• No results found

Willy Schermelé, Van Gitje en Witje. Een verhaal uit poesenland · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Willy Schermelé, Van Gitje en Witje. Een verhaal uit poesenland · dbnl"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Willy Schermelé

bron

Willy Schermelé, Van Gitje en Witje. Een verhaal uit poesenland. A.W. Sijthoff's Uitgeversmaatschappij, Leiden ca. 1930

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/sche324vang01_01/colofon.php

© 2012 dbnl / erven Willy Schermelé

i.s.m.

(2)

I. Stout Gitje.

Wat ik jullie nu ga vertellen, gebeurde in Poesenland.

Gitje en Witje waren buurkinderen, Gitje was een poesenzoon en Witje een poesendochter.

Maar jullie moet niet denken, dat ze erg dikke vrienden waren. Neen, hoor! Gitje was ook eigenlijk een beetje stout.

't Was heel jammer, want Gitje was een heel lief, knap poesje met een glanzend, zwart velletje. Hij was echter heel hebzuchtig en

Gitje was een lief, mooi poesje, maar een beetje stout.

plaagde bovendien iedereen.

Op school bracht hij knikkers mee of hij strooide erwten tusschen de banken, zoodat de poesenjuffrouw over den grond kwam te rollen. Ook kneep hij Witje in haar staartje of hij blies tegen haar, om haar aan 't schrikken te maken.

En Witje was toch een heel lief meisje. Zooals jullie wel begrijpen zult, had ze een wit velletje.

Witje zag ook wel eens grijs, maar niet vaak.

Natuurlijk maakte ze zich met spelen ook wel eens vuil en dan leek ze bijna grijs.

Maar dikwijls gebeurde dat niet, want haar moeder was erg helder en stopte haar dan dadelijk in 't bad.

Op zekeren dag kwam Witje 's morgens op school en vroeg allen kinderen uit de

klas, om den volgenden dag bij haar te spelen, want

(3)

dan zou ze jarig zijn. Alleen Gitje werd niet gevraagd. Dat was natuurlijk wel heel naar voor hem, maar 't was niet de schuld van Witje, zooals hij dacht, maar zijn eigen moeder had dat zoo gewild.

Hij was den vorigen dag namelijk weer eens erg stout geweest, want hij had op zijn

Ziepie, de keukenmeid, hielp flink...

schoone beddespreitje vuile modderpootjes gemaakt. Ook was zijn moeder bang, dat hij de verjaardagpartij zou verstoren, want hij plaagde immers graag iedereen.

En zoo gebeurde het dus, dat Gitje niet gevraagd werd. Dat maakte hem héél erg boos. ‘Daar is die nare Witje de schuld van,’ bromde hij, ‘omdat ik haar wel eens in haar staart heb geknepen. Wacht maar, ik zal haar leeren.’

Zoo gromde Gitje maar en hij verzon een plannetje, om Witje kwaad te doen.

Toen Witje 's middags uit school kwam, was Moeder juist bezig in de keuken allerlei lekkere dingen klaar te maken. Ziepie, de keukenmeid, hielp Witje's moeder flink, want er moest heel wat klaar gemaakt worden voor den feestmaaltijd van den volgenden dag.

De heerlijkste dingen zag Witje klaar staan. Daar had je muizenrollade,

kaaswafeltjes, vischgehakt, garnalen, pastei, roompudding en nog veel meer. Te veel om op te noemen.

Maar één ding was er en dat was wel het mooist van alles. Dat was een prachtige, groote taart, een echte verjaardagtaart.

Witje, die den volgenden dag zes maanden zou worden, zag dat er zes mooie groote kaarsen

Willy Schermelé, Van Gitje en Witje. Een verhaal uit poesenland

(4)

in de taart prijkten. En omdat zes maanden juist honderdtachtig dagen zijn, had Moeder er even zoovele muizestaartjes in gebakken. Witje zelf kon natuurlijk nog niet zoo goed rekenen, maar Moeder zei, dat er heusch honderdtachtig gebraden muizestaartjes in zaten en wat Moeder zei, was waar. De puntjes van de staartjes staken er nog allemaal uit en op ieder puntje zat een bolletje room.

't Was een heel werk geweest, maar dan ook beeldig mooi.

Gitje, die nog aldoor boos was en allerlei kattekwaad verzon, stond juist onder 't keukenvenster, toen hij Witje's moeder dat van de muizestaartjes hoorde vertellen.

‘Grrr!’ blies hij, ‘en daarvan krijg ik niets, wacht maar!’

Toen kwam er een heel boos plannetje in Gitje's kleinen kattekop.

‘Honderd en tachtig,’ zei Moeder en wat Moeder zei, was waar.

Onder etenstijd, toen er niemand in Buurvrouw's keuken was, omdat Ziepie ook aan tafel meeat, om op 't kleine grut te passen, kroop Gitje door 't keukenraam.

Hij plukte alle muizestaartjes uit de taart en propte er zijn mond en zijn zakken en zakdoek vol mee.

En toen hups, één, twéé, drie, ging hij er als een haas vandoor en kroop in 't schuurtje van hun eigen tuin.

En daar begon hij ze fijn op te peuzelen.

Hij knabbelde en knabbelde tot alles schoon op was. 't Was wel een heeleboel

geweest,

(5)

Er kwam een boos plannetje in Gitje's kleinen kattekop.

maar 't was dan ook maar niet fijn en intusschen dacht hij aan de gezichten van Witje en de anderen.

En ja hoor! Daar had je 't al!

't Eerst hoorde hij Ziepie in de keuken schreeuwen van: ‘O, o, o! miauw! Auw!

Auw!’ Toen hoorde hij Witje en alle zusjes en broertjes roepen. ‘Miauw! miolauw!’

En daarna hoorde hij Ziepie naar buiten gaan en nijdig blazen.

En al dien tijd riep ze: ‘Als ik d i e te pakken krijg, bak ik z i j n staart in de taart!’

Gitje rilde er even van.

Even later werd hij toch een beetje bang, want toen zei Ziepie plots: ‘'t Is vast Gitje, die het gedaan heeft’ en meteen belde ze aan 't huis van Gitje's moeder.

Dat alles hoorde Gitje van uit zijn schuilplaats in 't schuurtje en hij schaterde bijna van pret.

‘O, o, Buurvrouw,’ hoorde hij Witje's moeder jammeren en ‘grrrr! grrrrr!’ blies Ziepie, de keukenmeid weer.

En daarna kwam het verhaal van de leeggeplukte taart en de honderd en tachtig gebraden muizestaartjes.

Gitje schaterde van pret in zijn schuilhoek.

Willy Schermelé, Van Gitje en Witje. Een verhaal uit poesenland

(6)

‘'t Is treurig, 't is treurig!’ antwoordde Gitje's moeder. ‘Gitje zal zoo wel thuiskomen, om te eten en als hij de schuldige is, dan beloof ik U, dat zijn vader hem een pak op zijn broek zal geven.’

‘Wat hebben we daaraan?’ jammerde Ziepie.

‘O, o, mijn muizestaartjes, waarvoor ik den heelen middag heb staan bakken! O!

o! o!’

‘Ja,’ zei Gitje's moeder. ‘'t Is waar. Wat bezorgt die jongen de poesen toch een last.’

‘O, o, die mooie taart!’ mauwde Ziepie weer, 't hielp niets, hoe Witje's moeder haar kalmeerde.

‘Ik heb een idee,’ zei eindelijk Gitje's moeder. ‘Tijd om nog eens opnieuw muizestaartjes te bakken, is er toch niet. Maar ik heb binnen in mijn provisiekast nog wel tien flesschen met muizestaartjes in gelei. Ze zijn heerlijk en ze passen bij een verjaartaart nog beter dan gebakken staartjes.’

‘O, o,’ zei Buurvrouw, ‘zoo iets mag U toch niet doen.’ Maar Gitje's moeder zei:

‘komaan Buurvrouw, mijn kinderen genieten er morgen toch zelf van mee. En omdat Gitje niet komt, krijgt hij voor zijn straf meteen niets.’

‘Nou, mevrouw,’ zei Buurvrouw, ‘ik neem 't vriendelijk aanbod aan, als U ten minste morgenmiddag bij de thee ook een stukje taart komt eten.’

En dat vond Gitje's moeder best.

Gitje's moeder ging naar de provisiekast en Mimi, een

‘O, o! Die mooie taart!’ mauwde Ziepie.

zusje van Gitje, bracht even later zes potten, elk met dertig staartjes, naar Witje's huis.

Nu waren er toch honderdtachtig muizestaartjes in de taart.

(7)

't Was wel een heel werk, dat nog gedaan moest worden, maar de taart zou er tòch zijn. Zoo liep die geschiedenis met de taart nogal gelukkig af.

Maar wat gebeurde er nu met Gitje?

Mimi bracht de zes potten naar Witje's huis.

II. Dat komt er van!

Intusschen lag Gitje in de schuur stil te luisteren.

Eerst had hij hard moeten lachen, om 't gejammer van Ziepie, maar daarna vond hij 't héél erg jammer van die zes potten gelei, die zijn moeder er voor teruggeven wilde.

Ten eerste omdat hij muizestaartjes in gelei veel fijner vond, dan die gewone gebakken dingen, ten tweede was er nu tòch een verjaardagtaart, wat hem erg speet en ten derde begon hij bang te worden voor het pak slaag, dat hij straks van Vader zou krijgen.

Willy Schermelé, Van Gitje en Witje. Een verhaal uit poesenland

(8)

Plotseling deed zijn maagje hem zoo'n pijn.

En juist toen hij daarover lag na te denken, voelde hij een steek in zijn maag.

‘Miauw! Auw!’ zei hij.

Maar daar kreeg hij weer een steek en weer een. ‘O, o, o,’ kermde het stoute Gitje.

‘Miauw! Auw! Auw!’ Plotseling deed zijn maagje hem zoo'n pijn.

En geen wonder, want gebakken muizestaartjes was een héél zwaar voedsel.

En dan nog wel honderdtachtig!

‘Miauw! Auw! Auw! Auw! Auw!’

Steeds harder kermde Gitje en steeds erger werd de pijn. Gitje had het heel erg benauwd en dikke tranen drupten over zijn grappig kattesnoetje.

Zóó vond Moeder hem.

Ze vroeg maar niet eens, wat hij gedaan had, omdat ze 't wel dadelijk begrepen had.

Ze nam haar stoute jongetje in de armen en bracht hem thuis en naar bed.

Gitje kreeg geen pak voor zijn broek van Vader, want hij was ziek geworden.

‘'t Kwaad straft zich zelf,’ zei Moeder even later tot haar buurvrouw, die Gitje's gekerm had gehoord.

Ze nam haar stoute jongetje in de armen.

(9)

En daar lag arm Gitje dan in bed.

‘De kleine deugniet heeft er natuurlijk niet op gerekend, dat hij nog meer last van de muizestaartjes zou krijgen, dan wij met de leeggeplukte taart,’ zei Buurvrouw.

‘Maakt U zich maar niet ongerust over Gitje, want 't zal gewone maagpijn zijn.

We rekenen er vast op, dat U morgen meehelpt de taart opeten.’ En toen ging Buurvrouw weer gauw naar binnen, want er viel nog heel wat te braden en te koken.

En daar lag arm Gitje dan in bed. Van eten en drinken was natuurlijk geen sprake.

Alleen legde Moeder af en toe een warmen doek op zijn maagje, want dat hielp tegen kramp. Maar Gitje had zooveel muizestaartjes gegeten, dat 't niet veel hielp.

Den heelen nacht had hij 't nog benauwd en den volgenden morgen kon hij niet naar school.

Maar de maagpijn was nu toch wel wat over en als hij geen zwart velletje had gehad, zou hij alleen wat bleek gezien hebben.

Hij kreeg wat lauwe melk en sliep den heelen morgen, omdat hij 's nachts slecht had geslapen.

En nu was het nog wel de verjaardag van Witje.

's Middags werden al zijn broers en zusjes keurig aangekleed voor 't feest. Pietje, 't kindermeisje, hielp daarbij en Gitje keek in bed treurig toe.

's Middags ging Moeder ook weg, na hem eerst nog wat pap gebracht te hebben en toen bleef Gitje alleen met Pietje.

Willy Schermelé, Van Gitje en Witje. Een verhaal uit poesenland

(10)

Maar kleine Witje, die vandaag jarig was en die eerst heel erg boos op Gitje geweest was, vond 't nu toch treurig, dat hij zoo alleen lag.

En juist toen Gitje een beetje geslapen had, werd hij wakker omdat er iemand naar binnen kwam.

En wie was dat?

't Was jarige Witje in een mooie jurk met strookjes. Ze droeg een bordje met taart en nog meer lekkers, dat ze bij 't bed van Gitje zette.

‘Hier Gitje, eet dit maar, als je maagje heelemaal beter is,’ en wip! wip! was ze verdwenen, nog voor Gitje iets had kunnen zeggen of bedanken.

‘Ik zal nooit meer stout zijn,’ zei hij tegen Pietje.

‘Dat is heel verstandig,’ vond Pietje, die natuurlijk mee mocht smullen van het lekkers op het bord, omdat Gitje toch nog bijna niets kon eten.

Den volgenden dag was Gitje gelukkig weer heelemaal beter, maar nu zal ik jullie iets vertellen van het feest van Witje.

Ze droeg een bordje met taart en nog meer lekkers.

III. Het poesenfeest.

's Morgens, den dag, dat Witje jarig was, was de heele familie al vroeg op.

Dat is immers meestal zoo, want zoodra je wakker bent op zoo'n dag, wil je weten, wat je al zoo allemaal krijgt

En dus was Witje heel vroeg opgestaan en alle andere zusjes en broertjes ook.

(11)

Witje had drie broertjes en drie zusjes, dus ze zou zes presentjes krijgen en dan nog één van Vader en Moeder.

En er zouden ook nog wel wat ooms, tantes, en vriendinnetjes met het één en ander komen.

En ze lagen zoo samen lekker warm.

‘Ben je al wakker?’ vroeg Miesje, haar zusje en uit het bedje, waar Witje sliep, kwamen nog twee slaperige poesengezichten kijken.

Jullie zult wel denken, vier kindertjes in één bed, maar dat ging best hoor!

Moeder vond zooveel bedden maar lastig en ze lagen zoo samen lekker warm.

Willy Schermelé, Van Gitje en Witje. Een verhaal uit poesenland

(12)

Een mooie kattepop...

Wip! Mies stond naast bed en wip! wip! daar stonden ook de zusjes en wip! wip!

wip! daar warempel ook al de broertjes.

Vlug haalden ze hun cadeautjes en je kunt begrijpen, hoe blij ons Witje was.

Wat ze allemaal wel kreeg?

Een mooie kattepop, een leutig fornuisje, een worst van muizenham in zilverpapier, een poppenwagentje, een serviesje en een doos kaaskoekjes.

Een leutig fornuisje...

O! O! Dat vond Witje alles mooi en fijn.

Ze bedankte als een net kind na ieder cadeautje en ze bedankte natuurlijk ook voor de gelukwenschen.

Een worst en een doos kaaskoekjes.

Een poppenwagentje...

Een serviesje...

(13)

‘Mauw! Mauw! Mauw!’ zuchtte Witje gelukkig.

Toen naar Vader en Moeder!

Die waren warempel al op. Witje kon wel zien, dat ze jarig was, want Vader was bezig zijn Zondagsche jas aan te doen.

Ze werd door Vader en Moeder hartelijk omhelsd en kreeg van ieder een doos.

‘O! O! O!’ Witje miauwde van vreugde, want in de eene doos zat een beeldige jurk met strookjes en in de andere doos, dat was een hooge, zat een beeldig hoedje met linten.

‘Mauw! Mauw! Mauw!’ zuchtte Witje en dat beteekent in de kattentaal, dat je echt gelukkig bent.

Ze omhelsde Vader en Moeder blij, bedankte ze en ging zich toen gauw kleeden.

Ze had wel graag de nieuwe jurk aangetrokken, maar dat was beter van niet, omdat er op school inkt of krijt op kon komen. Maar erg was 't ook niet, want om twaalf uur kwamen de vriendjes mee eten en 's middags theedrinken en dan mocht ze de jurk immers aan hebben.

't Was dien morgen echt feestelijk.

Je kon aan alles zien, dat Witje jarig was. De tafel was met bloemen versierd, ook haar stoel en van die goede, oude Ziep kreeg ze zoowaar een mooi kopje en schoteltje.

Grappig, het handvatje of oortje was een klein poesje, dat net van de melk leek te snoepen.

Natuurlijk kon Witje bijna niet eten. Dat zou wel niet erg zijn, want als ze 's middags thuis kwam, moest ze veel honger hebben, omdat er een groot feestmaal was.

Willy Schermelé, Van Gitje en Witje. Een verhaal uit poesenland

(14)

Op school was 't ook al zoo fijn, want natuurlijk mocht Witje trakteeren en de juffrouw las een mooi verhaal voor.

Ze kreeg van de juffrouw een griffel en een zakje katjesdrop.

Katjesdrop, waar gewone menschenkinderen ook veel van houden, vond Witje fijn.

Maar ze mocht 't niet onder de les opeten.

‘Hebben jullie wel goed honger?’ vroeg Witje angstig, toen ze de school uitgingen.

Want, stel je voor, Moeder en

Maar ze mocht de katjesdrop niet onder de les opeten...

Ziepie hadden zooveel gekookt, gebraden en gebakken, dat 't zonde zou zijn, als 't niet opging.

‘Miauw! Reusachtig!’ werd er gemauwd. ‘Miauw,

Op school mocht Witje trakteeren.

ik heb van morgen juist niet gegeten,’ zei Grijsje, een flinke kattenjongen.

Nu, dan was Witje gerust.

Eerst gingen allen even naar huis, omdat ze in hun Zondagsche jurk wilden gaan en ook de jongens deden hun beste pakje aan. Maar, toen ze een half uur later thuiskwamen, bij Witje, stond deze klaar om te ontvangen daar ook in haar nieuwe jurk.

Jammer alleen, dat ze in huis haar hoed niet kon opzetten.

(15)

Een steenen muis, die voor spaarpot diende...

Je bemerkt wel, dat katjes ook heel ijdel kunnen zijn.

En wat Witje nu wel allemaal kreeg? Worstjes, roomwafels, kaasbroodjes, een nieuwen rosen staartstrik, een halslint, een steenen muis, die voor spaarpot diende, een wollen konijntje, neen, te veel om op te noemen.

En toen ze al haar lekkers had opgestapeld, was ze al weer bang, dat alles niet zou opgaan. Maar gelukkig, er waren heel wat poesen in Witje's huis bijeen. Er stond een heel groote, lange tafel, die van af de straat vóór door de kamers tot achter bij de tuindeur reikte.

Als jullie dat daar eens had gezien, al die kattenkinderen zoo aan tafel, neen maar...

Ze aten allen héél netjes en vonden het eten heerlijk.

Ziepie, de keukenpoes, was in 't zwart en wit gebloemd en bracht samen met Grijpje, de noodhulp, alles binnen.

En Witje genoot, omdat ze 't allemaal zoo fijn en mooi vonden.

‘Als jullie allemaal je borden steeds leeg eet, dan komen er vanmiddag een goochelaar en een fluitspeler,’ beloofde Vader.

Ziepie bracht samen met Grijpje alles binnen.

Willy Schermelé, Van Gitje en Witje. Een verhaal uit poesenland

(16)

Nu van zulk lekker eten, als ze nu bij Witje kregen, konden ze natuurlijk allemaal hun bord wel leeg eten, en zoo'n goochelaar en fluitspeler wilden ze niet misloopen.

... en de taart...

En toen de taart binnenkwam....

Hemeltje, wat juichten toen al die poesenkinderen. Er kwam geen eind aan.

Alle muizestaartjes zaten er weer precies zoo in, heerlijk zoet van gelei. Er zaten

nog

(17)

Ziepie, die af en toe limonade bracht, was heel trotsch.

torentjes jam boven op de staartjes en heel in 't midden brandden in een grooten berg room de zes kaarsjes.

Op de groote schaal rondom de taart lag voor ieder een muts in een zilverpapiertje en langs den rand van de taart staken vlaggetjes, waarvan ook voor ieder één was.

‘Laten we haar tot de thee bewaren en zoolang midden op tafel zetten,’ riep Witje.

‘Ja, we hebben nu toch geen honger meer,’ miauwde Grijsje, 't dikke poesje, vroolijk. En hij kon het immers weten, omdat hij dien morgen niet had gegeten!

‘Hè ja, dan zien de ooms en tantes het ook nog,’ mauwde Witje weer.

‘Als allen 't goed vinden,’ zei Moeder, ‘dan vind ik het ook goed.’

En zoo gebeurde.

't Was ook bijna zonde zoo'n mooie taart op te eten. Maar ja, straks zou 't toch gebeuren, want daar was de taart voor gemaakt. Nu prijkte ze echter tot theetijd nog op tafel en terwijl de tafels weggeruimd werden, gingen de poesenkinderen in den tuin en speelden daar van alles.

Ziepie, die al weer in de keuken alles omwaschte en af en toe limonade en chocolade met wafels binnen bracht, was heel trotsch.

‘'k Ben blij, dat ze alles zoo lekker vonden,’ zei ze steeds. Nu en ze mocht ook wel een beetje trotsch zijn, want ze had den vorigen dag hard genoeg gewerkt.

Willy Schermelé, Van Gitje en Witje. Een verhaal uit poesenland

(18)

's Middags werd eerst met de toeters en de papieren mutsen op, een optocht om de taart heen gehouden en de fluitspeler speelde allerlei leuke deuntjes.

Daarna zette Vader 't mes in de taart en begon de porties te verdeelen.

Toen 't zoover was, kwam de goochelaar, die heel wat schrik veroorzaakte door af en toe de porties weg te tooveren. Maar gelukkig kreeg ieder poesenkind zijn deel weer terug.

Ook de andere presentjes van Witje goochelde de toovenaar weg en liet ze dan heel ergens anders terugkomen. Daarna tooverde hij voor Witje een grooten suikerappel en toen ging hij weg.

Gitje's moeder was ook nog gekomen en genoot van alles mee.

En toen bedacht Witje plots, hoe eenzaam Gitje thuis in bed

Daarna tooverde hij voor Witje een grooten suikerappel...

lag. Ze vroeg Moeder een flink stuk taart en wat lekkers en bracht dat vlug bij Gitje.

Moeder vond het erg lief van Witje en ook Gitje's moeder, die het had gezien, vond Witje toch een echt lief poesenkind. En zooals jullie weten, Gitje zelf vond het ook lief, want hij beloofde ten minste beterschap.

En 's avonds toen Witje naar bed ging, zei ze: ‘Hè, er moest iederen dag één jarig zijn.’

En dat wenschten dien avond alle andere poesenkinderen ook.

En 's avonds toen Witje naar bed ging...

(19)

IV. Wat Gitje nu weer deed.

Lang na den verjaardag van Witje en dus ook al lang nadat Gitje zoo'n maagpijn had gehad, was er een vrije dag op de poesenschool. Het was namelijk de dag, dat op school de kachels geplaatst moesten worden en dan werd vrijaf gegeven.

't Werd ook tijd voor wat warmte in school, want 't kon soms al aardig koud zijn, omdat het tegen den herfst liep.

Maar op dien vrijen dag was het heerlijk zonnig weer en daar Witje's moeder waschdag

... Toen bedacht Gitje een plannetje.

hield, besloot Ziep in den tuin te gaan wasschen.

Er waren natuurlijk heel wat kleertjes te wasschen voor zoo'n groot gezin en 's morgens vroeg had Ziepie alles klaar gezet. De tobbe, een teil, emmers, zeep en 't waschbord stonden in den tuin.

Toen er echter een poosje lang niemand in den tuin was, bedacht Gitje, die zich erg verveelde, een plannetje. Zooals je weet, waren zijn plannetjes nooit zoo erg lief en hij had ondanks maagpijn en belofte, zijn leven nog niet verbeterd. Vlug sprong hij in den tuin van Witje, rolde de nog leege tobbe naar buiten, het hekje uit en een heel eind den weg op. Daarna rolde hij de tobbe de grashelling af en de breede sloot in.

Willy Schermelé, Van Gitje en Witje. Een verhaal uit poesenland

(20)

Hij zette zich met den stok af...

Maar Gitje wilde niet alleen de tobbe wegstoppen, neen, hij wou deze voor zijn plannetje gebruiken en een beetje uit varen gaan.

Hij nam dus een langen stok, dien hij als roeispaan kon gebruiken en sprong in de tobbe.

Hij zette zich met den stok af en raakte gauw aan het schommelen gewend.

't Ging fijn hoor!

Dat kleine poesenkind daar in die groote sloot verbeeldde zich midden op de baren te dobberen en spoedig kwamen andere schoolvriendjes langs den kant staan, om naar den schipper en 't scheepje te kijken.

Juist toen Gitje bezig was, flink wat golven te maken, kwam Witje aanloopen en riep: ‘Gitje, kom hier! We zoeken de tobbe! Ziepie moet wasschen.’

Gitje, die al lang alle goede dingen van Witje had vergeten, riep terug: ‘Maak niet zoo'n drukte, kind. Als Ziepie de tobbe wil hebben, moet ze haar zelf halen.’

De poesenkinderen aan den slootkant dachten al: ‘Wel, hoe zal dat afloopen?’

Doch daar kwam Ziepie zelf al aanhollen. Ze had

‘Gitje, kom hier!!!’

(21)

opgestroopte mouwen en had juist willen gaan wasschen, toen ze meende, dat er getooverd werd. Want plotseling was haar tobbe verdwenen.

‘Leelijkerd! Leelijkerd!’ riep Ziepie en blies zoo hard als ze kon.

Eigenlijk was Gitje een beetje bang voor haar, maar nu was hij veilig midden op 't water. En daar hij zich nog best herinnerde, dat Ziepie eens van plan was geweest, om zijn staart in de taart te bakken, toen hij de muizestaartjes had weggesnoept, riep hij jolig terug: ‘Leelijkerd! Leelijkerd!’

O, o, wat werd die arme Ziepie toen nijdig. Ze begon Gitje met handjes water te gooien, maar Gitje vond het wel leuk en plonsde met den stok in het water terug. En intusschen kwamen steeds meer poesen naar 't geval kijken.

O, o, wat was die Ziepie nijdig...

‘Toe Gitje,’ riep er één, ‘geef die tobbe terug, want Ziep moet voor Witje's moeder wasschen.’

‘Leen jij haar dan jouw tobbe,’ mauwde Gitje terug.

‘Wacht maar, als ik je nu in handen krijg, dan sla ik je dood,’ mauwde Ziepie kwaad en weer gooide ze hem met water.

Gitje, die haar weer met water terug wilde spatten, sloeg heel hard met den stok op 't water.

Hij plonsde Ziepie dan ook wel nat, maar er gebeurde nog iets. Door den harden slag

Willy Schermelé, Van Gitje en Witje. Een verhaal uit poesenland

(22)

Dat was zijn verdiende straf...

rolde de tobbe, die toch al niet erg vast lag, om en daar lag Gitje in 't water. Dat was zijn verdiende straf en iedereen lachte hem dan ook uit.

Maar.... er was nog iets anders...

Gitje kon niet zwemmen, dat bemerkte iedereen óók dadelijk.

‘M a u w ! R a u w ! A u w !’ schreeuwde Gitje. Toen niemand hem hielp, miauwde hij weer en nog eens. Eindelijk klonk 't nog heel zacht.... Miauw! Auw! Auw! en toen leek het of Gitje wegzinken zou.

‘Hij verdrinkt! Hij verdrinkt!’ riep iedereen. Zelfs Ziepie was nu bang.

Zooals jullie wel weten, houden poesjes niet erg veel van water en daarom hadden maar heel weinig zwemmen geleerd. Maar Witje kon wèl zwemmen en hups, één, twee, drie, sprong ze in 't water.

De sloot was heel diep, maar niet breed en nog net op tijd had ze Gitje te pakken en trok hem naar den kant. ‘Brrrr.... Wat is 't koud..,’ rilde Witje.

Toen ze nu veilig aan wal waren, werd Ziepie ineens weer boos op Gitje.

Ze legde hem over de knie en gaf hem een flink pak voor zijn broek.

't Kon Gitje niet veel schelen en 't had hem in elk geval wat warmer gemaakt. Hij

rende vlug naar huis, waar hij van Vader weer een pak voor zijn broek kreeg. En

toen hij gedroogd

(23)

Ze legde hem over de knie...

Witje, toen ze haar kleintje daar zoo verkleumd en nat zag binnenkomen.

‘Je zult nog kouvatten,’ zei ze en stopte Witje in een warm bad, droogde haar stevig af en deed haar een lekker warmen hanssop aan. En toen in bed met een paar kruiken en wat was en schoone kleeren aan had, was hij meteen van al de klappen weer heelemaal warm. Maar dat was bij Witje niet zoo.

Die bibberde zoo erg, dat Ziepie medelijden kreeg en de tobbe maar liet dobberen.

‘Die pak ik straks wel met de hark,’ zei ze nog en holde toen vlug met Witje naar huis.

Ach, ach, wat schrok die arme moeder van

Moeder stopte Witje in een warm bad.

Willy Schermelé, Van Gitje en Witje. Een verhaal uit poesenland

(24)

extra dekens. Later kreeg Witje nog heete citroenlimonade en zoo dacht Moeder, dat er wel geen gevaar zou zijn. Maar dat liep toch anders af.

's Avonds, toen Gitje's moeder bij Witje's moeder kwam, om te bedanken voor de lieve daad van haar dochtertje, hoorde ze dat Witje koorts had.

‘'k Hoop maar, dat het niet erger wordt,’ zuchtte Gitje's moeder, ‘want dan is het de schuld van Gitje.’

Witje's moeder zuchtte ook en antwoordde: ‘Ja, laten we hopen, dat het niets te beteekenen heeft,’ en Gitje's moeder ging naar huis.

En o, o, wat had Gitje 's nachts in zijn bed een angst en een spijt.

Want, dat Witje, die hem gered had, nu erg ziek moest worden, dat vond hij verschrikkelijk en hij hoopte héél, héél erg, dat het maar goed mocht afloopen.

V. Arm, ziek Witje.

Ongelukkig voor Gitje liep het niet zoo erg goed af. Natuurlijk ging Witje den volgenden dag niet naar school en 's middags zag Gitje met een angstig snuitje, dat de dokterskoets voor 't huis stil hield.

Vroeger vond Gitje 't altijd leuk naar de mooie dokterskoets te kijken.

Twee groote witte konijnen trokken de koets. Er was een deftig koetsiertje bij en als de dokter bij avond uit moest, werden de twee lampions ter zijde aangestoken.

De koets was bijna zoo mooi als van Asschepoester, want ze bestond uit een heel grooten pompoen, die prachtig rood gelakt was.

Dezen keer echter keek Gitje er heel niet naar. Wel keek hij angstig naar Witje's

huis, want de dokter bleef zoo lang weg.

(25)

De koets was bijna zoo mooi als van Asschepoester...

Witje zelf vond zijn bezoek heelemaal niet leuk. Ze moest haar pijnlijk keeltje laten zien. Ze moest ‘a’ zeggen, haar pootje geven, om den polsslag te laten voelen en al dien tijd schudde de dokter bedenkelijk zijn kop. Toen schreef hij een drankje voor en zei, dat ze vooral diep, heel diep onder de dekens moest blijven.

Willy Schermelé, Van Gitje en Witje. Een verhaal uit poesenland

(26)

Nu, Witje had in iets anders werkelijk geen lust. Ze voelde zich zoo ziek en haar keeltje brandde zoo, dat ze af en toe klagend mauwde. Gelukkig hielp het zachte stroopdrankje wel iets voor haar keeltje, maar pijnlijk bleef het toch.

Toen Witje al een paar dagen ziek was, hield Gitje het niet langer uit.

Hij plukte twee prachtige perziken

... toen begon Gitje zoowaar te huilen...

Ze voelde zich zoo ziek...

uit den tuin, deed die op een frisch koolblad en bracht ze bij Witje's moeder.

Ziepie, die open deed, wist gewoonweg niet wat ze hier van denken moest. Maar ze zag wel aan Gitje's angstige snoetje, dat hij dezen keer niet kwam om kattekwaad te doen.

Ze vond het ook wel zielig voor hem, dat Witje door hèm zoo ziek was geworden.

Ze begreep wel, dat Gitje's geweten knaagde en dus liet ze hem binnen.

(27)

Witje's moeder begreep het al net zoo en toen Gitje zoowaar begon te huilen, streek ze hem over zijn zwarte kopje.

‘Mauw! Mauw! Wat heb ik een spijt,’ kermde hij.

‘Weet je wat,’ zei Witje's moeder, ‘je kunt haar tòch helpen beter worden. Je moeder brengt ook al iederen dag lekkers en eigenlijk kan ze tòch nog niet eten. Maar er is wat anders. Witje's kopje doet heel erge pijn en als het in de straat wat stiller zou zijn, zou ze ook veel gauwer genezen. Als jij nu telkens zand in de straat strooit en je jaagt die mauwende poesenkinderen maar weg, dan zul je zien, hoe gauw Witje beter is. En dan heb jij haar beter gemaakt.’

Hier klaarde Gitje's gezicht heelemaal van op. Ja, zooiets wilde hij nu juist graag doen. Zandstrooien en de poesen wegjagen. Dan zou hij Witje helpen genezen.

En dadelijk toog Gitje aan 't werk. Met zijn kruiwagentje sleepte hij zand aan. Dat was een heel werk, want hij moest het alles van een zandhoop halen, die een eind van zijn huis lag.

Maar toch werkte hij dapper in ieder vrij uurtje en als er zand wegstoof, bracht hij dadelijk weer nieuw.

Ook maakte hij, dat er geen kinderen in de straat speelden en tegen de groote poesen zei hij, zoo zacht mogelijk te loopen.

Het was nu dan ook zoo stil, dat Witje nergens meer last van had.

Het was een héél werk.

Willy Schermelé, Van Gitje en Witje. Een verhaal uit poesenland

(28)

En na een paar dagen al hoorde Gitje, die nog altijd vruchten en lekkers kwam brengen, van Witje's moeder, dat het iets beter ging.

De dokter, die iederen dag kwam, hoopte nu ook het beste. Gitje bleef echter ijverig op zijn post en maakte nog steeds dat alles stil bleef.

Eindelijk, wel tien dagen nadat Gitje en Witje in 't water hadden gelegen, was Witje zoo ver genezen, dat ze bezoek mocht ontvangen.

En raden jullie eens, wie er 't eerst mocht komen!

Maar Witje knikte hem vriendelijk toe.

Niemand anders dan Gitje.

Natuurlijk had Witje al lang van haar moeder gehoord, hoe lief Gitje was geweest en wat hij allemaal gedaan had.

Nu, je kunt begrijpen, hoe trotsch Gitje was, toen hij als de eerste binnengelaten werd. Hij had op een koolblad een paar sappige peren meegebracht, omdat die 't beste waren voor Witje's keeltje.

Hij was ook wel een klein beetje verlegen, toen Witje daar zoo mager in bed zat.

Maar Witje knikte hem vriendelijk toe.

‘Witje,’ zei Gitje met zijn zachtste stemmetje, ‘ik heb van alles zoo'n spijt. Ik

beloof, dat ik nu ècht probeeren ga een betere jongen te worden. Wil jij me helpen?’

(29)

Witje lachte en zei: ‘Maar hoe, Gitje?’

‘Wel, je hoeft alleen maar dikke kameraden met mij te worden, als je beter bent.

En dan word ik van zelf wel een betere poes.’

‘Nu, dat lijkt me wel leuk,’ zei Witje, want eigenlijk had ze Gitje wel altijd bewonderd, omdat hij zoo flink was.

Gitje vond 't ook wel leuk, dat Witje dat zoo graag wilde en zei trotsch: ‘Dan word ik padvinder, want dan moet ik iederen dag een goede daad doen.’ Toen gaf hij Witje de peren en deze zei: ‘Heusch Gitje, je bent al lang padvinder, want je hebt zooveel goede dingen gedaan. Je hebt mij gered.’

‘En jij mij,’ lachte Gitje, maar hij was wat blij en trotsch, dat Witje dat had gezegd.

Toen namen Gitje en Witje afscheid, maar voortaan zagen ze elkaar iederen dag.

Na een

Nog wat later mocht ze weer naar buiten...

poosje mocht Witje toen weer op en nog wat later mocht ze weer naar buiten. En eindelijk.... eindelijk.... mocht ze weer naar school. En zóó blij, zóó blij was Gitje, dat hij van zijn moeder nu ook eens een feest mocht geven. Een feest ter eere van Witje's beterschap.

Hij mocht er iedereen van school voor vragen en iedereen begreep, dat Gitje een heel dure les had gehad.

Maar zoo'n feest vond toch ieder maar fijn, vooral omdat het een tuinfeest zou worden.

Je ziet, dat de kleine poesen in poesenland al net zoo graag feestvieren als wij.

Vooral, omdat ze

Willy Schermelé, Van Gitje en Witje. Een verhaal uit poesenland

(30)

wel wat later naar bed mochten, want, dit zou ik vergeten, 't werd 's avonds gevierd.

En hoe dat feest werd en wat voor plezier de poesjes maakten, zul je ook nog hooren.

Nu mocht Gitje ook eens een feest geven...

VI. Gitje beterde zijn leven en werd later padvinder.

En dat tuinfeest, jongens? Nu, dat beloofde werkelijk iets prachtigs te worden.

Om negen uur 's avonds hoefden alle poesenkinderen pas naar huis, dus fijn laat.

En om vijf uur 's middags zou 't feest al beginnen. 't Was op Zaterdagavond, zoodat

(31)

's Morgens hadden ze heel wat werk...

iedereen Zondags kon uitslapen. Waarom het feest 's avonds viel? Ja, dat was nu juist het leuke. Het zou om zeven uur donker worden en dan werden de lampions aangestoken in den tuin.

's Morgens hadden Gitje met Vader en nog wat schoolvriendjes heel wat werk gehad, om de groene slingers tusschen de boomen te hangen. Daarna kwamen de lampions aan roode linten, terwijl op verborgen plekjes, in boschjes, óók lampions werden gehangen.

Omdat het af en toe al een beetje frisch was, had de moeder van Gitje aan alle feestvierenden gevraagd, om gecostumeerd te komen, maar dan in een lekker, dik pakje. Nu, dat was werkelijk nòg leuker, een echt maskeradefeest!

Witje, die pas ziek was geweest, verscheen dien avond in een dik, wit wollen pak met een massa pompons. Ze stelde Vrouw Sneeuw voor en had het meteen lekker warm.

Gitje, die al zijn goede voornemens wilde toonen, was als Padvinder gekleed, omdat hij dat toch wilde worden.

De vader van Gitje had lange en ronde tafels in den tuin gezet en, zoo versierd met

Willy Schermelé, Van Gitje en Witje. Een verhaal uit poesenland

(32)

vlaggetjes en slingers, zag het er heel gezellig uit. Gitje's moeder was niet minder knap in koken en braden dan Witje's moeder, want er werd van alles en nog wat aangedragen. Ja, die kleine poesen houden echt van smullen. Vader, die met al 't kleine grut meespeelde, hield er een beetje orde onder en verzon van allerlei spelletjes.

Ze speelden kat en muis, groene zwanen en nog veel meer. De partij, die begonnen was met oliebollen en chocolade, werd, toen ze allen aan tafel zaten, een echte smulpartij. Gitje's moeder had ook een taart gebakken. Wel niet een met kaarsjes, want 't was geen verjaardag, óók niet een met muizestaartjes, maar met vruchten en slagroom. Rondom de taart stond met dikke suikerletters ‘Ter eere van Witje's beterschap’ geschreven. Was dat niet leuk voor Witje?

Allen klapten in de handen, toen de taart en de letters bewonderd waren en er werd drie keer ‘hoera!’ geroepen voor Witje en drie keer voor Gitje.

Toen de taart door Gitje's vader verdeeld werd, kreeg ieder een glaasje bessenwijn en hierbij

Vader hield er een beetje orde onder.

(33)

stond Gitje boven op zijn stoel en zei: ‘Dames en Heeren Poesenkinderen.’

Iedereen moest daarom natuurlijk lachen, maar Gitje ging voort: ‘Ter eere van Witje, die Maandag weer naar school gaat en gelukkig weer heelemaal beter is, word ik van af heden Padvinder. Ik zal dan iederen dag een goede daad verrichten en word dus de beste jongen van heel Poesenland.’

‘Ik ook!’ ‘Wij ook!’ riepen er een heeleboel katertjes, maar Gitje lachte trotsch en antwoordde: ‘Neen, ik word de beste van heel Poesenland.’ ‘Ja, ja!’ riep Witje en nu durfde niemand meer tegenspreken, want ter eere van Witje was immers het feest gegeven?

Na den maaltijd stak Vader op een ladder alle lampions aan en dat stond zoo gezellig, dat hij zijn harmonica haalde en genoeglijk begon te spelen.

En net als wij, zijn poesjes dol op dansen, dus er werd menig dansje gedaan.

Het was een grappig gezicht, al die dansende poesjes. Ze hipten en tripten, terwijl hun staartjes wipten. Soms rolden er een

Hierbij stond Gitje boven op een stoel.

paar op den grond. Dat waren de domooren, die niet goed dansen konden, maar de meesten deden het heel goed.

Natuurlijk danste Gitje met Witje. Witje vond Gitje nu toch zoo'n lieven jongen, dat ze eigenlijk niet kon begrijpen, hoe hij vroeger zoo stout had kunnen zijn. En Gitje zelf begreep evenmin, waarom hij toch altijd zoo onaardig tegen Witje was geweest.

Willy Schermelé, Van Gitje en Witje. Een verhaal uit poesenland

(34)

Maar hij lachte er nu om. ‘Weet je hoe je nog eens 't puntje van mijn mooie witte staartje in den inktpot hebt geduwd, toen ik boven op een bank stond?’ vroeg Witje.

Ja, Gitje wist het nog best, maar daar hij niet heelemaal een zoet jongetje was geworden, zei hij:

Natuurlijk danste Gitje met Witje.

‘Zeg Witje, staartjes in inktpotjes duwen, doe ik nog wel eens, hoor! Maar, n i e t bij jou. Wij zijn voortaan vrienden!’

‘Dikke vrienden!’ vond Witje.

‘Dikke vrienden!’ sprak Gitje haar na. En dat zijn ze altijd gebleven.

Gitje en Witje waren onafscheidelijk.

Ze haalden nog heel wat kattekwaad uit, maar onaardig was Gitje tegen niemand

meer.

(35)

Hij nam het nu altijd voor iedereen op en deed niemand ooit kwaad. Plagen deed hij altijd nog wel graag, want om heelemaal een zoet, lief poesje te worden, vond Gitje niet leuk.

En zoo eindigde dus dat feest in Poesenland. Ook het verhaal over Gitje en Witje is hiermee uit.

Maar al hun kattestreekjes en avontuurtjes heb ik opgeschreven, dus die vertel ik later nog wel eens.

Dikke vrienden zijn ze altijd gebleven...

Willy Schermelé, Van Gitje en Witje. Een verhaal uit poesenland

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Want er zijn niet alleen fruitbo- men te vinden, maar ook andere bomen en planten, heggen voor vogels en takkenrillen waar veel dieren in weg kruipen.. Dit alles zorgt

 Armoede ontneemt kinderen waar ze volgens het Verdrag van de Rechten van het Kind recht op hebben..  Als we kinderen hun basisrechten verzekeren, bestrijden

‘Het was moeilijk te vinden omdat ze alleen de naam van haar moeder kende, niet precies wist hoe die geschreven werd, ook haar geboortedag niet kende.’.. Van Wymersch, toen

Maar ook de laatvlieger, de gewone grootoor, beide soorten baard- vleermuizen en de zeer zeldzame ingekorven vleermuis leiden een verborgen en nachtelijk bestaan en

SIJTHOFF'S UITGEVERS·MAATSCHAPPIJ te

We keken naar hem, hoe hij daar op zijn fietsje zat en het telkens een stukje vooruit en dan weer achteruit liet rijden, en hij stelde voor dat hij zijn kruiwagen zou halen om ons

Warm de nacht, regen, zacht, lichtende ster houdt de wacht.. Open mijn ziel, open mijn hart, neem mijn

Kaaskrieltje wipte maar gauw haar holletje in, want ze voelde er niets voor, om heel Muizensteyn tegen zich te krijgen.. Maar gelijk had