Natuurpunt Studie contact: studie@natuurpunt.be
Coxiestraat 11 • 2800 Mechelen studie@natuurpunt.be • www.natuurpunt.be
Raamovereenkomst voor ecologische
monitoring
Kerngebieden groenplan Stad Antwerpen
Deelopdracht Hof ter Beke te Wilrijk
OPDRACHTGEVER Stad Antwerpen
Stadsontwikkeling – Energie en Milieu Antwerpen Francis Wellesplein 1
2018 Antwerpen LEIDEND AMBTENAAR Karina Rooman
TERREINWERK Wim Mertens & Marnix Lefranc (Plantenwerking Hoboken), Dirk Hautekiet (Vleermuizenwerkgroep), Robin Vermylen (ongewervelden & vogels)
TEKST Roosmarijn Steeman, Dirk Hautekiet, Wout Willems, Ilf Jacobs, Robin Vermylen
REVISIE Kris Boers, Gerald Driessens, Roosmarijn Steeman EINDREDACTIE Jorg Lambrechts
Wijze van citeren:
Steeman, R., Hautekiet, D., Willems, W., Jacobs, I., Vermylen, R.& Lambrechts J. 2019.
Raamovereenkomst voor ecologische monitoring. Kerngebieden Groenplan Stad Antwerpen.
Deelopdracht Hof ter Beke te Wilrijk. Rapport Natuurpunt Studie 2019/18, Mechelen.
© December 2019
Met dank aan de vrijwilligers en collega’s van Natuurpunt voor hun bijdrage.
Inhoudsopgave
1 Inleiding ... 6
2 Methodiek inventarisatie ... 8
2.1 Planten ... 8
2.2 Vleermuizen ... 8
2.3 Ongewervelden ... 9
2.4 Vogels ... 9
3 Resultaten ... 10
3.1 Planten ... 10
3.1.1 Algemene bevindingen ... 10
3.1.2 Verspreidingskaarten van indicatorsoorten en beknopte bespreking ... 10
3.1.2.1 Bosanemoon ... 10
3.1.2.2 Gewone salomonszegel ... 10
3.1.2.3 Daslook ... 10
3.1.2.4 Dalkruid ... 11
3.1.2.5 Pinksterbloem ... 11
3.1.3 Verspreiding van invasieve exoten + beknopte bespreking ... 12
3.1.3.1 Pontische rododendron ... 12
3.1.3.2 Schijnaardbei ... 12
3.1.3.3 Laurierkers ... 12
3.1.3.4 Amerikaanse vogelkers ... 13
3.1.3.5 Gewone robinia ... 13
3.1.3.6 Bezemkruiskruid ... 13
3.1.4 Gebiedsgerichte maatregelen en advies ... 14
3.1.4.1 Knelpunt beheer ... 14
3.1.4.2 Beheeradvies ... 14
3.1.5 Verwerking van alle plantengegevens uit waarnemingen.be ... 15
3.2 Vleermuizen ... 16
3.2.1 Manuele detectorwaarnemingen ... 16
3.2.2 Bijkomende data van Hof ter Beke uit www.waarnemingen.be ... 17
3.2.3 Voorkomen en terreingebruik van de verschillende soorten ... 17
3.2.3.1 Gewone dwergvleermuis ... 17
3.2.3.2 Ruige dwergvleermuis ... 17
3.2.3.3 Kleine dwergvleermuis ... 17
3.2.3.4 Dwergvleermuis onbekend ... 18
3.2.3.5 Watervleermuis ... 18
3.2.3.6 Myotis species ... 18
3.2.3.7 Vleermuis onbekend ... 18
3.2.4 Conclusies en aanbevelingen ... 18
3.2.4.1 Conclusies ... 18
3.2.4.2 Aanbevelingen ... 18
3.3 Ongewervelden ... 20
3.3.1 Onderzoeksresultaten Dagvlinders ... 21
3.3.1.1 Algemene analyse ... 21
3.3.1.2 Beleidsrelevante soorten ... 21
3.3.1.3 Aanbevelingen ifv dagvlindergemeenschap ... 23
3.3.2 Onderzoeksresultaten Libellen ... 24
3.3.2.1 Algemene analyse ... 24
3.3.2.2 Beleidsrelevante soorten ... 24
3.3.2.3 Aanbevelingen ... 24
3.4 Vogels ... 25
3.4.1 Het veldonderzoek ... 25
3.4.2 Dichtheden en verspreiding broedvogels ... 26
3.4.3 Broedvogels ... 27
3.4.4 Waargenomen vogelsoorten ... 28
3.4.5 Natuurwaarden van het park ... 28
3.4.6 Aanbevelingen voor beheer voor broedvogels ... 28
4 Samenvatting ... 30
4.1 Planten ... 30
4.2 Vleermuizen ... 30
4.3 Ongewervelden ... 30
4.4 Vogels ... 30
4.5 Beheeradvies ... 31
5 Referenties ... 33
6 Bijlagen ... 34
Bijlage 1: Overzicht van de waargenomen plantensoorten met herkomst, aanduiding van exoten, invasieve planten en aanplanten. ... 34
Bijlage 2: Overzichtskaart van de waarnemingen van Bosanemoon (kaart 1), Gewone salomonszegel (Kaart 2), Dalkruid, Daslook en Pinksterbloem (kaart 3) in Hof ter Beke in 2019 ... 38
Bijlage 3 Overzicht van de waarnemingen van invasieve exoten in Hof ter Beke in 2019 ... 41
Bijlage 4 Overzichtskaart van de dagvlinders (doel‐ en beleidsrelevante soorten) die werden waargenomen in Hof ter Beke (2009 – 2019) ... 44
Bijlage 5 Overzichtskaart van de algemene dagvlindersoorten die werden waargenomen in Hof ter Beke (2009‐2019) ... 45
Bijlage 6 Overzichtskaart met de waarnemingslocatie van Bruine Korenbout in Hof ter Beke ... 46
Bijlage 7 Overzichtskaart met de waarnemingenlocaties van algemene libellen waargenomen in Hof ter Beke (2015‐2019) ... 47
Bijlage 8 Overzichtstabel van waargenomen vogelsoorten in Hof ter Beke ... 48
Bijlage 9 Alle territoriumstippen van de waargenomen vogels in Hof ter Beke ... 49
Bijlage 10 Individuele territorumkaarten waargenomen broedvogels in Hof ter Beke ... 49
1 Inleiding
De Stad Antwerpen wil de indicator‐ en doelsoorten opvolgen van alle gebieden in kader van het groenplan, om de evolutie in deze gebieden op te volgen en een gepast beheer toe te passen.
Dit rapport geeft de resultaten van de uitgevoerde monitoring van planten, vogels, libellen, dagvlinders en vleermuizen in Hof ter Beke te Wilrijk. Een aantal doelsoorten werd in kaart gebracht en er werden schattingen van de aantallen gemaakt. Daarnaast wordt van deze groepen de hele soortenlijst gegeven. Op basis van deze gegevens worden gebiedsgerichte maatregelen en beheeradvies gegeven.
Het Hof ter Beke bevindt zich in Wilrijk aan de rand van de A12 (Boomsesteenweg) en de industriezone.
Middenin het park ligt het kasteel Hof ter Beke. De ligging vlakbij de Grote Struisbeek verklaart de naam van het domein. Sinds 1979 is het gemeente‐eigendom. Het gebouw is sedert 15 december 1982 beschermd als monument en het wandelpark als dorpsgezicht.
.
Figuur 1 Kaart uit het bestek met het te inventariseren gebied met de genummerde percelen, exclusief VII, IX en X. De vijver moest niet geïnventariseerd worden, wel de oeverrand.
Figuur 2 Indeling van het gebied op het terrein gemaakt op basis van de inventarisaties
2 Methodiek inventarisatie
2.1 Planten
Hof ter Beke werd vlakdekkend onderzocht voor de flora in de periode van 22 april tot 2 september 2019. Deze methode was noodzakelijk omdat niet precies te voorspellen is waar doelsoorten en invasieve exoten zullen opduiken en er gevraagd werd om alle populaties in kaart te brengen.
Eind april werd de voorjaarsflora in kaart gebracht met als doelsoorten: Bosanemoon, Pinksterbloem, Gewone salomonszegel, Daslook en Dalkruid.
Elke vindplaats van elke doelsoort werd met GPS exact ingevoerd. Daarbij werden de aantallen of de oppervlaktes ingeschat die door de doelsoorten werden ingenomen in m².
Alle overige plantensoorten die we in het gebied aantroffen, werden aangeduid op de streeplijst. Voor zeldzame soorten en voor invasieve exoten werd de exacte locatie via GPS ingevoerd.
2.2 Vleermuizen
Het doel van het onderzoek is monitoring van de zomerpresentie van alle voorkomende soorten in Hof ter Beke te Wilrijk. Dit bestaat uit het nagaan van de aanwezigheid van deze soorten, waarbij de voornaamste activiteitszones in kaart worden gebracht. We maken daarbij ook een inschatting van de aanwezige aantallen en eventuele kolonies.
Voor dit gebied werd besloten dat actief zoeken met manuele batdetector hiervoor de meest aangewezen methode is. Automatische batdetectoren zouden hier in principe iets meer aangewezen zijn (wegens beperkte grootte gebied), of een combinatie van beide omdat de twee werkwijzen complementair werken.
Het plaatsen van automatische detectoren heeft het voordeel dat deze detectoren voor een langere periode (één of meer volledige nachten) kunnen geplaatst worden. Dit geeft dan de activiteit over een gehele nacht weer, en dus meer kans om alle aanwezige soorten in kaart te brengen. Bovendien zijn automatische detectoren een uitermate gestandaardiseerde manier van werken (en dus ook geschikt voor monitoring op lange termijn) terwijl het manueel rondlopen met batdetectoren meer onderhevig is aan de waarnemer.
Een automatische detector heeft echter ook nadelen. Er kan slechts een beperkt aantal punten bemonsterd worden met dergelijke detectoren – waardoor het moeilijk is om een ruimer gebied (met veel verschillende biotopen) integraal te bemonsteren. Op de meest aangewezen locatie voor Watervleermuis – zijnde de kasteelgracht – kan een automatische detector bovendien massaal veel opnames genereren van grotendeels dezelfde dieren. Voor Dwergvleermuizen zijn duistere, beboste oevers van waterpartijen immers favoriete foerageerplaatsen. Een groot nadeel is ook dat men dure apparatuur voor lange tijd onbewaakt moet achterlaten, met alle risico’s op diefstal of beschadiging van dien. Om deze reden werd voor dit onderzoek uiteindelijk niet geopteerd voor automatische maar manuele detectoren.
Een route lopen met een manuele detector mist de specifieke voordelen van een automatische detector, maar biedt wel andere voordelen:
‐ Het gebied kan in zijn geheel onderzocht worden (tegenover een ‘punt’ bij plaatsing van automatische detector)
‐ Voor Watervleermuis zijn visuele observaties mogelijk (schijnen met zaklantaarn over wateroppervlak), waardoor ook de aantallen foeragerende dieren exact bepaald kunnen worden
‐ Er wordt minder tijd verloren aan vleermuisarme zones. Een automatische detector op de ‘foute plaats’
levert dan veel plaatsingstijd op, voor bitter weinig resultaat.
Er werden 6 avonden manuele inventarisaties met batdetector uitgevoerd van 1 à 2 uur per bezoek (Tabel 1).
Het type detectoren dat hiervoor gebruikt werd zijn D240x (Pettersson) en SSF Bat3 (Volkmann). Van de waargenomen vleermuizen werden de soort en eventuele gedragsaanduidingen genoteerd. De detector werd standaard ingesteld op het heterodyne kanaal op 38 kHz, met om de paar seconden een switch naar hogere (tot 55kHz) en lagere (tot 18 kHz) frequenties. Bij waarneming van vleermuizenactiviteit werd over een brede range van frequenties gescand om de piekfrequentie te achterhalen. De SSF Bat3 laat toe om tegelijkertijd alle
frequenties te bekijken. Van dieren waarvan de soort niet ter plekke kon bepaald worden, werden geluidsopnames gemaakt die nadien met aangepaste software (Batsound 4; Pettersson) geanalyseerd werden.
Tabel 1 overzicht manuele detectorinventarisaties.
Datum Start Eind Transect ID Zon onder Temp start (°C) Weer
19/04/2019 21:41 22:37 30271 20:44 24 Open
16/05/2019 21:33 23:00 35046 21:27 19 Open
01/07/2019 22:06 23:32 36457 22:01 22 Open
15/08/2019 20:56 22:30 38324 21:04 20 Licht bewolkt
10/09/2019 20:16 22:16 39792 20:08 20 Open
22/10/2019 19:52 20:52 40427 18:35 16 Licht bewolkt
Door de spreiding van de onderzoeksperiode over het zomerhalfjaar, kon zowel voorjaars‐ en najaarstrek geregistreerd worden, als tussenin soorten met kraamkolonies in de buurt. De gelopen routes verliepen over het ganse gebied.
2.3 Ongewervelden
Het onderzoek naar libellen en dagvlinders werd uitgevoerd volgens de methode van de vlinderroutes (transecttelling): het gericht zoeken naar de soorten door het lopen van routes waarbij alle waargenomen vlinders werden ingevoerd in www.waarnemingen.be al dan niet via smartphone op het terrein.
Tijdens het lopen van routes voor de dagvlinders en libellen werd specifiek aandacht besteed aan de geprefereerde biotopen van de op het terrein te verwachten Rode Lijst‐ en/of Habitattypische soorten.
2.4 Vogels
De territoriumkartering werd uitsluitend uitgevoerd binnen de vooraf besproken grenzen van het gebied Hof ter Beke zoals afgebakend in waarnemingen.be en avimap.be.
Bij de uitvoering van de broedvogelkartering respecteren we de handleiding van SOVON voor intensieve territoriumkartering. Het aantal territoria van vogelsoorten wordt immers bepaald op basis van gangbare criteria zoals aantal geldige waarnemingen binnen specifieke datumgrenzen, uitsluitende waarnemingen, fusie‐afstand, dat alles zoals voorgesteld in de standaardvoorschriften van territoriumkartering door SOVON Vogelonderzoek Nederland. De richtlijnen en handleidingen hiervoor zijn beschikbaar op de homepage van www.avimap.be.
De interpretatie ven territoriaal gedrag en de invoer van de veldgegevens over de verschillende rondes blijft een taak voor de ervaren veldwaarnemer. De clustering van die gegevens naar een territorium zelf, wordt uitgevoerd door de autoclusteringsmodule die werd ingebouwd in www.avimap.be. SOVON ontwikkelde deze methode en de Belgische versie werd afgestemd en aangepast in opdracht van en samen met Natuurpunt Studie, INBO &
Natagora. Zij beheren nu samen de huidige versie van deze autoclusteringsmodule in België.
De online invoermodule wordt ondersteund door mobiele apps. Voor deze broedvogelkartering werd gebruik gemaakt van de BMP app in ObsMapp (Android). De inventarisatieregels blijven dezelfde, maar de interpretatie van de waargenomen soorten én de invoer gebeurt uitsluitend in het veld.
Na het uitvoeren van elke veldronde volgt eerst nog een screening van de ingevoerde data door de waarnemer.
Pas nadat alle rondes zijn voltooid, wordt de autoclustering uitgevoerd. Deze autoclustering garandeert dat alle ingevoerde data op een gestandaardiseerde en vooral éénduidige manier worden verwerkt tot geldige territoria, op basis van de criteria van Van Dijk (2011). Elk risico van een subjectieve interpretatie die kan ontstaan wanneer verschillende personen de data manueel moeten interpreteren, wordt hiermee tot een minimum beperkt.
De autoclusteringsmodule is in België en Nederland uitgegroeid tot dé standaard bij elke broedvogelkartering die in opdracht van overheden door studiebureaus of NGO’s worden uitgevoerd. Niet alleen kan dankzij het gebruik van deze autoclusteringsmodule een zeer hoge graad van standaardisatie worden gegarandeerd, ze biedt ook de garantie dat de data zeer snel kan worden verwerkt of herwerkt indien er een verschuiving in de interpretatiecriteria plaatsvindt.
3 Resultaten
3.1 Planten
3.1.1 Algemene bevindingen
In 2019 werden er in Hof ter Beke 190 plantensoorten genoteerd. Er werden geen Rode‐Lijstsoorten gezien. 29 soorten zijn aangeplant of verwilderd uit aanplant.
In totaal werden 24 uitheemse soorten genoteerd, 11 daarvan zijn aangeplant. Zes uitheemse soorten staan op de lijst van invasieve exoten: Laurierkers, Robinia, Schijnaardbei, Pontische rododendron, Bezemkruiskruid en Amerikaanse vogelkers.
De soortenlijst van alle waargenomen planten vindt men in Bijlage 1.
De geschatte aantallen van de doelsoorten en zeldzame soorten worden weergegeven in Tabel 2.
Tabel 2 Geschatte aantallen, oppervlaktes en aantal groeiplaatsen van de doelsoorten in Hof ter Beke
Soort Aantal locaties Aantal exemplaren Oppervlakte in m²
Bosanemoon 11 131
Gewone salomonszegel 23 73
Pinksterbloem 1 42
Daslook 1 133
Dalkruid 1 8
3.1.2 Verspreidingskaarten van indicatorsoorten en beknopte bespreking
Er werd een verspreidingskaart opgemaakt met de groeiplaatsen van Bosanemoon, Gewone salomonszegel, Dalkruid, Daslook en Pinksterbloem . Deze verspreidingskaarten zijn te vinden in Bijlage 2.
Hieronder worden de waargenomen doelsoorten kort besproken.
3.1.2.1 Bosanemoon
Bosanemoon is een oud‐bosplant die ook in de bosrand staat. Bosanemoon groeit vooral op luchtige, matig voedselrijke bodems met een goede strooiselvertering onder niet te schaduwrijke bomen. Bosanemoon heeft een voorkeur voor oud bos, nieuwe aanplanten palend aan oud bos worden onder gunstige bodemcondities vrij snel gekoloniseerd. In bossen met een open structuur of in middelhout‐ en hakhoutbossen met een regelmatige rotatie, kan de plant zeer hoge dichtheden halen.
Bosanemoon heeft geen specifiek beheer nodig. De soort is gevoelig voor bodemverstoring en kan overwoekerd worden door andere planten (Klimop, bramen, Sneeuwbes). Bosanemoon is reeds lang als talrijk aanwezige voorjaarsbloeier in het gebied gekend.
3.1.2.2 Gewone salomonszegel
Gewone salomonszegel is een plant van schaduw en halfschaduw die in het voorjaar groeit en bloeit in loofbossen en houtkanten. De soort mijdt zure bodems met een slechte strooiselvertering. Het is een overblijvende soort (met winterknoppen onder de grond) die zich verspreidt via bessen die worden opgegeten door dieren of meegenomen door de wind. De Gewone salomonszegel is een kensoort voor de klasse van de eiken‐ en beukenbossen op voedselrijke grond. Gewone salomonszegel is al lang als een wijd verbreide soort uit het gebied gekend.
3.1.2.3 Daslook
Daslook is een soort van schaduwrijkere loofbossen (vooral hellingbossen) in de Leemstreek. De soort groeit er op voedselrijke, vochtige tot natte, lemige tot kleiige gronden met goed verterend strooisel. Vaak vindt men de soort in grote populaties aan de voet van hellingen. De plant verdraagt uitdroging slecht, maar ze houdt evenmin van overstromingen. Kaalslagen en open situaties van beperkte duur worden nog net verdragen zonder dat de populatiedichtheid blijvende schade oploopt. Buiten het bos komt de plant slechts zelden voor, het meest nog in bredere houtkanten. Ze is matig gebonden aan oud bos. Het is eerder een slechte kolonisator van nieuw bos,
tenzij het bij oud bos aansluit. Hier in het park groeit de soort misschien al meer dan 100 jaar als stinsenplant, waardoor ze zich heeft kunnen uitbreiden tot 133 m².
Figuur 3 Daslook in bloei in Hof ter Beke, de soort neemt daar een oppervlakte van +- 133m² in.
3.1.2.4 Dalkruid
Dalkruid groeit bijna uitsluitend in eerder donker bos op lemig zand, zandleem en leem die bovendien matig zuur tot zuur is. Op dergelijke plaatsen kan ze dichte aaneengesloten vegetaties vormen. Verder mijdt Dalkruid extremen: op te voedselrijke standplaatsen wordt Dalkruid weggeconcurreerd, in te voedselarme condities gedijt de plant niet. Vaak groeit de soort in plateau‐ en hellingbossen. In de Kempen is de soort gebonden aan valleien en vindt men ze op de oeverwallen van beken. Dalkruid komt slechts uiterst zelden buiten het bos voor. Hoewel het een besdragende plant is, die door dieren kan worden verbreid, treft men de soort vooral aan in oud bos. In oude kasteelparken op zuurdere bodems groeit de soort als Stinsenplant, ooit werd ze aangeplant voor medicinaal gebruik. In het Hof ter Beke komt de soort op één plaats beperkt voor, maar wellicht groeit de soort hier al meer dan 100 jaar. Net zoals de andere oud‐bosplanten vormen woekerende forsere soorten als bramen, Klimop en Sneeuwbes een bedreiging voor deze plant.
3.1.2.5 Pinksterbloem
Pinksterbloem groeit in natte tot vochtige, matig voedselrijke tot voedselrijke graslanden op natte, voedselrijke bodems. De soort komt op alle bodemtypes voor, maar is niet bestand tegen brak water. Periodieke overstroming wordt goed verdragen. De soort gedijt in grasland onder maai‐ of graasbeheer. Bij intensief maaibeheer (gazonbeheer) kan de soort aanwezig blijven en zich vegetatief uitbreiden. Pinksterbloem is een belangrijke waardplant voor de vlinder Oranjetipje. Op 22 april werden 42 bloeiende Pinksterbloemen geteld.
Het is de eerste keer dat er een telling van deze plant gebeurde in dit gebied, dus we weten niet of de populatie toe‐ of afneemt.
3.1.3 Verspreiding van invasieve exoten + beknopte bespreking
De kaart met de groeiplaatsen van de invasieve exoten in het gebied bevindt zich in Bijlage 3.
De geschatte aantallen of oppervlaktes en het aantal vindplaatsen worden weergegeven in Tabel 3.
Hieronder worden deze soorten kort besproken: in welke mate ze invasief zijn, of het nodig is om ze in het gebied te bestrijden en op welke manier ze kunnen bestreden worden.
Tabel 3 Geschatte aantallen, oppervlaktes en aantal groeiplaatsen van de invasieve exoten in Hof ter Beke
Soort Aantal locaties Aantal exemplaren Oppervlakte in m²
Pontische rhododendron 9 433
Schijnaardbei 1 16
Laurierkers 1 1
Amerikaanse vogelkers 16 168
Bezemkruiskruid 4 22
Robinia 10 37
3.1.3.1 Pontische rododendron
Pontische rododendron werd in het verleden zeer vaak aangeplant in kasteelparken omwille van zijn sierwaarde.
De soort heeft een voorkeur voor zure humusrijke bodems. De soort kan zeer goed tegen schaduw of een gesloten bladerdek en is dus vaak te vinden in dreven en bosranden. Verspreiding gebeurt hoofdzakelijk door zaden, elke bloem kan 3000 tot 7000 zaadjes voortbrengen die in open vlaktes door de wind tot 100 meter verspreid kunnen worden. Vegetatieve vermenigvuldiging blijft beperkt. De plant vormt na omhakken opnieuw scheuten. Als deze plant niet tijdig wordt gesnoeid, kan ze een bedreiging vormen voor de voorjaarsflora in het bos. Het volledig verwijderen van rododendron is in kasteelparken vaak geen optie, omdat de soort bij het historisch karakter van het park hoort.
3.1.3.2 Schijnaardbei
Schijnaardbei is een kleine plant met gele bloemen die uitlopers vormt en zo als bodembedekker dienst doet. De bladeren gelijken op deze van de wilde aardbei maar de rode vruchten zijn smakeloos. De vruchten worden wel door vogels gegeten en op die manier ook verspreid. Deze sierplant wordt regelmatig aangetroffen in beschaduwde graslanden, wat zijn gevolgen heeft voor de inheemse vegetatie. Schijnaardbei werd slechts op één locatie waargenomen in het gebied. Aangezien de soort hier vrij beperkt voorkomt, is ze gemakkelijk te verwijderen, wat we aanraden.
3.1.3.3 Laurierkers
Laurierkers is een groenblijvende struik of kleine boom tussen 3 en 8 m hoog met een grote verspreidingscapaciteit. De soort vermenigvuldigt zich m.b.v. zaad dat verspreid wordt door vogels die de vruchten graag eten. Daarnaast vermenigvuldigt Laurierkers zich ook vegetatief door scheutvorming en worteluitlopers. De soort verkiest bossen op licht zure gronden en wordt vaak aangeplant in tuinen en parken.
Laurierkershagen vormen een dicht en permanent bladerdek waardoor inheemse soorten verdrongen worden, wat op plaatsen waar mensen geen ‘onkruid’ willen het gewenste effect is, maar in natuurlijke situaties is dit ongewenst. De opwarming van de aarde begunstigt de vestiging van Laurierkers. Een recente studie heeft aangetoond dat de biomassa van deze plant toeneemt met verhoogde CO2 concentraties.
Vermijd deze soort aan te planten in de buurt van bossen, bosranden, vooral in de buurt van beschermde gebieden en verwijder de bloemen voor de vruchtzetting om zaadverspreiding te voorkomen of scheer de haag zodanig dat deze niet tot bloei komt.
Er is slechts één plaats in het park waar Laurierkers werd waargenomen, de soort is dus gemakkelijk te verwijderen, wat we aanraden.
3.1.3.4 Amerikaanse vogelkers
Amerikaanse vogelkers is een bladverliezende struik of boom die, in optimale groeiomstandigheden 30 meter hoog kan worden. De bovenzijde van het blad is glanzend donkergroen, de onderzijde van het blad is mat met geelbruine beharing langs de middennerf. Amerikaanse vogelkers wordt hoofdzakelijk via de overvloedig geproduceerde zaden verspreid die door dieren (vogels en zoogdieren) gegeten worden. Zaailingen kunnen onder het bladerdek hun groei gedurende verschillende decennia stopzetten en overleven tot er terug voldoende licht is om te ontwikkelen. De vegetatieve vermenigvuldiging via worteluitlopers (scheuten die ontstaan uit zijwortels) is zeer efficiënt. Na omhakken is er opnieuw sterke scheutvorming.
Amerikaanse vogelkers is zeer invasief op arme, zandige en zure gronden. Oorspronkelijk werd de soort aangeplant als sierboom in tuinen en parken, maar ook door bosbouwers om weinig productieve bodems te verbeteren.
Amerikaanse vogelkers is wijd verspreid in West‐Europa. De soort vormt dichtbegroeide, sterk concurrerende bestanden en beïnvloedt de ontwikkeling van de bodem waardoor de soortenrijkdom vermindert. De hele plant bevat cyaanzuur dat giftig is voor vee. Beheren van de soort is moeilijk. Amerikaanse vogelkers werd op 16 plaatsen verspreid over het gebied waargenomen. De oppervlakte waar deze soort een probleem vormt in het domein is voorlopig beperkt. Dit betekent dat de bestrijding haalbaar is, hoewel het volledig verwijderen van Amerikaanse vogelkers hoe dan ook tijd en geld kost. Het belangrijkste knelpunt bij het beheer van Amerikaanse vogelkers vormt de constante hergroei vanuit de zaadbank en de gemakkelijke herintroductie via zaadverspreidende vogels. De bomen dragen zaad vanaf tien jaar oud. Een jaarlijkse verwijderingsactie van zaailingen en het voorkomen dat planten in bloei komen, behoren dan ook vaak tot het reguliere beheer.
3.1.3.5 Gewone robinia
Gewone robinia is een bladverliezende boom die 10 tot 25m hoog wordt. De soort heeft een grote verspreidingscapaciteit. Ze produceert een groot aantal zaden die verspreid worden via de wind (overleven ten minste 10 jaar in de bodem) en vermenigvuldigt zich vegetatief via worteluitlopers en hergroei van de scheuten.
Bovendien heeft de boom een hoge groeisnelheid (tot 2m in één jaar). Het verspreidingspotentieel in België is matig. Immers, ondanks de grote zaadproductie, blijft het kiemingspercentage laag.
Gewone robinia is een pionierssoort die voorkeur geeft aan volle zon en goed gedraineerde bodems. Ze wordt vaak aangetroffen in verstoorde gebieden zoals braakliggende gronden, bermen en spoorwegen.
Deze soort wordt in West‐Europa als zeer invasief gezien, omdat ze waardevolle natuurgebieden zoals kalkrijke graslanden of graslanden op zandige bodems koloniseert. Eenmaal gevestigd vormt de plant via worteluitlopers en scheutvorming op de stronken, dichte klonen en overschaduwde eilandjes waaruit de inheemse planten weggeconcurreerd worden. De grote, geurende bloesems blijken te concurreren voor bestuivers met de inheemse planten. Gewone robinia verandert de bodemeigenschappen en begunstigt de ontwikkeling van stikstofminnende vegetatie waardoor de botanische samenstelling wijzigt. Bovendien is de soort moeilijk weg te krijgen.
Robinia is met 37 exemplaren goed vertegenwoordigd in het gebied. Men moet goed nadenken of het gewenst is om in dit gebied actie te ondernemen tegen deze soort. Eens je de soort omhakt, zal de plant zeer sterk reageren door de vorming van worteluitlopers die kunnen uitgroeien tot een dichter bestand. Indien je start met het ondernemen van actie ben je begonnen aan een jarenlange strijd om de soort volledig weg te proberen krijgen.
3.1.3.6 Bezemkruiskruid
Bezemkruiskruid is een soort van pioniersmilieus op vochtige tot droge, matig voedselrijke bodems. De plant staat in een grote verscheidenheid aan biotopen en geeft de voorkeur aan verstedelijkte en verstoorde plaatsen zoals spoorwegterreinen, opgespoten gebieden, oude muren, omgewoelde wegbermen en braakliggende percelen. De soort is in Hof ter Beke slechts beperkt aanwezig en vormt hier geen probleem.
3.1.4 Gebiedsgerichte maatregelen en advies
3.1.4.1 Knelpunt beheer
Er zijn zes invasieve exoten aanwezig in het gebied, maar het lijkt er voorlopig nog niet op alsof ze alles gaan overnemen. Ook Sneeuwbes is beperkt. Toch is het beter nu actie te ondernemen, eer het veel meer werk vergt.
Op Figuur 4 wordt de zone die volledig dicht gegroeid is met bramen aangegeven met letter C.
De zone B is ontoegankelijk geworden door de bramen tussen het riet, maar geeft op die manier de nodige rust aan broedende vogels.
Klimop en Schijnaardbei bedekken in een deel van het gebied de bodem en vormen een potentieel probleem voor de voorjaarsbloeiers.
Zone A is momenteel een werfzone (enorme zandberg) door rioleringswerken in de omgeving.
De P (parking) is recent aangelegd en dient voor het restaurant dat geopend werd in het gerestaureerd kasteel.
De grasstrook langs één kant van de vijver wordt kort gehouden, gemaaid en/of begraasd door eenden en/of ganzen.
De graszone, links van de letter C, is verruigd (Kropaar, witbol, netels).
De zone van de Pinksterbloemen (zie kaart Bijlage 2) wordt belopen, maar er is geen intensieve recreatie.
Figuur 4 Kaart van de routes die gelopen werden voor inventarisatie van de vegetatie (rode lijnen) en de beheereenheden die
aangegeven worden met hoofdletters.
3.1.4.2 Beheeradvies
Opslag van Amerikaanse Vogelkers en van Robinia verwijderen om te voorkomen dat ze wel een plaag zouden worden.
De ouderbomen van de Amerikaanse Vogelkers worden ook best verwijderd. Indien de ouderbomen van Robinia ook verwijderd worden, dan moet er veel tijd worden voorzien voor nazorg.
Het verruigd graslandje (Zone 7, figuur 2) kan worden verarmd door aangepast beheer: vroeger maaien (mei) en maaisel goed afvoeren.
Als de grote zandberg weg is, kan die zone op een gunstige manier worden ingericht. Een bos met inlandse bomen en struiken kan een goede buffer vormen tussen het park en de aanpalende parking en
Het terugzetten van bramen, klimop en sneeuwbes in de buurt van de voorjaarsbloeiers, is gewenst.
aanplanten van inheems plantgoed, zowel voor struik‐ als toekomstige boomlaag.
Inheemse alternatieven voor struiken
http://www.alterias.be/alterias_search/downloads/ornemental5_nl.pdf
Inheemse alternatieven voor bloemenborders
http://www.alterias.be/alterias_search/downloads/ornemental1_nl.pdf
Inheemse alternatieven voor bomen
http://www.alterias.be/alterias_search/downloads/ornemental6_nl.pdf
3.1.5 Verwerking van alle plantengegevens uit waarnemingen.be
Alle bestaande gegevens uit onze databank Waarnemingen.be werden digitaal mee aangeleverd bij dit rapport en werden gebruikt om in de mate van het mogelijke trends te bepalen van de aandachtsoorten.
3.2 Vleermuizen
3.2.1 Manuele detectorwaarnemingen
De inventarisaties met manuele detector leverden in de inventarisatieperiode (2019) 143 waarnemingen van vleermuizen op, van minstens vier verschillende soorten.
Tabel 4: projectwaarnemingen vleermuizen (2019)
Datum Gewone Dwergvleermuis Ruige Dwergvleermuis Kleine Dwergvleermuis Dwergvleermuis onbekend Watervleermuis Myotis spec. Vleermuis onbekend
Totaal
19/04/2019 14 5 19
16/05/2019 16 6 1 23
01/07/2019 22 2 2 26
15/08/2019 27 1 1 29
10/09/2019 30 6 2 2 1 1 42
22/10/2019 4 4
Eindtotaal 113 20 2 5 1 1 1 143
Figuur 5: Vleermuiswaarnemingen met manuele detector, 2019.
3.2.2 Bijkomende data van Hof ter Beke uit www.waarnemingen.be
Uit de databank van www.waarnemingen.be werden alle vleermuizengegevens van voor de aanvang van het project nagetrokken. Er bleken geen vleermuizenwaarnemingen beschikbaar van voor de projectperiode.
3.2.3 Voorkomen en terreingebruik van de verschillende soorten
3.2.3.1 Gewone dwergvleermuis
Gewone dwergvleermuis wordt vrij algemeen en verspreid over het gehele gebied aangetroffen (Figuur 5), maar vooral boven de vijver en de kleine weide ten zuiden van het kasteel. De beide dreven (toegang Terbekehofdreef en toegang Boomsesteenweg) worden gebruikt als vliegroutes (Figuur 6). Later op de avond foerageert ook een beperkt aantal vleermuizen rond de verlichtingspalen.
In de beide bosgedeelten (ten noorden en ten zuiden van het kasteel) is er eerder beperkte activiteit ‐ vermoedelijk omdat er geen duidelijke open structuren aanwezig zijn in het bos.
Figuur 6: aanvliegroutes Gewone dwergvleermuis
3.2.3.2 Ruige dwergvleermuis
De soort is in Vlaanderen vooral bekend als migrerende soort, die meest in het voorjaar (rond maart) en najaar (rond september) wordt waargenomen. De soort heeft een voorkeur voor duistere, beschutte en begroeide oevers als foerageerbiotoop – waarbij het dan nauwelijks verbaast dat zij vooral nabij de kasteelvijver werd waargenomen (Figuur 5). Een exact aantal is erg moeilijk te bepalen vanwege de sterk overheersende activiteit van Gewone dwergvleermuizen op dezelfde locaties.
3.2.3.3 Kleine dwergvleermuis
Kleine dwergvleermuis is een vrij uitzonderlijke soort in Vlaanderen. Er zijn slechts een heel beperkt aantal locaties in België waar de soort is waargenomen. De soort wordt wel gemakkelijk over het hoofd gezien door de grote gelijkenis met Gewone dwergvleermuis (zowel op detector als op zicht), en komt daardoor vermoedelijk wel iets meer voor dan de waarnemingen aantonen.
Er werden van deze soort op één nacht op twee verschillende locaties nabij de vijver telkens twee individuen waargenomen. Dat maakt dat verondersteld wordt dat de soort wel rondvliegt in het park (met naar schatting 2
3.2.3.4 Dwergvleermuis onbekend
Onder ‘Dwergvleermuis onbekend’ worden de waarnemingen van dwergvleermuizen verstaan die niet tot op soortniveau verder te determineren zijn (overlappende geluidskenmerken).
3.2.3.5 Watervleermuis
Er werd slechts eenmaal een Watervleermuis waargenomen, foeragerend boven de kasteelvijver.
3.2.3.6 Myotis species
Onder Myotis species worden de dieren gerekend van het genus ‘Myotis’ die niet verder tot soort(groep)niveau konden gedetermineerd worden. Het betreft hier slechts één waarneming.
3.2.3.7 Vleermuis onbekend
Eén waarneming betrof een niet nader determineerbare vleermuis. Bij niet‐determineerbare vleermuizen gaat het doorgaans om moeilijk herkenbare opnamen (bv sociale geluiden, zwakke/verre geluidspulsen), of niet in het veld determineerbare dieren die te kortstondig passeerden om een opname te kunnen maken.
3.2.4 Conclusies en aanbevelingen
3.2.4.1 Conclusies
Vleermuizen foerageren vooral boven de vijver (3 dwergvleermuissoorten !), en ook boven de kleine weide ten zuiden van het kasteel. De beide dreven (toegang Terbekehofdreef en toegang Boomsesteenweg) worden gebruikt als vliegroutes. Later op de avond foerageert ook een beperkt aantal vleermuizen rond de verlichtingspalen.
In de beide bosgedeelten (ten noorden en ten zuiden van het kasteel) is er eerder beperkte activiteit ‐ vermoedelijk omdat er geen duidelijke structuren aanwezig zijn in het bos.
Het kasteel en de fontein zijn constant verlicht. Dit vormt blijkbaar geen probleem voor de verschillende soorten dwergvleermuizen, maar voor Myotis‐soorten, zoals Watervleermuis, is dit wel problematisch en wellicht (mede) de verklaring voor de lage aantallen tot zelfs quasi afwezigheid. Er werden geen andere vleermuissoorten, zoals grootoorvleermuizen, waargenomen. Ondanks de droge zomer 2019 was er altijd voldoende water in de vijver.
De kwaliteit van het water was heel de zomer goed.
Tijdens de laatste onderzoeksavond in oktober was er geen foerageergedrag meer boven de vijver (ondanks de relatief hoge temperatuur).
Er werden geen uitvliegplaatsen gevonden aan het recent gerenoveerde kasteel., de vleermuizen komen van de omliggende boerderijen en stallen (visuele waarnemingen; Figuur 5).
Ook bij de tuinmuur en de duiventil (rond de parking, restauratie bezig) werden geen uitvliegplaatsen waargenomen.
3.2.4.2 Aanbevelingen
Door de verlichting van het kasteel en de fontein, zijn de te verwachten soorten eerder beperkt tot Gewone en Ruige dwergvleermuis. Het parkgedeelte rond het kasteel is relatief beperkt in oppervlakte, en wordt ook nog eens omringd door verlichte wegen.
Door verlichting te beperken, en dan vooral op het watervlak en de oeverpartijen, stijgt de kwaliteit van het foerageergebied voor lichtgevoelige soorten als Watervleermuis en alle andere vleermuissoorten van het geslacht Myotis aanzienlijk. Het uitstralen van verlichting op vijver en omgeving kan ook grotendeels voorkomen worden door de aanplant van een groenscherm op gerichte locaties.
Door het blijven bewaken van de waterkwaliteit en het waterpeil van de vijver, wordt het voortbestaan hiervan
Het ophangen van vleermuizenkasten kan een aanvulling betekenen op het aanbod aan boomholten. Het positieve effect hiervan op lokale populaties wordt eerder als beperkt ingeschat, vanwege het kleine aantal waargenomen boomholtenbewonende soorten. Mogelijk is het zinvoller om te bekijken of er mogelijkheden zijn om aan de tuinmuur met duiventil voorzieningen voor verblijfplaatsen (eerder voor gebouwbewonende soorten dan) te creëren.
3.3 Ongewervelden
Dagvlinders en libellen zijn goed herkenbare insectengroepen waarvan reeds heel wat bekend is op vlak van hun ecologie en habitatvereisten. Deze twee soortgroepen van insecten vormen dan ook een goede indicatorgroep voor de kwaliteit van biotopen.
Dagvlinders zijn een populaire soortgroep waardoor we een goed beeld hebben op hun actueel voorkomen.
Omwille van het feit dat deze soortgroep voor de verschillende levensfasen verschillende eisen stellen aan hun leefgebied, kunnen ze ons heel wat leren over een bepaald gebied. Het is bovendien een dankbare soortgroep in die zin dat soorten vaak snel reageren op genomen beheermaatregelen.
Omwille van het feit dat libellen een belangrijk deel van hun levenscyclus afhankelijk zijn van waterpartijen, vormen ze één van de meest bruikbare soortgroepen om een beeld te krijgen op de kwaliteit van aan water gelinkte biotopen. Heel wat libellensoorten hebben specifieke en uiteenlopende habitatvereisten. Zo zijn er soorten die enkel voorkomen in de armste heidevennen, andere soorten prefereren zuurstofrijk stromend water, van nature eutrofe stilstaande wateren, etc.
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van alle waarnemingen van de geselecteerde focussoorten uit het onderzoeksgebied.
Voor de Rode‐Lijstsoorten wordt de categorie weergegeven. De benaming en definitie van de nieuwe Rode Lijstcategorieën voor Vlaanderen is terug te vinden in onderstaande Tabel 5.
Hof ter Beke is een heel klein park dat zeer geïsoleerd ligt en zoveel randinvloeden heeft dat kolonisatie door vlinders en libellen niet evident is.
Tabel 5 Benaming en definities van de nieuwe Rode Lijstcategorieën voor Vlaanderen.
ERNSTIG BEDREIGD – CRITICALLY ENDANGERED (CR) vroeger: Met uitsterven bedreigd
Een soort is Ernstig bedreigd wanneer de best beschikbare kennis aangeeft dat het voldoet aan een van de criteria A‐E voor Ernstig bedreigd, en dat het daarom een bijzonder grote kans heeft om uit te sterven in het wild.
BEDREIGD – ENDANGERED (EN)
Een soort is Bedreigd wanneer de best beschikbare kennis aangeeft dat het voldoet aan een van de criteria A‐E voor Bedreigd, en dat het daarom een heel grote kans heeft om uit te sterven in het wild.
KWETSBAAR – VULNERABLE (VU)
Een soort is Kwetsbaar wanneer de best beschikbare kennis aangeeft dat het voldoet aan een van de criteria A‐E voor Kwetsbaar, en dat het daarom een grote kans heeft om uit te sterven in het wild.
BIJNA IN GEVAAR – NEAR THREATENED (NT) vroeger: Achteruitgaand of Zeldzaam
Een soort is Bijna in gevaar wanneer het getoetst werd aan de criteria A‐E, maar momenteel niet voldoet aan de criteria voor Ernstig bedreigd, Bedreigd of Kwetsbaar, maar er wel bijna aan voldoet of er vermoedelijk aan zal voldoen in de nabije toekomst. In Nederland heet deze categorie Gevoelig.
MOMENTEEL NIET IN GEVAAR – LEAST CONCERN (LC) vroeger: Momenteel niet bedreigd
Een soort is Momenteel niet in gevaar wanneer het getoetst werd aan de criteria A‐E, maar niet voldoet aan de criteria voor Ernstig bedreigd, Bedreigd, Kwetsbaar of Bijna in Gevaar. In Nederland heet deze categorie Thans niet bedreigd.
ONVOLDOENDE DATA – DATA DEFICIENT (DD) vroeger: Onvoldoende gekend
Een soort valt onder Onvoldoende data wanneer er onvoldoende informatie beschikbaar is om op basis van verspreidings‐ of
populatiegegevens een rechtstreekse of onrechtstreekse inschatting te maken van de kans op uitsterven. Een soort in deze categorie kan goed bestudeerd zijn en de biologie kan goed gekend zijn, maar bruikbare gegevens over aantallen en verspreiding ontbreken.
Onvoldoende data is daarom geen Rode Lijstcategorie sensu stricto. Het onderbrengen van soorten in deze categorie geeft aan dat meer informatie nodig is en dat nog te voeren onderzoek zou kunnen uitwijzen dat de soort in een Rode Lijstcategorie thuishoort. Het is belangrijk om gebruik te maken van alle mogelijke data en om de juiste keuze te maken tussen Onvoldoende data en een Rode Lijstcategorie. Als er vermoed wordt dat het verspreidingsgebied van een soort klein is of dat er een vrij lange periode verstreken is sinds de laatste waarneming, is een indeling in een Rode Lijstcategorie vermoedelijk gerechtvaardigd. In Nederland heet deze categorie Onvoldoende gegevens.
NIET VAN TOEPASSING – NOT APPLICABLE (NA)
Voorbeelden van soorten waarvoor de categorie Niet van toepassing geldt, zijn uitheemse soorten of zwervers (bv. geen regelmatige bezoekers of dwaalgasten).
NIET GEËVALUEERD – NOT EVALUATED (NE)
Een soort is Niet geëvalueerd wanneer het nog niet getoetst werd aan de Rode Lijstcriteria.
3.3.1 Onderzoeksresultaten Dagvlinders
3.3.1.1 Algemene analyse
Bij analyse van alle dagvlinderwaarnemingen uit waarnemingen.be (2009‐2019) komen we tot een totaallijst van 12 waargenomen dagvlindersoorten. In totaal werden er 54 waarnemingen verricht van dagvlinders waarbij in totaal 61 exemplaren gemeld werden. Binnen Hof ter Beke werden 2 Rode Lijstsoorten en 1 Habitattypische dagvlindersoort waargenomen (.
Tabel ).
De meest bijzondere dagvlinders waargenomen in het onderzoeksgebied zijn Kleine vos (Bijna in gevaar), Citroenvlinder (Bijna in gevaar) en Eikenpage (Habitattypisch).
Twee dagvlindersoorten zijn opgenomen in de categorie ‘Bijna in gevaar’. Citroenvlinder doet het de laatste jaren terug beter en is nu op tal van locaties een vaste waarde op de vlinderlijst. De Kleine vos blijft een echt zorgenkind na zijn enorme crash in de jaren ’90. De oorzaken van zijn achteruitgang zijn nog steeds onvoldoende gekend. In Bijlage 4 worden de waarnemingen van de meer bijzondere dagvlinders weergegeven op kaart.
Tabel 6: Overzicht van de dagvlinderwaarnemingen binnen Hof ter Beke (2009-2019)
Nederlandstalige naam Wetenschappelijke naam Rode Lijst categorie Habitattypisch # wrn # exempl.
Citroenvlinder Gonepteryx rhamni Bijna in gevaar neen 1 1
Kleine vos Aglais urticae Bijna in gevaar neen 2 2
Eikenpage Favonius quercus Momenteel niet in gevaar ja 3 3
Atalanta Vanessa atalanta Momenteel niet in gevaar neen 7 11
Bont zandoogje Pararge aegeria Momenteel niet in gevaar neen 16 17
Boomblauwtje Celastrina argiolus Momenteel niet in gevaar neen 8 9
Bruin zandoogje Maniola jurtina Momenteel niet in gevaar neen 1 1
Dagpauwoog Aglais io Momenteel niet in gevaar neen 1 1
Distelvlinder Vanessa cardui Momenteel niet in gevaar neen 1 1
Gehakkelde aurelia Polygonia c‐album Momenteel niet in gevaar neen 6 6
Klein geaderd witje Pieris napi Momenteel niet in gevaar neen 3 3
Klein koolwitje Pieris rapae Momenteel niet in gevaar neen 5 6
Eindtotaal 12 2 1 54 61
3.3.1.2 Beleidsrelevante soorten
Dagvlinders van de Rode‐Lijst
Kleine vos Aglais urticae
Binnen het zoekgebied werden doorheen de jaren in totaal 2 gebiedswaarnemingen doorgegeven waarbij in totaal 2 exemplaren werden gemeld. De soort werd enkel waargenomen in 2015.
Deze ooit zeer algemene vlinder lijkt zich maar niet te herstellen uit zijn benarde situatie. De mobiele soort, die zwerf‐ en trekgedrag vertoont, werd zeer verspreid waargenomen doorheen zowel het project‐ als zoekgebied.
Er zijn geen aanwijzingen dat de soort aanwezig is met een vaste populatie. Vermits nog steeds niet exact geweten is wat de reden is van de zware afname van deze soort, is het moeilijk om soortspecifiek beheeradvies aan te raden naast hetgeen wat nu reeds gebeurt. Het in stand houden van standplaatsen met brandnetels kan, als het strookt met de beheervisie, worden aangeraden. In Bijlage 4 wordt een overzicht gegeven van de waarnemingslocaties van Kleine vos.
Citroenvlinder Gonepteryx rhamni
Binnen het zoekgebied werd doorheen de jaren in totaal 1 gebiedswaarneming doorgegeven waarbij 1 exemplaar werd gemeld. De soort werd enkel waargenomen in 2015.
Het laatste decennium gaat het de Citroenvlinder opnieuw voor de wind. De soort wordt na een periode met minder waarnemingen terug in grotere aantallen waargenomen in haar bolwerk de Kempen, maar meer en meer ook daarbuiten. In Bijlage 4 wordt een overzicht gegeven van de waarnemingslocaties van Citroenvlinder.
Habitattypische dagvlinders (Rode Lijst‐categorie: ‘Momenteel niet in gevaar’)
Eikenpage Favonius quercus
Eikenpage is ‘Momenteel niet in gevaar’ maar is wel gelabeld als ‘Habitattypisch’. De Eikenpage is een algemene soort die echter vaak over het hoofd gezien wordt, omwille van de levenswijze hoog in de boomkruinen. Tijdens sommige jaren kunnen de Eikenpages echter ook waargenomen worden op lagere hoogten. Binnen het zoekgebied werd de soort 3 keer waargenomen, waarbij 3 exemplaren werden gemeld. De soort werd enkel waargenomen in 2019, dankzij onze gerichte zoekacties.
Een bosbeheer dat gericht inzet op het verhogen van structuurvariatie, ontwikkelen van mantel‐zoomvegetaties in combinatie met het sparen van grote zonbeschenen Zomereiken, komt de soort ten goede. Voor een overzicht van de waarnemingslocaties van Eikenpage: zie Bijlage 4.
3.3.1.3 Aanbevelingen ifv dagvlindergemeenschap
Volgende aanbevelingen kunnen Hof ter Beke aantrekkelijker maken voor dagvlinders:
Een aangepast bosrandbeheer waarbij daar waar mogelijk mantel‐ en zoomvegetaties gecreëerd of behouden blijven + het behouden of maken van open plekken in bossen;
zonbeschenen bosranden vormen het hoofdbiotoop van Eikenpage. Zone 3 (Figuur 2) heeft een zuidkant die tegen de vijver aanligt, wat veel potenties biedt aan vlinders. Deze kant kan interessanter worden gemaakt door hier wat grotere bomen neer te halen (en in het bos te laten vallen) waardoor er zich een spontane bosrand kan ontwikkelen. Deze bosrand moet wel onder controle gehouden worden. Dode bomen blijven best liggen.
Zone 5 (Figuur 2) is een mooie open plek langs de vijver met een kruidenrijk grasland. Tijdens het inventarisatiejaar 2019 werd hier niet gemaaid gedurende de vliegperiode voor vlinders en libellen (mei‐juli). De vegetatie is op dat moment gunstig voor vlinders en wordt best gemaaid aan het einde van de zomer. Graslanden in het algemeen en zeker deze waar typische graslandsoorten voorkomen, worden best gefaseerd gemaaid. Zones met waard‐ en/of nectarplanten kunnen tijdelijk gespaard blijven.
Zone 7 (Figuur 2) is een ideale plaats voor opwarmende vlinders. Deze plek werd steeds goed kort gehouden door maaibeheer en een deel bestaat uit verstoorde grond (resten hakselhout).
Deze open plek wordt best behouden. Aanplant van enkele streekeigen struiken die kunnen fungeren als waardplant kan hier een meerwaarde zijn (bv Spork voor Citroenvlinders)
Een voldoende groot nectaraanbod in het najaar kan helpen bij het opbouwen van reserves voor de overwintering.
Het verbinden van het onderzoeksgebied met aanpalende natuurgebieden via ‘groene corridors’ door bijvoorbeeld het aanplanten van houtkanten en hagen. Best wordt gekozen voor streekeigen plantgoed.
Wilgen vormen een erg belangrijke nectarbron voor tal van soorten en soortgroepen in het vroege voorjaar.
Door maai‐ en/of graasbeheer graslanden in stand houden met ijle vegetatie en pioniersvegetaties voor soorten als Kleine vuurvlinder en Bruin blauwtje.
Behouden van grote brandnetelplekken op zonnige plaatsen is belangrijk als geschikte ei‐
afzetplaats voor ‘brandnetelvlinders’ (Dagpauwoog, Kleine vos, Landkaartje, etc.)
3.3.2 Onderzoeksresultaten Libellen
3.3.2.1 Algemene analyse
Bij analyse van alle verrichte libellenwaarnemingen aanwezig in www.waarnemingen.be (2015‐2019) komen we aan een totaallijst van 11 waargenomen libellensoorten. In totaal werden er 34 waarnemingen verricht van dagvlinders waarbij in totaal 49 exemplaren gemeld werden. Binnen Hof ter Beke werd 1 Rode Lijstsoort en 1 Habitattypische libellensoort waargenomen. Zie onder en Tabel 7.Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.
Er werd slecht één bijzondere libellensoort waargenomen in het onderzoeksgebied.
Bruine korenbout (Libellula fulva): Opgenomen in de Rode Lijst binnen de categorie ‘Bedreigd’ en tevens een Habitattypische soort.
Tabel 7: Overzicht van libellenwaarnemingen binnen Hof ter Beke
Nederlandstalige naam Wetenschappelijke naam Rode Lijst categorie Habitattypisch # wrn # exempl.
Bruine korenbout Libellula fulva Bedreigd ja 1 1
Azuurwaterjuffer Coenagrion puella Momenteel niet in gevaar neen 7 9 Bloedrode heidelibel Sympetrum sanguineum Momenteel niet in gevaar neen 4 6 Gewone oeverlibel Orthetrum cancellatum Momenteel niet in gevaar neen 2 2
Grote keizerlibel Anax imperator Momenteel niet in gevaar neen 2 10
Houtpantserjuffer Chalcolestes viridis Momenteel niet in gevaar neen 4 5 Kleine roodoogjuffer Erythromma viridulum Momenteel niet in gevaar neen 1 1
Lantaarntje Ischnura elegans Momenteel niet in gevaar neen 8 10
Smaragdlibel Cordulia aenea Momenteel niet in gevaar neen 3 3
Vuurjuffer Pyrrhosoma nymphula Momenteel niet in gevaar neen 1 1
Zuidelijke keizerlibel Anax parthenope Niet geëvalueerd neen 1 1
Eindtotaal 11 1 1 34 49
3.3.2.2 Beleidsrelevante soorten
Bruine korenbout Libellula fulva
Deze soort is in de Rode Lijst opgenomen in de categorie Bedreigd en is tevens een Habitattypische soort. Binnen het zoekgebied werd doorheen de jaren (2015‐2019) in totaal slechts 1 gebiedswaarneming verricht, waarbij in totaal tevens slechts 1 exemplaar gemeld werd. Bruine korenbout werd enkel waargenomen in Hof ter Beke in 2019.
Deze habitattypische soort kan aangetroffen worden bij zowel stilstaande als stromende waterpartijen met als randvoorwaarde dat ze een heldere waterkolom hebben. In de regio is de soort aanwezig in heel wat stilstaande waterpartijen bv. de grachten rond de Forten. In Bijlage 6 geven we een overzichtskaart van de waarnemingslocaties van Bruine korenbout.
3.3.2.3 Aanbevelingen
Binnen het onderzoeksgebied is vooral de grote waterpartij bepalend voor libellen. De oevers van deze waterpartij zijn echter weinig natuurlijk. Door het creëren van vooroevers, geleidelijke overgangen en goed ontwikkelde oevervegetaties kan deze waterpartij interessanter worden voor de libellengemeenschap.
Bodemwoelende vissoorten als karper en brasem hebben een grote negatieve invloed op de troebelheid van de waterkolom. Het periodiek droogzetten van waterpartijen heeft een positief effect op de helderheid van de waterkolom en onderwatervegetatie, wat soorten als Bruine korenbout ten goede kan komen. Indien het droogzetten moeilijk is, kan een gerichte afvissing van de bodemwoelende vissoorten (met netten of via elektrisch vissen) een waardevolle beheermaatregel zijn.
3.4 Vogels
3.4.1 Het veldonderzoek
Het veldonderzoek werd gecoördineerd en uitgevoerd door Robin Vermylen, die in het verleden al meerdere territoriumkarteringen uitvoerde en vertrouwd is met de methodiek en de software (zie §2.4).
Om betrouwbare resultaten te verkrijgen, worden best minimaal 6 veldrondes uitgevoerd. Voor de territoriumkartering in Hof ter Beke werden 7 veldbezoeken verricht, de datums en zoekinspanningen worden weergegeven in Tabel 8.
Tabel 8: Spreiding veldrondes en zoekinspanning Hof ter Beke 2019
1 23‐04‐2019 07:28 – 07:53
2 03‐05‐2019 07:39 – 08:03
3 14‐05‐2019 07:37 – 08:11
4 31‐05‐2019 08:10 – 09:01
5 11‐06‐2019 13:59 – 14:48
6 24‐06‐2019 07:34 – 09:23
7 08‐07‐2019 07:38 – 08:25
De gebiedsdekking (bezoekstippen van potentiële broedvogels) die bij dit onderzoek werd verkregen, wordt weergegeven in Figuur 7.
Figuur 7: Teldekking en alle bezoekstippen van potentiële broedvogels tijdens de inventarisatie Wilrijk ‐ Hof ter Beke 2019 over de 7 veldrondes (www.avimap.be)
3.4.2 Dichtheden en verspreiding broedvogels
Er werden in totaal 24 broedvogels vastgesteld in Hof ter Beke met in totaal 59 territoria.
Figuur 8 (in Bijlage 9 beschikbaar met legende) toont alle vastgestelde territoria van alle waargenomen soorten op de gebiedskaart van Hof ter Beke. Hier krijgen we een goed beeld op de dichtheden en de minder interessante of zelfs door vogelsoorten gemeden delen van het gebied.
Deze kaart biedt extra opportuniteiten: men kan opteren om de recreatie (zie boven) af te remmen in de delen met een hoge dichtheid aan broedvogels, en die meer te leiden naar de delen waar er zich nu minder broedvogels bevinden. Let op: ook soorten die in de dun bevolkte delen van het gebied nestelen, genieten wettelijke bescherming als broedvogel.
Indien men biodiversiteit prioriteert, kan men ernaar streven om de door broedvogels minder gebruikte delen van het gebied op te waarderen en te verbeteren, of om de recreatie er strikter te reglementeren. Opwaardering van die delen kunnen maar hoeven niet noodzakelijk ingrijpend te zijn. Kleine aanpassingen als het voorzien van extra broedgelegenheid (zoals nestkasten) of kleine aanplantingen (dicht struweel of bessenstruiken) kunnen een behoorlijke impact hebben op soorten die hier nu geen broedgelegenheid of voldoende voedsel vinden (zie ook verder onder Voorstellen/Acties).
Figuur 8:
Spreiding van alle geldige territoria van alle vastgestelde soorten tijdens de territoriumkartering in Wilrijk ‐ Hof ter Beke 2019 (www.avimap.be). Deze kaart toont welke delen van het gebied dichter of dunner bewoond worden door broedvogels.
Bijlage 10 toont de territoriumkaarten van de in 2019 aangetroffen territoriale vogels. Deze kaarten geven de verschillende waarnemingsstippen weer in groen. De rode stippen zijn de territoriumstippen. Dit is niet noodzakelijk de nestplaats maar de waarneming met de hoogste broedcode, die samen met andere waarnemingsstippen een geldig territorium opleveren volgend de Sovon‐criteria.
3.4.3 Broedvogels
Hieronder geven we aan hoeveel territoria (van de broedvogels die we nader willen bespreken) werden waargenomen in het gebied. We bespreken kort de maatregelen die kunnen genomen worden voor de soort.
Grote Canadese Gans
(1 territorium)
De Grote Canadese Gans is een invasieve exoot die erg dominant is over andere watervogels. Ze brengen jaarlijks veel jongen groot en de familie blijft daarna nog een hele tijd samen. Doorgaans resulteert dit in sterke begrazing, veel overlast van uitwerpselen op en langs wandelpaden en verjaging van andere watervogels (zie ook onder de volgende 3 eendensoorten). Het is sterk aangewezen om broedgevallen van deze soort in te perken. De aangewezen methode is het prikken/schudden van de eieren. Doorgaans wordt dan slechts één ei ongemoeid gelaten zodat er toch een kuiken uitkomt. Wanneer dat niet gebeurt, zullen ze aan een nieuw nest beginnen.
Andere optie is het bestrijden door afvangst en euthanasie, maar dit is een actie die op weinig of geen draagkracht kan rekenen bij het publiek.
Krakeend (1 territorium), Wilde Eend (2 territoria) en Kuifeend (2 territoria)
Opmerkelijk dat er Krakeend en meerdere paren Kuifeenden aanwezig zijn in het park. Zij stellen bepaalde eisen aan hun broedplaats, rust en waterkwaliteit. Hun aanwezigheid benadrukt het belang om de Canadese Gans ‘in te dijken’ als broedvogel. Verder is het sterk aangewezen om de oevers van de vijver niet toegankelijk te maken voor het publiek om verstoring te vermijden.
Dodaars
(1 territorium)
Net als Krakeend en Kuifeend een verrassende soort voor een klein, ingesloten park. Dodaars heeft nood aan kleine visjes en dus goede waterkwaliteit. Vermijd dat recreanten afval in het water kunnen lozen of dat ze de oevers kunnen betreden. In het water hangende takken van struweel op de oever of rietkragen zijn een belangrijke voorwaarde om te kunnen broeden.
Grote Bonte Specht (1 territorium), Groene Specht (1 territorium), Boomklever (1 territorium) en Boomkruiper (1 territorium)
De aanwezigheid van twee spechtensoorten, Boomklever en Boomkruiper wijst op de aanwezigheid van broedholen en dood hout of oude bomen met ruwe schors. Ook de broedgevallen van Houtduif en Kauw onderschrijven dat. Zie ook onder Voorstellen/Acties
Pimpelmees (3 territoria) en Koolmees (2 territoria)
Het aantal territoria van deze twee mezensoorten is eerder beperkt. Verder valt op de noordrand van het gebied door de meeste soorten gemeden wordt. Het aanbrengen van mezenkasten in de noordrand van het gebied kan daarom een zinvolle actie zijn.
Fitis (1 territorium)
De Fitis is geen typische parksoort maar houdt eerder van moerassen of struweel op vochtige ondergrond. De datum van het ene territoriale gegeven op 23 april heeft waarschijnlijk betrekking op een (late) doortrekker maar wordt weerhouden als een territorium vanwege de geldige periode.