• No results found

Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB 2012

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB 2012"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB 2012

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Algemene wet

bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

2. In deze verordening wordt verstaan onder:

a. de wet: de WWB;

b. het college: het college van burgemeester en wethouders van Roermond;

c. de raad: de gemeenteraad van Roermond;

d. de gezinsnorm: de norm voor een gezin waarvan alle meerderjarige gezinsleden jonger dan 65 jaar zijn zoals bedoeld in artikel 21 lid van de wet;

e. dakloze: persoon die niet beschikt over of niet langdurig gebruik maakt van zelfstandige of van residentiële huisvesting, verpleeginrichting, dan wel een persoon die niet beschikt over een woonadres als bedoeld in artikel 1 van de Wet Gemeentelijke basisadministratie, maar aantoonbaar feitelijk binnen de eigen gemeente grenzen verblijft;

f. woning: een woning zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j Wet op de

huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 WWB.

Artikel 2 Doelgroep

Deze verordening is uitsluitend van toepassing op belanghebbenden ouder dan 21 jaar of gezinnen waarvan alle gezinsleden 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn.

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen of verlagen van de norm of toeslag

Artikel 3 Toeslagen alleenstaande (ouder)

1 De norm wordt verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande (ouder) hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.

2. De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt voor de alleenstaande (ouder), in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, bepaald op het in artikel 25, tweede lid van de wet genoemde maximumbedrag (20% van het netto wettelijk minimumloon).

3. De toeslag als bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de alleenstaande (ouder), in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, 10% van het netto wettelijk minimumloon.

4. De toeslag als bedoeld in het eerste lid voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder wordt niet toegekend indien de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan lager zijn dan waarin de norm voorziet, als gevolg van de bewoning van een woning of gedeelte van een woning waaraan geen kosten verbonden zijn, dan wel wanneer er sprake is van een dakloze.

5. De toeslag als bedoeld in het eerste lid voor de alleenstaande (ouder) verblijvend in crisisopvang of daarmee gelijkgestelde vormen van opvang, wordt bepaald op het in artikel 25, tweede lid, van de wet genoemde maximumbedrag (20% van het netto wettelijk minimumloon).

6. In afwijking van het gestelde 3 onder lid van dit artikel bedraagt de toeslag 20% van het netto

Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB 2012 1

(2)

wettelijk minimumloon indien een inwonend studerend kind dat aanspraak maakt op

studiefinanciering op grond van de WSF 2000 of een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van de WTOS zijn hoofdverblijf heeft bij de alleenstaande (ouder).

7. In afwijking van het derde lid van dit artikel bedraagt de toeslag 20% van het netto wettelijk minimum- loon indien de alleenstaande (ouder) zelf zorgbehoevend is of de zorg heeft over een zorgbehoevende zoals bedoeld in artikel 4 lid 5 van de wet.

8. Voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar wordt, in afwijking van het gestelde onder lid 1, geen toeslag toegekend.

Artikel 4 Verlaging schoolverlaters

1. De landelijke norm of de toeslag voor de alleenstaande (ouder) zoals genoemd in de artikel 3 van deze verordening wordt lager vastgesteld indien de deelname is beëindigd aan onderwijs of beroepsopleiding op grond waarvan aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de WSF 2000 of een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van de WTOS.

2. Verlaging wordt toegepast gedurende 6 maanden na het tijdstip van beëindiging van deelname aan onderwijs of beroepsopleiding als bedoeld in het eerste lid.

3. De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 20 % van het netto wettelijk minimumloon.

Artikel 5 Verlaging (gezin)

1. De norm wordt lager vastgesteld indien het gezin lagere algemene kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

2. De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 10% van het netto wettelijk minimumloon voor het gezin in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft.

3. De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 20% van het netto wettelijk minimumloon voor het gezin indien het gezin lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, als gevolg van de bewoning van een woning of gedeelte van een woning waaraan geen kosten verbonden zijn, dan wel wanneer er sprake is van een dakloos gezin.

4. Er vindt geen verlaging plaats van de norm indien het gezin verblijft in de crisisopvang of daarmee gelijkgestelde vormen van opvang.

5. In afwijking van het tweede lid vindt geen verlaging plaats indien er sprake is van inwoning van een inwonend studerend kind dat aanspraak maakt op studiefinanciering op grond van de WSF 2000 of een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van de WTOS studiefinanciering.

6. In afwijking van tweede lid vindt geen verlaging plaats indien een gezinslid of één van de gezinsleden de zorg heeft over een zorgbehoevende of zelf zorgbehoevend is zoals bedoeld in artikel 4 lid 5 van de wet.

Artikel 6 Anti-cumulatiebepaling

1. De toepasselijke norm voor de alleenstaande, zoals genoemd in artikel 3 van deze verordening, bedraagt niet minder dan 50% van het netto wettelijk minimumloon.

2. De toepasselijke norm voor de alleenstaande ouder, zoals genoemd in artikel 3 van deze verordening, bedraagt niet minder dan 70% van het netto wettelijk minimumloon.

3. De verlaging van de gezinsnorm, zoals genoemd in artikel 5 van deze verordening bedraagt niet meer dan 20% van het netto wettelijk minimumloon.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 7 Onvoorziene omstandigheden

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college van Burgemeester en Wethouders.

Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB 2012 2

(3)

Artikel 8 Inwerkingtreding en citeertitel

1. De Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB 2009 van de gemeente Roermond, in werking getreden op 1 oktober 2009, wordt ingetrokken tegelijkertijd met de inwerkingtreding van deze verordening.

2. Deze verordening kan worden aangehaald als: ‘Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB 2012’.

3. De Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB 2012 treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.

Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB 2012 3

(4)

Toelichting Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB 2012

ALGEMENE TOELICHTING

De WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van

basisnormen, toeslagen en verlagingen. De normen zijn geregeld in paragraaf 2 WWB. Paragraaf 3 WWB voorziet in de toeslagen en verlagingen. De som van deze drie onderdelen (normen, toeslagen en verlagingen) levert de bijstandsnorm op. Het gaat dan om de bijstandsnorm voor personen van 21 tot en met 64 jaar die niet in een inrichting verblijven.

De WWB kent verschillende normen voor alleenstaanden, alleenstaande ouders en gezinnen.

Alleenstaande en alleenstaande ouders komen in aanmerking voor een toeslag indien zij hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander. De woonsituatie is hierbij van doorslaggevende betekenis. De hoogte van de toeslag, welke wordt aangegeven in de

toeslagenverordening, bedraagt maximaal 20 procent van het netto minimumloon en moet aansluiten bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar kan de toeslag afwijkend worden vastgesteld.

De WWB kent de volgende grondslagen om de norm of toeslag voor personen van 21 tot en met 64 jaar die niet in een inrichting verblijven te verlagen:

• het kunnen delen van kosten met een ander door een gezin;

• de woonsituatie;

• de recente beëindiging van deelname aan onderwijs of beroepsopleiding.

Voor de berekening van de bijstandsnorm geldt een vaste volgorde: eerst de norm, dan eventueel een toeslag en vervolgens de verlagingen. Het college is bevoegd om de algemene bijstand (de

bijstandsnorm na aftrek van eventuele inkomsten) in afwijking van deze regel hoger of lager vast te stellen indien de individuele omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de verordening moet worden gewijzigd.

Lid 2 onderdeel d: gezinsnorm

Voor het begrip ‘gezinsnorm’ wordt verwezen naar de norm voor een gezin waarvan alle

meerderjarige gezinsleden jonger dan 65 jaar zijn, zoals bedoeld in artikel 21 lid 1 WWB. Deze norm komt overeen met de gehuwdennorm zoals die luidde vóór 1 januari 2012 waarbij beide

echtgenoten jonger dan 65 jaar zijn.

Lid 2 onderdeel e: dakloze

Onder dakloze wordt verstaan de alleenstaande, alleenstaande ouder of het gezin dat niet beschikt over of niet langdurig gebruik maakt van zelfstandige of van residentiële huisvesting

(verpleeginrichting e.d.) in de eigen gemeente. Een dakloze heeft ook geen onderdak bij familie en

Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB 2012 4

(5)

vrienden en beschikt niet over een adres binnen de eigen gemeente. Hij leidt een zwervend bestaan binnen de eigen gemeente en brengt de nacht door op straat, in parken, portieken, openbare

gebouwen en andere plaatsen die enige beschutting bieden tegen weer en wind. De dakloze dient te beschikken over een briefadres binnen de gemeente of aan te tonen dat hij feitelijk grotendeels binnen de eigen gemeentegrenzen verblijft. Ook kan het zijn dat dit laatste al bekend is bij de afdeling sociale zaken zodat kan geconcludeerd kan worden dat de dakloze binnen de eigen gemeente verblijft ("stadsgebonden zwerver").

Lid 2 onderdeel f: woning

Het begrip ‘woning’ is in artikel 1 van deze verordening gedefinieerd omdat de tekst van de WWB geen omschrijving geeft van dit begrip. Wel vermeldt artikel 3 lid 6 WWB dat in de WWB en de daarop berustende bepalingen onder een woning mede een woonwagen of een woonschip

verstaan moet worden. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de WWB blijkt dat voor de invulling van het begrip woning kan worden aangesloten bij de Wet op de huurtoeslag. Daarom is in deze verordening bepaalt dat onder ‘woning’ wordt verstaan: een woning zoals bedoeld in artikel 1

onderdeel j Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 WWB.

Artikel 2. Doelgroep

De werking van de verordening is beperkt tot belanghebbenden in de leeftijdscategorie van 21 tot 65 jaar. Vanwege de lagere jongerennorm wordt geen verlaging toegepast bij belanghebbenden van 18 tot 21 jaar. In het geval van een gezin is ervoor gekozen om deze verordening uitsluitend toe te passen indien alle gezinsleden ouder dan 21 jaar zijn doch jonger dan 65 jaar. Ten aanzien van een gezin waarvan ten minste twee gezinsleden 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn, geldt immers de gezinsnorm zoals neergelegd in artikel 21 lid 1 WWB. Voor gezinnen die bestaan uit twee meerderjarige personen waarvan één of beide 18, 19 of 20 jaar zijn en gezinnen die bestaan uit drie meerderjarige personen, waarvan twee personen 18, 19 of 20 jaar zijn, gelden lagere normen zoals opgenomen in artikel 21 lid 2 WWB. Ten aanzien van deze gezinnen is deze verordening niet van toepassing.

Artikel 3. Toeslag alleenstaande (ouder)

Lid 1

Op grond van artikel 25 WWB kan het college de norm voor een alleenstaande (ouder) van 21 jaar of ouder verhogen met een toeslag indien een belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van het geheel of gedeeltelijk

kunnen delen van deze kosten met een ander. Artikel 3 van deze verordening vormt overigens het spiegelbeeld van artikel 5 van deze verordening.

Lid 2

De gemeenteraad is op grond van artikel 30 lid 2 WWB verplicht te bepalen dat voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft (onverminderd de

mogelijkheid tot verlaging van de norm of toeslag op andere gronden).de toeslag 20% van het wettelijk minimumloon

Lid 3

In het geval een ‘ander’ (niet zijnde een ten laste komend kind) zijn hoofdverblijf heeft bij de

belanghebbende (bijvoorbeeld bij een kamerhuurder of een kostganger) wordt verondersteld dat de noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden met de overige bewoner(s).

Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB 2012 5

(6)

Het is hierbij niet bepalend of de belanghebbende ook daadwerkelijk deze kosten met een ander deelt, maar of het - gegeven de omstandigheden - redelijk is ervan uit te gaan dat deze kosten gedeeld kunnen worden.

Het gaat hierbij niet alleen om woonkosten maar ook om alle andere uitgaven waarbij er een schaalvoordeel is omdat alle kosten van huisvesting en huishouding gezamenlijk worden gedragen zoals duurzame gebruiksgoederen, woninginrichting, huishoudelijke apparatuur, vaste lasten (water, gas, elektra), abonnementen en diverse andere kosten. In deze gevallen wordt een toeslag van 10%

van het netto minimumloon redelijk en reëel geacht.

Lid 4

Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan ook sprake zijn bij de bewoning van een woonruimte waaraan geen woonlasten zijn verbonden, bijvoorbeeld in het geval van krakers of bij woonkosten die worden betaald door een onderhoudsplichtige. Er wordt dan een woning bewoond waaraan voor de bijstandsgerechtigde geen woonkosten zijn verbonden. Het financiële voordeel van het niet verschuldigd zijn van woonkosten rechtvaardigt een lager bedrag aan uitkering.

Afzonderlijke aandacht verdient de situatie van dak- en thuislozen. In de regel zullen zij geen kosten hebben voor het aanhouden van woonruimte. De intentie van de wetgever is niet dat wordt volstaan met het verstrekken van een lager bedrag aan inkomensvoorziening vanwege het enkele feit van het ontbreken van woonruimte. Daarmee zou het voorzieningenniveau voor deze kwetsbare groep tekortschieten. Het is aan de gemeenten om zorg te dragen voor een adequaat voorzieningenniveau voor dak- en thuislozen. Tegenover het ontbreken van kosten omdat geen woonruimte wordt

aangehouden, staat dat dak- en thuislozen regelmatig kosten zullen moeten maken voor dak- en thuislozenopvang. Bij de vaststelling van de uitkeringshoogte is overwogen dat -zo leert de praktijk- deze kosten kunnen worden voldaan uit de landelijke basisnorm. Om deze reden wordt geen toeslag toegekend.

Lid 5

Uitkeringsgerechtigden die in de crisisopvang verblijven worden geconfronteerd met relatief hogere kosten van het bestaan als gevolg de te betalen verblijfskosten. Om die reden is besloten om de toeslag voor deze groep maximaal vast te stellen op 20% van het netto minimumloon.

Lid 6

Uit artikel 25 lid 1 WWB en artikel 26 WWB volgt dat een belanghebbende de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan delen met thuisinwonende kinderen van 18 jaar of ouder met een laag inkomen.

Hiervan is sprake indien dat kind een in aanmerking te nemen inkomen heeft van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000.

Uit het systeem van de WWB volgt dat een alleenstaande (ouder) in theorie kosten kan delen met zijn inwonend studerend kind dat per maand een in aanmerking te nemen inkomen heeft dat meer

bedraagt dan het bedrag zoals bedoeld in artikel 25 lid 1 WWB (thans € 604,15) en minder dan het bedrag zoals bedoeld in artikel 4 lid 2 WWB (thans € 1.023,42). Het kind behoort dan immers op grond van artikel 4 lid 2 WWB niet tot het gezin. Het is dus ‘een ander’ (als bedoeld in artikel 25 WWB) waarmee kosten gedeeld kunnen worden.

Een studerend kind dat meer verdient dan € 1.023,42, is een niet-rechthebbend gezinslid. In theorie kunnen weliswaar kosten gedeeld worden met dit niet-rechthebbende gezinslid, maar zijn inkomen wordt ook reeds meegenomen bij het bepalen van het recht op bijstand van de overige gezinsleden (voor zover dit hoger is dan € 1.023,42). Het ligt niet voor de hand daarbovenop nog een verlaging toe

Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB 2012 6

(7)

te passen wegens kostendeling. In deze verordening is er voor gekozen te bepalen dat in het geheel geen kosten kunnen worden gedeeld met een inwonend studerend kind. Dit

betekent dat de gemeenteraad geen gebruik maakt van de theoretische mogelijkheid een lagere toeslag te verstrekken aan een alleenstaande ouder met een inwonend studerend kind van 18 jaar of ouder met een in aanmerking te nemen inkomen tussen € 604,15 en € 1.023,42. Een alleenstaande met een inwonend studerend kind komt daarmee in aanmerking voor een toeslag van 20 procent van het wettelijk mininumloon.

Met deze keuze wordt een inconsequent systeem voorkomen, met name wanneer het inwonend studerend kind weinig meer verdient dan € 1.023,42. In dat geval zou immers ook geen verlaging worden toegepast omdat hij een niet-rechthebbend gezinslid is.

Lid 7

Een zorgbehoevend gezinslid kan een verzoek indienen om niet als gezinslid te worden aangemerkt.

Het college kan dit verzoek al dan niet inwilligen, afhankelijk van de (verwachte) duur van de zorg. Om voor deze uitzondering in aanmerking te komen moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:

in dezelfde woning wonen als een meerderjarig kind of als de ouder(s);

- een geldig indicatiebesluit hebben voor 10 uur of meer zorg op grond van de AWBZ;

- de zorg betreft:

-persoonlijke verpleging;

-verzorging;

-begeleiding;

-verblijf, of

-voortgezet verblijf;

- aantonen dat voor in ieder geval 10 uur zorg per week geen pgb of zorg in natura wordt ontvangen voor één van deze vormen van zorg;

- aannemelijk maken dat een meerderjarig kind dan wel ouder dat gezinslid is de zorg verleent voor ten minste 10 uur per week;

- de zorgbehoevende is jonger dan 65 jaar, dan wel 65 jaar of ouder, maar op de dag voor de 65e verjaardag een AWBZ-indicatie heeft en houdt van 10 uur of meer per week.

Zorgbehoevenden voor wie het college vaststelt dat deze geen gezinslid zijn, hebben een zelfstandige aanspraak op bijstand en worden een medebewoner voor wie het toeslagen- en verlagingenbeleid kan gelden. Er wordt ervoor gekozen om in geval van woningdeling voor zorgbehoevenden en/of hun zorgverleners af te zien van verlaging van de toeslag of norm. Dit om te bevorderen dat minder snel beroep wordt gedaan op AWBZ-instellingen en professionele thuiszorg. Een dergelijke bepaling was tot 2012 ook in de Verordening Toeslagen en Verlagingen van de gemeente Roermond opgenomen.

De definitie van zorgbehoevende luidde tot 2012: ‘degene die afwezigheid van medebewoning met en verzorging door een ander persoon opname behoeft in een verpleeg- of verzorgingstehuis, dan wel geïndiceerde intensieve ambulante hulp behoeft’.

Het ging dus om een categorie die meer zorgbehoevend is dan de groep die in artikel 4, vijfde lid WWB is uitgezonderd van het gezin.

Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB 2012 7

(8)

Er zijn drie situaties denkbaar

Zorgbehoefte Zelfstandig recht op bijstand Maximale toeslag c.q.

afzien van verlaging

Minder dan 10 uur per week nee n.v.t.

Tussen 10 uur en 36 uur per week

ja Nee

36 uur of meer per week ja ja

Omdat het aantal bijstandsgerechtigden waarbij wordt afgezien van verlaging van toeslag of norm i.v.m. zorgbehoevendheid zeer gering is (plm. 5) wordt, in het kader van deregulering en eenvoud, de criteria om als zorgbehoevende medebewoner te worden aangemerkt versoepeld en wordt vanaf 2012 aangesloten bij de definitie zoals deze in de wet is opgenomen. Dat betekent dat zodra een gezinslid (of een andere medebewoner) als zorgbehoevend in de zin van artikel 4, vijfde lid WWB wordt aangemerkt, deze de maximale toeslag ontvangt dan wel de volledige norm, onverminderd evt.

verlagingen op andere gronden uiteraard.

Uitdrukkelijk wordt wel vermeld dat de rechten van diegenen die, op basis van de eerdere definitie van vóór 2012, door het college als zorgbehoevend zijn aangemerkt maar die op basis van de huidige (afgebakende) definitie niet meer in aanmerking zouden komen, worden behouden, voor zover zich geen nieuwe feiten of omstandigheden voordoen die leiden tot een nieuwe situatie. In kader van rechtzekerheid behouden zij ook vanaf 2012 de toeslag van 20% ook al voldoen zij niet geheel aan de nieuwe definitie van zorgbehoevende.

Lid 8

Op grond van artikel 29 lid 1 WWB kan het college de toeslag voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar afwijkend vaststellen. In het algemeen vormt een toeslag, in verhouding tot de hoogte van het minimumloon, een belemmering om zich beschikbaar te stellen voor de arbeidsmarkt. Daarom is ervoor gekozen om geen toeslag toe te kennen bij een alleenstaande van 21 of 22 jaar.

Artikel 4 Verlaging schoolverlaters

De alleenstaande (ouder) die recent het onderwijs of de beroepsopleiding heeft beëindigd, op grond waarvan eerder recht bestond op studiefinanciering in het kader van de Wet op de Studiefinanciering 2000 dan wel een tegemoetkoming in het kader van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, ontvangt een lagere uitkering. Deze bevoegdheid is neergelegd in artikel 28 van de WWB.

De reden hiervoor is dat de omstandigheden en mogelijkheden van degenen die recent het onderwijs of de beroepsopleiding hebben beëindigd gedurende een zekere periode zodanig vergelijkbaar zijn met die van studerenden, dat voor hen de noodzakelijke bestaanskosten in beginsel op hetzelfde niveau worden gesteld als dat voor hen tijdens de studieperiode was gegarandeerd. Een lagere uitkering, vergelijkbaar met de studiefinancieringsnorm wordt daarom niet onredelijk geacht.

De verlaagde uitkering geldt voor een periode van zes maanden aansluitend op de datum waarop het onderwijs of de beroepsopleiding is beëindigd.

Indien tussentijds de bijstandsverlening wordt beëindigd als gevolg van werkaanvaarding, heeft dit geen invloed op deze termijn.

Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB 2012 8

(9)

Artikel 5. Verlagen norm gezin

Op grond van artikel 26 WWB kan het college de gezinsnorm verlagen indien belanghebbenden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

Artikel 5 van deze verordening vormt het spiegelbeeld van artikel 3 van deze verordening .Ook de hoogte van de uitkering voor een gezin is afhankelijk van het feit of er sprake is van

lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie. Bepalend is of er sprake is van medebewoning van een woonruimte door een ander, en de mate waarin de kosten van het bestaan kunnen worden gedeeld. Wanneer er sprake is van het alleen bewonen van een woning ontvangt het gezin de volledige gezinsnorm.

In het geval dat naast het gezin een ander zijn hoofdverblijf heeft in de woning kunnen de algemene noodzakelijke bestaanskosten gedeeld worden. De norm wordt dan verlaagd met 10% van het netto minimumloon.

Wanneer het gezin geen woonkosten heeft omdat hij zij deze kosten niet behoeft te betalen of in het geval van een dakloos gezin, kan de uitkering worden verlaagd zonder dat de voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan in gevaar komt. Bij het van toepassing zijn van het derde lid wordt een verlaging van 20% toegepast.

Analoog aan artikel 3 lid 5 van deze verordening vindt geen verlaging van de gezinsnorm plaats wanneer het gezin in de crisisopvang verblijft.

Artikel 5 lid 5 komt overeen met de bepaling zoals opgenomen in artikel 3 lid 6. Verwezen wordt dan ook naar de toelichting zoals opgenomen bij dit artikel .

Indien het bij het gezin een ander zijn hoofdverblijf die zorgbehoevend is en die door een van de gezinsleden wordt verzorgd wordt, analoog aan artikel 3 lid 7 van de verordening, de verlaging op nihil gesteld.

Artikel 6. Anti-cumulatiebepaling

De verschillende verlagingen in deze verordening zien toe op verschillende omstandigheden bij belanghebbende en kunnen elk afzonderlijk als redelijk worden beschouwd. Zonder dit artikel zou dat echter kunnen betekenen, dat -met name in situaties waarin de schoolverlaterverlaging in combinatie met één van de andere verlagingsgronden aan de orde is het college de bijstand vanwege deze samenloop dermate laag zou moeten vaststellen, dat er feitelijk geen sprake meer zou zijn van adequate bijstandsverlening. Daarom is er voor gekozen om in deze verordening een minimum bedrag vast te leggen, waarop het college de bijstand (inclusief eventuele toeslag en verlagingen) tenminste moet vaststellen

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 7 Onvoorziene omstandigheden Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 8 Inwerkingtreding en citeertitel Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB 2012 9

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor de medebewoner, die aantoonbare woonlasten heeft die tenminste 18% van het netto minimumloon per maand bedragen, wordt in afwijking van artikel 4 de bijstandsnorm verhoogd met

Artikel 27 WWB geeft de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen in zoverre belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van

De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet bedraagt 20% van de gezinsnorm voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn

De toeslag bedoeld in het eerste lid wordt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn inwonende eigen, stief- of pleegkinderen jonger dan 21 jaar, dan wel inwonende

Op grond van de bepalingen van artikel 30 lid 2 onderdeel b WWB waarin is bepaald dat jegens een belanghebbende niet tegelijkertijd een schoolverlatersverlaging en een verlaging

De norm bedoeld in artikel 21, onderdelen a en b van de wet, wordt verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder hogere algemeen noodzakelijke kosten

De bijstandsuitkering van de ouder(s) wordt vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 onder a danwel artikel 7 van de verordening indien naast eventuele in de

Voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt de norm verhoogd met een toeslag, die is bepaald op het in artikel 30