• No results found

Willy Schermelé, Speksnoetje's avonturen · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Willy Schermelé, Speksnoetje's avonturen · dbnl"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Speksnoetje's avonturen

Willy Schermelé

bron

Willy Schermelé, Speksnoetje's avonturen. Nationale Levensverzekering-bank, Rotterdam 1940

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/sche324spek01_01/colofon.php

© 2010 dbnl / erven Willy Schermelé

(2)

Watersnood in Muizensteyn

ALLE muizengrutjes nog aan toe, wat een narigheid was dat nu toch in Muizensteyn!

Het Muizen-Nieuwsblad stond er vol van, de muizen hielden er buurpraatjes over en iedereen klaagde over koude voeten. Wat er dan wel gebeurd was? Wel,

Muizensteyn stond onder water. Muizensteyn lag onder de keldervloer. Het was een dichtbevolkt muizendorp, maar erg royaal was het er nooit geweest. Dat komt, omdat in een kelder niet veel te knabbelen valt, alleen maar wat kaarsvet en hier en daar wat stijfsel, een echt muizenmaaltje dus.

Met dat al waren er natuurlijk ook wel dikke, ronde muizen, die wat voor een lekkere maaltijd over hadden en de langere tocht naar de provisiekast waagden. Daar was bijvoorbeeld de burgemeester, die Vetvel heette. Nu, die zag er heus niet mager uit! En ook Piepjanus, de vader van Speksnoetje, was echt wat de kat noemt: ‘een lekkere, dikke muis’. Maar de kat kreeg hem met. Neen, daarvoor was Piepjanus te handig.

Nu was er echter in Muizensteyn iets reusachtig vervelends gebeurd. Door de vele regens van de laatste weken stonden

de wegen buiten, en dus van zelf ook de kelders, onder water. Overal waar een muisje

vroeger behoorlijk had kunnen lopen, moest het nu varen. Ja, en niet iedereen had

een goede boot. Er waren dan ook al veel muizen verdronken. Kort geleden nog

Langstaart, die een weduwe en zestien arme muizenkinderen onverzorgd achterliet.

(3)

4

Kaaskrieltje deed de was....

Willy Schermelé, Speksnoetje's avonturen

(4)

Klaartje Knabbelaartje in het water gevallen en had toen zoveel water naar binnen gekregen, dat ze nu met zware griep te bed lag. En nu was Speksnoetje's moeder ook ziek geworden. 't Was begonnen met voortdurend klagen over koude poten en daarna had moeder Piepjanus rheumatiek gekregen. Ze kon zich niet verroeren van de pijn.

Ja, 't was wat. Een muis kan toch wat krijgen, hè? Was Speksnoetje met vader alléén geweest, dan hadden zij zich nog wel kunnen redden, al lag moeder te bed. Maar er waren nog zes kleine peuters van muizen en die op tijd verzorgen, dat kon Speksnoetje moeilijk. Want de hele was moest gedaan worden en daarvan hadden muizenmannen als Piepjanus en Speksnoetje geen kaas gegeten. Op rooftocht uitgaan en met een lekker stuk spek thuiskomen, dàt was iets anders, maar de was doen, neen! Gelukkig kwam 's middags tante Kaaskrieltje helpen. O, met vrijwillig, hoor! Alle muizen in Muizensteyn hadden wel iets voor hun medemuizen over, alleen Kaaskrieltje niet.

Die was zo inhalig, die moest er iets voor hebben, als ze iemand hielp. Het had vader Piepjanus een grote homp kaas gekost en in ruil daarvoor deed Kaaskrieltje het huishouden. Ze deed de was en de kamers, terwijl de kleintjes genoegelijk en schoon op een geroosterde graankorrel zaten te knabbelen.

‘Als dat nog lang duurt met die nattigheid’, gromde vader Piepjanus, ‘dan zullen we moeten verhuizen.’ Bij deze woorden sloeg moeder de schrik om het hart.

‘Verhuizen, wel alle katers en knippen bij elkaar!’ En ze had nog wel zo'n snoezig behang van restjes gekleurd papier gemaakt!

‘Nou ja’, troostte Speksnoetje haar, ‘dat behang wordt nu tóch nat, dus daar hebt U niets meer aan.’

Moeder was niet te troosten en haalde zich al allerlei muizenissen in het hoofd.

Vooral toen vader Piepjanus zei, dat er die avond in Muizensteyn een

muizenmannen-vergadering was belegd, die druk bezocht beloofde te worden. Hier zou de watersnoodkwestie besproken worden.

Moeder kon die avond wat opzitten. De pijn was gelukkig

(5)

6

weer wat bedaard. Tante Kaaskrieltje dronk gezellig thee bij haar en stopte af en toe haar lange neus eens in het kaaskorstjes-koektrommeltje.

Vader Piepjanus ging, zoals gezegd, naar de vergadering en Speksnoetje ging op roof uit. Dat was eerst een kolfje naar z'n poot! Zo in z'n eentje rondsnuffelen, dat beviel hem wel. En voor het donkere, akelige water, dat overal in de kelder rondkolkte, behoefde Speksnoetje niet bang te zijn. Hij had namelijk een boot, die goed waterdicht was. Het was een porceleinen theekopje zonder oor, waarin moeder vroeger de was wel had gedaan. Uit de provisiekast had Speksnoetje een eierlepeltje gehaald, dat hij nu als roeispaan gebruikte. Met zo'n boot kon je ondanks de overstroming overal komen. Zelfs op plaatsen, waar Speksnoetje anders nooit kwam, landde hij nu. Vond hij iets van z'n gading, dan legde hij z'n boot aan een draad sajet vast. Op een van die tochten door de kelder ontdekte Speksnoetje een paar planken, waarop kisten, manden en zakken stonden. Een van de manden was een lappenmand met een rijke voorraad mooie, bonte lapjes. Dat was iets, wat Speksnoetje heel belangrijk vond.

Van zo'n mand kon hij nog plezier hebben. De mand stond hoog en droog, dus veilig voor het water. 't Was wel een toer, om er boven op te komen, maar de beloning was dan ook prachtig. Als moeder dàt wist, zou ze best over het verdriet van haar mooie behangseltje heenkomen. Van deze lapjes zou ze keurige gordijnen voor heel Muizensteyn kunnen maken. Speksnoetje zorgde wel, dat hij niemand iets van z'n vondst zei. Recht door ging hij nog even naar de keukenkast. En ook daar had hij geluk. Ja, daar moet je een neus voor hebben. Hij vond een heerlijke, goudgele cake met grote gebrande amandelen er in. Die cake was voor een mensenverjaardag, maar eerst knabbelde Speksnoetje er een paar lekkere amandelen uit. Met deze rijke buit ging hij naar huis terug. Kaaskrieltje keek haar ogen uit. Dat was spekje voor haar bekje! Ze had het liefst de hele buit voor zich alleen gehouden, maar Speksnoetje gaf z'n moeder en tante ieder een stukje, en borg de rest op tot vader thuiskwam.

Willy Schermelé, Speksnoetje's avonturen

(6)

Nou, op die vergadering, waar vader heen was gegaan, was het een gepiep van je welste. Tenslotte ontstond er hevige ruzie, zodat veldwachter Mikmans herhaaldelijk van de blanke sabel gebruik moest maken, om de orde te herstellen. Maar ondanks alle gepiep en gepraat kwam de muizenmenigte niet tot een besluit.

‘Dan neem ik een besluit op m'n eigen houtje!’ piepschreeuwde vader Piepjanus ten leste. ‘Want thuis liggen onze vrouwen en kinderen in het water. Ik ben voor niemand ooit op de vlucht gegaan, voor geen kater, geen val en geen muizengif.

Maar water, daarvan heb ik niet terug, daarvoor verlaat ik zelfs dit muizendorp, mijn geboortegrond. Ik ben geen waterrat en daarom vertrek ik, basta!’

‘Piep! Piep! Pieperdepieperdepiep, piep!’ klonk het van alle kanten. ‘Waarheen ga je dan, Piepjanus? Piep! Piep!’

‘Al moet ik naar de woestijn, alle graantjes en grutjes bij elkaar, als het er maar droog is!’ piepschreeuwde Piepjanus.

Het was een hevig lawaai, zodat de veldwachter opnieuw tussenbeide moest komen.

In de algemene wanorde liep Piepjanus ook nog een gevoelige klap op, waardoor hij een bloedende wang had, toen hij eindelijk heel laat en moe de vergadering verliet.

‘Hé, vader’, piepte Speksnoetje blij. ‘is U er eindelijk? We waren zó ongerust.’

‘Ga maar gauw slapen’, pieplachte vader, ‘want we moeten morgen vroeg op, om te pakken. We gaan verhuizen!’

‘Verhuizen?’ piepgilde Speksnoetje. ‘Ga maar slapen’, had vader gezegd, maar voorlopig zou er wel niets van slapen komen. Het was al meer dan muizen-bedtijd, toen Speksnoetje nog druk zat te knabbelen. Voor de gezelligheid had hij gauw de veroverde amandelen gehaald.

Moeder voelde niet zoveel voor verhuizen, want muizen doen dat niet zo graag als mensen. Toen Speksnoetje moeder echter van de boordevolle lappenmand vertelde, maakte ze geen bezwaren meer.

‘Wel te rusten!’ zeiden de muizen elkaar die avond. ‘Dit is onze laatste avond hier

in Muizensteyn.’

(7)

8

‘We waren zó ongerust....’

Willy Schermelé, Speksnoetje's avonturen

(8)

Het nieuwe verblijf

MEESTAL ging vader Piepjanus niet over één nacht ijs, om maar eens in de mensentaal te spreken. Want je begrijpt natuurlijk wel, dat Piepjanus nóóit over ijs ging. Ik wil maar dit zeggen, dat Piepjanus, wanneer het water niet zo tot aan z'n bek had gestaan, in het Muizen-Nieuwsblad zou hebben geadverteerd. Dan had hij op z'n gemak naar een prettig, droog muizenverblijf kunnen uitkijken. Nu was daar geen denken aan. Piepjanus zou wel toevallig iets tegenkomen, dat te huur stond. Hij had er zich altijd goed doorheen geslagen en 't zou àl te gek zijn, als hij geen huis zou kunnen vinden.

Intussen had Speksnoetje een slechte nacht. Hij had een nachtmerrie, of liever, een kater. Hij droomde, dat de kat hem in z'n klauw had en hij zag vreemde

schaduwen. Op een gegeven moment lag hij met dekens en al buiten bed. Gelukkig schrok hij wakker en bemerkte toen, dat het morgen was. Zo vlug mogelijk kleedde Speksnoetje zich aan en hielp na het ontbijt moeder bij het pakken.

Pas 's avonds zou de verhuizing beginnen, omdat het veiliger was. Er was dan wel kans, dat de poes op de loer lag, maar de mensen sliepen dan toch.

Moeder was die dag gelukkig weer wat opgeknapt. Speksnoetje hielp haar flink bij het pakken, al liep hij soms wel wat in de weg. Die verhuizing zou nog niet meevallen. Eerst moest alles bij stukjes en beetjes over het water vervoerd worden.

Maar terwijl Speksnoetje telkens iets in z'n bootje, het theekopje, vervoerde

en naar de kelderuitgang bracht, zag hij, dat iedereen in Muizensteyn al bezig was

te verhuizen. Het was op het donkere kelderwater een drukte van belang. Iedere muis

had een soort bootje. De één een leeg blikje, de ander een kartonnen dekseltje en zo

zag je de vreemdste voor-

(9)

10

Hij lag met dekens en al buiten bed.

Willy Schermelé, Speksnoetje's avonturen

(10)

werpen. Toen Speksnoetje vroeg, wat die drukte toch betekende, hoorde hij, dat de meeste inwoners van, Muizensteyn vader Piepjanus' voorbeeld volgden en ook gingen verhuizen.

Na een dag van spanning viel de schemering en begon de grote muizen-uittocht.

Iedereen sjouwde en sleepte en 't gepiep was niet van de lucht. Gelukkig wist burgemeester Vetvel, bijgestaan door veldwachter Mikmans, de orde goed te bewaren.

Vader Piepjanus had het nodige te dragen en Speksnoetje hielp dapper mee.

De tocht duurde niet lang, want tamelijk dichtbij vonden de muizen een prachtig huis. Een droge, cementen kelder liep onder het hele huis door. Er waren gaten in de roosters, waardoor de dikste muis met het grootste gemak in en uit de

kelder kon komen, terwijl een kat er juist niet door kon. 't Leuke was, dat het door die luchtroosters tamelijk licht in de kelder was. De muizen waren in een wip buiten en konden dus gewoon op het gras gaan spelen en stoeien. Natuurlijk, er zou wel gevaar aan verbonden zijn, maar gevaar is er voor een muis overal en altijd.

In de kelder zelf was absoluut niets eetbaars te vinden. Het was er zelfs ongezellig schoon. Maar 't was er droog, en dat was voorlopig de hoofdzaak. Piepjanus was tenminste geholpen en hier werd het huis voorlopig ingericht. Voorlopig, zeg ik, omdat de muizen eerst te weten wilden komen of er in die mooie, schone en droge kelder ook wat te knabbelen viel voor een muis. Vader Piepjanus redeneerde zo:

‘Natte poten hebben en steeds moeten zwemmen, als je even de deur uit wil, dat is voor een muis niets gedaan. Maar heerlijk droog en warm zitten met een lege maag, is helemáál niets gedaan.’

‘Pak jij nou alles uit, vrouw’, zei de goeie dikkerd, ‘dan gaan Speksnoetje en ik

eens rondneuzen of we iets te eten kunnen vinden.’ Vader en zoon glipten de eerste

de beste kelder van een naburig huis binnen en snuffelden rond als echte keukenpieten.

(11)

12

Nu moet ik er even bij zeggen, dat het terrein, waar Speksnoetje en z'n vader zochten, zo'n beetje buiten het dorp lag. Gevaar, dat ze veel mensen zouden ontmoeten, was er dus niet. Poesen en honden waren er natuurlijk ook minder dan in een stad. Maar toch, uitkijken was voor een muis altijd de boodschap. Na veel zoeken vonden vader en zoon een broodkorst, niet zo smakelijk, maar groot genoeg voor 't hele gezin.

‘Ik kan niet beweren, dat het hier een Muizen-Luilekkerland is’, piepgromde Piepjanus. Speksnoetje was het daar wel mee eens, maar zei het niet dadelijk, omdat hij toch ook niet graag naar de vochtige kelder terug zou willen. ‘Vroeg of laat vinden we wel een geschikte provisiekast’, piepte hij.

‘Laten we het hopen’, piepzuchtte vader.

Die avond konden de meeste muizen op een houtje bijten. Ze hadden nu wel een droge woning gevonden, maar Schraalhans was hier keukenmeester. Dat kwam eigenlijk, omdat het zo'n modern huis was. ‘Van beton gebouwd, noemen de mensen dat’, legde Piepjanus uit. Nergens waren oude muren met behangsel en stijfsel, nergens vermolmde planken, waar je doorheen kon knagen. ‘Er is geen doorkomen aan’, zei vader van die betonnen muren. En hij was heus niet de enige, die dat al gauw bij ondervinding wist. Na korte tijd liepen er heel wal muizen met gebroken tanden rond.

‘Wel alle muizennesten!’ piepgilde Kaaskrieltje, toen ze de muizen in optocht met bloedende neuzen en tanden zag gaan. ‘Waarom zijn jullie zo onverstandig en ongeduldig?’

‘U hebt goed piepen’, zei Speksnoetje, ‘U hebt de eerste tijd voldoende aan de kaashomp, die U vader hebt afgepingeld. U hoeft uw tanden niet te breken op de muren, zolang u nog een flinke voorraad hebt.’

‘Piep, piep!’ riepen ook de anderen.

Kaaskrieltje wipte maar gauw haar holletje in, want ze voelde er niets voor, om heel Muizensteyn tegen zich te krijgen. Maar gelijk had Speksnoetje wel. Binnen nam Kaaskrieltje een lekker stukje kaas, om de narigheid te vergeten.

Willy Schermelé, Speksnoetje's avonturen

(12)

De grote muizen-uittocht begon....

(13)

14

‘Met dat al zijn we van de regen in de drop geraakt’, piepjammerde moeder na een paar dagen, toen de meeste muizen groen van de honger zagen en als magere spoken door het nieuwe Muizensteyn slopen.

‘Alle verandering is geen verbetering’, zei een buurvrouw, die ook eens haar mening wilde zeggen.

Aan vader Piepjanus lag het zeker niet. Die liep zich het vuur uit de sloffen om voedsel te vinden. Z'n gezellig buikje had veel van de ronde vorm verloren en z'n kleren zaten akelig wijd en slobberig. Maar ja, daarover hadden meer muizen te klagen.

Moeder Piepjanus was in de droge, nieuwe woning geheel hersteld, wat de rheumatiek betreft. Ze had nu echter weer een ander naar gevoel, namelijk een knagende honger. En dat was al evenmin prettig. Lust om haar huisje op te knappen had ze dan ook niet, zodat Speksnoetje nog geen tocht naar de lappenmand had behoeven te maken. ‘Zo kan het toch ook niet langer duren’, dacht hij.

Die middag had hij samen met vader weer een lange gang gegraven, die onder een kruidenierswinkel uitkwam. Dat was altijd een goede plaats en er was alle hoop, dat hun werk nu succes zou hebben. De gang was bijna klaar. Speksnoetje had zo hard gewerkt, dat hij wel driemaal over z'n staart was gestruikeld. Nu kón hij niet meer.

Ook vader was doodop. ‘We moeten eerst een paar uur gaan slapen, vrouw’, zei Piepjanus. ‘Ten eerste, omdat we niet weten, wat we zullen vinden, als de gang klaar is en 't nu nog geen muizentijd is en ten tweede, omdat we noodzakelijk wat moeten rusten.’

Muizen-luilekkerland

NU moet je weten, dat die gierige Kaaskrieltje ook al, net als de andere muizen, op een lekker hapje loerde. Ze had gezien, hoe Piepjanus en z'n zoon Speksnoetje aan het graven en knagen waren om de nieuwe muizengang te maken. Nauwelijks hadden deze hun poten gelicht, of Kaaskrieltje kwam te voorschijn en dacht:

Willy Schermelé, Speksnoetje's avonturen

(14)

‘Nu graaf ik de gang verder uit, en wie weet, val ik dan met m'n neus in het spek.’

Zo gezegd, zo gedaan. In een wip was de gang verder doorgegraven en toen belandde Kaaskrieltje in het pakhuis achter de winkel. Daar rook ze de heerlijkste dingen! De speklucht trok haar het ergste aan en al dadelijk wist Kaaskrieltje, waar ze zijn moest.

Ze at zich eerst goed dik en knaagde toen zo'n groot stuk spek af, dat het net door het holletje kon. Vlug trippelde ze er mee weg en wilde ongemerkt in haar huisje verdwijnen. Maar dat ging niet. Want spek is het allerheerlijkste voor een muis en dus nog verrukkelijker voor uitgehongerde muizen. Alle muizen staken hun koppen en piepneuzen buiten de deur en de meesten kwamen zelfs uit hun muizenhuizen te voorschijn schieten. Iedere muis wilde wat van Kaaskrieltje's spek hebben. Maar die gierige muizentante, die zelf haar maag vol had, deelde links en rechts klappen uit en sleepte het stuk spek naar binnen.

Buiten Kaaskrieltje's holletje bleven de muizen nog lang tieren en joelen.

Speksnoetje, die ook door de sterke speklucht wakker geworden was, wekte meteen vader Piepjanus. ‘Vader!’ riep hij, ‘ze heeft natuurlijk ons gangetje ontdekt en haar lelijke muizensnuit in onze zaken gestoken. Vader, laten we gaan kijken.’

In een wip waren vader en zoon weer op pad

en ja hoor, ze vonden de weg naar Muizen-Luilekkerland heel gemakkelijk. ‘Die gierige Kaaskrieltje,’ piepmompelde vader.

De twee muizen deden zich tegoed en toen ze lekker dik waren, namen ze ieder

nog een stuk spek mee, groter dan dat van Kaaskrieltje. Terug in Muizensteyn, zorgde

vader Piepjanus eerst, dat z'n vrouw en de kinderen goed voorzien werden. Daarna

liet hij alle hongerige muizen van de resten spek eten. ‘Medemuizen’, piepschreeuwde

vader Piepjanus, ‘weest allemaal verheugd, want

(15)

16

Kaaskrieltje zag de muizen met bloedende neuzen gaan.

Willy Schermelé, Speksnoetje's avonturen

(16)

vanavond vieren we feest. Eindelijk zijn wij Muizensteyners van de honger bevrijd.

Daarom zullen we feestvieren!’

‘Pieperdepiep, hoera!’ riepen alle muizen. ‘Maar wijs ons eerst Luilekkerland!’

‘Dat is goed’, zei Piepjanus. ‘Op één voorwaarde: dat iedereen op het feest vanavond wat lekkers meeneemt. Piep! Piep!’

Het begon al wat donker te worden, dus was de weg nogal veilig. ‘Weest nu verstandig’, waarschuwde Piepjanus, ‘en laat niet te veel sporen achter. Anders is het met ons Luilekkerland weer gauw gedaan en vinden we morgen in het pakhuis een kat, inplaats van spek.’

‘Piep, piep’, zeiden de muizen. ‘We zullen aan de achterkant van de meelzakken knagen.’

Nu, dat werd me een feest! Er werd gepiept en geknabbeld naar hartelust en overal aten de muizen zoveel mogelijk aan de achterkant van de kazen, van de zakken met bonen, erwten en gerst. Iedere muis at zich eerst goed vol en nam toen nog voorraad mee naar huis. Ook voor het avondfeest nam iedereen iets goeds mee. Vader Piepjanus was met burgemeester Vetvel wel een uur lang bezig, om in de kelder alles in gereedheid te brengen voor het feest. De dansvloer en de muren werden met spekvet ingesmeerd. Dat was al dadelijk een feestelijke lucht. Speksnoetje en z'n vriendjes maakten slingers en erepoorten van kaaskorstjes en midden op de keldervloer - je zou zo kunnen zeggen: het marktplein - werden de lekkernijen opgestapeld.

‘Vannacht, als we feestvieren’, piepte de burgemeester, ‘dan wippen we uit het kelderrooster en dansen buiten op het mos.’ ‘Dat is réúze!’ piepte het hele muizengezelschap.

Even later liet ook Kaaskrieltje zich zien.

‘Zo, gierig mispunt!’

(17)

18

schreeuwden de muizen. ‘Kom je je lange, inhalige muizesnuit nu eens hier in steken?’

‘Nou, en wat zou dat?’ vroeg Kaaskrieltje met een hoge piepstem. ‘Wat dat zou?’

piepte Speksnoetje met trillende snorharen. ‘Terwijl je ziet, dat je medemuizen bijna van honger sterven, steek je geen poot uit je mouw, om ze te helpen. Ons spek, mijn spek, peuzel je op. Moeder heeft haren op haar vel spijt, dat ze je ooit iets gegeven heeft.’

‘Zo’, piepte Kaaskrieltje, een beetje zenuwachtig, ‘wie kan mij beletten spek te halen, waar ik wil?’

‘Ik!’ piepsnauwde Speksnoetje. ‘Want je ging door onze gang en we kunnen je verbieden, van onze gang gebruik te maken. Alle muizengangen zijn vrij voor alle muizen, maar jij bent geen muis, je bent een kàt’

Dat was in Muizenland het ergste scheldwoord, dat men maar kon bedenken. Het werd dan ook een geweldige muizen-burenruzie. Kaaskrieltje zag wel, dat alle muizen tegen haar waren. 't Werd zelfs een heel gedrang rondom haar. Ze nam dan ook eindelijk maar de poten, anders was het misschien nog lelijk met haar afgelopen.

Kaaskrieltje verscheen ook niet op het feest. Het speet haar nu toch wel, dat ze zo onaardig was geweest. Ze kreeg niets van de lekkernijen, die op het marktplein opgestapeld lagen en waar omheen de muizen een dansje maakten. En nog meer speet het Kaaskrieltje om het dansen. Wat had ze graag een stepje gedanst met den burgemeester en andere muizenmannen.

Zó wordt de hebzucht dus bestraft, óók in Muizenland. Kaaskrieltje kon toekijken van achter haar gordijntjes. En een pret, dat de muizen hadden! Toen al het heerlijks opgepeuzeld was, toen zelfs de laatste kruimels verdwenen waren, wipten de muizen een voor een door het kelderrooster naar buiten. Buiten stond de maan hoog aan de hemel. 't Rook er wel niet zo fijn naar spekvet als in de kelder, maar 't was weer eens wat anders. De muizenpolka werd met veel zwier gedanst, nadat er vlug een orkest was samengesteld van de beste piepers. In lang hadden de

Willy Schermelé, Speksnoetje's avonturen

(18)

muizen niet zo'n pret gehad. 't Was al heel laat, toen eindelijk het feest afgelopen was. Dik van het eten en moe van het dansen kropen de muisjes in hun bed.

Even later was het muisstil in Muizensteyn. Je hoorde alleen maar het piepsnorken van de muizenmannen.

Wat een narigheid!

HET leven op nieuw Muizensteyn was niet eentonig. Allereerst niet, omdat alle muizenkostjes tamelijk ver weg gehaald moesten worden. Het spek lag er, om zo te zeggen, niet voor de deur. Helaas was er ook nog iets anders. Het

Muizen-Luilekkerland bleef niet lang een paradijs. De kruidenier zag namelijk al gauw, dat de muizen op visite waren geweest. Hij haastte zich dus muizenvallen op te zetten, muizengif te strooien en hij schafte zich een groten, zwarten kater aan. Dat was kater Knijpknauw.

De muizen konden dus nog wel lekkere hapjes halen, maar met het vrolijke, onbezorgde leventje van vroeger was het toch gedaan. De kleine knagers konden niet meer in het pakhuis komen zonder groot gevaar te lopen. De eerste, die niet terugkwam van het bezoek, was Snorremie. Knijpknauw scheen daar meer van te weten, want die zat even later zacht knipogend te spinnen... Bibberbeen kwam in een val terecht en de jongste twee kinderen van burgemeester Vetvel snoepten van het muizengif. Daarna bleef op zekere keer Rolrond weg en ook hiervan werd Knijpknauw verdacht. De kater had namelijk een paar dagen lang maagkramp. Geen wonder, want Rolrond lag hem zwaar op de maag.

Zo was er bijna iedere dag een muizenleven te betreuren. 't Was natuurlijk

verdrietig, maar ach, zonder gevaren is een muizenleven niet denkbaar. En de

onhandigsten, de onvoorzichtigsten, vallen dan het eerst als slachtoffers.

(19)

20

De muizenpolka werd met veel zwier gedanst.

Willy Schermelé, Speksnoetje's avonturen

(20)

Moeder Piepjanus stond duizend angsten uit. Niet alleen om haar brutalen zoon Speksnoetje, maar ook om de zes kleine Piepjanusjes, die nu op een leeftijd kwamen, dat ze al af en toe alleen buiten het hol gingen spelen. Speksnoetje stelde wel telkens z'n moeder gerust, door haar te verzekeren, dat hem niets zou overkomen, maar als hij

met een veroverd hapje thuiskwam, kon z'n goede moeder het bijna niet door haar keel krijgen. Als ze dacht aan de vele ongelukken, die al waren gebeurd en aan de gevaren, die haar zoon moest trotseren, dan piepzuchtte ze vaak: ‘Ja, het spek wordt duur betaald.’

Plotseling gebeurde er iets met Kaaskrieltje! Ze schoot er wel niet het leven bij in, maar toch wel haar staart. Bijna had kater Knijpknauw haar te pakken, maar nog net ontglipte ze hem. Alleen verloor ze bij die ontmoeting de helft van haar staart.

Meer dood dan levend, het bloedend staartstukje achter zich aanslepend, kwam ze in Muizensteyn aan. Speksnoetje had helemaal geen medelijden met haar. ‘Dat is het loon voor haar inhaligheid,’ zei hij.

‘Sstt!’ piepte moeder Piepjanus, ‘dat mag je niet zeggen. Dat lot hangt ons allemaal boven onze kop.’

De hele dag hoorde en zag men niets van Kaaskrieltje, doch toen ook de volgende dag geen teken van leven uit haar huisje kwam, ging moeder Piepjanus er even heen.

‘Eigenlijk moest ik je zo, als een muis in een val, laten omkomen’, piepte moeder

verwijtend. Maar meer zei ze niet, want Kaaskrieltje lag er zo zielig bij. Zij stierf

bijna van de dorst omdat ze hoge koorts had. Moeder Piepjanus zag dadelijk, hoe

akelig Kaaskrieltje was. Ze had vuurrode oortjes, ze trilde als een riet en soms ijlde

ze een beetje. Moeder maakte gauw wat melk met

(21)

22

beschuitkruimels voor haar klaar. Daarna verbond moeder Piepjanus voorzichtig de toegetakelde staart van Kaaskrieltje. Ze voelde zich al dadelijk wat beter, nu iemand zich om haar bekommerde en ze gaf zachte piepsnikjes. Ze stak een bevend pootje naar moeder Piepjanus uit en piepte huilend: ‘ik... ik... ben altijd zo lelijk geweest, zo gierig en toch... nu begrijp ik, dat wij muizen elkaar altijd weer nodig hebben...

Wil je me vergeven...?’

Nu, dat wilde moeder Piepjanus graag. Voortaan kwam ze iedere dag naar Kaaskrieltje kijken, net zo lang, tot de zieke geheel beter was. Op de dag van haar beterschap sloop Kaaskrieltje weer door het muizengangetje naar het pakhuis.

Natuurlijk had het verloren staartpuntje haar wel voorzichtig gemaakt! Ze keek dan ook goed uit, maar toen de kans schoon was, kaapte ze een flink stuk kaas weg, een lekker stuk koek, en nog wat rozijnen. Ze bond alles in haar schort en droeg de hele bundel op haar rug naar huis. Neen, ze stopte het lekkers deze keer niet weg! Ze ging er mee naar de familie Piepjanus en ook de andere muizen kregen hun deel.

‘Zó is U veel aardiger’, zei Speksnoetje eerlijk.

‘Ik wil niet langer de zwarte muis in de familie zijn’, piepgichelde Kaaskrieltje.

Ze bleef eerst theedrinken en 's middags ook nog eten.

Kaaskrieltje vond het opeens zó gezellig, om goed voor anderen te zijn, dat ze nooit en nooit meer gierig is geweest.

Speksnoetje zoekt een baantje

ONDANKS alles hadden de bewoners van nieuw Muizensteyn het niet gemakkelijk.

Het leven was er moeilijk en door de vele gevaren in het pakhuis was het verlies aan muizenlevens onrustbarend. En nu was het nog mooi weer en de tocht naar de voorraadschuur niet àl te lastig. Wat moest het worden, als het straks winter werd?

Willy Schermelé, Speksnoetje's avonturen

(22)

Speksnoetje dacht er dan ook ernstig over, een baantje te gaan zoeken. Vader en moeder konden thuis best een eter missen. Daarbij was hij altijd al een flinke en kwieke muis geweest en bovendien de laatste tijd erg verstandig geworden. Op een dag las hij in de Knagers Nieuwsbode, dat was een muizenkrant, die in een ander muizendorp werd gelezen, een geschikte betrekking.

Er stond:

Gevraagd

Voor direct, een nette muizenjongen, Goed kunnende klimmen en knagen.

Aanmelden hedenavond na zonsondergang bij Porreprik, Wortellaantje 1.

‘Daar ga ik op af’, piepte Speksnoetje opgewonden. ‘Ik zal een knoop in m'n staan leggen, voor ik het vergeet. Waar zou het Wortellaantje liggen en wie zou Porreprik zijn?’

Moeder Piepjanus was helemaal niet in haar schik met de advertentie. ‘Vreemd,’

zei ze, ‘dat je je pas mag aanmelden als het donker is. En die naam Porreprik bevalt me ook niet. Neen, neen, dat is geen naam voor een muizenfamilie. Ik weet het niet, maar ik heb zo'n vreemd voorgevoel... Wees maar voorzichtig, jongen. Gevaar behoef je heus niet in het Wortellaantje te gaan zoeken, dat vind je hier in de buurt meer dan genoeg.’

Natuurlijk moesten ze nog uitvissen, waar het Wortellaantje lag. Niemand in Muizensteyn wist het. Zelfs bij de Knagers Nieuwsbode kon niemand Speksnoetje zeggen, wie de advertentie had geplaatst en waar het Wortellaantje lag.

‘Dan maar alleen er op af’, dacht Speksnoetje. En zo ging onze dappere muis op weg. Hij beloofde moeder, voorzichtig te zijn en goed uit te kijken, waar hij terecht kwam.

Na veel vragen hier en daar bij bevriende muizen, vond Speksnoetje eindelijk het

Wortellaantje. De zon was allang ondergegaan, want het Wortellaantje lag veel

verder, dan Speksnoetje dacht. Hij hoorde zachtklagend zoemen en zag iets griezeligs

naar beneden zakken... Een spin, een dikke spin, die haar web aan de ingang van het

Wortellaantje had gespannen. Als een

(23)

24

wachter voor een poort, zo hing het bloeddorstige dier daar. Maar Speksnoetje nam vlug een tak en sloeg naar het web en de nijdige spin. Gelukkig bevrijdde hij daardoor meteen nog enkele vliegen en bijen, die dankbaar zoemend wegvlogen.

Hè, wat griezelig! Speksnoetje moest oppassen, dat hij dat web niet te dicht naderde, als hij hier in de buurt zou komen wonen. Ineens had hij nu niet zoveel zin meer in de betrekking. Zo helemaal tussen de bomen, ver weg van alle muizenvrienden en bekenden, was toch niets gedaan. Maar hij liep nu eenmaal in het Wortellaantje en stond, vóór hij het wist, voor nummer één. Trouwens, andere huizen waren er niet.

Die meneer Porreprik woonde erg eenzaam. Als Speksnoetje daar maar aan zou kunnen wennen...

Plotseling voelde Speksnoetje een paar kleverige draden langs z'n snuitje. Wat was dat? Hij besloot, dubbel voorzichtig te zijn en tikte zachtjes aan de deur, die tussen de boomwortels was aangebracht en waarop de naam ‘Porreprik’ stond.

Wat was het hier stil! Zo stil zelfs, dat Speksnoetje schrok van een tor, die onder de ritselende dorre bladeren wegglipte. Daar ging de deur al open, en in de diepte van de holle boom klonk een lieve, vleiende stem; ‘Wie is daar? Kom binnen, m'n jongen, kom binnen.’

Maar zo gauw deed Speksnoetje dat niet! Hij wilde eerst zien, met wie hij sprak en dan was ook de stem hem wat al te lief naar z'n zin.

‘Is U meneer Porreprik?’ vroeg Speksnoetje.

‘Ja, dat is in orde, ik ben Porreprik’, klonk het antwoord.

Speksnoetje aarzelde nog even... Ineens scheen de maan door de wolken en... op de drempel van Porreprik's huis lag een muizestaartje. Dat wil zeggen, een muizestaart zonder muis er aan! Meteen stonden Speksnoetje's oortjes rechtop. Aha! Hier woonde een muizenvijand. Dus daarom werden er flinke muizenjongens gevraagd. ‘Hoe flinker, hoe beter,’ want de bewoner, Porreprik, at ze op. Speksnoetje was niet langer voor de deur van dat gevaarlijke huis blijven staan, maar had het op een lopen gezet.

En dat was maar verstandig ook, omdat Porreprik een... egel, dus een echte muizenvanger was!

Willy Schermelé, Speksnoetje's avonturen

(24)

Hè, wat griezelig!

(25)

26

Speksnoetje's ontdekking

NU, Speksnoetje toonde geen angst, al vervolgde de kwaadaardige egel hem, toen deze zag, dat z'n plannetje mislukt was. Speksnoetje wipte meteen onder een hoop dorre bladeren, zodat zijn vervolger hem niet meer kon vinden. Hij dacht niet alleen aan zijn eigen behoud, hij overlegde dadelijk, dat zich nog wel meer flinke

muizenjongens zouden hebben aangeboden.

Wat was er van hen geworden? Waren ze al opgegeten of zaten ze nog gevangen?

Dàt wilde Speksnoetje weten. Hij bezat genoeg muizenliefde om dat te willen weten en zo mogelijk te helpen. Daarom hield hij zich muisstil en wachtte.

De egel rende het bos in. Hij meende zeker, dat Speksnoetje die kant was uitgegaan.

Toen Speksnoetje dat zag, holde hij vlug terug naar de woning van Porreprik. 't Was heel gevaarlijk, wat hij ging doen. Het was immers best mogelijk, dat Porreprik nog vrouw en kinderen had, die al even dol op muizen zijn. Voorzichtig bleef Speksnoetje op de drempel staan en piepriep naar binnen: ‘Zijn daar nog meer muizen? Ik ben Speksnoetje en kom jullie helpen.’

En ja, hoor! Heel uit de diepte klonk muizengeluid, daarna een klagend

piepstemmetje: ‘Help ons, we zitten hier gevangen om opgegeten te worden. O help ons, piep, piep!’

‘Woont Porreprik hier allen?’ wilde Speksnoetje weten. ‘Of wonen hier nog meer egels?’

‘Neen’, antwoordde het gevangen muisje, ‘hij woont hier alleen. Als je binnen komt, kun je de deur grendelen. En boven in de boom zit een luchtkoker, die net groot genoeg is om ons door te laten. Vlug, kom vlug binnen en sluit de deur.

Porreprik kan elk ogenblik terugkomen.’

De piepstem klonk zo angstig en dringend, dat Speksnoetje zich niet langer bedacht, naar binnen stapte en de deur grendelde. Daarna zocht hij eerst naar licht. Op aanwijzing van het gevangen

Willy Schermelé, Speksnoetje's avonturen

(26)

muisje vond hij in een kastje glimwormpjes, zodat hij nu tenminste kon zien.

Wàt hij zag, was meer dan verschrikkelijk. Was Speksnoetje niet zo dapper geweest, dan zou hij bij deze aanblik zijn gevlucht. Er lag

minstens een dozijn muizestaartjes. In de hoek van Porreprik's woning vond hij de muis met de angstige piepstem. 't Was overigens geen muizenjongen, maar een lief muizenmeisje, dat hem dadelijk vertelde, dat ze Tippelteen heette. ‘Mij heeft Porreprik al die tijd nog niet opgegeten, omdat ik alles hier moest schoonhouden. Maar alle muizenjongens, die hier kwamen, slokte hij met één hap op. Hij was gewoonweg onverzadigbaar.’

Hier hielden Speksnoetje en Tippelt een hun adem in, want Porreprik beukte op de deur!

‘Doe open!’ schreeuwde hij en z'n grommende, snuivende stem was echt angstaanjagend. De pennen op z'n rug ritselden vreemd.

‘Sstt’, fluisterde Tippelteen, ‘vlug, vóór hij ons ziet, hier de trap op.’

En terwijl Porreprik vreselijke dreigementen uitte en op de deur sloeg, holde het tweetal langs het wenteltrapje in de holle boom naar boven. Daar zat een gat, waardoor ze zouden kunnen ontvluchten. Tippelteen kroop er door en piepfluisterde: ‘Stil, doe alles heel zacht, want Porreprik staat vlak onder ons en zou ons kunnen horen.’

Speksnoetje kroop nu ook door het gat en samen klauterden ze langs de takken naar de naast bijstaande boom. 't Was een gevaarlijke tocht, maar Tippelteen zweefde liever in de lucht, dan nog langer in het hol van de egel te moeten blijven.

Speksnoetje voelde zich gelukkig een muizenleven gered te hebben.

(27)

28

Tippelteen moest leren koken.

Willy Schermelé, Speksnoetje's avonturen

(28)

.... dat men op elkaars staart trapte.

(29)

30

Toen ze zo van tak tot tak al een heel eind hadden afgelegd en de woedende stem van de egel bijna niet meer hoorden, kwamen ze naar beneden. Over de grond ging het wel gemakkelijker, al dreigde daar óók gevaar. Urenlang dwaalden Speksnoetje en Tippelteen door het donkere bos. Soms schrokken ze van een nachtvlinder of van een vleermuis. Eenmaal dreigde zelfs groot gevaar, omdat een kat rondsloop. Nog net bijtijds konden de muisjes in een mollegangetje ontkomen.

Het begon al licht te worden, toen ze eindelijk dicht bij huis kwamen. Ineens zei Speksnoetje: ‘Kijk, hier moesten we gaan wonen, in die mooie, uitgeholde meloen.’

Dat was inderdaad geen kwaad idee. De meloen lag goed verborgen onder dichte dennen, en vlak bij stonden genoeg huizen, om steeds iets eetbaars bij de hand te hebben.

Al piepende en pratende, duurde het niet lang of Speksnoetje en Tippelteen waren bij vader en moeder aangeland.

Een goed einde

WAT een boel had Speksnoetje te vertellen en wat een medelijden had iedereen met Tippelteen! Maar het leed was nu gauw geleden. Tippelteen, die er door de vele ontberingen erg verwaarloosd uitzag, werd eerst netjes in de kleren gestoken. De beide muisjes kregen ook wat fijns te eten, namelijk spek en leverworst.

Na een paar dagen was Tippelteen weer helemaal op haar verhaal gekomen en ze ging toen bij moeder Piepjanus in de leer. Ja, want ze moest leren koken. Tippelteen wilde haar verdere leven voor Speksnoetje koken. De volgende week zou er bruiloft zijn. De lappenmand, die Speksnoetje destijds ontdekt had, kwam nu goed van pas.

Hij bracht de uitgeholde meloen in orde en Tippelteen maakte de gordijntjes, de vloerkleedjes en het verdere meubilair, dat Speksnoetje overal opscharrelde.

Moeder Piepjanus wilde ook weer verhuizen, ze wilde dicht bij

Willy Schermelé, Speksnoetje's avonturen

(30)

haar kinderen wonen. Daarom betrok ze een aardige woning in een oude hoedendoos.

Speksnoetje, die nooit stil zat, had weer nieuwe plaatsen gevonden, waar van alles te knabbelen viel. Maar hij was nu wijzer geworden en verklapte de plek niet aan de andere muizen. Wel zorgde hij, dat er een grote voorraad eten was en toen de bruiloft gevierd werd, was er geen liever bruidje te vinden in heel Muizenland dan Tippelteen.

Het werd een geweldig feest, er was volop te knagen en er werd menig dansje door de gasten gemaakt.

Ik wil wel verraden, dat er gedanst werd tot 's morgens vroeg en het was er soms zo'n gedrang, dat men op elkaars staart trapte.

Te midden van de feest vreugde zaten Speksnoetje en Tippelteen en gaven elkaar een muizenzoen. Tippelteen had een japon aan van wit satijn en een sluier van een mooi stukje vitrage. Haar haarbandje was een gebakken spekzwoerdje, waardoor de bruid meteen heerlijk rook.

En nu is m'n verhaal uit. Speksnoetje en Tippelteen leefden heel gelukkig en knus in hun leuke huisje. Speksnoetje maakte natuurlijk nog heel wat mee, maar dat is tenslotte

niet erg voor een flinke muis. Hij bracht het er bij al z'n avonturen goed af. Misschien komen jullie hem ook nog wel eens tegen, als hij in de keukenkast zit te snuffelen.

Je herkent hem trouwens dadelijk aan z'n kraaloogjes en z'n brutale snuitje.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Even later werd hij toch een beetje bang, want toen zei Ziepie plots: ‘'t Is vast Gitje, die het gedaan heeft’ en meteen belde ze aan 't huis van Gitje's moeder!. Dat alles hoorde

geleden: ‘....ik wil en 'k zal je niet meer ontvangen....’, bij 't zien van den verwilderden, door dierklauwen uit 't wetenschappelijk werk gerukten kop - maar vooral bij 't

Toen Piet weer thuis kwam werd hij met groote vreugde ontvangen en aan zijn vriendjes moest hij telkens en telkens weer vertellen van zijn ondervinding bij de wilden. Kriwub,

Aankleeden, moeder: en jij kleine guit, Roep gauw je broer, weg met de boeken, We gaan in de lucht wat gezondheid zoeken.. Willy

Pam rijdt nu het land in en ziet zulke wonderlijke landschappen, dat hij deze zijn leven lang niet meer zal vergeten.. Het voertuig gehoorzaamt aan de minste beweging en brengt

Wat wij niet al zagen, maar reeds hebben wij veel van onze kracht gevergd, vergun ons dus het u maar kortelijk mede te deelen, hòe wij onzen held hervonden en dat ons zijn

Hij moge zich gaarne omringen met ijdelheden en een betreurenswaardige voorliefde toonen voor onbeschofte sujetten, zonder eenig zelf bedwang, ze mogen bijwijlen uit hem

‘Weet je wat ik ga doen,’ dacht Pinkeltje, ‘ik ga eens een wandelingetje maken, misschien kom ik Snorrebaard, de poes, wel tegen.’ Heel op zijn gemak wandelde Pinkeltje door de