worden.
Handmatig maaien met bijvoorbeeld een bosmaaier (met zaagblad) of zeis heeft de voorkeur. Als de planten dicht bij de grond worden afgemaaid is verspreiding van de stengels zeer beperkt en lokaal. De bosmaaier moet na gebruik goed schoongemaakt worden. Maaisel met duizendknoop mag niet verspreid worden en dus niet in de kleine kringloop worden opgenomen. Indien de duizendknoop is gemaaid, dienen maaisel en wortels afgevoerd te worden naar een gecertificeerde groenrecycling/verwerker.
Japanse duizendknoop werd op één locatie in het gebied waargenomen, een smalle strook langs de vijver, waar de soort slechts 5m² beslaat. De soort wordt hier al een aantal jaar aangepakt door deze zone regelmatig te maaien. Het verwijderen van deze soort verdient prioriteit, temeer omdat deze soort op de “Zwarte lijst” staat van Europa als bedreiging voor de biodiversiteit.
3.1.3.6 Klein springzaad
Klein springzaad is een kruid dat tot 70 cm hoog kan worden met lichtgele bloemen. Deze plant kan gemakkelijk van het inheemse Groot springzaad onderscheiden worden door zijn kleinere bloemen.
Klein springzaad verspreidt zich enkel door zaden, één plant kan tot 10.000 zaden produceren, het aantal is sterk afhankelijk van het habitat en de populatiedichtheid. De zaden worden tot enkele meters van de plant weggeslingerd door het openspringen van de zaaddozen. Deze sierplant ontsnapte uit botanische tuinen en heeft een voorkeur voor vochtige, voedselrijke en beschaduwde bodem.
De soort is wijdverspreid in België en kan dichtbegroeide populaties vormen. Toch lijkt de impact op de inheemse flora beperkt. Concurrentie met het zeldzamere Groot springzaad is mogelijk maar werd nog niet aangetoond.
Klein springzaad werd slechts op één plaats in het gebied waargenomen. De populatie is stabiel en relatief
beperkt in omvang. Omdat bestrijding (waarbij de bosbodem beschadigd wordt) meer nadelen dan voordelen
heeft, wordt de populatie best met rust gelaten.
12 3.1.3.7 Vlinderstruik
Vlinderstruik kan tot 5 meter hoog. worden en is met zijn meestal lila bloemen ook zeer aantrekkelijk voor insecten. Deze plant kan makkelijk ontsnappen uit tuinen en werd het eerst aangetroffen langs spoorwegen waar zaden op treinen meegevoerd werden. Eén volwassen individu kan miljoenen zaden produceren. Het merendeel van de zaden komt binnen een afstand van 10 meter of meer van de moederplant terecht. De plant kan ook regenereren via stengel- en wortelfragmenten. Vlinderstruik koloniseert vooral verstoorde grond in stedelijke omgeving. Het is een pionierssoort die zeer tolerant is voor droogte. De soort is invasief in steden maar om latere verspreiding buiten steden te vermijden, is het aangeraden om deze niet aan te planten. Onder invloed van klimaatopwarming zou deze soort zich in de toekomst nog meer invasief kunnen gedragen.
Vlinderstruik werd slechts op één locatie waargenomen in het gebied. Ecologische voor- en nadelen dienen te worden afgewogen. De belangrijkste nadelen bestaan uit de beschadiging van oude gebouwen en verhardingen en de beheerkost voor het vrijhouden van wegen.
3.1.3.8 Bezemkruiskruid
Bezemkruiskruid is een kortlevende vaste plant (levensduur tussen 5 en 10 jaar), die 0,5 tot 1,2 m hoog wordt.
De soort werd toevallig geïntroduceerd via wol, ze is afkomstig uit Zuid-Afrika.
Bezemkruiskruid heeft een hoge verspreidingscapaciteit via zaad: één plant kan tot 10 000 zaden voortbrengen, die gemakkelijk door de wind, water of dieren verspreid worden. Er is geen vegetatieve vermenigvuldiging.
Verspreiding langs wegen wordt in de hand gewerkt door het verkeer. Bezemkruiskruid koloniseert verstoorde gebieden (braaklanden, spoorwegen, autowegen), rotsuitstulpingen en zandduinen. De soort verkiest droge bodems maar kan ook op vochtige bodems groeien.
De impact van Bezemkruiskruid is beperkt aangezien de soort voornamelijk verstoorde of minder waardevolle natuurgebieden koloniseert. Toch kunnen dichte populaties gevormd worden. De plant produceert allelopatische bestanddelen die de groei van andere soorten inhibeert.
Bezemkruiskruid is ondertussen al jarenlang in Vlaanderen aanwezig en heeft zich overal kunnen verspreiden.
Toch is er (buiten de duinen) nergens sprake van noemenswaardige problemen met de soort, in het park werd de soort slechts op 1 plaats waargenomen.
3.1.3.9 Hemelboom
Hemelboom is een kleine tot middelgrote boom die tot 25 m hoogte kan bereiken. De plant is goed te herkennen aan de grote, samengestelde bladeren die uit 11 tot 25 getande deelblaadjes bestaan en de rechte stam met gladde, grijze schors. De vruchten zijn gevleugeld. Alle delen van de boom, voornamelijk de bloemen, produceren een sterke, onaangename geur. De hemelboom vermenigvuldigt zich zowel generatief (zaden) als vegetatief (hergroei scheuten, worteluitlopers). Eén plant kan tot 325.000 zaden per jaar produceren. Wind, water en dieren (vogels) kunnen de zaden, soms over lange afstand, verspreiden. De zaden overleven meer dan 5 jaar in de grond en de groeisnelheid is zeer hoog (tot 4 meter per jaar). Na 3 à 5 jaar bereikt de Hemelboom zijn volwassen stadium. Het is een pioniersplant die goed gedijt op droge, schrale bodem en tolerant is aan slechte luchtkwaliteit.
Hemelboom is een zeer agressieve indringer die vele inheemse soorten kan verdringen. De boom produceert ook toxines (allelopathische stoffen) die zich opstapelen in de grond en de groei van andere planten remmen.
Het wortelsysteem kan infrastructuur beschadigen en de soort staat op de zwarte lijst in verschillende Europese landen. De soort wordt beschouwd als één van de 100 meest problematische, invasieve planten in Europa en komt nog niet wijdverspreid in België voor. In het park Brilschans staan een aantal aangeplante Hemelbomen, die voor zaailingen zorgen. De moederbomen kunnen best zo snel mogelijk verwijderd worden. Zaailingen dien je met wortel te verwijderen. Voor grotere planten kan machinale verwijdering of ringen een oplossing zijn. Bij ringen dient opgevolgd te worden of er onder de ring nieuwe uitlopers gevormd worden die best verwijderd worden.
3.1.3.10 Mahonie
Mahonie werd vroeger vaak aangeplant. De struik verkiest droge, bij voorkeur kalkrijke grond in duinen of in
stedelijke omgeving. In duingebieden kan ze hoge densiteiten bereiken en komt ze zowel in duingrasland,
struweel als bos voor. Wellicht gedijt de soort het best in min of meer beschaduwde, droge tot iets vochtige,
vaak iets kalkhoudende, matig voedselrijke milieus. Verontrustend is de recente opmars van Mahonie in
13 duinstruweel. Elders blijft de toename van de soort nog binnen de perken. We raden toch aan om de soort preventief te verwijderen, vooraleer ze ook in het binnenland voor problemen zorgt.
3.1.3.11 Watercrassula
Watercrassula is een doorlevende oever- en waterplant met dunne, ronde, kruipend-opstijgende stengels. Het is een plant van oevers en ondiepe wateren, maar komt ook ondergedoken voor tot meer dan 2m diep.
Watercrassula kan vooral zeer dominant worden op oevers en in het water van zwak gebufferde wateren zoals poelen, vennen en waterhoudende laagtes in zandgebieden en seizoenaal droogvallend water. Watercrassula staat op de Zwarte lijst van Europa, wat wil zeggen dat een plan van aanpak om deze soort te verwijderen moet worden opgesteld. De soort werd voor het eerst waargenomen in de vijver in park Brilschans in 2015.
Ondertussen is de soort zodanig toegenomen dat een groot deel van de oppervlakte van de vijver bedekt is met Watercrassula. Het is zeer moeilijk om zo’n uitgebreide groeiplaats van Watercrassula volledig weg te krijgen omdat kleine fragmenten gemakkelijk afbreken en opnieuw gaan groeien. Ondanks het stijgen van het waterpeil is de vijver overwoekerd door tuinplanten. De aangeplante Gele plomp en Oosterse waterlelie brachten wellicht Watercrassula met zich mee. Het is uitkijken bij het verwijderen van de plant dat ze hierdoor niet verder verspreid wordt. Daarom is het aangeraden om zoveel mogelijk handmatig te verwijderen. Grote beheeringrepen (maaien oevervegetatie) kunnen best uitgesteld worden tot na de effectieve verwijdering van de exoot.
Watercrassula vormt geen langlevende overlevingsorganen in de bodem. Door de planten te laten afsterven, komen enkel inheemse soorten vanuit de zaadbank terug. Er zijn diverse technieken om te zorgen dat watercrassula geen licht krijgt en uiteindelijk afsterft. Beschaduwing met dikke zwarte plastic gedurende ten minste zes maanden blijkt een effectieve maar praktisch niet altijd haalbare methode voor het bestrijden van deze soort. Deze techniek is enkel haalbaar boven water, een eventuele tijdelijke drooglegging kan hiervoor nodig zijn. In een kleine geïsoleerde poel kan men ervoor opteren deze volledig te dichten waarbij de planten op de oever eerst worden afgegraven. Een nieuwe poel dient vervolgens te worden gegraven in de buurt. In het water is bestrijding zeer moeilijk, momenteel wordt geëxperimenteerd met het gebruik van het toevoegen van donkere kleurstoffen aan het water. Ongeacht de toegepaste methode is het niet uitgesloten dat kleine fragmenten achterblijven en opnieuw uitgroeien, een zorgvuldige nazorg is steeds noodzakelijk.
Bij grote populaties is beheersing vaak de enige optie. Men kan ervoor kiezen de locatie verder te laten verlanden
en om te zetten naar wilgenstruweel. Daarnaast dient men vooral maatregelen te nemen die voorkomen dat de
soort zich verder kan verspreiden. Voor meer informatie wordt verwezen naar het praktijkadvies van het
Nederlands bosschap: http:// bosschap.nl/cmsAdmin/uploads/praktijkadvies-watercrassula_25-11-2013.pdf.
14 Figuur 3 Een aaneengesloten mat van Watercrassula in de vijver van het park Brilschans.
3.1.3.12 Late guldenroede
Late guldenroede wordt in Vlaanderen meestal op door de mens beïnvloede plaatsen waargenomen. Vaak zijn de groeiplaatsen minstens tijdelijk (in de winter) vochtig. Dat komt perfect overeen met haar standplaatsvereisten in het gebied van herkomst in Noord-Amerika. Late guldenroede werd op korte tijd een vrij algemene soort in Vlaanderen. Al snel kunnen vrij grote, dichte bestanden ontstaan.
Niet alleen verspreidt de soort zich snel door middel van een netwerk van wortelstokken. Daarnaast produceert ze grote hoeveelheden zaad. Door deze combinatie wordt ze samen met Canadese guldenroede beschouwd als de meest bedreigende invasieve soort voor biodiversiteit in Europa. Bestrijding kan door de planten uit te trekken (kleine groeiplaatsen) of herhaaldelijk te maaien/mulchen en inzaaien met inheemse soorten. Wanneer de omstandigheden het toelaten kunnen de wortelstokken best verwijderd worden. De soort breidt zich hier uit en bezet momenteel ongeveer 2m² langs de vijverrand. Een snelle aanpak is gewenst, voor de soort zich nog kan uitbreiden in het gebied.
3.1.3.13 Dwergkroos
Dwergkroos wordt in Vlaanderen gevonden in stilstaand tot traag stromend, voedselrijk water. De habitat- voorkeur is gelijkaardig met die van haar inheemse verwanten (Kleine kroos en Bultkroos). Net zoals andere kroossoorten kan deze soort soms dikke, nagenoeg monospecifieke matten vormen.
Dwergkroos komt uit Noord-Amerika. Algemeen wordt aangenomen dat de soort met watervogels is meegekomen. De eerste vondsten in Europa stammen uit 1966, in Vlaanderen dook de soort pas op in de loop van de jaren 80.
De dichte drijvende populaties op het wateroppervlak zorgen voor een sterke vermindering van de lichtinval en zuurstofuitwisseling in de waterkolom, wat leidt tot een lagere diversiteit in het waterleven. Anderzijds wijst een sterke krooswoekering meestal ook op zeer voedselrijk water (zowel nitraten als fosfaten).
Afscheppen met een fijnmazig net is de eenvoudigste methode om kroos te verwijderen. Dit heeft weinig
nadelige bijwerkingen daar de planten zich enkel aan de wateroppervlakte bevinden. Door de geringe
afmetingen is het helaas meestal niet mogelijk om alle plantjes te verwijderen waardoor snel hergroei plaats-
vindt. Afscheppen is daarom enkel zinvol als onderdeel van ecotoopherstel. Verbetering van de waterkwaliteit
15 (beperken van nutriëntinstroom) zorgt ervoor dat kroossoorten wel aanwezig blijven maar minder snel gaan woekeren en zo een verwaarloosbare rol spelen in het milieu. Het afvissen/beheren van woelende vissen (brasems en karpers), slibverwijdering, aanplant van zuurstofplanten en controle van het ‘soepeendenbestand’
vormen andere belangrijke onderdelen in dit duurzaam herstel van helderheid en kwaliteit van het water.
Drooglegging is effectief voor het verwijderen van kroossoorten, deze worden echter gemakkelijk weer aangevoerd via watervogels. Waterpeilverhoging en beschaduwing worden minder toegepast en zijn eveneens enkel effectief mits verbetering van de waterkwaliteit.
De soort werd pas dit jaar voor het eerst waargenomen in het gebied met een groeiplaats van ongeveer 1m².
3.1.4 Gebiedsgerichte maatregelen en advies
3.1.4.1 Knelpunten beheer
- Sommige stukken grasland worden te weinig gemaaid, waardoor witte abelen opschieten en de percelen niet meer maaibaar zijn.
- Sommige paden zijn intussen overwoekerd door Tamme kastanje, waardoor bezoekers een nieuw pad creëren naast het pad.
- De ruigte op de steile oever is al een tijd niet meer gemaaid waardoor vooral Bont kroonkruid gaat woekeren. Bont kroonkruid komt van nature niet voor in Vlaanderen en kan problemen vormen indien het wordt aangevoerd. Op door de mens beïnvloedde plaatsen kan de soort gaan woekeren.
- Het aantal exoten in het park die voor problemen kunnen zorgen zijn talrijk: Boomhazelaar, Hemelboom, Robinia, Witte paardenkastanje, Zelkova serrata, Overblijvende ossentong, Groot nagelkruid, Kroonkruid, gekweekte varianten van Hangende zegge, ….. Wellicht worden er hier en daar bloemenmengsels uitgestrooid zonder rekening te houden met de herkomst van de soorten.
- Alle graslanden worden in de zomer gebruikt voor picknick en BBQ.
3.1.4.2 Beheeradvies
- Het droge grasland op de Schans waar Akkerhoornbloem en Knolboterbloem staan, mag pas vanaf 1 juli gemaaid worden. Indien het toch te ruig zou worden, kan een vroege maaibeurt in april.
- De andere graslanden mogen gemaaid worden vanaf 1 juni met een tweede maaibeurt half september.
Alle maaisel moet afgevoerd worden en het maaien mag niet met de gazonmaaier, maar met maaibalk of bosmaaier. De gazonmaaier kan enkel gebruikt worden wanneer zeer frequent gemaaid wordt.
Bovendien heeft deze een negatief effect op de in het grasland levende insecten en werkt deze verspreiding van exoten in de hand.
- Prioritair aanpakken van volgende invasieve exoten: Hemelboom, Watercrassula, Late guldenroede en Japanse duizendknoop.
- Aanpakken van woekerende planten van Tamme kastanje en Witte abeel.
- Stoppen met aanplanten van exoten en zoeken naar inheemse alternatieven:
• Inheemse alternatieven voor struiken
http://www.alterias.be/alterias_search/downloads/ornemental5_nl.pdf
• Inheemse alternatieven voor bloemenborders
http://www.alterias.be/alterias_search/downloads/ornemental1_nl.pdf
• Inheemse alternatieven voor bomen
http://www.alterias.be/alterias_search/downloads/ornemental6_nl.pdf
3.1.5 Verwerking van alle plantengegevens uit waarnemingen.be
Alle bestaande gegevens uit onze databank Waarnemingen.be werden digitaal mee aangeleverd bij dit rapport
en werden gebruikt om in de mate van het mogelijke trends te bepalen van de aandachtsoorten.
16
3.2 Vleermuizen
3.2.1 Overzicht waarnemingen
De plaatsing van automatische vleermuizendetectoren leverde in de inventarisatieperiode (2018) 10.022 waarnemingen van vleermuizen op, van (minstens) negen verschillende soorten. Dit is een opmerkelijk hoog aantal soorten en dus een fraai resultaat.
Tabel 3: Overzicht automatische detectorwaarnemingen Brilschans, 2018
Ge w on e d w er gv le er m ui s Ru ig e d w er gv le er m ui s Kl ei ne d w er gv le er m ui s Ge w on e/Ru ig e d w er gv le er m ui s W ate rv le er mu is Fr an je sta ar t M yo tis sp ec . Ge w one g ro ot oo rv le er m ui s Gr oo to or vl ee rm ui s o nbe ke nd La atv lie ge r Ro ss e v le er m ui s Bo sv le er m uis Ro ss e/B os vl ee rm ui s Ep te sic us /N yc ta lu s/V es pe rt ili o s pe c. Vl ee rm ui s o nb ek en d Ei nd to ta al
Brilschans 1 5375 64 0 1 2 0 2 5 3 46 1 1 11 70 1 5582
28/05/2018 564 2 9 1 6 582
29/05/2018 1278 1 1 1 1 23 2 9 1 1317
30/05/2018 1280 26 2 1 1 8 1 7 1326
31/05/2018 1169 29 5 1 30 1234
1/06/2018 1084 8 1 1 2 1 8 18 1123
Brilschans 2 3107 1 16 9 5 5 2 264 11 3420
13/07/2018 1474 11 2 3 4 2 137 6 1639
14/07/2018 1633 1 5 7 2 1 127 5 1781
Brilschans 3 787 205 28 1020
19/09/2018 294 91 2 387
20/09/2018 266 77 20 363
21/09/2018 227 37 6 270
Eindtotaal 9269 269 1 1 2 16 11 10 8 46 1 1 13 334 40 10022
3.2.2 Bijkomende vleermuizendata van de Brilschans uit www.waarnemingen.be
Uit de databank van www.waarnemingen.be werden alle vleermuizengegevens van vóór 2018 nagetrokken. Dit gaf volgende bijkomende zomergegevens, gespreid over de periode 2011-2016 (Tabel 4; Figuur 4).
Tabel 4 Overzicht van de bijkomende vleermuizengegevens uit waarnemingen.be van 2011-2016
Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Aantal
Gewone dwergvleermuis Pipistrellus pipistrellus 10
Ruige dwergvleermuis Pipistrellus nathusii 1
Dwergvleermuis onbekend Pipistrellus species 1
17
Myotis species Myotis species 1
Totaal 13
Het merendeel van deze waarnemingen werd ingezameld door Johan De Ridder in 2016.
Figuur 4: Waarnemingen van vleermuizen op de Brilschans, periode 2011-2016 (bron: www.waarnemingen.be, 13/11/2018)
Het aantal oudere waarnemingen is beperkt, maar nog relatief hoog gezien de kleine oppervlakte van het
onderzoeksgebied. Er werden geen bijkomende soorten waargenomen ten opzichte van het huidig gevoerde
onderzoek met automatische detectoren.
18 3.2.3 Voorkomen en terreingebruik van de verschillende soorten
3.2.3.1 Gewone dwergvleermuis
Gewone dwergvleermuis zorgt voor het merendeel van de geregistreerde vleermuisactiviteit (Grafiek 1 tot en met Grafiek 3), en komt, ook gebaseerd op oudere waarnemingen, over het gehele gebied voor (Figuur 4). De activiteit, gespreid over de ganse nacht, indiceert dat het gebied voornamelijk als foerageergebied wordt gebruikt. Aan de noordoostelijke hoek van de lunetgracht (detector 2) wijst een hoge activiteitspiek gedurende het eerste uur na zonsondergang vermoedelijk ook op sociaal gedrag.
Grafiek 1: Activiteitsgrafiek Dwergvleermuizen Detector 1 (per tijdsblok van 10min na zonsondergang)
19 Grafiek 2: Activiteitsgrafiek Dwergvleermuizen Detector 2 (per tijdsblok van 10min na zonsondergang)
Grafiek 3: Activiteitsgrafiek Dwergvleermuizen Detector 3 (per tijdsblok van 10min na zonsondergang)
3.2.3.2 Ruige dwergvleermuis
De soort is in Vlaanderen vooral bekend als migrerende soort, die meest in het voorjaar (rond maart) en najaar (rond september) wordt waargenomen. Ruige dwergvleermuizen op de Brilschans werden enkel opgenomen op detector 1 (Grafiek 1) en detector 3 (Grafiek 3). Op deze laatste is de trek in september duidelijk zichtbaar.
3.2.3.3 Kleine dwergvleermuis
De Kleine dwergvleermuis is een vrij uitzonderlijke soort in Vlaanderen. Er zijn slechts een beperkt aantal locaties
in België waar de soort is waargenomen (Figuur 5). De soort wordt wel gemakkelijk over het hoofd gezien wegens
de grote gelijkenis met de Gewone dwergvleermuis (zowel op detector als op zicht), en komt daardoor
vermoedelijk wel iets meer voor dan de huidige verspreidingskaart aangeeft. De soort leverde op de Brilschans
slechts één passage op (Grafiek 2).
20 Figuur 5 Verspreidingskaart Kleine dwergvleermuis, 2000-2018 (bron: www.waarnemingen.be, 13/11/2018).
3.2.3.4 Gewone/Ruige dwergvleermuis
Het onderscheid tussen de verschillende Dwergvleermuissoorten is met detector het eenvoudigst door het bepalen van de piekfrequentie. Bij de Ruige dwergvleermuis (ca 38kHz) ligt die lager dan bij de Gewone dwergvleermuis (ca 46kHz); bij de Kleine dwergvleermuis ligt die daarentegen hoger (ca 56kHz). De piekfrequenties kunnen naargelang het individu of de omstandigheden variëren en er is tussen Gewone dwergvleermuis en beide andere dwergvleermuissoorten een zekere overlap in frequentie.
Detectorwaarnemingen van Dwergvleermuisgeluiden uit die overlapzones kunnen niet tot op soortniveau gedetermineerd worden.
3.2.3.5 Watervleermuis
Deze soort werd bij dit inventarisatieproject tweemaal met zekerheid vastgesteld door detector 1 aan de noordwestelijke zijde van de lunetgracht (Grafiek 4). Gezien het biotoop, wordt er van uit gegaan dat de soort de waterpartij gebruikt om (kortstondig?) te foerageren.
De kans dat er zich een kolonie watervleermuizen binnen de Brilschans bevindt, is eerder klein. Het aantal
geschikte bomen met holten is erg beperkt en dan zouden er vermoedelijk ook meer dieren boven de
waterpartijen waargenomen worden. De waargenomen Watervleermuizen komen waarschijnlijk van elders
aangevlogen.
21 Grafiek 4: Activiteitsgrafiek Myotis-soorten Detector 1 (per tijdsblok van 10min na zonsondergang)
Grafiek 5: Activiteitsgrafiek Myotis-soorten Detector 2 (per tijdsblok van 10min na zonsondergang)
3.2.3.6 Franjestaart
Van deze soort werden in verhouding verrassend veel opnames gemaakt, echter enkel door detector 2 aan het
noordoostelijke einde van de lunetgracht (Grafiek 5). Omwille van de spreiding over zowel de beide
opnamenachten als over de duur van de nachten zelf, kan geconcludeerd worden dat de Brilschans een vaste
foerageerzone betreft.
22 De kans dat er zich een kolonie Franjestaarten binnen de Brilschans bevindt, is eerder klein. Het aantal geschikte bomen met holten is erg beperkt en dan zouden er vermoedelijk ook meer dieren boven de waterpartijen waargenomen worden. De waargenomen Franjestaarten komen waarschijnlijk van elders aangevlogen.
3.2.3.7 Myotis species
Vleermuizen van de Myotis-groep hebben vaak een erg gelijkende sonar. Dat maakt dat veel opnamen van deze dieren niet (met voldoende zekerheid) tot op soortniveau analyseerbaar zijn. De determinatie blijft in dat geval beperkt tot de benaming ‘Myotis species’ (Grafiek 4, Grafiek 5).
3.2.3.8 Gewone grootoorvleermuis en Grootoorvleermuis onbekend
Gewone grootoorvleermuis en Grijze grootoorvleermuis zijn enkel met kwalitatief zeer goede opnames van elkaar te onderscheiden. In de meeste gevallen blijft determinatie beperkt tot ‘Grootoorvleermuis onbekend’.
De kans op Grijze grootoorvleermuis is hier beperkt, gezien de Brilschans buiten het gekende verspreidingsgebied van deze soort ligt. Dat situeert zich in de provincie Antwerpen namelijk vooral in de Kempen (Boers et al. 2018).
Er werden tien opnamen van zekere Gewone grootoorvleermuizen gemaakt, en acht van niet nader te determineren Grootoorvleermuizen. De opnamen zijn verdeeld over beide detectoren (Grafiek 6, Grafiek 7).
Omwille van de spreiding over zowel de beide opnamenachten als over de duur van de nachten zelf, kan geconcludeerd worden dat de Brilschans een vaste foerageerzone vormt.
Grafiek 6: Activiteitsgrafiek Grootoorvleermuizen Detector 1 (per tijdsblok van 10min na zonsondergang)
23 Grafiek 7: Activiteitsgrafiek Grootoorvleermuizen Detector 2 (per tijdsblok van 10min na zonsondergang)
3.2.3.9 Laatvlieger
Laatvlieger werd zeer regelmatig en langdurend foeragerend waargenomen nabij detector 1 (Grafiek 8). Gezien de grootte van de foerageerzones van Laatvliegers wordt aangenomen dat deze ook nabij detector 2 foerageren (Grafiek 8). Het doorgaans moeilijke onderscheid met opnames van Nyctalus- en Vespertilio-soorten, maakt echter dat determinatie tot op soortniveau vaak niet of met onvoldoende zekerheid kan gebeuren.
Grafiek 8: Activiteitsgrafiek soortengroep Eptesicus/Nyctalus/Vespertilio Detector 1 (per tijdsblok van 10min na zonsondergang)
24 Grafiek 9: Activiteitsgrafiek soortengroep Eptesicus/Nyctalus/Vespertilio Detector 2 (per tijdsblok van 10min na zonsondergang)
3.2.3.10 Rosse vleermuis
Het doorgaans moeilijke onderscheid met opnames van Bosvleermuis, Laatvlieger en Tweekleurige vleermuis, maakt dat determinatie van Rosse vleermuisopnamen vaak niet tot op soortniveau mogelijk zijn. Er werd tijdens dit onderzoek één zekere waarneming gedaan van Rosse vleermuis, met piekfrequentie <20 KHz (Grafiek 9).
Vanwege het lage aantal zekere waarnemingen en het veelvuldig voorkomen van waarnemingen van deze of gelijkende soorten, kan hier moeilijk een uitspraak gedaan worden over de wijze waarop Rosse vleermuizen gebruik maken van de Brilschans.
3.2.3.11 Bosvleermuis
Ondanks het reeds eerder vermelde moeilijke onderscheid met soorten met gelijkende geluiden (Rosse vleermuis, Laatvlieger en Tweekleurige vleermuis), werd eerder onverwacht één zekere waarneming van Bosvleermuis gemaakt met detector 1 (Grafiek 9). Deze soort is nauwelijks bekend in de regio (Figuur 6)
1. Vanwege slechts één zekere waarneming en het veelvuldig voorkomen van waarnemingen van deze of gelijkende soorten, kan hier -net als voor Rosse vleermuis- moeilijk een uitspraak gedaan worden over de wijze waarop Bosvleermuizen gebruik maken van de Brilschans.
1