• No results found

De verordening toeslagen en verlagingen bijstandsnorm.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "De verordening toeslagen en verlagingen bijstandsnorm."

Copied!
7
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

rv 425

Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheidsprojecten nr. 95151

Den Haag, 12 december 1995 Aan de gemeenteraad

De verordening toeslagen en verlagingen bijstandsnorm.

Inleiding

De nieuwe Algemene bijstandswet (Abw) kent een drietal leefvormen en geeft voor elk hiervan een landelijke basisnorm. Nadere afstemming van de bijstand op de feitelijke omstandigheden van de betrokkene vindt plaats onder verantwoordelijkheid van de gemeente. Voor deze afstemming, in de vorm van verhogingen en verlagingen van de bijstandsnorm, zijn de gemeenten in de wet een aantal bevoegdheden toegekend. Artikel 38 Abw bepaalt dat het door de gemeente te voeren beleid ten aanzien van de verhogingen en verlagingen wordt vastgelegd in een door de gemeenteraad vast te stellen verordening. Uit deze verordening moet blijken voor welke categorieën een verhoging of verlaging van de landelijke bijstandsnorm en tevens op grond van welke criteria de hoogte van deze verhoging of verlaging wordt vastgesteld. Op 20 juli 1995 heeft de gemeenteraad de uitgangs-punten van beleid vastgesteld (rv 279). Deze verordening vormt daarvan de neerslag.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

De begrippen die in de verordening zijn ontleend aan de Abw. In artikel 1 wordt een aantal begrippen gedefinieerd die niet voorkomen in de Abw.

b. Woning

De definitie van het begrip 'woning' is ontleend aan de Wet individuele huursubsidie. In verband met de, in de Den Haag regelmatig voorkomende situatie van 'twee over een trap' is niet vereist dat er over een eigen toegang wordt beschikt. Ook een woonwagen en woonschip vallen onder het begrip 'woning'.

c. Woonkosten

De omschrijving van het begrip 'woonkosten' is ontleend aan het Besluit Landelijke Normering. Voor de woonkosten van een huurwoning wordt aangesloten bij de minimum-huurgrens die de Wet individuele huursubsidie hanteert. Voor de woonkosten van een eigen woning wordt rekening gehouden met de te betalenhypotheekrente en de zakelijke lasten die aan het hebben van een eigen woning verbonden zijn. Voor wat betreft de hypotheek-rente gaat het hierbij om de rente voor (dat deel van) de hypotheek die is afgesloten voor de financiering van de woning. Rente verbonden aan (een deel van) een hypotheek, die betrekking heeft op bijvoorbeeld de financiering van duurzame gebruiksgoederen, wordt niet meegenomen.

d. Bijstandsnorm

De verordening is in hoofdzaak van toepassing op personen van 21 jaar en ouder. Voorzo-ver niet anders aangegeven wordt met de bijstandsnorm dan ook de norm bedoeld als opgenomen in artikel 30 van de Abw.

e. Netto minimumloon

De hier bedoelde landelijke bijstandsnorm voor gehuwden en samenwonenden bedraagt 100% van het netto minimumloon ingevolge de Wet minimumloon en minimumvakantie-bijslag.

f. Hulpbehoevende

Deze omschrijving is ontleend aan het Besluit Landelijke Normering.

Artikel 2

Bij de vaststelling van de basisnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder is de wetgever

RIS017577_991207

(2)

uitgegaan van de veronderstelling dat betrokkenen de bestaanskosten geheel met een ander kunnen delen. Indien dit niet of niet volledig het geval is, wordt de basisnorm verhoogd met een toeslag. De hoogte van de toeslag wordt bepaald door de mate waarin bestaanskosten kunnen worden gedeeld.

De toeslag kan variëren van 0% tot en met 20% van het netto minimumloon. De toeslag maakt een integraal deel van de bijstandsuitkering uit. De algemene inlichtingenverplichting die op de aanvrager rust, geldt ook voor het toeslagendeel. Aanvrager zal dan ook door middel van het overleggen van gegevens het recht moeten aantonen.

Artikel 3 ad a

De hoogte van de uitkering van alleenstaanden en alleenstaande ouders is afhankelijk van de mate waarin zij de kosten van het bestaan kunnen delen. Hoe meer kosten kunnen worden gedeeld, hoe lager de toeslag is. Artikel 38, tweede lid, Abw schrijft voor dat de toeslag, onverminderd het bepaalde in artikel 35, 36 en 37 van de wet, voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt bepaald op het maximum-bedrag, genoemd in artikel 33, tweede lid, van de Abw. De maximale toeslag komt neer op 20% van het netto

minimumloon.

ad b

Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op omdat woonlasten gedeeld kunnen worden. De kosten van huur, heffingen, belastingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke zijn voor personen die een woning delen lager, omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Schaalvoordeel als gevolg van het samen delen van de totale huurlast (of bij woningen in eigendom de rente en bijkomende kosten) wordt in de Haagse situatie niet aanwezig geacht, gezien de Haagse prijzen voor kamerhuur. Ook kan sprake zijn van het weg-vallen van (een gedeelte van) de huursubsidie. Wél mag in zijn algemeenheid worden verondersteld dat het gezamenlijk bewonen van een woning ten aanzien van overige woonlasten, zoals heffingen,

belastingen en vastrecht nutsbedrijven, een schaalvoordeel op zal leveren. Afhankelijk van de gemaakte afspraken over de verdeling van de kosten zal de hoogte van het schaalvoordeel per geval kunnen verschillen. Voor een heldere systematiek is het echter noodzakelijk uit te gaan van objec-tieve criteria omtrent de mate waarin kosten gedeeld kùnnen worden. Voor wat betreft de overige

bestaanskosten wordt ervan uitgegaan dat degene die met een ander een woning bewoont, in tegen- stelling tot degene die met een ander tevens een gezamenlijke huishouding voert, geen optimaal voordeel weet te behalen uit het veelal alles gezamenlijk doen. Uit deze beschrijving van kosten-posten moet worden geconcludeerd dat de schaalvoordelen van het gezamenlijk bewonen van een woning voornamelijk voortvloeien uit de overige woonkosten als hierboven omschreven. Verdiscon-tering van dit schaalvoordeel, bepaald op 6% van het netto minimumloon, in de te verlenen toeslag houdt in dat aan de alleenstaande of alleenstaande ouder, die tezamen met een ander een woning bewoont, een toeslag van 14% van het netto minimumloon toekomt.

Artikel 4

Het gezinsverband waarin ouders en kinderen samenleven geeft een extra dimensie aan het geza- menlijk gehuisvest zijn en geeft in de praktijk toch veelal het beeld van een gezamenlijke huishouding.

De wet sluit de bloedverwanten in de eerste graad (ouders en kind) uit van het partnerbegrip. Dit betekent onder meer dat bijvoorbeeld een bijstandsaanvraag van de ouder niet afgewezen kan worden op grond van een bepaald inkomen van het kind of andersom. Dit laat echter onverlet dat in het hierbedoelde gezinsverband de basisnorm toereikend geacht kan worden. De verdeling van de bestaanskosten tussen ouders en kinderen vindt zelden of nooit plaats naar evenredigheid. In de praktijk nemen de ouders vaak een groter aandeel van de kosten voor hun rekening. De

bijstandsuitkering van degene die tezamen met de ouders een woning bewoont, kan dan ook beperkt blijven tot de wettelijke basisnorm. Mede gelet op eerderbedoelde verdeling van de bestaanskosten, geldt voor de ouder(s) deze basisnorm, danwel de overeenkomstige verlaging van de gehuwdennorm niet. Voor de ouder(s) wordt de situatie gelijkgesteld met een situatie van mede-bewoning.

Artikel 5

Ook gehuwden kunnen schaalvoordelen genieten aangezien zij de kosten van het bestaan kunnen delen als zij een woning bewonen samen met een of meer anderen.

(3)

ad a

Deze bepaling houdt verband met het bepaalde in artikel 4. Het achterwege laten van de toeslag voor de alleenstaande en alleenstaande ouder die tezamen met de ouder(s) een woning bewoont, komt overeen met een verlaging van de gehuwdenuitkering met het in artikel 33, tweede lid, van de wet bedoelde bedrag voor de gehuwden die zich in een soortgelijke woonsituatie bevinden.

ad b

Zie de toelichting op artikel 3, onder b. Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaal- voordelen op. Het veronderstelde schaalvoordeel is, blijkens onder artikel 3, bepaald op 6%. Dit betekent dat voor gehuwden, die te zamen met een ander een woning bewonen, een verlaging van 6%

van de bijstandsnorm dient plaats te vinden.

Artikel 7

Artikel 38, tweede lid Abw bepaalt dat de toeslag, onverminderd het bepaalde in artikel 35, 36 en 37 van de wet, voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn kinderen, in wiens woning geen ander hoofdverblijf heeft, wordt bepaald op het maximumbedrag, genoemd in artikel 33, tweede lid, van de Abw. Voor de gehuwden betekent dit dat in een soortgelijke situatie geen verlaging van de

bijstandsnorm wegens het kunnen delen van bestaanskosten met een ander mag plaatsvinden.

Artikel 8 en 9

De wet biedt de mogelijkheid de bijstandsuitkering voor gehuwden te verlagen voorzover de belang- hebbenden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de bijstands- norm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

Hoewel de verlagingen in deze verordening hoofdzakelijk betrekking hebben op personen van 21 jaar en ouder, laat de wet de mogelijkheid ook de bijstandsuitkeringen voor gehuwden, jonger dan 21 jaar te verlagen. Een dergelijke verlaging dient in dat geval, ingevolge artikel 38 van de wet, in de

verordening te worden opgenomen. Met name voor gehuwden, die woonachtig zijn bij één der ouder(s) kan worden gesteld dat de algemeen noodzakelijke bestaanskosten lager zijn dan de in de wet vastgelegde norm (zie hiervoor ook de toelichting op artikel 4 en 6). De bepaling zoals opgenomen in de verordening maakt in deze gevallen een verlaging van de uitkering ook mogelijk voor gehuwden waarvan een der echtgenoten jonger dan 21 jaar is.

Artikel 10

Indien de verlaagde toeslag van 14% danwel een verlaging van 6% wordt toegepast in alle gevallen waarin een thuiswonend (in de gezinsbijstand begrepen) kind 18 jaar of ouder is/wordt, kan een ongewenst, nadelig effect optreden voor de belanghebbende. Met name in die gevallen waarin het kind een bijstandsuitkering ontvangt (afgeleid van de Algemene Kinderbijslagwet), of een uitkering

ingevolge de Wet studiefinanciering (WSF). Met deze bepaling wordt dit effect ongedaan gemaakt. Door de onderwerpelijke bepaling zal geen sprake zijn van een beperking in de toeslag of een verlaging van de gehuwdenuitkering. Uitsluitend ingeval het inkomen van het kind meer bedraagt dan het

normbedrag zal de beperkte toeslag danwel de verlaging van de gehuwdenuitkering van toepas-sing zijn. Het eerdergenoemde normbedrag blijft enigszins onder de basisnorm ingevolge de WSF voor een thuiswonende. Aangezien echter een studerend kind over het algemeen meer kosten maakt als gevolg van zijn studie of opleiding dan een kind met een ABW-uitkering of een arbeidsinkomen van een vergelijkbaar niveau, is ervoor gekozen de hierbedoelde uitzondering tevens te laten gelden voor het thuisinwonend kind met uitsluitend een WSF-uitkering.

Artikel 11 ad a en b

Voor hulpbehoevenden behoort zelfstandig wonen vaak niet meer tot de mogelijkheden. Medebewo- ning is in die gevallen noodzakelijk om de (beperkte) zelfstandigheid nog zo lang mogelijk te behouden. Het toeslagen- en verlagingenbeleid mag hieraan niet in de weg staan. Voor zowel de hulpbehoevende als de verzorgende partij wordt de hoogte van de bijstandsuitkering door middel van deze bepaling vastgesteld als waren zij zelfstandig wonend. De 'gedwongen' situatie van mede- bewoning heeft zo geen gevolgen voor de uitkering van de belanghebbenden. Ook indien tevens sprake is van andere mede-bewoners zal de beperkte toeslag danwel de verlaging van de gehuwdenuitkering achterwege blijven.

(4)

ad c

Noodopvangkandidaten kunnen, afhankelijk van de instelling die onderdak biedt, met verschillende woonsituaties geconfronteerd worden. Strikte toepassing van het toeslagen- en verlagingenbeleid heeft tot gevolg dat binnen de groep noodopvangkandidaten een onderscheid ontstaat in de hoogte van de bijstandsuitkering. Aangezien het in de hierbedoelde situaties een tijdelijke huisvesting betreft, is voor deze groep een uitzonderingsmogelijkheid gecreëerd.

Artikel 12

De bijstandsnorm dient voldoende te zijn om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. De kosten van het wonen maken daar deel van uit. Indien betrokkene geen woon- kosten heeft, wordt de uitkering verlaagd. Uitgangspunt voor de verlaging is het bedrag dat de minister van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer hanteert als minimumbedrag bij het toepassen van de huursubsidie. Omgerekend naar een percentage van de uitkering bedraagt deze verlaging, afgerond 18% van het netto minimumloon.

Artikel 13

De normensystematiek in de Abw kent geen afzonderlijke normen voor 21- en 22-jarigen. Het gevolg is dat de bijstandsuitkering voor de 21-jarige alleenstaande hoger is dan bijvoorbeeld het loon dat men op grond van de Jeugdwerkgarantiewet (gebaseerd op een 32-urige werkweek) kan verdienen. Het minimumloon in een voltijds dienstbetrekking is nauwelijks hoger. Ook de bijstandsuitkering voor een 22-jarige alleenstaande is, ingeval de volledige toeslag wordt verstrekt, nauwelijks hoger dan het loon ingevolge de Jeugdwerkgarantiewet. Op deze manier is er geen, danwel een geringe stimulans om arbeid te aanvaarden. Om het verschil tussen arbeid en uitkering in financiële zin tot uitdrukking te laten komen, is de maximale bijstandsuitkering, inclusief de toeslag, voor de 21- en 22-jarige alleenstaande gesteld op het voor hem/haar geldende netto loon ingevolge de Jeugdwerkgarantiewet verminderd met 5% Zonodig wordt de toeslag tot dit bedrag verlaagd.

Artikel 14

De schaalvoordelen als gevolg van mede-bewoning zijn zoveel mogelijk verwerkt in het toeslagen- en verlagingenbeleid. Met mogelijke (financiële) voordelen wegens inkomsten uit verhuur/onderverhuur danwel kostgeld van een of meerdere mede-bewoners is geen rekening gehouden. Reeds in de toe- lichting bij artikel 4 is vermeld dat degene die een gedeelte van een woning huurt, gelet op de Haagse prijzen voor kamerhuur, veelal geen schaalvoordeel heeft, voortvloeiend uit het delen van de totale huurlast. De huurprijs van een kamer staat veelal in geen verhouding tot de totale huurprijs van de woning. Dit suggereert al dat het schaalvoordeel als gevolg van het delen van de huurlast niet bij de kamerhuurder, doch bij de kamerverhuurder gezocht kan worden. Het bedrag, waarmee de (onder) huurder in de toeslag gecompenseerd wordt voor de hoge huurprijzen op de Haagse kamermarkt is derhalve genomen als normbedrag waarmee de uitkering van een (onder)verhuurder gekort kan worden. De hierbedoelde korting laat de toekenning van een beperkte toeslag danwel verlaging van de gehuwdenuitkering wegens mede-bewoning onverlet.

Artikel 15

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 16

De wet schrijft voor dat op het moment van inwerkingtreding van de wet de gemeente in een ver- ordening moet hebben vastgelegd op grond van welke criteria toeslagen zullen worden verstrekt of verlagingen op de norm worden toegepast. De inwerkingtreding ervan dient gelijkgesteld te worden met de inwerkingtreding van de wet zelf.

Besluitvorming

Gezien het vorenstaande stellen wij u voor, overeenkomstig het eenstemmige advies van de commissie voor Onderwijs, Sociale zaken en Werkgelegenheidsprojecten en Integratie- en Emancipatiebeleid, het volgende besluit te nemen:

De raad van de gemeente Den Haag,

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders,

(5)

Gelet op artikel 38 van de Algemene bijstandswet (STb 1995, 199),

Besluit:

vast te stellen de volgende verordening:

VERORDENING toeslagen op en verlagingen van de bijstandsnorm voor de categorieën belangheb- benden aan wie bijstand kan worden verleend. (Verordening toeslagen en verlagingen bij-

standsnorm).

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder

a. de wet: de Algemene bijstandswet (Stb. 1995, 199);

b. woning: een woonruimte waarbij geen wezenlijke woonfuncties, te weten woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere wooneenheden worden gedeeld. Onder een woning wordt mede verstaan een woonwagen en een woonschip.

c. woonkosten: 1. indien een huurwoning wordt bewoond, de op de aanvangsdatum van het lopende huursubsidietijdvak per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Wet Individuele Huursubsidie;

2. indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een

bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud;

3. indien een woonwagen in huur danwel in eigendom wordt bewoond, de tot een bedrag per maand herleide op 1 juli geldende woonkosten, als omschreven in de Beschikking geldelijke steun ten behoeve van het bekostigen van de bewoning van een woonwagen;

d. bijstandsnorm: tenzij uitdrukkelijk anders vermeld is de bijstandsnorm gelijk aan de norm als bedoeld in artikel 30 van de wet;

e. netto minimumloon: de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 30,, onder c. van de wet;

f. hulpbehoevende: degene die, indien hij niet te zamen met een andere, niet tot het gezin behorende persoon de woning zou bewonen, zou zijn aange- wezen op beroepsmatige hulp zoals verzorging in een bejaarden- tehuis of in een andere inrichting ter verpleging of verzorging.

HOOFDSTUK 2

Toeslagen op de bijstandsnorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder

Artikel 2

De bijstandsnorm wordt verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.

Artikel 3

De bijstandsnorm wordt verhoogd:

a. met een toeslag gelijk aan 20% van het netto minimumloon indien de alleenstaande of alleenstaande ouder en zijn ten laste komende kind(eren) een woning bewoont waarin geen ander hoofdverblijf heeft;

b. met een toeslag gelijk aan 14% van het netto minimumloon indien de alleenstaande of alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kind(eren) een woning bewoont waarin tevens een of meer anderen hoofdverblijf hebben.

(6)

Artikel 4

In afwijking van artikel 3 van de verordening wordt de bijstandsnorm niet verhoogd indien de

alleenstaande of de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kind(eren), al dan niet tezamen met een of meer anderen, hoofdverblijf heeft in dezelfde woning als zijn ouder(s).

HOOFDSTUK 3

Verlagingen van de bijstandsnorm voor gehuwden van 21 jaar en ouder

Artikel 5

De bijstandsnorm wordt verlaagd voor zover de gehuwden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeelteijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

Artikel 6

De bijstandsnorm wordt verlaagd:

a. met een bedrag gelijk aan 20% van het netto minimumloon indien de gehuwden en eventuele ten laste komende kind(eren, al dan niet te zamen met één of meer anderen, hoofdverblijf hebben in dezelfde woning als de ouder(s) van één der gehuwden;

b. met een bedrag gelijk aan 6% van het netto minimumloon indien de gehuwden met eventuele ten laste komende kind(eren) een woning bewonen waarin tevens één of meer anderen hoofdverblijf hebben.

Artikel 7

In afwijking van artikel 6 van de verordening wordt de bijstandsnorm niet verlaagd indien de gehuwden en eventuele ten laste komende kind(eren) een woning bewonen waarin geen anderen tevens hoofdverblijf hebben.

HOOFDSTUK 4

Criteria inzake het verlagen van de bijstandsnorm voor gehuwden waarvan één der echtgenoten jonger is dan 21 jaar

Artikel 8

De bijstandsnorm als bedoeld in artikel 29, lid 1 onder c van de wet, wordt verlaagd tot een bedrag gelijk aan 60% van het netto minimumloon indien de daarbedoelde gehuwden het hoofdverblijf hebben in dezelfde woning als de ouder(s) van één der gehuwden.

Artikel 9

De bijstandsnorm als bedoeld in artikel 29, lid 2 onder c van de wet, wordt verlaagd tot een bedrag gelijk aan 80% van het netto minimumloon indien de daarbedoelde gehuwden het hoofdverblijf hebben in dezelfde woning als de ouder(s) van één der gehuwden.

HOOFDSTUK 5

Uitzonderingen op het toeslagen- en verlagingenbeleid ingevolge hoofdstuk 2 en 3

Artikel 10

De bijstandsuitkering van de ouder(s) wordt vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 onder a danwel artikel 7 van de verordening indien naast eventuele in de bijstandsnorm begrepen kind(eren) slechts sprake is van één of meer niet ten laste komende kind(eren) van 18 jaar of ouder die in dezelfde woning hoofdverblijf hebben als de ouder(s) en elk van deze kinderen

a. beschikt over eigen inkomsten van ten hoogste de bijstandnorm bedoeld in artikel 29, lid 1, onder a, van de wet, vermeerderd met 6% van het netto minimumloon, danwel

b. uitsluitend aanspraak maakt op een toelage op grond van Hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering.

Artikel 11

De bijstandsuitkering wordt eveneens vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 onder a

(7)

a. een hulpbehoevende;

b. degene die, behoudens met de tot het gezin behorende personen, tezamen met één of meer, op zijn verzorging aangewezen hulpbehoevenden hoofdverblijf heeft in dezelfde woning;

c. degene die te zamen met de tot zijn gezin behorende personen na bemiddeling van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheidsprojecten tijdelijk is gehuisvest in een daarvoor

bestemde voorziening voor noodopvang.

HOOFDSTUK 6

Overige verlagingen en kortingen

Artikel 12

De bijstandsnorm en toeslag wordt verlaagd met een bedrag, gelijk aan 18% van het netto

minimumloon indien de belanghebbende een woning bewoont waaraan geen woonkosten verbonden zijn.

Artikel 13

Indien de bijstandsnorm voor de alleenstaande van 21 en 22 jaar, vermeerderd met een toeslag, hoger is dan het voor hem van toepassing zijnde netto minimumloon ingevolge de Jeugdwerk-garantiewet verminderd met 5%, wordt de som van de bijstandsnorm en toeslag verlaagd tot laatst-bedoeld bedrag.

Artikel 14

Met de op grond van de hoofdstukken 2 en 3 bepaalde hoogte van de bijstand wordt voor elke bij de belanghebbende inwonende huurder, onderhuurder of kostganger een bedrag gelijk aan 9% van het netto minimumloon verrekend.

HOOFDSTUK 7 Slotbepalingen

Artikel 15

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening toeslagen en verlagingen bijstandsnorm.

Artikel 16

Deze verordening treedt in werking met ingang van de datum van inwerkingtreding van de wet.

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van

De secretaris, De voorzitter,

Burgemeester en wethouders van Den Haag.

De secretaris, De burgemeester,

S. KOLTHEK A.J.E. HAVERMANS

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Waar in deze verordening wordt verwezen naar artikel 21, onderdeel a, van de wet, moet voor die verwijzing vanaf de datum van de inwerkingtreding van de wetswijziging worden

Artikel 27 WWB geeft de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen in zoverre belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van

De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet bedraagt 20% van de gezinsnorm voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn

alleenstaande ouder: de ongehuwde van 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar die de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen, jonger dan 18 jaar en

De toeslag bedoeld in het eerste lid wordt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn inwonende eigen, stief- of pleegkinderen jonger dan 21 jaar, dan wel inwonende

Op grond van de bepalingen van artikel 30 lid 2 onderdeel b WWB waarin is bepaald dat jegens een belanghebbende niet tegelijkertijd een schoolverlatersverlaging en een verlaging

Voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt de norm verhoogd met een toeslag, die is bepaald op het in artikel 30

De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 14% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning uitsluitend