• No results found

Zondagslezing

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Zondagslezing"

Copied!
1
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Lezingen door de week | Maandag 26 juli: Jezus van Sirach 44, 1.10-15 en Matteüs 13, 16-17 of Jeremia 13, 1-11 en Matteüs 13, 31-35 • Dinsdag 27 juli: Jeremia 14, 17-22 en Matteüs 13, 36-43 • Woensdag 28 juli: Jeremia 15, 10.16-21 en Matteüs 13, 44-46 • Don- derdag 29 juli: Eerste Brief van Johannes 4, 7-16 en Johannes 11, 19-27 of Lucas 10, 38-42 • Vrijdag 30 juli: Jeremia 26, 1-9 en Mat-

teüs 13, 54-58 • Zaterdag 31 juli: Jeremia 26, 11-16.24 en Matteüs 14, 1-12 • Zondag 1 augustus (Achttiende zondag door het jaar) Pre- diker 1, 2; 2, 21-23 — Brief aan de Kolossenzen 3, 1-5.9-11 — Lucas 12, 13-21.

eucharistie op radio | 25 juli, 10 uur, vrt Radio 1: vanuit de parochie Onze-Lieve-Vrouw Hemelvaart in Melsele.

eucharistie op tv | 25 juli, 10 uur, rkk via Nederland 2: van- uit de parochie Heilige Jacobus de Meerdere in Den Haag. Voor- ganger is Ad van der Helm.

EErstE lEzing

genesis 18, 20-32

In die dagen zei de Heer: „Luid stijgt de roep om wraak uit Sodom en Gomorra op! Uitermate zwaar is hun zonde! Ik ga naar beneden om te zien of hun daden werkelijk overeenstemmen met de roep die tot Mij is doorgedrongen; Ik wil het weten.” Toen gingen de man- nen op weg in de richting van Sodom. De Heer bleef echter nog bij Abraham staan.

Abraham trad op Hem toe en zei: „Wilt Ge werkelijk met de boos- doeners ook de rechtvaardigen verdelgen? Misschien zijn er vijftig rechtvaardigen in de stad; zult Gij die dan verdelgen? Zult Gij de stad geen vergiffenis schenken omwille van de vijftig rechtvaardi- gen die er wonen? Zoiets kunt Ge toch niet doen: de rechtvaardigen samen met de boosdoeners laten sterven! Dan zou het de rechtvaar- digen vergaan als de boosdoeners; dat kunt Ge toch niet doen! Zal Hij die de hele aarde oordeelt, geen recht laten geschieden?” En de Heer zei: „Als Ik in de stad Sodom vijftig rechtvaardigen vind, zal Ik omwille van hen de hele stad vergiffenis schenken.”

Abraham begon weer en zei: „Mag ik zo vrij zijn tot mijn Heer te spreken, ofschoon ik maar stof en as ben? Misschien ontbreken er aan de vijftig rechtvaardigen vijf; zult Gij dan toch om die vijf de he- le stad verwoesten?” En Hij zei: „Ik zal haar niet verwoesten als Ik er vijfenveertig vind.”

Opnieuw sprak Abraham tot Hem: „Misschien zijn er maar veertig te vinden.” En de Heer zei: „Dan zal Ik het omwille van die veertig niet doen.”

Nu zei Abraham: „Laat mijn Heer niet kwaad worden als ik nog eens aandring: misschien zijn er maar dertig te vinden.” En de Heer zei: „Ik zal het niet doen als Ik er dertig vind.”

Abraham zei opnieuw: „Ik ben wel vrijpostig als ik bij mijn Heer blijf aandringen; maar misschien worden er maar twintig gevon- den.” En de Heer zei: „Ook omwille van die twintig zal Ik de stad niet verwoesten.”

Abraham zei nogmaals: „Laat mijn Heer niet kwaad worden als ik nog één keer spreek; misschien zijn er maar tien te vinden.” En de Heer zei: „Ik zal de stad niet verwoesten omwille van die tien.”

tWEEDE lEzing

brief aan de kolossenzen 2, 12-14

Broeders en zusters,

In de doop zijt gij met Christus begraven, maar ook met Hem verre- zen door uw geloof in de kracht van God die Hem uit de dood deed opstaan.

Ook u die dood waart ten gevolge van uw overtredingen en door uw zondig bestaan, heeft God weer levend gemaakt met Hem. Hij heeft ons al onze zonden vergeven. Hij heeft de oorkonde verscheurd die met haar bezwarende bepalingen tegen ons getuigde. Hij heeft haar vernietigd en aan het kruis genageld.

EVAngEliE

lucas 11, 1-13

Op een keer was Jezus ergens aan het bidden. Toen Hij ophield, zei een van zijn leerlingen tot Hem: „Heer, leer ons bidden, zoals Johan- nes het ook aan zijn leerlingen geleerd heeft.”

Hij sprak tot hen: „Wanneer ge bidt, zegt dan: ‘Vader, uw Naam worde geheiligd, uw Rijk kome. Geef ons iedere dag ons dagelijks brood, en vergeef ons onze zonden, want ook wij vergeven aan ieder die ons iets schuldig is. En leid ons niet in bekoring’.”

Hij vervolgde: „Stel, iemand van u heeft een vriend. Midden in de nacht gaat hij naar hem toe en zegt: ‘Vriend, leen mij drie broden, want een vriend van mij is van een reis bij mij aangekomen en ik heb niets om hem voor te zetten.’ Zou die ander van binnen uit dan ant- woorden: ‘Val me niet lastig; de deur is al op slot en mijn kinderen en ik liggen in bed; ik kan niet opstaan om het u te geven.’? Ik zeg u:

als hij al niet opstaat en het hem geeft, omdat hij zijn vriend is, zal hij toch opstaan en hem geven al wat hij nodig heeft, om zijn onbe- scheiden aandringen.”

„Tot u zeg Ik hetzelfde: vraagt en u zal gegeven worden; zoekt en gij zult vinden; klopt en er zal worden opengedaan. Want al wie vraagt, verkrijgt; wie zoekt, vindt; en voor wie klopt, doet men open.

Is er soms onder u een vader die aan zijn zoon een steen zal geven, als deze hem om brood vraagt? Of als hij een ei vraagt, zal hij hem toch geen schorpioen geven? Als gij dus – ofschoon ge slecht zijt – goede gaven aan uw kinderen weet te geven, hoeveel te meer zal dan uw Va- der in de hemel de heilige Geest geven aan wie Hem erom vragen.”

Schriftlezingen © Katholieke Bijbelstichting

’s Hertogenbosch, www.bijbel.net

25 j u l i 2010 – z ev e n t i e n d e zo n dag doo r h et jaa r

commentaar bij de zondagslezingen

— Kris Depoortere—

Afpingelen

EEN STERK VERHAAL IN DE eerste lezing: Abraham doet commercie met God. De weegschaal staat op vijftig mensen, die nog religieus geïnspireerd zijn in Sodom en Gomorra. Als Abraham die vindt, zal God de hele stad sparen. Dat is op zich al opmerkelijk. Enkele echte gelovigen kunnen er- voor zorgen dat de hele stad gespaard blijft. Plaatsvervangend. Abraham is er echter niet zeker van dat hij er vijftig vindt. Hij begint op zijn beleef- de sloffen: „Mag ik zo vrij zijn tot mijn Heer te spreken? Misschien zijn er maar vijfenveertig gelovigen?” „Oké.” „En als ik er maar veertig vind?”

„Oké.” En dan wordt Abraham driester: „Laat mijn Heer niet kwaad wor- den, als ik er maar dertig vind.” Weer: „Oké.” In zijn wanhoop wordt Abra- ham vrijpostig, hij zegt zelf dat hij uit de bocht gaat: „Twintig?” En ten slotte tien. Abraham pingelt af zoals je in de soeks doet. Niet voor zich- zelf, maar voor medegelovigen, de kleine rest in Sodom en Gomorra. Maar hij vindt er slechts vier, die nog echt geloven: Lot, zijn vrouw en hun twee dochters. Zij krijgen een vrijgeleide.

Het evangelieverhaal is van dezelfde aard. Je krijgt ’s avonds laat bezoek. Je hebt geen brood in huis. Je gaat naar je buurman. Je belt aan. Hij antwoordt niet.

Er verschijnt een boze slaapmuts door het bovenraam. Je blijft bellen en op de deur kloppen. En ten slotte is je buurman het zo beu, dat hij openmaakt en je brood geeft voor je nachtelijke bezoekers.

„Zo moet je bidden”, zegt Jezus. En dat doen we niet. Om ten minste drie rede- nen doen we dat niet. Eerst, we vinden het wat ongemanierd om zo te blijven bel- len en op de deur bonzen. Als we dat al bij mensen niet zouden doen, hoe zouden we het dan bij God durven?

Ten tweede, we zijn soms een beetje bang om duidelijke vragen te stellen aan God: „Genees mijn man van kanker.” Want als mijn man toch sterft, zal ik nog meer verdrietig zijn en zelfs een beetje kwaad op God. En dus bidden we heel voorzichtig: „Misschien, als Je wil, als het kan, als het past...”

En ten derde, we doen niet zoals die man bij zijn buurman, hardnekkig vragen en aandringen, omdat we eigenlijk menen dat God onze vraag niet kan beantwoor- den. God heeft wel compassie met ons lijden, maar mirakels doet Hij niet meer.

Georges Bernanos schreef in zijn Journal d’un curé de campagne uit 1936: „De ergste onvoorzichtigheid is de overvoorzichtigheid, want ze maakt de weg klaar om God niet meer nodig te hebben.” Als je niets meer durft vragen aan een gelief- de, met aandrang, ben je al afstand aan het nemen.

Het staat nochtans keiklaar in het evangelie: bid, smeek, vraag, klop en je zult krijgen. Vraag duidelijk: „Geef ons heden ons dagelijks brood. Help ons vergeven, leid ons niet in gevaar.” We moeten dus wel geloven dat we mogen aandringen en heel concrete dingen aan God vragen. En niet te voorzichtig zijn.

Maar er is een tweede vraag: krijgen we dan wat we vragen? Wordt ons ge- bed verhoord? Jezus antwoordt een beetje raadselachtig: „Als je kind je om een ei vraagt, dan zul je het toch geen schorpioen geven?” Er staat niet: als je kind je om een ei vraagt, zul je het een ei geven. Misschien geeft God iets anders om van te le- ven? Het zal geen schorpioen zijn, die ons vergiftigt. Het zal voedsel zijn, maar er staat niet bij welk voedsel.

Of staat het er toch? „Als jullie goede gaven aan je kinderen geven, hoeveel te meer zal uw Vader in de hemel de heilige Geest geven, als jullie erom vragen?” En wat betekent dat dan? De heilige Geest, de Trooster, de Sterker, de Genezer, de He- ler, de Ondersteuner.

Zo moeten we het dus verstaan: dring aan te pas en te onpas, vraag wat op je hart ligt. Je krijgt in elk geval antwoord: Voedsel, Hoop en Sterkte en Ondersteu- ning. Toen Jezus op de Olijfberg vroeg dat die beker aan Hem zou voorbijgaan, kreeg Hij niet wat Hij vroeg. Hij zou de beker drinken, maar God zond „een engel van troost”, een engel die Hem ondersteunde (Lucas 22, 42-43).

Voor minder doet God het niet. Hij stuurt steeds die bewaarengel. Soms doet Hij toch meer, als ons gebed na bonzen en bellen, na aandringen en afpingelen het hoogste niveau van Jezus’ gebed benadert: „Niet mijn wil, maar uw wil geschiede.”

Dan heeft God volledig vrij spel. En wat zijn Wil is, overtreft ver onze verwachtingen.

kerk & leven

21 JULI 2010

lezingen & Commentaar 15

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

 Cruciale fase, wees alert: ieder gaat deze fase uit door dóór te stappen naar fase 4 óf door om te keren en terug te keren naar het oude.. Fase 4 Creatie van het nieuwe/ Spreek

Daar zijn wij nog niet zo zeker van hè Leen?’ zei Gilles terwijl hij naar Beau bleef kijken die half hyperventilerend op zijn stoel hing.. ‘Geef hier.’ Het gebaar

Het is mijn droom dat jullie, begeesterd door de Heer Jezus, een voorbeeld mogen zijn van liefde. Liefde voor mekaar, maar ook voor alle mensen. Hou van mekaar, zo sterk als ik

Abraham zei nogmaals: „Laat mijn Heer niet kwaad worden als ik nog één keer spreek; misschien zijn er maar tien te vinden.” En de Heer zei: „Ik zal de stad

Door de opmars in Irak van de re- bellen van de Islamitische Staat (IS) lijkt de vlakte van Nineve stilaan gezuiverd van christe- nen.. Tienduizenden christelijke

‘Het was moeilijk te vinden omdat ze alleen de naam van haar moeder kende, niet precies wist hoe die geschreven werd, ook haar geboortedag niet kende.’.. Van Wymersch, toen

Als ik bang was voor het oordeel van anderen, zei mijn moeder dikwijls: “Je hebt daar toch geen land van!” Het is waarschijnlijk een uitdrukking die stamt uit de tijd van

Jezus zei: Laat de kinderen bij me komen, houd ze niet tegen, want het koninkrijk van God behoort toe aan wie is zoals zij.. - Marcus