• No results found

Ecologische monitoring Groenplan Stad Antwerpen - Rivierenhof/Ruggeveld

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Ecologische monitoring Groenplan Stad Antwerpen - Rivierenhof/Ruggeveld"

Copied!
82
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

   

Natuurpunt Studie contact: studie@natuurpunt.be

Coxiestraat 11 • 2800 Mechelen studie@natuurpunt.be • www.natuurpunt.be

   

Raamovereenkomst voor ecologische

monitoring

Kerngebieden groenplan Stad Antwerpen

         

Deelopdracht Rivierenhof/Ruggeveld (Park Groot Schijn) te Deurne

       

(2)

    2   

   

OPDRACHTGEVER Stad Antwerpen

Stadsontwikkeling – Energie en Milieu Antwerpen Francis Wellesplein 1

2018 Antwerpen LEIDEND AMBTENAAR Karina Rooman

TERREINWERK FON en Plantenwerkgroep Schijnvallei (Planten), Bart Moons (Vogels), Ilf Jacobs (Dagvlinders en libellen), Johan De Ridder, Kris Boers & Alex Lefevre (Vleermuizen), Johan Van Keer, Koen Van Keer en Herman Vanuytven (spinnen).

TEKST Roosmarijn Steeman, Ilf Jacobs, Bart Moons & Gerald Driessens, Jorg Lambrechts, Johan De Ridder, Kris Boers en Wout Willems.

EINDREDACTIE Jorg Lambrechts

Wijze van citeren:

Steeman, R., Driessens G., Jacobs I., Lambrechts J., Moons B., Boers K., De Ridder J., Van Keer, J. & Willems, W. 2017. Raamovereenkomst voor ecologische monitoring. Kerngebieden Groenplan Stad Antwerpen.

Deelopdracht Rivierenhof / Ruggeveld (Park Groot Schijn) te Deurne. Rapport Natuurpunt Studie 2017/30. Mechelen.

© december 2017

Met dank aan de vrijwilligers en collega’s van Natuurpunt voor hun bijdrage.

(3)

    3 

 

Inhoudsopgave

    1  Inleiding ... 6 

2  Methodiek inventarisatie ... 7 

2.1  Flora ... 7 

2.2  Vogels ... 7 

2.3  Ongewervelden ... 8 

2.3.1  Dagvlinders en libellen ... 8 

2.3.2  Spinnen... 8 

2.4  Vleermuizen ... 10 

3  Resultaten ... 11 

3.1  Flora ... 11 

3.1.1  Algemene bevindingen ... 11 

3.1.2  Verspreidingskaarten van alle doelsoorten + beknopte bespreking ... 12 

3.1.2.1  Pinksterbloem ... 12 

3.1.2.2  Bosanemoon ... 12 

3.1.2.3  Salomonszegel ... 12 

3.1.2.4  Knolsteenbreek ... 13 

3.1.2.5  Grote ratelaar ... 13 

3.1.2.6  Gevleugeld hertshooi ... 13 

3.1.2.7  Pijptorkruid ... 14 

3.1.2.8  Poelruit ... 14 

3.1.2.9  Veldrus ... 14 

3.1.2.10  Rode waterereprijs ... 14 

3.1.2.11  Brede orchis ... 14 

3.1.2.12  Echte koekoeksbloem ... 14 

3.1.2.13  Dotterbloem ... 15 

3.1.2.14  Hangende zegge ... 15 

3.1.3  Verspreiding van invasieve exoten + beknopte bespreking ... 16 

3.1.3.1  Japanse duizendknoop ... 16 

3.1.3.2  Reuzenbalsemien ... 16 

3.1.3.3  Mahonie ... 16 

3.1.3.4  Canadese kornoelje ... 16 

3.1.3.5  Laurierkers ... 17 

3.1.3.6  Amerikaanse vogelkers ... 17 

3.1.3.7  Amerikaanse eik ... 18 

3.1.3.8  Pontische rhododendron ... 18 

3.1.3.9  Azijnboom ... 18 

3.1.3.10  Robinia ... 19 

(4)

    4 

  3.1.3.11  Klein springzaad ... 19 

3.1.3.12  Schijnaardbei ... 19 

3.1.3.13  Canadese guldenroede ... 20 

3.1.3.14  Bezemkruiskruid ... 20 

3.1.4  Beschrijving van gebiedsgerichte maatregelen en advies ... 21 

3.1.4.1  Knelpunten beheer ... 21 

3.1.4.2  Beheeradvies ... 21 

3.1.5  Verwerking van alle plantengegevens uit waarnemingen.be ... 21 

3.2  Vogels ... 22 

3.2.1  Doelsoorten en voorbeschouwing ... 22 

3.2.2  Aanvullende gegevens ... 22 

3.2.3  Uitgebreide territoriumkartering ... 22 

3.2.4  Bespreking van de doelsoorten ... 23 

3.2.4.1  Boomvalk ... 23 

3.2.4.2  Gekraagde roodstaart ... 24 

3.2.4.3  Krakeend ... 24 

3.2.4.4  Matkop ... 25 

3.2.4.5  Zwarte specht ... 27 

3.2.5  Conclusie betreffende de doelsoorten ... 28 

3.2.6  Overige interessante soorten ... 28 

3.2.6.1  Fuut ... 28 

3.2.6.2  Dodaars ... 28 

3.2.6.3  IJsvogel ... 28 

3.2.6.4  Groene Specht ... 28 

3.2.6.5  Middelste Bonte Specht ... 28 

3.2.6.6  Sperwer ... 28 

3.2.6.7  Bosuil ... 28 

3.2.7  Maatregelen voor meer vogels in het Rivierenhof ... 29 

3.3  Ongewervelden ... 31 

3.3.1  Inleiding ... 31 

3.3.2  Dagvlinders ... 31 

3.3.2.1  Eikenpage ... 31 

3.3.2.2  Oranjetipje ... 32 

3.3.3  Libellen ... 34 

3.3.3.1  Weidebeekjuffer ... 35 

3.3.4  Aanbevelingen ... 36 

3.3.5  Spinnen... 38 

3.4  Vleermuizen ... 39 

3.4.1  Overzicht waarnemingen ... 39 

(5)

    5 

  3.4.2  Voorkomen en terreingebruik van de verschillende soorten ... 41 

3.4.2.1  Gewone dwergvleermuis ... 41 

3.4.2.2  Ruige dwergvleermuis ... 41 

3.4.2.3  Watervleermuis en andere Myotis‐soorten ... 42 

3.4.2.4  Laatvlieger ... 42 

3.4.2.5  Rosse vleermuis ... 42 

3.4.2.6  Bosvleermuis ... 42 

3.4.2.7  Grootoorvleermuis ... 42 

3.4.3  Conclusies en aanbevelingen ... 44 

3.4.3.1  Conclusies ... 44 

3.4.3.2  Aanbevelingen ... 44 

4  Samenvatting ... 46 

4.1  Flora ... 46 

4.2  Vogels ... 46 

4.3  Ongewervelden ... 46 

4.4  Vleermuizen ... 47 

4.5  Aanbevelingen ... 47 

5  Referenties ... 49 

6  Bijlagen ... 51 

Bijlage 1 Overzicht van de waargenomen plantensoorten met Rode‐Lijst, herkomst, aanduiding van invasieve  planten en aanplanten. ... 51 

Bijlage 2 Overzicht van de waarnemingen van de aandachtsoorten op kaart ... 62 

Bijlage 3 Overzicht van de waarnemingen van de invasieve planten op kaart ... 67 

Bijlage 4 Tabel met bezoekrondes en resultaten ... 69 

Bijlage 5 Individuele soortenkaarten ... 70 

Bijlage 6 ‐ Overzichtskaart met de tijdens de veldrondes genoteerde broedvogels of zangposten ... 72 

Bijlage 7 ‐ Waargenomen vogelsoorten in het Rivierenhof in Deurne ... 73 

Bijlage 8 Kaart van de waarnemingen van Eikenpage en Oranjetipje ... 76 

Bijlage 9 Kaart van de waarnemingen van de belangrijkste dagvlinders, exclusief de doelsoorten. ... 77 

Bijlage 10 Kaart van de waarnemingen van de beekjuffers ... 78 

Bijlage 11 Kaart van de waarnemingen van de belangrijkste soorten libellen, exclusief de beekjuffers ... 79 

Bijlage 12 Bijkomende vleermuizendata uit www.waarnemingen.be ... 80 

Bijlage 13 overzicht van de vangstdetails van de spinnen ... 81 

(6)

 

1 Inleiding

De Stad Antwerpen wil de indicator‐ en doelsoorten opvolgen van alle gebieden in kader van het groenplan, om  de evolutie in deze gebieden op te volgen en een gepast beheer toe te passen.  

 

Dit rapport geeft de resultaten van de uitgevoerde monitoring van planten, vogels, dagvlinders, libellen, spinnen  en vleermuizen in Rivierenhof/Ruggeveld (Park Groot Schijn) te Deurne. Een aantal doelsoorten werd in kaart  gebracht en er werden schattingen van de aantallen gemaakt. Daarnaast wordt van deze soortengroepen de hele  soortenlijst  gegeven.  Op  basis  van  deze  gegevens  worden  gebiedsgerichte  maatregelen  en  beheeradvies  gegeven.  

 

Het park Rivierenhof/Ruggeveld bevindt zich in het westen van de provincie Antwerpen, in het district Deurne,  ten  oosten  van  de  Stad  Antwerpen.  Het  gebied  werd  in www.waarnemingen.be  als  volgt  afgebakend: 

https://waarnemingen.be/gebied/info/142704. De oppervlakte van dit volledige groengebied bedraagt 215 ha  en bestaat uit een afwisseling van weilanden, akkers en bossen.  

Het domein Rivierenhof is het grootste park van de Antwerpse agglomeratie, 144 hectare, en het verdeelt Deurne  in twee stukken: Deurne‐Noord en Deurne‐Zuid; begrensd door de Turnhoutsebaan (noorden) en A13 (zuiden),  doorsneden door Hooftvunderlei (noord‐zuid) en bevloeid door Grote Schijn en Herentalsevaart (voeding van  vijvers en grachten). 

   

(7)

2 Methodiek inventarisatie

 

2.1 Flora 

Het  gebied  Rivierenhof/Ruggeveld  werd  vlakdekkend  onderzocht  voor  de  flora  tussen  18  februari  en  29  november  2017.  De  volledige  inventarisatie  was  haalbaar  omdat  het  gebied  werd  verdeeld  onder  twee  plantenwerkgroepen. Deze methode was anderzijds noodzakelijk omdat niet precies te voorspellen was waar de  doelsoorten zouden opduiken en er gevraagd werd om alle populaties in kaart te brengen.  

 

Het onderzoek werd gespreid over vijf maanden om zo voor alle doelsoorten het meest geschikte moment te  hebben. 

 

In  maart  en  april  werd  de  voorjaarsflora  in  kaart  gebracht  met als  doelsoorten  Pinksterbloem,  Bosanemoon,  Knolsteenbreek, Dalkruid en Salomonszegel. 

In mei werd voornamelijk gezocht naar Dalkruid, Pinksterbloem, Knolsteenbreek en Grote ratelaar. 

In juni werden Boskortsteel, Gevleugeld hertshooi, Grote ratelaar, Pijptorkruid, Reuzenzwenkgras en Veldrus in  kaart gebracht.  

In juli werd gericht uitgekeken naar Blauwe knoop, Boskortsteel, Gevleugeld hertshooi en Reuzenzwenkgras. 

 

Naar Steenbreekvaren en Struikheide werd in de volledige onderzoeksperiode gezocht.  

 

Elke vindplaats van elke doelsoort werd met GPS exact ingevoerd. Daarbij werd het exact aantal exemplaren  vermeld of, indien de soort zeer abundant was, het geschat aantal exemplaren. 

 

Alle overige plantensoorten die we in het gebied aantroffen, werden aangeduid op de streeplijst. Voor zeldzame  soorten werd de exacte locatie via GPS ingevoerd.  

   

2.2 Vogels 

Om  het  aantal  broedparen  van  de  broedvogelsoorten  te  bepalen,  worden  de  territoria  afgebakend  door  het  uitvoeren van een territoriumkartering.  

Territoria worden bepaald op basis van de gangbare criteria die vastgelegd zijn in de standaardvoorschriften van  territoriumkartering voorgesteld door SOVON (zie www.sovon.nl/pdf/Handleiding‐BMP.pdf ):  

‐ aantal geldige waarnemingen 

‐ uitsluitende waarnemingen 

‐ fusie‐afstand 

‐ datumgrenzen   

De interpretatie en de invoer van de veldgegevens over de verschillende rondes blijft een exclusieve taak voor  de ervaren veldwaarnemer, de clustering zelf wordt uitgevoerd door de autoclusteringsmodule www.avimap.be. 

SOVON  ontwikkelde  deze  methode  en  de  Belgische  versie  werd  afgestemd  en  aangepast  in  opdracht  van  en  samen  met  Natuurpunt  Studie,  het  INBO  &  Natagora.  Zij  beheren  nu  samen  de  huidige  versie  van  deze  autoclusteringsmodule in België.  

 

Voor de geselecteerde doelsoorten volstaat het gebruik van deze gestandaardiseerde en welbekende methode. 

Er zijn geen kolonievogels aanwezig die een aparte nesttelling vereisen, noch nachtelijk actieve soorten waarvoor  extra avondrondes nodig zijn. 

 

De online invoermodule wordt ondersteund door mobiele apps, voor deze broedvogelkartering werd gebruik  gemaakt van de BMP app in ObsMapp (Android). De inventarisatieregels blijven dezelfde, maar de interpretatie  van de waargenomen soorten én de invoer gebeurt uitsluitend in het veld. 

 

Na het uitvoeren van elke veldronde volgt nog eerst een screening van de ingevoerde data door de waarnemer,  pas daarna wordt de autoclustering uitgevoerd. Deze autoclustering garandeert dat alle ingevoerde data op een  gestandaardiseerde en vooral éénduidige manier worden verwerkt tot geldige territoria, op basis van de criteria  van Van Dijk (2011) en de nieuwe update van SOVON‐BMP 2016 (Vergeer et al. 2016). Subjectieve interpretatie 

(8)

die kan ontstaan wanneer verschillende personen de data manueel moeten interpreteren, wordt hiermee tot  een minimum beperkt. 

 

De  autoclusteringsmodule  is  in  Nederland  uitgegroeid  tot  dé  standaard  bij  elke  broedvogelkartering  die  in  opdracht  van  overheden  door  studiebureaus  of  NGO’s  worden  uitgevoerd.  Niet  alleen  kan  door  deze  autoclusteringsmodule  een  zeer  hoge  graad  van  standaardisatie  worden  gegarandeerd,  ook  biedt  www.avimap.be  de  garantie  dat  de  data  ook  zeer  snel  kunnen  worden  verwerkt.  Instanties  die  niet  over  avimap.be  beschikken,  zijn  aangewezen  op  een  arbeidsintensieve,  trage  en  dure  manuele  interpretatie.  In  Vlaanderen is deze module vooralsnog enkel beschikbaar voor Natuurpunt en het INBO. 

   

2.3 Ongewervelden 

 

2.3.1 Dagvlinders en libellen  

In  het  gebied  Rivierenhof/Park  Groot  Schijn  werd  vooral  gefocust  op  de  inventarisatie  van  twee  soorten  dagvlinders en één libel: 

 Libellen: Weidebeekjuffer; 

 Dagvlinders: Eikenpage, Oranjetipje. 

 

Daarnaast werden tijdens de inventarisaties ook alle andere dagvlinders en libellen genoteerd. 

 

Zowel  dagvlinders  als  libellen  zijn  thermofiele  organismen.  De  inventarisaties  vonden  zo  veel  mogelijk  plaats  tijdens gunstige weersomstandigheden: 

 windkracht < 4 Beaufort – in de praktijk zo weinig mogelijk wind 

 temperatuur: (> 17°C en < 30°C) 

 tijdstip: 11u ‐ 17u  

 dagen zonder neerslag 

 zonneschijn gedurende min. 50% van de dag 

Binnen het onderzoeksgebied werd specifiek gefocust op de locaties waar het geprefereerde biotoop van de  geselecteerde doelsoorten aanwezig was én binnen de hoofdvliegperiode. De waarnemingen werden verricht  door verscheidene vrijwilligers behorend tot het netwerk van Natuurpunt Studie. Eén tot twee vrijwilligers gingen  minstens  1  keer  per  maand  van  april  tot  en  met  augustus  zoeken  naar  de  focussoorten.  De  verrichte  waarnemingen werden ingevoerd in www.waarnemingen.be.  

 

April‐mei is een goede periode om gericht op zoek te gaan naar Oranjetipje. De tweede helft van mei is een  geschikte periode voor Weidebeekjuffer. Begin juli werd specifiek gezocht naar Eikenpage; dat moment is ook  erg geschikt voor Weidebeekjuffer (en Bosbeekjuffer). 

Voor Eikenpage is het afspeuren van de boomkruinen met verrekijker de beste methode, vooral in het begin van  de vliegperiode (eind juni – midden juli), wanneer de mannetjes zeer actief zijn.  

 

2.3.2 Spinnen  

Het bestek vraagt om het voorkomen van 3 spinnensoorten te onderzoeken: 

 Het Moeraspareltje (Theridiosoma gemmosum) 

 het Putkopruwborstje (Erigonella hiemalis)  

 de Rietkogelspin (Theridion hemerobium) 

Voor deze drie soorten is de beste methode die van gerichte sleepvangsten op potentieel geschikte locaties in  het gebied. Deze methode omvat het slepen met een stevig net doorheen de vegetatie. 

De potentieel geschikte locaties die onderzocht zijn, werden in kaart gebracht op Figuur 1. 

(9)

 

Figuur 1: situering van de vier deelgebieden die grondig op spinnen zijn onderzocht, omwille van de aanwezigheid van geschikt habitat van de drie doelsoorten.

 

(10)

Er is op twee dagen, specifiek gekozen in functie van de fenologie van de genoemde soorten, veldwerk verricht  om de soorten op te sporen middels sleepvangsten.  

Op 24 mei 2017 hebben Johan Van Keer en Herman Vanuytven het westelijk nat grasland en het droger grasland  onderzocht. Daar zijn sleep‐, klop‐ en handvangsten uitgevoerd. Het aanpalend bos is ook bezocht maar daar  hebben  zijn  geen  spinnen  verzameld.  Er  is  geen  ondergroei  aanwezig  en  slechts  een  dunne  strooisellaag  en  bijgevolg is dit niet het geschikte biotoop voor de doelsoorten.  

Op donderdag 25 mei hebben Johan Van Keer en Koen Van Keer het oostelijk natte gedeelte onderzocht. Daar  zijn sleep‐, klop‐ en handvangsten uitgevoerd aan de oevers van rietvelden en overhangende struiken. 

 

Alle aangetroffen spinnensoorten zijn verzameld om een goede kijk op de spinnenfauna te krijgen. Nadien zijn  de genomen stalen verwerkt: de spinnen zijn op naam gebracht met de binoculair.  

   

2.4 Vleermuizen 

Watervleermuis, Gewone en Ruige dwergvleermuis, Laatvlieger en Rosse vleermuis zijn de doelsoorten voor het  groengebied  Rivierenhof/Ruggeveld.  Er  werd  nagegaan  of  deze  soorten  aanwezig  zijn,  met  inschatting  van  abundantie, waarbij tevens de voornaamste activiteitenzones in kaart werden gebracht.  

 

Delen van het park werden doorkruist met de fiets. Vleermuizen werden op het terrein gedetermineerd met  time‐expansie  batdetector  Pettersson  D240x  (Pettersson  Elektronics  AB,  Uppsala,  Zweden)  of  met  een  automatische detector van het Type Batlogger M (Elekon AG, Luzern, Zwitserland). 

Om  de  aanwezigheid  van  vleermuizen  in  het  volkstuincomplex  Park  Groot  Schijn  in  te  schatten  werd  een  automatische batdetector van het type Batlogger A+ geplaatst in één van de tuinpercelen. De microfoon werd  op 2 meter hoogte geplaatst en gericht naar de overgang tussen de tuin en een naastgelegen wadi. De detector  werd geplaatst op  6 mei en 25 mei 2017 en nam gedurende een nacht op. 

Ook werd een automatische detector van het type SM4 (Wildlife Acoustics) gebruikt om de abundantie van de  doelsoorten op twee plaatsen in het park in kaart te brengen. In het voorjaar, van 24 tot28 maart 2017 werd  deze geplaatst in de buurt van het Groot Schijn op Ruggeveld, op ongeveer 2 meter hoogte. De detector werd  op de meest donkere, beschutte plaats in het gebied geplaatst. 

De  rest  van  Ruggeveld  was  tijdens  het  vleermuizenonderzoek  zodanig  verlicht  dat  weinig  tot  geen  vleermuisactiviteit verwacht kon worden. In de zomer, van 3 tot15 juni 2017, werd de detector naast de ijskelder  in het Rivierenhof geplaatst, eveneens op een hoogte van ongeveer 2 meter. De detector nam steeds op van  zonsondergang tot zonsopgang. 

 

Er werden waarnemingen verricht op 15 avonden: 29 maart, 2 april, 3 april, 6 april, 13 april, 30 april, 6 mei, 9  mei, 13 mei, 25 mei, 3 juni, 10 juni, 26 augustus, 12 september en 15 september 2017. 

 

De duur van een bezoek bedroeg minimum 2 uur. De spreiding van de bezoeken over het zomerhalfjaar maken  het mogelijk om een beeld te krijgen van de aanwezigheid van soorten die het gebied gebruiken als jachtgebied  en/of de nabijheid van kraamkolonies. Er wordt bovendien een deel van voor‐ en najaarstrek geregistreerd. 

 

De  geluidsopnames  werden  geanalyseerd  met  Batsound  (Pettersson  Elektronik  AB,  Zweden,  versie  4.2)  en  BatExplorer (Elekon AG, versie 1.11.3.0). 

 

   

(11)

3 Resultaten

 

3.1 Flora  

 

3.1.1 Algemene bevindingen

De inventarisatie gebeurde gedurende het hele jaar tussen 18 februari en 29 november 2017.  

Er werden 405 plantensoorten genoteerd in 2017. De totale plantenlijst van het gebied omvat 648 soorten die  genoteerd werden sinds 1920. Tussen 2000 en 2017 werden 534 plantensoorten waargenomen in het gebied.  

Er zijn 12 Rode Lijstsoorten gevonden (Van Landuyt et al., 2006) sinds 1920, waarvan er vijf verwilderd zijn uit  aanplant  of  inzaai.  Van  de  Rode‐Lijstsoorten  die  spontaan  in  het  park  voorkomen,  zitten  er  drie  in  de  Rode‐

Lijstcategorie  “Achteruitgaand”  (Muizenoor,  Tormentil,  Knolboterbloem),  drie  in  de  Rode‐Lijstcategorie 

“Kwetsbaar”  (Brede  orchis,  Grote  ratelaar,  Grote  watereppe)  en  één  soort  is  “Zeldzaam”  (Geschubde  mannetjesvaren). Enkel Brede orchis en Grote ratelaar werden in 2017 nog in het gebied waargenomen.  

 

In totaal zijn 121 uitheemse soorten gekend van het gebied, waarvan er 53 met zekerheid aangeplant of ingezaaid  werden en/of verwilderden uit aanplant of inzaai. In 2017 werden 81 uitheemse planten genoteerd, waarvan er  33 uit aanplant zijn verwilderd.  

Bij  50  uitheemse  soorten  gaat  het  om  incidentele  import,  de  overige 71  soorten  zijn  “ingeburgerde”  exoten. 

Zeventien  uitheemse  soorten  staan  op  de  Alterias‐lijst  van  invasieve  exoten.  Acht  van  deze  invasieven  zijn  verwilderd uit aanplant: Mahonie, Canadese kornoelje, Laurierkers, Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik,  Pontische  rhododendron,  Azijnboom  en  Robinia.  De  overige  soorten  zijn  spontaan  opgedoken  in  het  gebied: 

Japanse  duizendknoop,  Reuzenbalsemien,  Klein  springzaad,  Alsemambrosia,  Canadese  guldenroede,  Bleek  cypergras, Reuzenberenklauw, Schijnaardbei en Bezemkruiskruid.  

Van deze tien spontaan opduikende soorten werden er in 2017 slechts zes nog waargenomen in het gebied. 

Alsemambrosia,  Bleek  cypergras,  Reuzenberenklauw  en  Parelvederkruid  werden  niet  meer  waargenomen  in  2017. Mogelijk werden hier al acties tegen ondernomen. Parelvederkruid werd voor het laatst waargenomen in  2005, het verwijderen van deze hardnekkige exoot is blijkbaar goed gelukt.  

Tegen Japanse duizendknoop kan best actie ondernomen worden omdat de plant sterk kan domineren, verder  uitbreiden en een bedreiging vormen voor de inheemse flora. Canadese guldenroede en Reuzenbalsemien zijn  slechts in beperkt mate aanwezig in het gebied en kunnen dus beter zo snel mogelijk aangepakt worden, voor  de soorten zich verder verspreiden.  

 

De soortenlijst van alle waargenomen planten van 2000 tot 2017 vind je in Bijlage 1.  

De geschatte aantallen en/of oppervlakte van de doelsoorten en zeldzame soorten wordt weergegeven in Tabel  1.  

 

Van  de  14  doelsoorten  werden  er  slechts  8  waargenomen  in  het  gebied.  Boskortsteel,  Struikhei  en  Dalkruid  werden nooit eerder waargenomen in het gebied. Dalkruid werd wel waargenomen ten oosten van de R11, op  grondgebied Wijnegem. Reuzenzwenkgras werd voor het laatst in 1978 waargenomen en Blauwe knoop werd  het laatst in 1985 gezien in het gebied. Steenbreekvaren werd voor het laatst in 2011 in het gebied genoteerd.  

 

De populaties van Brede orchis, Poelruit, Rode waterereprijs, Dotterbloem, Echte Koekoeksbloem en Hangende  zegge werden ook ingeschat (Tabel 1). Deze soorten kunnen als doelsoort worden opgenomen en werden ook  op kaart gezet in Bijlage 2.  

 

Zeldzame  soorten  en/of  indicatorsoorten  als  Blauw  glidkruid,  Beekpunge,  Donkere  vetmuur,  Groot  warkruid,  Lelietje‐van‐dalen en Grote egelskop werden ook in kaart gebracht (Bijlage 2). 

   

   

(12)

 

Tabel 1 Aantallen (abundantie) of geschatte oppervlakte per doelsoort

 

SOORT  AANTAL LOCATIES  AANTAL EXEMPLAREN  OPPERVLAKTE 

BOSANEMOON  12    76 m² 

PINKSTERBLOEM  12  1213   

KNOLSTEENBREEK  2  121   

SALOMONSZEGEL  26    150 m² 

GROTE RATELAAR  2  501   

GEVLEUGELD HERTSHOOI  2  2   

PIJPTORKRUID  2  250   

POELRUIT  3  171   

VELDRUS  1  1   

RODE WATEREREPRIJS  1  25   

BREDE ORCHIS  1  20   

DOTTERBLOEM  13  2029   

ECHTE KOEKOEKSBLOEM  3  1000   

HANGENDE ZEGGE  2  7   

     

3.1.2 Verspreidingskaarten van alle doelsoorten + beknopte bespreking

De waargenomen doelsoorten werden op kaart gezet met de aantalsschattingen en/of oppervlaktes per locatie. 

Deze verspreidingskaarten zijn te vinden in Bijlage 2. Hieronder worden de doelsoorten kort besproken.  

   

3.1.2.1 Pinksterbloem

Pinksterbloem is een voorjaarsbloeier die een voorkeur heeft voor vochtige tot natte hooilanden, maar ook in  nattere  bossen  kan  verschijnen.  Samen  met  Look‐zonder‐look  is  het  een  belangrijke  waardplant  voor  het  Oranjetipje,  een  dagvlinder.  Het  is  een  kensoort  van  het  Grote  vossenstaartverbond.  In  1959  werden  al  Pinksterbloemen genoteerd in het gebied. De soort heeft hier wellicht altijd in vrij grote aantallen gestaan.  

   

3.1.2.2 Bosanemoon

Bosanemoon is een oude bosplant die ook in de bosrand staat. Bosanemoon groeit vooral op luchtige, matig  voedselrijke bodems met een goede strooiselvertering onder niet te schaduwrijke bomen. De soort heeft een  voorkeur voor oud bos, nieuwe aanplanten palend aan oud bos worden onder gunstige bodemcondities vrij snel  gekoloniseerd.  In  bossen  met  een  open  structuur  of  in  middelhout‐  en  hakhoutbossen  met  een  regelmatige  rotatie, kan de plant zeer hoge dichtheden halen. Bosanemoon is verspreid over het gebied gevonden. Meestal  gaat  het  om  beperkte  oppervlaktes.  De  soort  werd  hier  in  1987  al  gemeld  en  is  hier  wellicht  altijd  aanwezig  geweest.  Bosanemoon  heeft  geen  specifiek  beheer  nodig.  De  soort  is  gevoelig  voor  bodemverstoring  en  kan  overwoekerd worden door andere planten (klimop, bramen). 

   

3.1.2.3 Salomonszegel

Gewone  salomonszegel  is  een  plant  van  schaduw  en  halfschaduw  die  in  het  voorjaar  groeit  en  bloeit  in  loofbossen  en  houtkanten.  De  soort  mijdt  zure  bodems  met  een  slechte  strooiselvertering.  Het  is  een  overblijvende soort (met winterknoppen onder de grond) die zich verspreidt via bessen, die worden opgegeten  of  meegenomen  door  de  wind.  De  Gewone  salomonszegel  is  een  kensoort  voor  de  klasse  van  de  eiken‐  en  beukenbossen op voedselrijke bodem. 

In  het  Rivierenhof  werd  deze  oud‐bosplant  (Cornelis  et  al.,  2009)  in  vrij  grote  aantallen  en  oppervlakte  waargenomen verspreid over het park. De soort werd in 1987 voor het eerst gemeld in het park (bron:  gegevens  floradatabank).  

(13)

 

3.1.2.4 Knolsteenbreek

Knolsteenbreek  is  een  sleutelsoort  voor  soortenrijke  glanshaverhooilanden  (6510).  De  soort  staat  als 

“Momenteel  niet  bedreigd”  op  de  Rode  Lijst,  maar  kende  de  voorbije  eeuw  zonder  twijfel  een  (sterke)  achteruitgang.  Ze  reageert  ongunstig  op  de  moderne  intensieve  landbouw  (hoge  bemestingsdoses  en/of  dicotylen ‐ bestrijdingsmiddelen). 

Een hooibeheer waarbij twee keer wordt gemaaid per jaar (2e helft juni en 2e helft september) is geschikt voor  deze soort.  

Knolsteenbreek groeit in het Rivierenhof in één grasland, waar ze lokaal frequent voorkomt. De soort wordt daar  al sinds 1987 waargenomen.  

   

Figuur 2: Grasland met lokaal frequent Knolsteenbreek     

 

3.1.2.5 Grote ratelaar

Grote ratelaar zit in de Rode‐Lijstcategorie “Kwetsbaar”. Het is een halfparasiet die op grassen parasiteert. De  soort  groeit  op  vochtige  tot  natte  standplaatsen  op  matig  voedselrijke  grond  en  op  vochtige  tot  natte,  voedselarme, zwak zure bodem. Grote ratelaar kan massaal optreden bij een beginnend verschralingsbeheer. 

Eens de grassen waarop de soort groeit uitgeput zijn, wordt Grote ratelaar opnieuw minder dominant, om bij  doorgedreven verschraling zelfs geheel te verdwijnen. 

In  natuurgebieden  neemt  Grote  ratelaar  recent  toe,  waarbij  uitbreiding  in  de  hand  wordt  gewerkt  door  verspreiding van zaden via de maaibalk. In het Rivierenhof is de soort momenteel bekend van twee locaties, waar  ze lokaal frequent voorkomt. De soort wordt al sinds 1993 in het park waargenomen. Ook in het park Groot schijn  werd de soort in 2017 gevonden, hier werd de soort in 2005 al gemeld.  

Beheer: Grote ratelaar is een sleutelsoort van soortenrijke Glanshavergraslanden. Dit zijn hooilanden die twee  keer per jaar gemaaid worden, een eerste keer tussen 15 juni en 15 juli en een tweede keer tussen 15 september  en 15 oktober.  

   

3.1.2.6 Gevleugeld hertshooi

Gevleugeld  hertshooi  is  een  grondwaterafhankelijke  soort,  die  voorkomt  in  natte  graslanden  en  ruigten,  op  slootoevers en in vochtige wegbermen en dergelijke. De soort is kenmerkend voor dotterbloemgraslanden, een  graslandtype dat in het Rivierenhof op verschillende locaties aanwezig is.  

 

(14)

 

3.1.2.7 Pijptorkruid

Pijptorkruid is één van de kensoorten van de Rietklasse. Dit zijn vegetaties die gedeeltelijk in het water staan, op  de oeverzone en op de natte bodems aanpalend aan de oeverzone. De soort groeit niet in de schaduw van bomen  en ook niet tussen hoog opschietende kruiden. Vooral in begraasde maar ook in gemaaide natte graslanden kan  de soort domineren. Ook in beekjes kan ze zich goed ontwikkelen. Er is één grasland in het Rivierenhof waar deze  soort  in  grote  aantallen  voorkomt.  De  soort  wordt  al  sinds  1987  waargenomen  in  het  park.  De  populatie  Pijptorkruid is in dit natte grasland gebaat bij twee maaibeurten waarvan een eerste maaibeurt tussen 15 juni  en 15 juli en een tweede maaibeurt tussen 15 september en 15 oktober.  

   

3.1.2.8 Poelruit

Poelruit is een soort die groeit in de ruigten van uiterwaarden en in natte en moerassige graslanden langs oude  rivierarmen. De tot bijna 1 meter hoge plant heeft een rijke bloemenpracht die kleurt van wit tot bleek geelgroen. 

Er is één groeiplaats van Poelruit in het park waar de soort al sinds 1987 genoteerd wordt. Het is belangrijk dat  deze soort niet overwoekerd wordt door boomopslag. Verder volstaat één keer maaien laat in het jaar (vanaf  september) voor deze ruigtesoort.  

   

3.1.2.9 Veldrus

Veldrus is een grondwaterafhankelijke graslandsoort van voedselarme, meestal zure tot neutrale bodems. Heel  vaak is er op de vindplaatsen sprake van ijzerrijke kwel. De soort komt vooral voor op zandige bodems. Veldrus  tolereert zowel begrazing als maaibeheer. Bemesting is spoedig nefast, behalve wanneer zeer sterke kwel het  eutrofiëringseffect kan neutraliseren. In het Rivierenhof is Veldrus in beperkte mate aanwezig, in het grasland  met  Pijptorkruid.  De  soort  wordt  daar  al  sinds  1980  waargenomen.  Een  maaibeheer  zoals  beschreven  bij  Pijptorkruid (3.1.2.7) is ook voor Veldrus geschikt.  

   

3.1.2.10 Rode waterereprijs

Rode waterereprijs is een soort van zonnig of soms half beschaduwd, ondiep, stromend, zoet tot brak water op  open, natte, voedsel‐ en stikstofrijke leem‐ en zandgrond. Ze groeit in verse greppels en op open plekken langs rivieren, in kwel- en weidesloten, vijvers en in drinkpoelen. De soort werd pas in 2016 voor het eerst waargenomen in het Rivierenhof, langs de vijver ten oosten van het domein. In 2017 werd de soort genoteerd langs het grasland met Pijptorkruid en Veldrus.

3.1.2.11 Brede orchis

Vochtige tot natte, niet of weinig bemeste, extensief beweide graslanden of moerassige hooilanden vormen de  habitat  van  de  vroeg  bloeiende  brede  orchis.  De  soort  werd  pas  in  2009  voor  het  eerst  genoteerd  in  het  Rivierenhof. Brede orchis groeit in kleine aantallen (20 exemplaren) in het grasland met Pijptorkruid en Veldrus. 

Een maaibeheer zoals beschreven bij Pijptorkruid (3.1.2.7) is ook voor deze soort geschikt.  

3.1.2.12 Echte koekoeksbloem

Echte koekoeksbloem is een soort van natte graslanden op matig voedselrijke bodems. Ze staat bij voorkeur in  hooilanden, vaak samen met Tweerijige zegge en Dotterbloem. Het is een grondwaterafhankelijke soort die in  het Rivierenhof al sinds 1944 wordt genoteerd. Echte koekoeksbloem is geen zeldzame soort en werd in grote  aantallen op drie plaatsen, zowel ten oosten als ten westen van de Ruggeveldlaan waargenomen.  

(15)

3.1.2.13 Dotterbloem

Dotterbloem is een soort van natte graslanden, waarbij het water in de winter tot net onder of net boven het  maaiveld komt en in de zomer zakt tot ongeveer 40‐100 cm daaronder. Dotterbloem is vooral een hooilandsoort,  maar ze kan vele jaren standhouden in begraasde percelen, omdat de natte plekken in weiland met dotterbloem  vaak lange tijd niet begraasd worden. De soort wordt al sinds 1944 waargenomen in het Rivierenhof en werd in  2017 op drie verschillende plaatsen waargenomen. Het hooiland met Pijptorkruid bevat de grootste populatie,  het hooibeheer dat wordt beschreven bij Pijptorkruid (3.1.2.7) is ook voor deze soort geschikt.  

3.1.2.14 Hangende zegge

Hangende zegge is een soort van bronbossen. Ze is vooral kenmerkend voor natte essenbossen. Tegenwoordig  wordt Hangende zegge ook in tuincentra aangeboden en in tuinen aangeplant. Van daaruit kan de soort hier en  daar  verwilderen.  Dit  wordt  in  sommige  regio’s,  waar  de  soort  historisch  niet  of  weinig  voorkomt,  frequent  vastgesteld (mond. med. Luc Vervoort, Natuurpunt Beheer) 

De soort werd zowel ten oosten als ten westen van de Ruggeveldlaan waargenomen. In 2015 werd de soort pas  voor het eerst waargenomen in het gebied, ten oosten van de Ruggeveldlaan. De kans is daarom groot dat het  hier een antropogene introductie betreft. 

(16)

3.1.3 Verspreiding van invasieve exoten + beknopte bespreking

De kaart met de verspreiding van de invasieve exoten in het gebied bevind zich in Bijlage 3. Hieronder bespreken  we enkel de 14 invasieve exoten die in 2017 waargenomen werden in het park.  

Mahonie werd één keer genoteerd voor het gebied in 2010 en Reuzenbalsemien werd enkel waargenomen in  2013. 

Hieronder worden alle waargenomen invasieve planten kort besproken: in welke mate ze invasief zijn, of het  nodig is om ze in het gebied te bestrijden en op welke manier ze kunnen bestreden worden.  

   

3.1.3.1 Japanse duizendknoop

Japanse duizendknoop kan voor heel wat schade zorgen. Zelfs huizen en asfalt zijn niet veilig voor deze plant, en  de soort kan op zeer korte tijd complete ecosystemen overwoekeren. 

Als deze uitheemse plant dominant wordt, dan ontstaat er een zeer soortenarm systeem, een groene woestijn. 

Naast ecologische schade kan deze plant ook schade aan infrastructuur aanrichten: de stevige wortelstokken  kunnen funderingen en afvoerbuizen beschadigen.  

In  het  onderzoeksgebied  werd  de  soort  op  drie  plaatsen  waargenomen,  de  soort  wordt  al  sinds  1985  waargenomen in het gebied. 

 

Beheer: Japanse  duizendknoop  behoort  tot  de  meest  problematische  invasieve  soorten  en  betekent  een  belangrijke meerkost voor het beheer (hogere afvoerkosten, beschadiging van de maaiapparatuur, verspreiding  naar aanpalende percelen). Ze wordt voornamelijk verspreid via het reguliere maaibeheer met de klepelmaaier  en  door  grondverzet  bij  werken.  Om  ervoor  te  zorgen  dat  een  gevestigde  populatie  zich  niet  verder  kan  verspreiden  door  toedoen  van  maaibeheer  dient  de  soort  apart  en  intensief  gemaaid  te  worden  waarbij  het  maaisel volledig wordt afgevoerd voor gecontroleerde compostering. Wat je bovengronds ziet van deze plant is  slechts  30%.  Bij  uitgraven  van  deze  soort  moet  je  tot  4m  diep  gaan  en  ervoor  zorgen  dat  alle  grond  wordt  afgevoerd.  Bedekken  met  een  donker  zeil  is  ook  een  oplossing,  hier  kan  dan  aarde  bovenop  komen  waar  eventueel elzen op aangeplant worden. Tenslotte geeft begrazing op lange termijn ook goede resultaten.  

   

3.1.3.2 Reuzenbalsemien

Reuzenbalsemien wordt in Vlaanderen vooral gevonden in natte tot vochtige, voedselrijke ruigten, vaak langs  waterlopen. Reuzenbalsemien verwildert ook af en toe langs vochtige bosranden.  

Het is een eenjarige plant, dus door deze niet in zaad te laten komen kan ze snel en effectief verwijderd worden. 

De soort werd in 1987 al waargenomen in het Rivierenhof en wordt nu zowel ten oosten als ten westen van de  Ruggeveldlaan gezien.  

   

3.1.3.3 Mahonie

Mahonie werd vroeger vaak aangeplant. In duingebieden kan ze hoge densiteiten bereiken en komt ze zowel in  duingrasland, struweel als bos voor. Wellicht gedijt de soort het best in min of meer beschaduwde, droge tot iets  vochtige, vaak iets kalkhoudende, matig voedselrijke milieus. Elders blijft de aangroei van de soort nog binnen  de perken. In het binnenland moet voorlopig dus geen actie ondernomen worden, maar het is sowieso beter om  de  soort  preventief  te  verwijderen.  Mahonie  is  aangeplant  in  het  Rivierenhof  en  ten  oosten  van  de  Ruggeveldlaan. Het is aanbevolen om de aanplanten te vervangen door streekeigen struiken.  

   

3.1.3.4 Canadese kornoelje

Canadese kornoelje is in het verleden op verschillende plaatsen aangeplant in de bermen en op afritcomplexen. 

Het is bekend dat de soort vaak met de inheemse kornoelje wordt verwisseld door tuincentra en op die manier  in  onze  natuur  verzeild  geraakt.  De  struik  staat  bekend  om  zijn  enorme  vegetatieve  uitbreiding: 

stengelfragmenten  worden  via  water  over  langere  afstanden  verspreid.  Er  werd  nog  geen  zaadkieming 

(17)

vastgesteld in België. De soort hoeft zeker niet overal te worden bestreden, maar op locaties met een ecologische  hoofddoelstelling is bestrijding aangewezen. 

Canadese  kornoelje  is  op  twee  plaatsen  in  het  park  waargenomen  in  2017,  waarvan  op  één  plaats  in  hoge  aantallen en dichtheden. De woekerende soort wordt best vervangen door een inheemse en streekeigen soort.  

 

Beheer:  

Kappen alleen is niet effectief om de soorten te bestrijden. De planten lopen veelvuldig uit op de stobben.  

   

3.1.3.5 Laurierkers

Laurierkers wordt zeer veel in tuinen en parken aangeplant. Bij gebruik als (onderhouden) haag is het invasieve  karakter zeer beperkt doordat de plant dan niet in bloei komt. Verwildering gebeurt meestal vanuit naburige  verwaarloosde  tuinen  of  parken.  Momenteel  is  de  verspreiding  in  ons  land  eerder  beperkt  doordat  bloei  en  afrijping van de vruchtjes slechts in geringe mate voorkomen in ons klimaat. De geïnfecteerde locaties betreffen  meestal groeiplaatsen met kleine geïsoleerde exemplaren. In het kader van de klimaatsverandering worden in  de  toekomst  grotere  problemen  met  deze  soort  verwacht.  Laurierkers  kan  op  plaatsen  waar  de  soort  zich  gevestigd heeft, uitbreiden via ondergrondse uitlopers en afleggers. Zeker na het afzagen van de stam reageert  de soort vaak met vorming van worteluitlopers.  

De plant heeft een dichte, groenblijvende kruin die licht wegneemt voor inheemse ondergroei. Daarnaast is het  een  potentiële  vector  van  plantenpathogenen  (Phytophtora  ‐  soorten),  wat  een  bedreiging  kan  vormen  voor  inheemse soorten uit de rozenfamilie (zoete kers, vogelkers, sleedoorn, meidoorn, wilde appel, ...) en voor de  fruitteelt. De plant bevat blauwzuur en is daardoor giftig bij inname. Ook zorgt dit voor een zeer trage vertering  van afgevallen bladeren en snoeiafval. Afgevallen bladeren die in het water terechtkomen, zijn schadelijk voor  vissen  en  andere  in  het  water  levende  organismen.  Anderzijds  vormen  zowel  de  ontluikende  bladeren  als  bloemen een aantrekkelijke nectarbron voor bijen.  

Op waarnemingen.be zit de soort in het “Waarschuwingssysteem invasieve exoten” als “Opkomende soort” en  werd er een herkenningsfiche opgemaakt: https://waarnemingen.be/exo/be/nl/9200.pdf 

Laurierkers werd op twee plaatsen in het Rivierenhof waargenomen. De aanplant wordt best vervangen door  een inheems alternatief.  

 

Beheer:  Afzagen  en  de  stobben  nabehandelen  met  glyfosaat  vormt  de  meest  effectieve  methode  voor  de  bestrijding van gevestigde exemplaren Laurierkers. Afzagen alleen is onvoldoende om de plant te verwijderen,  deze groeit weer gemakkelijk uit door middel van worteluitlopers. Laurierkers is in alle seizoenen gemakkelijk  herkenbaar zodat het beheer elk moment kan plaatsvinden. De behandeling met glyfosaat is het meest effectief  in  mei‐juni  (groeipiek).  Nacontrole  en  eventuele  herhaling  van  de  behandeling  gedurende  de  volgende  twee  jaren is aangewezen om hergroei tegen te gaan. Alternatief kan de plant worden uitgegraven, maar dit is zeer  arbeidsintensief  en  zorgt  voor  veel  grondverstoring,  wat  meestal  ongewenst  is.  Indien  grondverstoring  en  pesticidegebruik niet aangewezen zijn, kan men via een hakhoutbeheer (om de drie tot vijf jaar) de plant compact  houden zodat deze niet in bloei komt en geen dichte parasolvormige kroon kan vormen. Hierdoor blijven de  schadelijke ecologische aspecten eerder gering. 

   

3.1.3.6 Amerikaanse vogelkers

Amerikaanse vogelkers verspreidt zich gemakkelijk en snel in ijle bossen, vooral op zandbodems. De boomsoort  kan daar andere planten‐, struiken‐ en pionierboomsoorten verdringen. Op vier plaatsen in het Rivierenhof zijn  groeiplaatsen van Amerikaanse vogelkers bekend en in het park Groot schijn zijn drie groeiplaatsen van deze  exoot gevonden. De soort is al sinds 1985 uit het Rivierenhof gekend. Daar er geen open heide in of langs het  gebied ligt, is bestrijding van Amerikaanse vogelkers minder prioritair.  

 

Beheer:  

Allereerst  worden  de  zaadbomen  bestreden  zodat  verdere  uitzaai  wordt  verminderd.  Vervolgens  komen  de  kleinere planten en zaailingen aan de beurt. De belangrijkste uitdaging bij het beheer vormt de gemakkelijke  hergroei  vanuit  stobben  en  massale  herkieming  vanuit  de  zaadbank.  Op  relatief  losse  bodems  (zandgrond)  kunnen planten machinaal worden uitgetrokken waardoor de stam en een deel van de wortels geheel worden  verwijderd. Hergroei is daardoor miniem maar de bodem wordt wel sterk beschadigd. 

(18)

 

De  meest  toegepaste  methode  voor  de  bestrijding  van  Amerikaanse  vogelkers  is  chemische  bestrijding. 

Stobbenbehandeling  is  aangewezen  bij  dichte  haarden  van  planten  met  dunne  stammen.  Het  takhout  wordt  verwijderd, anders wordt de kruidlaag volledig verstikt en zijn de zaagwondes ook niet goed bereikbaar voor het  insmeren met een glyfosaatoplossing, zolang daar een afwijking voor wordt toegestaan. Afzagen gebeurt best  niet te laag bij de grond, zodat nadien stobben gemakkelijker terug te vinden zijn. In de jaren volgend op de  bestrijdingsmaatregelen  gebeurt  best  eerst  een  controle  van  de  volledigheid  van  de  bestrijding  van  de  zaadbomen, waarna het verwijderen van kleine exemplaren aangevat wordt. Op die manier wordt verhinderd  dat de eventuele achterblijvers tot zaadzetting kunnen komen. Na verwijderen van zaadbomen en bestrijding  van jonge bomen is er minstens drie jaar een nauwe opvolging nodig om rekrutering vanuit de zaadbank bij te  houden en eventuele achterblijvers te bestrijden. Door de constante aanvoer van nieuwe zaden (via vogels) dient  men achteraf meestal jaarlijks hergroei bij te houden.  

   

3.1.3.7 Amerikaanse eik

Amerikaanse eik wordt sinds de 19e eeuw massaal aangeplant in België en is hier al zo lang aanwezig dat de soort  de status “ingeburgerd” krijgt en er monumentale exemplaren aanwezig zijn in ons land. Deze laatste kunnen  waardevol zijn voor vleermuizen. Toch is Amerikaanse eik een invasieve exoot die vaak door natuurbeheerders  wordt  bestreden.  Eénmaal  aangeplant  is  de  regeneratiesnelheid  van  Amerikaanse  eik  zeer  hoog  en  de  jonge  bomen kunnen een dichte onderlaag vormen die de bodemvegetatie en andere boomsoorten kan uitsluiten.  

Amerikaanse eik wordt gekenmerkt door een soortenarme fytofage gemeenschap, in tegenstelling tot inheemse  eiken. Het strooisel wordt moeilijk afgebroken en bevordert de verzuring van de bodem.  

Amerikaanse  eik  werd  al  in  1985  genoteerd  in  het  Rivierenhof  en  is  op  dit  moment  nog  steeds  in  vrij  grote  aantallen aanwezig. Het verwijderen van Amerikaanse eik in een park verdient geen prioriteit.  

 

Beheer: De meest effectieve manier om kleinere exemplaren van Amerikaanse eik te verwijderen is afzagen en  stobben insmeren met glyfosaat, indien dit wordt toegelaten. Het beste is om te zagen op het moment dat de  sapstroom nog in gang is, in het najaar en niet de winter. Oprooien kan tegenvallen bij Amerikaanse eik gezien  dit een diep wortelende soort is, waardoor de bodem zwaar verstoord wordt. Na het oprooien zal de opkomst  aan zaailingen meestal meevallen, waardoor er niet veel nazorg nodig is. 

   

3.1.3.8 Pontische rhododendron

Het verwijderen van Pontische rododendron kan in een park ter discussie worden gesteld, omdat het behoort  tot de cultuurhistorische elementen van een park. Bovendien zijn er geen beschermde heidegebieden (Natura  2000) in de onmiddellijke omgeving van het park, dus het verwijderen van de soort heeft hier geen prioriteit. 

Pontische rhododendron wordt hoofdzakelijk door zaden verspreid. Elke bloem kan van 3000 tot 7000 zaadjes  voortbrengen die in open vlaktes door de wind tot 100 meter verspreid kunnen worden, dikwijls minder ver in  gesloten bos. Vegetatieve vermenigvuldiging blijft beperkt. De plant vormt na omhakken opnieuw scheuten. Het  uiteinde  van  twijgen  kan,  in  contact  met  de  grond,  wortelen,  maar  deze  groei  wordt  meestal  enkel  teruggevonden in bosranden. De plant dringt binnen in loofbossen en heide en heeft een voorkeur voor zure  bodems.  

Pontische  rhododenron  is  zeer  invasief  in  bepaalde  regio's  in  Noordwest‐Europa.  De  soort  kan  een  gesloten  bladerdek  ontwikkelen  waardoor  de  ontwikkeling  van  inheemse  soorten  verhinderd  wordt.  Het  dominante  gedrag wordt bevoordeeld door de productie van allelopatische stoffen, er is weinig vraat door herbivoren en  het strooisel wordt slecht afgebroken door bodemorganismen. Verwijder de bloemen voor de vruchtzetting om  zaadverspreiding te voorkomen. 

   

3.1.3.9 Azijnboom

Azijnboom of fluweelboom wordt veel in tuinen en parken aangeplant. De soort vermenigvuldigt zich vegetatief  door worteluitlopers en hergroei van de scheuten. Worteluitlopers kunnen een dicht netwerk vormen tot 10m  rond  de  ouderplant.  In  België  wordt  reproductie  van  zaden  zelden  waargenomen  en  staat  deze  Noord‐

Amerikaanse soort op de Bewakingslijst. In Zwitserland veroorzaakt de soort al problemen en staat ze op de 

(19)

Zwarte lijst. Het witte sap dat uit de plant komt, kan dermatitis en ontsteking aan de ogen veroorzaken. In de  omgeving van Natura 2000‐gebieden wordt deze soort best verwijderd. Op waarnemingen.be zit de soort in het 

“Waarschuwingssysteem  invasieve  exoten”  als  “Opkomende  soort”  en  werd  er  een  herkenningsfiche  opgemaakt: https://waarnemingen.be/exo/be/nl/7313.pdf 

Azijnboom is bekend van één locatie in het Rivierenhof. De boom wordt best verwijderd en vervangen door een  inheemse boom of struik.  

 

Beheer:  Azijnboom  moet  volledig  uitgegraven  worden.  Nazorg  is  nodig  om  de  uitlopers  te  verwijderen.  Bij  grondverzet goed opletten dat er geen uitlopers van deze soort worden verspreid.  

 

3.1.3.10 Robinia

Robinia is een pioniersoort. Op plaatsen waar de soort werd aangeplant en voldoende licht en ruimte krijgt, kan  de boom sterk uitgroeien en schadelijke gevolgen hebben op allerlei vlakken: 

 Robinia is een vlinderbloemige die voor aanrijking en verruiging van de bodem zorgt. Op voedselarme  droge bodems zorgt deze boom op die manier voor een achteruitgang van de waardevolle inheemse  plantengroei.  

 Beschadigingen aan verhardingen door wortelopdruk komen regelmatig voor.  

 

Robinia of Valse acacia is al sinds 1987 bekend uit het Rivierenhof en de soort staat hier nog steeds in beperkte  mate. Indien er geen problemen zijn met wortelopdruk en verruiging van de groeiplaats verdient het verwijderen  van Robinia geen prioriteit.  

 

Beheer:  Hoofdstammen  kunnen  worden gekapt of  mechanisch  worden  uitgetrokken. Dit  laatste heeft  echter  bodembeschadiging tot gevolg. Om te voorkomen dat de stobben uitlopen, worden deze best behandeld door  insmeren  of  injectie  met  een  herbicide  zoals  glyfosaat,  indien  dit  toegelaten  wordt.  Na  verwijdering  van  de  hoofdstam  reageert  de  boom  meestal  met  een  massale  vorming  van  worteluitlopers,  zelfs  na  chemische  behandeling.  Robinia  heeft  een  wijd,  oppervlakkig  wortelgestel  waardoor  chemische  behandeling  van  de  hoofdstam  meestal  onvoldoende  is  om  alle  wortels  af  te  doden.  Opschot  kan  de  volgende  jaren  worden  weggemaaid om de wortels uit te putten, dit is echter een zeer traag proces. Een goede opvolging is essentieel  om te voorkomen dat het opschot sterk zal opgroeien en het probleem groter wordt. Bestrijding van deze soort  is zeker niet overal noodzakelijk. Indien de soort plaatselijk weinig nadelige gevolgen heeft, wordt geadviseerd  om deze te laten staan. Robinia is een lichtminnende pioniersoort die spontaan zal verdrongen worden door  climax  soorten  als  Zomereik  en  Beuk.  Omhakken  heeft  het  nadelige  gevolg  van  wortelopschot  waardoor  de  impact  vaak  groter  is  (dichte  lage  groei)  dan  wanneer  de  boom  blijft  staan.  Hiermee  dient  zeker  rekening  te  worden gehouden indien men besluit om tot bestrijding over te gaan. Een goede opvolging en nabehandeling  van het opschot gedurende enkele opeenvolgende jaren is noodzakelijk om de plant effectief te verwijderen. 

Robinia  vormt  doorns  aan  weerszijden  van  de  bladvoet,  voorzichtigheid  is  aangewezen  bij  uitvoer  van  het  beheer. 

   

3.1.3.11 Klein springzaad

Klein springzaad is wijd verspreid in het domein en ook in veel Vlaamse bossen. De populaties zijn echter meestal  stabiel en relatief beperkt in omvang. Omdat bestrijding (waarbij de bosbodem beschadigd wordt) meer nadelen  dan voordelen heeft, worden de populaties meestal met rust gelaten. Ook Schijnaardbei is een soort die bijna  uitsluitend  in habitats  voorkomt  die zeer gevoelig  zijn  aan  verstoring  waardoor bestrijding  bijna  steeds  meer  schadelijke  gevolgen  heeft  dan  wanneer  deze  met  rust  worden  gelaten.  (Technisch  vademecum  Beheer  van  Invasieve Uitheemse planten, ANB). 

Klein springzaad is al sinds 1985 bekend uit het Rivierenhof en komt lokaal frequent voor zowel ten oosten als  ten westen van de Ruggeveldlaan.  

   

3.1.3.12 Schijnaardbei

Schijnaardbei verspreidt en vermenigvuldigt zich gemakkelijk door uitlopers die 20 tot 100 cm lengte kunnen  hebben. De soort wordt gekweekt als sierplant en verkiest vochtige, stikstofrijke en beschaduwde habitats, maar 

(20)

wordt  ook  vaak  gevonden  in  graslanden  en  parken.  Schijnaardbei  is  potentieel  invasief  in  Oostenrijk  en  Zwitserland. In Vlaanderen is de soort wijd verspreid.  

De populaties zijn echter meestal stabiel en relatief beperkt in omvang. Omdat bestrijding (waarbij de bosbodem  beschadigd  wordt)  meer  nadelen  dan  voordelen  heeft,  worden  de  populaties  meestal  met  rust  gelaten. 

(Technisch vademecum Beheer van Invasieve Uitheemse planten, ANB). 

Schijnaardbei is pas sinds 2013 bekend uit het Rivierenhof, maar is in 2017 wel op vijf plaatsen gevonden, zowel  in het Rivierenhof als in het park Groot Schijn.  

   

3.1.3.13 Canadese guldenroede

Canadese  guldenroede  plant  zich  voort  met  behulp  van  zaden  en  wortelstokken  (rizomen).  Eén  plant  kan  duizenden zaden voortbrengen die zich door de wind kunnen verspreiden. Door het rizomennetwerk kan één  enkele Canadese guldenroede‐plant een diameter van 10 meter bereiken. Maar rizomen kunnen ook over lange  afstanden door rivieren meegevoerd worden. De plant werd ingevoerd als sierplant en is nog steeds commercieel  beschikbaar. De soort koloniseert oevers, ruigten, verlaten velden en wordt ook teruggevonden in graslanden en  bossen.  Het  is  een  pionierssoort  die  niet  tegen  schaduw  kan.  Guldenroedes  worden  als  één  van  de  meest  agressieve  invasieve  planten  in  Europa  beschouwd.  Ze  vormen  aaneengesloten  populaties  met  een  hoge  scheutdichtheid  en  verminderen  op  deze  manier  de  soortenrijkdom.  Eenmaal  ze  gevestigd  zijn,  blijven  ze  dominant voor een lange periode en verhinderen ze vaak de natuurlijke kolonisatie door houtachtige soorten.  

Canadese guldenroede werd in 1985 waargenomen in het Rivierenhof, maar is daar nu niet meer gezien. De soort  werd enkel waargenomen in het Park Groot Schijn, vlakbij de R11. 

 

Beheer: Daar Canadese guldenroede moeilijk is uit te roeien is het beter om te richten op een inperking van de  verdere verspreiding van de soort.  

Canadese guldenroede is enkel in te perken door frequent maaibeheer. Als slechts enkele planten verschijnen  op  een  nieuwe  plaats  kunnen  ze  best  direct  uitgestoken  worden  met  een  spitvork.  Zorg  ervoor  dat  de  hele  wortelstok wordt verwijderd. Op plaatsen waar er veel staan kan je best de randen minstens drie maal per jaar  maaien.  De  gemaaide  delen  moeten  afgevoerd  worden  als  groenafval.  Doe  dit  zeer  zorgvuldig  want  kleine  wortelstukjes  kunnen  een  nieuwe  kolonie  vormen.  (Technisch  vademecum  Beheer  van  Invasieve  Uitheemse  planten, ANB). 

   

3.1.3.14 Bezemkruiskruid

Bezemkruiskruid is een soort van de “Bewakingslijst”. In onze buurlanden blijkt de soort een probleem te vormen,  maar in België wordt ze niet als problematisch beschouwd hoewel ze hier al jarenlang wijdverspreid aanwezig is.  

Bezemkruidkruid  werd  in  2004  voor  het  eerst  waargenomen  in  het  Rivierenhof  en  is  ondertussen  van  twee  vindplaatsen bekend in het park. Nog twee vindplaatsen situeren zich in de bermen van de Ruggeveldlaan die  grenzen aan het park Groot Schijn.  

   

(21)

3.1.4 Beschrijving van gebiedsgerichte maatregelen en advies  

3.1.4.1 Knelpunten beheer

‐ Invasieve exoten zoals Japanse duizendknoop, Reuzenbalsemien, Azijnboom, Canadese kornoelje en  Canadese guldenroede moeten in de gaten gehouden worden.  

‐ Het grasland met Knolsteenbreek wordt teveel beschaduwd door Amerikaanse eiken die bovendien voor    slecht verterend bladafval zorgen. Het grasland wordt ook slecht gemaaid, waarbij veel maaisel blijf liggen  en ongewenste verruiging optreedt.  

‐ Het waardevolle dotterbloemgrasland met Pijptorkruid, Brede orchis, Moerasbeemdgras, … wordt te  weinig en slecht gemaaid. Bovendien wordt het waterpeil opzettelijk laag gehouden voor de recreatieve  activiteiten.  

‐ Er worden nog steeds exoten aangeplant op de grote open graslanden.  

 

3.1.4.2 Beheeradvies

- De aanpak om Japanse duizendknoop uit het gebied te verwijderen is prioritair. De meest  doeltreffende manier van bestrijden wordt uitgebreid besproken in het “Technisch Vademecum  Beheer van Invasieve Uitheemse Planten” dat in 2014 werd gepubliceerd door ANB. 

http://www.natuurenbos.be/sites/default/files/inserted‐

files/technisch_vademecum_beheer_van_invasieve_uitheemse_planten.pdf 

- Het aanpakken van Azijnboom, Canadese kornoelje en Canadese guldenroede komt op de tweede  plaats. Ook hiervoor raden we aan het Technisch vademecum te raadplegen.  

- Verwijderen van Amerikaanse eik langs het grasland met Knolsteenbreek.  

- Grasland met Knolsteenbreek 1 keer maaien tussen 15 juni en 15 juli en 1 keer maaien in de periode  van 15 september tot 15 oktober.  

- Ruigte met Poelruit om de twee jaar maaien in september en indien mogelijk uitbreiden.  

- De waterstand terug naar boven brengen, tot vlak onder het maaiveld.  

- Een vroege maaibeurt in april levert het beste resultaat om het grasland met Brede orchis, 

Pijptorkruid, Moerasbeemdgras, …. terug te verschralen. De maaibeurt in augustus‐september wordt  beter weggelaten omdat er dan toch weinig of geen stikstof meer verwijderd wordt.  

- Stoppen met aanplanten van exoten en zoeken naar inheemse alternatieven:  

Inheemse alternatieven voor struiken 

http://www.alterias.be/alterias_search/downloads/ornemental5_nl.pdf 

Inheemse alternatieven voor bloemenborders 

http://www.alterias.be/alterias_search/downloads/ornemental1_nl.pdf   

Inheemse alternatieven voor bomen 

http://www.alterias.be/alterias_search/downloads/ornemental6_nl.pdf   

 

3.1.5 Verwerking van alle plantengegevens uit waarnemingen.be  

Alle bestaande gegevens uit onze databank Waarnemingen.be werden digitaal mee aangeleverd bij dit rapport  en werden gebruikt om in de mate van het mogelijke trends te bepalen van de aandachtsoorten.  

   

(22)

3.2 Vogels 

 

3.2.1 Doelsoorten en voorbeschouwing  

Het onderzoek werd uitgevoerd met het oog op volgende doelsoorten: 

Boomvalk     Falco subbuteo    Datumgrenzen: 1 mei t/m 31 augustus  Gekraagde roodstaart   Phoenicurus phoenicurus  Datumgrenzen: 30 april t/m 30 juni  Krakeend    Mareca strepera    Datumgrenzen: 20 april t/m 15 juni  Matkop     Poecile montanus  Datumgrenzen: 1 februari t/m 30 juni  Zwarte specht    Dryocopus martius  Datumgrenzen: 15 maart t/m 20 juni   

Een screening van beschikbare data en de aanwezige biotooptypes deed vooraf vermoeden dat de  aanwezigheid van twee van de drie doelsoorten (Gekraagde roodstaart en Zwarte specht) niet binnen de  verwachtingen lag. 

Boomvalk en Matkop werden tijdens de inventarisatierondes in 2017 niet aangetroffen maar we beschikken  over meerdere historische gegevens. Deze data worden verder toegelicht in de soortbesprekingen. 

 

In de bespreking gaan we ook dieper in op de potenties van het gebied om deze soorten in de toekomst meer  en betere kansen te bieden. Ook de tekortkomingen worden verder toegelicht. We bespreken ook een paar  belangrijke aanwezige vogelsoorten en gaan dieper in op enkele aandachtspunten. 

 

Krakeend was de enige doelsoort die in 2017 broedend werd aangetroffen. 

   

3.2.2 Aanvullende gegevens

De gegevens uit Avimap omvatten een overzichtstabel met de bezoeken, die hier weergegeven wordt in Bijlage  4, individuele soortenkaarten in Bijlage 5 en een overzichtskaart met de verspreiding van alle territoria en  zangposten in Bijlage 6. 

In Bijlage 7 voegen we de volledige lijst van waargenomen vogelsoorten toe van het gebied. 

 

De bespreking beperkt zich verder tot de bevraagde soorten en enkele bijkomende interessante soorten die  aandacht verdienen. 

   

3.2.3 Uitgebreide territoriumkartering

De zes inventarisatierondes werden uitgevoerd op volgende dagen: 

‐ 09 mei 2017 (dagronde) 

‐ 09 mei 2017 (avondronde) 

‐ 24 mei 2017 

‐ 27 mei 2017 

‐ 08 juni 2017 

‐ 25 juni 2017   

De resultaten per datum zijn te vinden in de Bijlage 4. 

   

(23)

3.2.4 Bespreking van de doelsoorten

Hier volgt een korte bespreking van de potentiële redenen van afwezigheid van de drie doelsoorten en mogelijke  maatregelen die kunnen worden getroffen om ze in de toekomst aan te trekken. 

   

3.2.4.1 Boomvalk

De Boomvalk is sowieso een moeilijk in kaart te brengen broedvogel. De beste zekerheid geven waarnemingen  van balts (paarsgewijs gedrag, opvallendst kort na aankomst eind april, of roepen in duet), alarm (waakzame  vogel, vaak op een dode tak), prooiaanvoer (vliegrichting indicatief, voedseloverdracht mannetje aan vrouwtje  vaak onder zachte “pit..pit”‐roepjes, voedering van nestjongen onder draaihalsachtige “kjie..kjie..kjie”‐roepjes  en uitgevlogen jongen (pas in augustus; eerst onbeholpen maar daarna steeds behendiger spelend en vliegend,  veel geroep wanneer ouder met prooi verschijnt).

 

 

Boomvalken die kort na aankomst (eind mei/begin juni) solitair of paarsgewijs boven kaalkap, heide of moeras  op insecten jagen, zijn meestal broedparen. Pas in de schemer trekken ze naar de toekomstige nestplaats.  

Na de balts echter, zijn adulte vogels zeer stiekem zodat ze vaak onopgemerkt blijven. Toch reageren ze vaak fel  alarmerend wanneer een waarnemer het nest nadert of reageren ze fel op andere roofvogels en kraaien. 

In  juni‐begin  juli  zijn  vooral  de  niet‐broedvogels  opvallend.  Boomvalken  die  in  die  periode  langdurig  en/of  gemeenschappelijk jagen op insecten boven heide, vennen etc., zijn niet‐ broedende vogels. Broedvogels jagen  solitair en vrijwel uitsluitend op vogels; het jachtgebied kan bovendien vele kilometers van het nest verwijderd  liggen. Broedvogels kunnen tot vlak voor eileg nog van nestplaats veranderen. Uitgevlogen jongen kunnen zich  al  snel  over  enige  afstand  verplaatst  hebben  en  zijn  alleen  bewijs  voor  broeden  in  combinatie  met  eerdere  waarnemingen (en de aanwezigheid van geschikte nestplaatsen). De geïsoleerde augustuswaarnemingen uit het  verleden zijn op zich dus geen bewijs voor broedgevallen. 

Boomvalken  houden  van  open  en  halfopen  landschappen  en  zitten  tegenwoordig  graag  in  niet  te  intensief  gebruikt  agrarisch  cultuurland  (houtwallen,  populierensingels  en  ‐bosjes,  vrijstaande  bomen,  hoogspanningsmasten),  minder  in  de  vroeger  klassieke  habitat  (heide  met  boomgroepen,  randen  van  dennenbos). Ze bouwen zelf geen nest maar nemen nesten over van Zwarte Kraai, soms van Buizerd, Havik of  Raaf. In dat geval moeten ze wachten met de eileg tot de jongen van oorspronkelijke bewoners zijn uitgevlogen. 

 

Veldonderzoek en archiefgegevens:  

Tijdens de inventarisatierondes in 2017 werden geen Boomvalken opgemerkt. 

 

Er  zijn  negen  historische  waarnemingen  (Tabel  2),  waarvan  de  uitsluitend  late  datums  en  het  gedrag  doen  vermoeden  dat  het  om  doortrekkers  of  niet‐broedende  vogels  ging  (zie  boven).  Vijf  van  die  gegevens  vielen  evenwel  in  augustus,  wat  binnen  de  geldige  clusterperiode  valt.  Maar  aangezien  er  in  die  jaren  geen  zomerwaarnemingen  plaatsvonden  en  aangezien  er  geen  alarmerende  exemplaren  werden  gemeld,  gaan  we  ervan  uit  dat  er  hier  ook  toen  niet  werd  gebroed.  Uitsluitsel  kunnen  we  daarover  uiteraard  niet  met  terugwerkende kracht geven. 

 

Mogelijk heeft de Boomvalk een 10‐tal jaren geleden wél gebroed in de onmiddellijke omgeving, met name in  de gebieden ten oosten van het Rivierenhof, in het park Groot Schijn (overzijde Ruggenveldlaan). Op het eind  van de zomer werden daar regelmatig adulte en juveniele vogels jagend waargenomen. 

 

Het  Rivierenhof  is  vermoedelijk  te  druk  om  broedende  Boomvalken  een  kans  te  geven.  Aan  de  voormalige,  mogelijke  broedplaats  in  park  Groot  Schijn,  zijn  nu  werken  bezig  en  lijken  broedende  Boomvalken  ook  daadwerkelijk verdwenen. 

Libellen zijn voldoende aanwezig in het gebied, zwaluwen echter niet of amper. De aanwezigheid daarvan is vrij  belangrijk, aangezien ze een belangrijk deel van het dieet vormen wanneer er jongen zijn. 

   

   

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het  onderscheid  tussen  de  verschillende  Dwergvleermuissoorten  is  met  detector  het  eenvoudigst  door  het  bepalen  van  de  piekfrequentie.  Bij  de 

Slechts drie uitheemse soorten staan op de lijst van invasieve exoten: Bezemkruiskruid, Valse wingerd en Zwart tandzaad.. Vlinderstruik werd in 2015 waargenomen, maar is in 2018

Een soort is Bijna in gevaar wanneer het getoetst werd aan de criteria A-E, maar momenteel niet voldoet aan de criteria voor Ernstig bedreigd, Bedreigd of Kwetsbaar, maar er wel

Schijnaardbei is een soort die bijna uitsluitend in habitats voorkomt die zeer gevoelig zijn aan verstoring (bosbodems) waardoor bestrijding bijna steeds meer schadelijke

Het  onderscheid  tussen  de  verschillende  Dwergvleermuissoorten  is  met  detector  het  eenvoudigst  door  het  bepalen  van  de  piekfrequentie.  Bij  de 

Het Kasteel Klaverblad is een van de laatste hoven van plaisantie in Wilrijk. Er zijn heel wat dreven waarvan de  Klaverbladdreef  ten  noordoosten  van 

Vleermuizen  zijn  gevoelig  voor  lichtverstoring  bij  verblijfplaatsen,  op  vliegroutes  en  in  het  jachtgebied. 

De  overwintering  van  vleermuizen  wordt  op  fort  6  reeds  31  jaar  opgevolgd.  De  gegevens  van  de  jaarlijkse  tellingen  (Fout!  Verwijzingsbron