• No results found

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis · dbnl"

Copied!
195
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Tine Brinkgreve-Wicherink

bron

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis. Met illustraties van Annie Homan-van der Heide en Jan Rinke. Gebr. Kluitman, Alkmaar 1920

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/brin030voor03_01/colofon.php

© 2011 dbnl

i.s.m.

(2)

‘Blijft u even stil staan, dan zullen we trachten u te bevrijden!’

(Bladz. 47.)

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis

(3)

Eerste hoofdstuk.

De jongste dochter.

Dora Sandhuys drukte met haar volle gewicht op het deksel van de groote koffer, die, wat men noemen kon, mudje-vol was, maar eindelijk werd haar inspanning beloond en knipte het slot dicht. Nu gauw de sleutel omgedraaid, en met een zucht van voldoening ging ze er bovenop zitten, met een triomfantelijk gezicht. Had ze toevallig haar zwart fluweelen baret opgehad, dan had ze die ongetwijfeld in de hoogte gegooid. Het voorspel was begonnen: daar stond de koffer gepakt, die straks gehaald zou worden. En morgen, - dan trok zij zelf de wijde wereld in.

De wijde wereld. Goed, dat niemand het haar hoorde zeggen, wat zou ze geplaagd en uitgelachen worden! De wijde wereld zou voor haar bestaan in een provincieplaats, en nog wel in den Gelderschen Achterhoek! Sommige kennisjes hadden den neus al opgetrokken en ge-

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis

(4)

zegd: Gunst, hoe haal je het in je hoofd, daar een paar maanden heen te gaan. 't Lijkt wel een verbanning!

Een verbanning! 't Mocht wat! Alleen al zou ze kunnen fluiten van pleizier - op gevaar af van een uitbrander te krijgen over deze onmeisjesachtige liefhebberij - omdat ze het er nu meteen door had gehaald, van school af te mogen gaan. Iedereen vond haar te jong: vijftien jaar, en dan al de studieboeken op zij! Kon zij het helpen dat er geen hoogere klasse meer volgde op de hoogste, die ze juist had doorloopen,

‘met goed gevolg,’ zooals op het eindrapport stond? En dan zeurden ze aan je hoofd, dat het toch zoo heerlijk was later een acte te hebben, of een einddiploma H.B.S. of gymnasium. O zeker, het zou heerlijk zijn om dat te hebben, maar dan moest je het toch eerst halen, en dan gingen er alweer een paar kostelijke jaren op de schoolbanken verloren. Want al klonk gymnasiaste of H.B.S.-er, ook nòg zoo geleerd, je was en bleef toch evengoed een schoolkind, 't zij je met korte of lange rokken liep, je haar los en in een vlecht droeg, of in een toetje of knoop aan je hoofd gespeld. - Als ze nu eens instelden, dat je de lessen in het bosch kon krijgen, allemaal zittend op een mosheuvel bijvoorbeeld! Dan zou de saaiste geschiedenisles of de taaiste rekensom nog grif er in gaan. Te veel afleiding! Geen kwestie van! Je kon geen twee dingen tegelijk doen, werd er beweerd, maar dat was onzin, want als 't er op aankwam, deed je wel tien dingen tegelijk: loopen, zingen, kijken, ademen, - gunst, je raakte den tel kwijt. En een kleine stoornis zou juist wel leuk zijn, als er bijvoorbeeld in-

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis

(5)

eens een mier in je kous kroop, of een spin liet zich van een boomtak in de nek van de leerares zakken. - Maar enfin, ze behoefde nooit een voorstel te doen, om een openlucht-gymnasium te stichten in het midden van het Brembosch, dus verder er over piekeren was ook niet noodig.

Hoe het zijn zou, daar in Groenburg? Tante Joop was een schat, en Wim een bengel, een brandal, maar dat was juist gezellig; wat had je aan die droge jochies!

In den regel hadden ze streken. ‘Stil en bestendig, knepen inwendig.’ En, lieve hemel, als je toch ook al braaf en kalm moest zijn op je tiende jaar, dan werd de heele wereld een saaie lijzen-comedie.

‘Door,’ klonk een stem van boven aan de trap, ‘wat doe je toch in de vestibule?’

‘Mensch, ik sluit mijn koffer.’

‘Heb je daar dan een kwartier voor noodig?’

‘Neen, maar ik overdenk meteen mijn zonden.’

‘Ach hemeltje, dan zit je er vast morgenochtend nog, zonder klaar te zijn. Is de post er al geweest?’

Door rekte haar hals uit, op gevaar af van deze nooit meer in zijn gewone fatsoen te krijgen, om, zonder op te staan, de bodem van de brievenbus te kunnen controleeren.

‘Neen, geen post geweest. Verwacht je al wéér wat van je Kloris? Je hadt gisteren nog een reuzenpakket; jullie schrijven je vingers blauw, en je portemonnaie leeg.’

‘Kind, wat weet jij daarvan! Dus - géén post?’

‘Néén, zeg ik immers, ten tweeden en ten derden

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis

(6)

male: néén. Hij heeft genoeg van je, hij laat je in den steek.’

Even een smadelijk lachen boven.

Hé, ze zou maar eens opstaan, er was nog meer te doen vandaag. Eerst maar tafeldekken, en dan na het eten even naar juffrouw Doorn, om goeden dag te zeggen.

't Mensch zou haar allicht niet eens missen, al bleef ze een heel jaar weg; ze moest er altijd heengejáágd worden. Je had zoo van die visites, waar je niets voor voelde, en waar je toch niet afkon, tenminste, dat vond Moeder. Die zei altijd: Een beetje hartelijkheid en voorkomendheid kan nooit kwaad, daar moet je jong mee beginnen.

Ze stond op, en rekte de armen flink boven het hoofd uit. Ze was stijf geworden van het pakken, hoeveel maal zou ze de trap wel op en af zijn getippeld, om haar goed te halen? Ze had vast al wel de Dom van Utrecht beklommen en afgedaald, tusschen de bedrijven door.

Klik! ging het klepje van de bus. Och hé, toch de lang verwachte, en lang naar gesmachte brief. Ze haalde hem er uit, en taxeerde hem nadenkend op de hand. Gelakt natuurlijk, tegen inbraak verzekerd, en wat een zware! Wonder dat er geen dubbel port op moest!

‘Bets!’ riep ze, ‘een brief!’

Die was natuurlijk dadelijk geëlectriseerd; al sliep ze als een marmot, als

Doornroosje, bij het woord: brief! - sprong ze overeind. Daar was ze al aan de trap.

‘Is er een?’

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis

(7)

‘Ja, maar ik zeg niet, dat ie voor jou is!’

Bij twee treden tegelijk sprong Bets naar beneden, Door liep de gang al in, en juist toen Bets voor de kamerdeur stond, knarste aan den binnenkant de sleutel in het slot.

‘Hij is natuurlijk voor jou,’ klonk een stem van achter de deur, ‘maar ik moet eerst alleen even zien, wat hij er boven zet!’

Bets stiet een kreet uit.

‘Door! Als je het toch waagt...!’ In machtelooze woede rammelde ze aan de kruk.

‘Doe dadelijk open!’

‘Eventjes wachten!’ Op tafel lag een courant. Dora pakte die en liet het papier hoorbaar knisteren bij het sleutelgat. ‘Dadelijk!’

‘Mama!’ gilde Bets, zoodat de keukendeur met een ruk werd geopend. ‘Mama, verbiedt U dat kind dan toch!’

Mevrouw Sandhuys kwam aanloopen, zoo vlug als haar corpulentie het toeliet.

‘Wat gebeurt er toch? Een ongeluk?’

‘Dat kind!’ Bets stampvoette, ze stond bijna te huilen voor de gesloten deur.

‘Jakkes, wat een flauwe nonsens staat er in,’ klonk het van binnen. ‘Wat een dropveter, wat een gombal.’

‘Dora!’ Mevrouws stem klonk ernstig, ‘maak dadelijk open, hier staat je moeder.’

Tergend langzaam knarste de sleutel, als een wilde vloog Bets de kamer in, Dora had zich gauw verschanst achter de tafel. Ze wierp de enveloppe naar Bets toe.

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis

(8)

‘Daar heb je het prachtstuk. Dacht je werkelijk, dat ik die zou openen, dat ik nieuwsgierig was naar die onzinnige poespas van jullie? Sleep je buit in veiligheid.’

Bets lachte nu, een beetje beschaamd over haar opwinding van zooeven.

‘Dora, waarom plaag je zoo?’ vroeg ma verwijtend.

‘'t Is de moeite, als Bets dáár niet eens tegen kan. Ze kan toch wel op haar vingers natellen, dat ik geen brieven aan een ander zal openmaken? Er stáán toch zeker ook niets dan fratsen in, dat ze zoo bang is, dat een ander het zal lezen.’

‘Kind, daar heb jij geen verstand van,’ zei Bets, op superieuren toon, terwijl ze de kamer verliet.

‘Neen, gelukkig niet!...’

Ma ging naar de keuken, en Dora haalde tafelgoed uit de la van het buffet, om te gaan dekken. Ze keek onderwijl op de pendule: bij vijven, papa zou zoo wel thuiskomen, en ze zou Lodewijk meteen maar roepen, die boven aan zijn werk zat.

Gek, terwijl ze het tafellaken glad streek, dacht ze er ineens aan, hoe het voor langen tijd de laatste maal was, dat ze dit doen zou. Tenminste hier in huis. Ze ging nu naar tante Joop om het huishouden te leeren, en tante gezelschap te houden, nu Oom Hugo, de kapitein, gemobiliseerd was en bijna altijd van huis.

Dáár zouden dergelijke werkjes ook wel aan haar opgedragen worden, wat zou ze er ook anders moeten doen? Maar wie zou nu hier dat baantje overnemen? Bets? Of Knier? Maar die was het niet in haar hersens

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis

(9)

te stampen, hoe vork en lepel moesten liggen, die leek meer op een polderjongen dan op een kamermeisje! 't Hindert niets, zei ma altijd, ze kan goed werken en is trouw en eerlijk. En dat was waar, nergens haalde ze de neus voor op. Wat hadden ze gelachen, ofschoon Ma er toch het land over had, toen Kniertje naar den brandstoffenhandelaar was gestuurd om te vragen,: of er nog briketten waren te krijgen. ‘Jawel,’ zei de baas, ‘daar liggen ze, maar ik heb niemand, die ze kan wegbrengen. En als ze door een ander gehaald worden, moet ik ze afleveren, ik mag geen “neen” verkoopen!’ Knier was niet benauwd. ‘Heb je een handkar hier?’ vroeg ze. Ja, die was beschikbaar. ‘Mooi, dan zal ik ze zelf wel opladen, de kar breng ik straks terug.’

En jawel, na een uurtje kwam ze aan, zelf zoo zwart als een stuk steenkool, en al bij voorbaat een standje afwerend, zei ze dadelijk:

‘Mevrouw, mopper maar niet, wees blij, dat ik ze heb; 't benne de laatste, en wanneer er wat anders komt, daar is nog niks van te zeggen.’

Mopperen! Ma schudde het hoofd, in haar hart aangedaan zelfs een beetje. Welke meid zou zoo iets voor haar ‘volk’ overhebben?

Maar 't was ook wel eens lastig, want als er gasten zouden komen, had Knier al drie dagen tevoren buikpijn van angst, te moeten tafeldienen. Maar van die taak werd ze al ontheven, sinds ze den laatsten keer - Lo zei altijd: opzettelijk, om er voor goed af te zijn - de sauskom uit haar handen had laten glijden, juist op de kristallen bloemvaas. Alle rozen kregen een bad van

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis

(10)

biefstukjus, en Knier zelf was te beduusd om een hand uit te steken, en te helpen, de rommel op te ruimen; ze ging zitten snikken op haar stoel in de keuken. -

Ziezoo, de tafel was klaar, nu maar eens kijken, hoever het in de keuken stond.

Als er gebakken aardappelen waren was het een feest, er een paar uit de koekepan te mogen pikken, zoo'n gloeiend schijfje met een bruin korstje er aan. Vroeger aten ze ze altijd twee keer in de week, maar tegenwoordig was het een zeldzaamheid. We moeten zuinig doen met het vet en de boter, zei Ma.

Zuinig doen! Je hoorde niet anders! Waar nog geen gebrek aan was, daar zou gebrek aan komen. Je kleeren, je schoenen, je boeken, je papier, 't was altijd: denk er aan, over een poosje is er niet meer van te krijgen. Je hoorde over niet anders praten dan over duurte en rantsoeneering. Als 't een beetje verder was, legden ze ook nog beslag op de insecten en andere tuinbewoners: op bon zóóveel kan verschaft worden één sprinkhaan, één halve tor, één slakkebout, vijf centimeter wurm! -

Als je alles gelooven wou, wat de zwartkijkers profeteerden, dan moest je in het vervolg tien jaar met een stel kleedingstukken toe. Hoe het dan gaan moest, als een kind van vijf jaar een nieuwe mantel kreeg en die met haar vijftiende jaar pas mocht afleggen, was een vraagstuk, een probleem. 't Zou niets gek zijn als in het vervolg de ministers in de raadzaal, de onderwijzers op school, de dominee op den kansel, de officier voor den troep verschenen op één versleten schoen en één wollen pantoffel.

Maar hoè de toestand dreigde te worden, op

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis

(11)

het oogenblik was het gelukkig nog niet zoover.

Ze overzag de tafel nog eens; had ze niets vergeten? Bij papa's bord vooral een glas water, papa was nogal precies en hield er niet van, dat er telkens nog opgestaan moest worden, als ze aan tafel zaten.

In de keuken stond moeder bij het gasfornuis en bakte - aardappelen. Zeker ter eere van het feit, dat dit haar galgemaal was. Knier was in de bijkeuken bezig - aan het holsteren, zou Lodewijk zeggen; ze plaste met emmers water, of er een zondvloed moest ontstaan, inplaats dat de vloer een gewone beurt kreeg. Enfin, dan was ze het meest in haar element.

Aan het eten koken hielp ze weinig of niets, 't was wel ongezellig, dat Ma 's middags altijd een poos in de keuken moest zijn, en Bets vooral mopperde hier wel eens over. Maar Ma zei alweer: laten we tevreden zijn met hetgeen Knier wèl kan doen. Ik kan beter vleesch braden en groente stoven, en haar het ruwe werk laten doen, dan dat zij met een huishoudschort bij de pannen stond, en de gang ongedweild moest blijven.

Dora ging op een punt van de aanrecht zitten en keek met aandacht naar de vork in Ma's handen, die telkens een aardappel keerde, of in een schaaltje wipte; net op de manier, of Ma poffertjes bakte. Het lange platte pannekoeksmes deed in hoofdzaak dienst om, als er geen schijfjes meer waren, de krummels niet te laten aanbranden.

't Was zoo'n gezellige keuken, vond Dora, of kwam dit door Ma's tegenwoordigheid?

't Was gek, maar tegen den tijd dat het eten opgedaan zou worden, leek het er wel vergadering. Dan

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis

(12)

kwam Bets kijken, of ze ook helpen kon, zijzelf was er trouw te vinden, en zelfs Lo verwaardigde zich een kijkje te komen nemen en vast, als er groot vleesch was, dit te snijden. -

Ze hoorde de voordeur dichtvallen:

‘Daar zal Papa zijn, Dora!’ zei Ma, ‘we kunnen meteen wel opdoen, zet maar even de dienbak klaar. Laat Knier maar aan het werk blijven.’

Al gauw stonden de dampende schalen op tafel, Bets en Lo werden geroepen, en de familie schikte bij.

‘Hoe smaakt het, Bets?’ vroeg Door, tusschen een paar happen in.

‘Goed, dank je,’ antwoordde Bets effen, alsof ze het spottende in Dora's toon niet opmerkte. ‘O ja, ik zou het nog vergeten, allemaal de groeten.’

‘Ik ook? Dank je wel.’

‘Ja natuurlijk, jij ook. Hij vraagt zelfs heel belangstellend naar je.’

‘Naar mij?’ Door's mond bleef half open staan in verbazing, de vork met de opgeprikte aardappel recht omhoog. ‘Vraagt hij naar mij?’

‘Ja is dat zoo gek?’

‘Gunst nee, maar ik ben stom van verbazing, dat iets van mij hem intresseert.’

‘Natuurlijk omdat je mijn zuster bent. Hij wenscht je goede reis, en een gezellige tijd in Groenburg.’

Door beet zich op de lip: 't was om te kraaien die toon van meerderheid, van minzame nederbuigendheid die Bets tegenover haar kon aannemen, sedert ze verloofd was. 't Was, of ze het over iemand van het konin-

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis

(13)

klijk huis had, als ze het over Gerard van Sprenkel had, ze vond zich zelf nu blijkbaar zóó gewichtig, dat het wel leek, of ze ineens tientallen jaren verschilde met haar, inplaats van zeven. Met dit voorbeeld voor oogen bleef Door liefst een losloopende jonge dame.

‘Ga je morgenochtend al?’ vroeg Lo, die zich voor de tweede maal bediende.

‘Als je het goed vindt, ja!’

't Zal een opruiming geven. Dat zei Jaap Stoetema ook nog vanmiddag.’

‘Och, zei Jaap Stoctel dat? Wie is Jaap Stoetel ook alweer?’ Ze kneep de oogen half dicht, als wilde ze den persoon in haar geheugen doen opleven van Lodewijks boezemvriend, die minstens drie maal per week bij hen aan huis kwam. Lo antwoordde niets, was alweer druk bezig, zijn bord te ledigen. Trouwens, tegen Dora was hij niet altijd opgewassen, leed in een woordenstrijd nogal eens een nederlaag. Volgens Dora had je altijd succes als je met hem aan den gang raakte; opzettelijk deed ze dan bijvoorbeeld erg gemaakt, of brouwde ze, of gebruikte ze groote stadhuiswoorden, en dan werd hij als een stier, die een roode doek wordt voorgehouden. Hij merkte dan niet eens, dat ze dit alles alleen deed, om hem te plagen.

Na den maaltijd ging papa meestal in zijn leeren fauteuil zitten, een sigaar rooken, en dan vielen zijn oogen wel eens dicht, als het wachten op de krant wat lang duurde.

Bets waschte dan met Dora het zilver af, en Lodewijk ging naar boven, naar zijn kamertje, om te werken.

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis

(14)

‘Nu zou ik maar eerst even naar juffrouw Doorn gaan, kind,’ zei Ma.

Dora zuchtte. ‘Hé Moeder, zou ik niet eventjes wachten, 't is net zes uur.’

‘Waarom wachten? 't Is toch veel gezelliger, als je gauw terug bent, en wij bij elkaar kunnen blijven zitten vanavond!’

‘In vredesnaam, vooruit dan maar. Ik kan wel zonder hoed gaan, zoo vlak bij.’

Juffrouw Doorn woonde aan het andere einde van dezelfde gracht; zij was een ongetrouwde dame van ongeveer vijftig jaar, en moest van een klein jaargeld rondkomen. Ze woonde op kamers, boven een manufactuurwinkel. Dora vond, dat het in die winkel niet alleen rook naar katoenen en wollen stoffen, maar dat er ook altijd een geur hing, of men eeuwig bezig was met koffiezetten. En die geur trok mee naar boven langs de smalle, steile trap, die naar juffrouw Doorn's heiligdom voerde.

Ze klopte boven aan. ‘Wie is daar?’ riep een stem vanuit het keukentje, en meteen kwam het hoofd van de eigenaresse dier stem om den hoek. ‘Kijk eens aan, Dora, jij? Dat is aardig!’

‘Dag juffrouw. Kom ik niet ongelegen? Ik kom u maar eventjes goeden dag zeggen, want ik ga morgen op reis.’

‘Wel kind, ik vind het erg aardig, dat je komt. Ga maar vast binnen, en neem een stoel, ik kom dadelijk bij je.’

Dora zette zich bij het raam, en keek de kamer eens

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis

(15)

rond. Ze wist eigenlijk niet, wat het was, hoe ze het noemen moest, maar er hing een atmosfeer, alsof de vensters slechts bij hooge uitzondering geopend werden, en de koffie- en manufacturenlucht in alle hoeken zich had verspreid. Neen, in zoo'n kamer zou ze nooit kunnen wennen, je had ouderwetsche meubelen, die toch gezellig en huiselijk aandeden, maar hier brachten ze niet zoo'n indruk teweeg. En dan die vreeselijke papieren bloemen overal! Boven den spiegel een waaier met rose papieren rozen; op den schoorsteenmantel twee snoezige plateelvaasjes, maar met papieren bloemen erin. Zelfs een glazen goudvisschenkom, met wit zand op den bodem, die op een hoektafeltje stond, bracht kunstbloemen voort. - Boven een ouderwetsch mahoniehouten schrijfbureautje hing een rood fluweelen wandbord, waarop, achter glas, een krans van broodbloemen; een anker van groen fluweel, met als versiering een druiventak van goud filigrain en een heel klein thermometertje in het midden, hing er naast. 't Was alles handwerkjes wat je zag: groen laken schuiertasch, krantenhanger van macramé-werk, gehaakte antimacassars over de stoelleuningen, - maar 't gaf alles zoo den indruk van iets katoenigs; wat men noemen kon: prullaria.

Onwillekeurig voelde ze iets van medelijden in zich opkomen voor juffrouw Doorn, die ze totnogtoe eigenlijk alleen een beetje belachelijk en twee beetjes nieuwsgierig had gevonden. Ma had wel eens verteld, dat juffrouw Doorn, toen ze nog jong was, graag had willen studeeren voor iets, maar dat haar vader, die secretaris

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis

(16)

was in dezelfde plaats, waar grootpapa Hadel dominee was, daar niets van had willen weten. Een meisje was, volgens hem, bestemd voor het huishouden, voor het huwelijk;

maar tot een huwelijk was Lena Doorn nooit gekomen, en toen haar vader stierf, bleef ze over met een sukkelende moeder, die van een klein weduwenpensioen moest rondkomen. Midden veertig was ze, toen ook haar moeder stierf, - en daar zat ze nu alleen. Ze kon heel zuinigjes leven, maar wat voor doel had dat leven eigenlijk? Stel je voor, als ze zoo iets als háár voorland wist! - Dora rilde.

Juffrouw Doorn trad binnen.

‘Heb ik je lang laten wachten, Dora? Ik heb meteen maar even thee gezet!’

‘Gunst juffrouw, voor mij toch niet? Er wordt gezegd, dat we zuinig met de thee moeten zijn, want dat er weer gebrek aan komt.’

‘Heeft je Ma dan niet veel meer?’

‘Ja, een beetje, maar dat wil Ma graag houden voor 's middags, en als er eens visite komt.’

‘Nu, dat is wel vervelend. Had ik geweten dat je kwam, dan had ik nog voor een biscuitje ook gezorgd.’

‘Dan is 't maar goed, dat ik onverwachts kom.’ - Dora voelde een beetje wroeging, waarom ging ze niet vaker hierheen? Of ze nu een uurtje hier zat, of thuis, of wandelde, maakte voor haarzelf toch weinig verschil. Je kon zoo merken, dat juffrouw Doorn blij was met iedere afwisseling, dankbaar voor ieder bezoekje in haar eentonig leven.

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis

(17)

‘En vertel nu eens, wanneer ga je naar - is het niet: Winterswijk?’

‘Groenburg, juffrouw. Morgen ga ik.’

‘O, ja, Groenburg. Naar oom en tante Rolhuis, hè.’

‘Rolsing, juffrouw.’

Dat namen verhaspelen was een vaste kwaal van het goede mensch. Als er anderen bij zaten, proestte Dora het soms uit. Haar vriendin, Clara Vloek, noemde ze, als het in het gesprek te pas kwam, Saartje Blok. Meneer Doorewaar, sprak ze aan als Gochelaar. En dan had ze een slager, die Adelaar heette, en die ze afwisselend Dageraad noemde of Kardinaal.

Dora ging nu aan het vertellen van Oom Hugo en Tante Joop, en welke streken Wim uithaalde, toen ze verleden jaar met hun drietjes een poos te logeeren waren geweest.

‘Je zult het er wel aardig hebben, Dora, maar voor je Ma zal het stil zijn.’

‘Bets is toch nog thuis, juffrouw, en Lo.’

‘Jawel, maar zoo'n wildzang, als jij brengt toch leven in de brouwerij, denk ik; je bent zoo de jongste.’

Dora had al eens naar de pendule gezien: zeven uur; dan kon ze toch wel opstappen.

De laatste avond behoorde toch aan Ma.

‘Ga je al?’ Het klonk teleurgesteld; juffrouw Doorn was over haar eigen jeugd beginnen te praten, en van de vriendschap, die ze altijd in het huis van den dominee had genoten; ze had zoo zelden toehoorders. Maar ze begreep toch ook, dat Dora niet lang weg kon blijven. Ze schudde haar dus lang de hand en gaf, - hoewel

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis

(18)

onder protest van Dora, - nog een pakje thee mee.

‘'t Is de echte Chineesche, Dora, een buitenkansje; ik heb zelf vijf pakjes cadeau gekregen.’

Goede ziel toch!

Tot aan de winkeldeur geleidde ze haar bezoek, en knikte en wuifde nog eens. En toen ze boven op haar kamer terugkwam, zette ze de twee gebruikte kopjes in elkaar, en de stoel, waar Dora op gezeten had, en waar het kantwerkje afgegleden was, weer recht. Toen slaakte ze een zucht. Dat was de jeugd, de onbezorgde jeugd, die even een andere stemming, een frissche bries had doen waaien door haar stille kamer.

Voor dat kind lag de wereld nog open, en die wereld zou haar wel meer zonneschijn, meer levensvreugde geven, dan háár was toebedeeld...

De vestibule was leeg en ruim, de koffer blijkbaar al weggehaald. Ma zat alleen in de huiskamer, bij de tuindeuren.

‘Astublieft. Moes, ik breng iets voor U mee!’

‘Voor mij? Och, een pakje thee, wat aardig van Lena.’

‘Ze denkt, dan moet U eens bedanken, en heeft ze meteen afleiding.’

‘Als ze dat denkt, dan heeft ze gelijk, maar zonder de thee, zou ik evengoed wel eens naar haar toe gaan.’

‘Waar is Bets? Boven?’

Ma knikte.

Dora trok een stoel naast die van haar moeder.

‘Legt u dat naaiwerk nu eens op zij, Moes, dat heeft geen haast, en 't wordt ook te donker voor dat zwarte

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis

(19)

satinet. Laten we liever eens samen praten: of, als U dat liever wilt, alleen maar stil bij elkaar zitten.’

Gek, haar overmoedige stemming van dien middag was alweer geheel gezakt. Nu ze hier zoo vertrouwelijk alleen met Ma, zat te schemeren, begon ze er zelfs tegen op te zien, voor zoo'n tijd weg te gaan, zou ze het liefst de heele reis maar op den achtergrond schuiven. Ze kon het zich niet indenken, morgenavond om dezen tijd, na vele uren sporen, in een geheel andere omgeving te zullen zitten. En zooals dien namiddag met het tafeldekken, dacht ze nu weer: Wie zal de kippen en de duiven voeren, het tuintje aanharken? Ze keek in gedachten naar buiten, waar twee witte duifjes nog heen en weer trippelden op hun hok. Ze bogen de kopjes naar elkaar toe, en zeiden: koeroe, koeroe! - en klepten eens met de vleugels. In het kippenhok, achter tegen de schutting, was het stil: vader Chanteclair was in 't wachthok gegaan, de trouwe, gehoorzame kippen waren hem gevolgd, en zaten nu waarschijnlijk rondom hem, op de lat.

't Was, of er iets in haar keel zat, dat ze met moeite doorslikte: mal kind, dat ze toch was! Steeds had ze het leuk en zalig gevonden, dat ze het nest uit zou vliegen;

nu leek datzelfde nest haar zoo warm, zoo veilig toe, dat ze er, nu het er op aankwam, maar veel liever in zou blijven.

Stil, zonder veel te zeggen, bleef ze naast moeder zitten, die haar hand in de hare had genomen, en deze zachtjes streelde.

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis

(20)

Tweede hoofdstuk.

Op reis.

Met het morgenlicht, dat haar wekte, was haar stemming van des avonds geheel verdwenen. De zon scheen zoo vroolijk, als had deze er pleizier in, dat Dora de wereld inging. Om negen uur ging de trein, en ze ontbeten dus vroeg, want naar het station was nog een flink eind loopen.

‘Wie gaan er mee, je wegbrengen?’ informeerde Lodewijk. ‘Ik kan niet, want ik moet bijtijds op school zijn.’

‘En je bent natuurlijk bang, een koffertje te moeten dragen? 't Hoeft ook niet, hoor, want Ma en Bets gaan mee en Knier zet de reismand op de tram, dan nemen we die bij het station er af.’

‘Waarom ga je zelf ook niet met de tram?’

‘Omdat het zulk mooi weer is, en ik alle bekende huizen en hoekjes nog eens goedendag wil knikken, nu ik ze in zoo langen tijd niet zal terugzien.’

Het werd tijd om op te stappen. Ze omhelsde Papa, die haar op elke wang een dikke zoen gaf. ‘Dag Dora, dag kind, houd je goed, en schrijf eens gauw.’

Knier kreeg een hand, met de belofte, dat ze gauw een ansicht zou krijgen; en daar gingen ze nu met haar drieën, Ma in het midden. Telkens keek Dora nog eens om, en wuifde naar Knier, die in de deuropening was blijven staan. Lo wilde van zijn goeden wil blijk geven,

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis

(21)

en had beloofd, op de fiets nog even aan den trein te komen.

Haar hart klopte toch sneller dan gewoonlijk; een sprong was het toch, vanuit haar gewone leventje ineens naar een vreemde plaats, andere gezichten zien, een andere streek. Ze kwam enkele meisjes tegen uit haar klas, en Clara Vlock, naast wie ze altijd had gezeten, vloog op haar toe, om nog gauw een hand te geven.

‘O, kind, wat ben jij toch een gelukspingel; wij moeten maar vossen en ploeteren.

En de Engelsche frik is zoo streng als een Romeinsch rechter. Ze kijkt, of ze ons wel aan een spit zou willen braden en roosteren, als we een verkeerd antwoord geven.’

Dora lachte om de opgewonden Claar, met wie ze, op de achterste bank, allerlei guitenstreken had uitgehaald, en die het type was van de klas. En ze zag toen het meisje als een wervelwind wegstuiven, omdat ze vóór de les nog een paar sommen moest inschrijven. - Ze zag een paar leeraressen, en in haar groet lag nu onwillekeurig iets zegevierends: ze had niets meer met de school te maken. Vroeger hing haar wel en wee af van de juffrouw die voor de klas stond, leek deze haar een scherprechter, - thans waren het gewone dames, met een nieuwerwetsche mantel, of een antieke hoed: juffrouw die en juffrouw die, anders niet.

Vóór het station zwenkte Lo haar met de fiets op zij, en met luid belgeklingcl naderde meteen de tram. Alles kwam tegelijk. Lo zette de fiets tegen den muur, nam het mandje in ontvangst, en schudde toen Dora, jongensachtig, druk en kwasi onverschillig, de hand.

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis

(22)

‘Nou Door, de groeten, en goeie reis.’

Weg fietste hij, wuifde nog eens, en zij traden het station binnen.

Het was druk op het perron: de morgentrein had een goede aansluiting, en er waren veel passagiers.

‘Je reist natuurlijk dames,’ opperde Bets.

‘Zou het moeten?’ Dora keek bedenkelijk. ‘Damescoupé's zijn altijd zoo snikwarm, nooit mag er een raampje open, iedereen is bang voor stof, en er wordt geen stom woord gesproken.’

‘Dat hoeft ook niet; je hebt immers een boek bij je, dan heb je met andere menschen niets te maken. Neen kind, het is gepaster en veiliger dat je maar dames neemt, misschien tref je nog wel een bekende aan.’

Daar kwam de trein, snuivend en dampend aanrollen, onder een gillend gefluit, en nauwelijks stond hij stil, of iedereen drong naar de portieren. Een heel eind stoof hij hen voorbij, en ze draafden dan ook met haar drietjes, om een goed plaatsje te bemachtigen.

‘Instappen, instappen!’ riep een ongeduldige conducteur.

‘Conducteur,’ hijgde Ma, ‘tweede klas dames.’

‘Vooraan, dame; tweede klasse is heel vooraan; kan alles wel bezet zijn.’

Ze drongen en wrongen zich tegen den stroom van uitgestapte reizigers op, en weer klampte Ma een man in uniform aan. ‘Tweede klas, dames, conducteur.’

Verscheidene portieren werden al gesloten.

‘Hier is een tweede,’ riep Door, ‘laat ik maar gauw instappen.’

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis

(23)

‘Ja, dat is het beste!’ De conducteur hield de hand aan den knop van het portier.

‘Vóór is alles al bezet, hier is nog één plaats vrij.’

‘In vredesnaam!’ Met iets wanhopigs zag Ma, hoe een gebaard gezicht door het zijraampje gluurde. Maar de bezitter ervan had toch blijkbaar een hulpvaardige natuur, want dadelijk strekte hij gedienstig de hand uit, om de reismand en parapluie aan te nemen, die Bets overreikte. Een korte omhelzing, een kus, - en Dora zat, of liever viel op de bruin fluweelen bank neer, terwijl het portier dichtsloeg. Op gevaar af van een paar teenen te verbrijzelen ging ze nog gauw voor het raampje, en strekte nog eens de hand uit naar Moes en Bets: eigenlijk had ze nog zooveel te vragen.

‘Achteruit!’ klonk een stem. Het gevaarte zette zich in beweging, voor het laatst hoorde ze nog Ma's stem: ‘Dag kind,’ en Bets riep: ‘Goeie reis, Door, vooral de groeten!’ Toen nam ze haar plaats in bezit, en wist nu, dat datgene, waaraan ze den laatsten tijd steeds had gedacht, en naar verlangd, werkelijkheid was geworden: Ze had het ouderlijk huis verlaten.

Ze keek de coupé eens rond: met hun achten vulden ze deze geheel. Vier heeren, twee dames, en een klein meisje, dus Ma had haar met een gerust hart kunnen zien binnenwippen.

Er werd weinig gesproken; de mama onderhield zich met het kind, dat zich blijkbaar verveelde.

Sjoem, sjoem, sjoem, sjoem, sjoem, sjoem! ging het onophoudelijk. Dora keek verlangend naar haar reismand: zou ze haar boek er uithalen? Maar 't gaf zoo'n

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis

(24)

opschudding, als ze het zware ding uit het net haalde, en moest openmaken. Ze zou maar liever wachten tot er iemand uitstapte, dan had ze meer ruimte. In Utrecht moest ze toch overstappen, en dan trof ze misschien een coupé, die niet zoo vol was als deze.

De tijd verliep: de trein had reeds op enkele stations gestopt, er waren al medereizigers uitgestapt, zoodat ze nu wat ruimer en vrijer zat, doch het was haar de moeite niet meer, om haar boek te voorschijn te halen. Ze zouden nu al gauw in Utrecht zijn.

Eindelijk! Ze had een kwartier den tijd om van het eene perron naar het andere te gaan, zoodat ze zich niet al te zeer behoefde te haasten. Hè, ze was blij haar beenen eens te kunnen strekken; ze liet zich meedrijven met den stroom van reizigers, die de trappen afgingen, en aan het einde van de ondergrondsche gang weer omhoog stegen. De trein stond al klaar, dus ze kon een plaatsje uitzoeken.

Tweede dames! Ze wierp een blik naar binnen, ging dadelijk verder. Brrr, 't was om kippevel te krijgen, zeven dames, en ééne ervan leek sprekend op juffrouw Dieuwer, die ze in de klas de ‘zure azijnflesch’ hadden gedoopt, en die het altijd op háár voorzien had gehad. Daar een vol uur, of langer tegenover zitten: 't was goed om drie dagen lang nachtmerrie te krijgen! -

Ze liep den heelen trein langs: er waren maar twee damescoupé's, en die waren al vrijwel bezet. Alle inzittenden keken zoo triomfantelijk, alsof het een bijzonder meevallertje voor haar was, daar te mogen zitten.

‘Wat kan het me ook bommen!’ dacht Dora. ‘Nie-

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis

(25)

mand zal me opeten, en om gebraden en gestoofd te worden in een potdicht rijtuig, daar heb ik ook niet van terug.’ - Ze nam een kloek besluit en stapte in een

compartiment niet-rooken, waar twee dames en twee heeren in zaten; alsof ze nooit anders deed, dan reizen, zoo zelfbewust zette ze haar mand in het net en nam een hoekplaatsje in bezit. Maar vóór de trein zich in beweging zette, dacht ze aan haar boek: wéér de mand gepakt, en met den rug naar het publiek zocht ze even tusschen haar gepakte schatten. Daar had ze het, en toen de trein onder de overkapping vandaan reed, sloeg ze de eerste bladzijde op van: Schoolidyllen.

Er was ruimte genoeg over, en dus liet ze haar mand maar zoolang op de bank naast zich staan.

Ze raakte verdiept in haar lectuur: ze hoorde zoo'n beetje het gezelschap praten over meiden, over inkoopen, over de duurte, doch ze liet er zich niet geheel door afleiden. Haar vingers in de ooren steken kon moeilijk, dan zou ze zich moeten dubbel vouwen om met het boek op haar schoot te kunnen lezen, en 't zou ook niet

overbeleefd staan.

Station Arnhem! Toen de huizenrijen in het gezicht kwamen begonnen de twee dames en een heer, die bij haar hoorde, aanstalten te maken. ‘Heb je de kaartjes, Jan?

Truus neem jij zoo dadelijk de mand, ik houd het taschje en de bloemen en de parapluies. Jan, denk om je overjas, trek hem liever aan, 't is in den trein wel warm, maar 't kan op het perron zoo tochten, en dan heb je ook geen last met het dragen.’

Jan, een gehoorzaam echtgenoot, wrong zich in de

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis

(26)

jas, waarbij hij een van zijne gezellinnen blijkbaar op de teenen trapte.

Bom! De trein stond stil, Jan, die juist het valies uit het net wilde krijgen, maakte een buiteling, waarbij zijn lorgnet van zijn neus danste. ‘Wat stom!’ riep Mies, die stellig niet voor de poes was, en de lakens uitdeelde, ‘is ie niet gebroken? Dat is één geluk.’ - Het andere geluk was zeker de gekneusde teen van Truus. ‘Laten we nu maar eerst de menigte wat voorbij laten gaan; jij nu maar eerst Truus, voorzichtig.’

Daar stonden ze. Jan plantte de lorgnet op de neuswortel, of deze daarop geënt moest worden, een punaise mankeerde nog, om hem vast te steken, of kitlijm. Ze gingen verloren in de menschenstroom.

Ineens sprong de laatste passagier, die tegenover Dora zat, overeind; ze keek angstig, of er soms een muis rondliep, of een wesp vloog; de man had net nog zoo hartgrondig zitten gapen, dat ze het idee had gekregen, dat hij misschien nog den heelen nacht zou moeten doorreizen, eindeloos. - In twee stappen was hij bij het openstaande portier en riep: ‘Mevrouw! Mevrouw!’

Maar de bedoelde mevrouw hoorde zeker niets, en plotseling pakte hij met een energiek gebaar de reismand van de bank, en sprong uit de coupé.

Ze zat een oogenblik sprakeloos. ‘Mijn mand!’ ontsnapte haar toen. ‘Meneer,’

gilde ze, ‘dat is mijn mand!’

Het vloog door haar hoofd, of het soms een krijgslist kon zijn van een uitgeslapen dief. Met één sprong was

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis

(27)

ze van de hooge treêplank af en wrong zich door de menschenmassa: en daar er, als ze ‘meneer’ schreeuwde, wel honderd menschen om konden kijken, die op dien titel aanspraak konden maken, zoo zweeg ze maar, toch pakte een slip van de jas beet van den vluchteling. Deze keek om, verbaasd, toornig.

‘Meneer, wat wilt U toch met mijn mand?’

De mond van den ander ging open in verbazing. ‘Dat is mijn mand,’ herhaalde ze nog eens, en greep meteen het leeren handvat, ‘waar wil U er toch mee heen?’

‘Uw ... mand ... Excuus ... ik dacht...’

Een pioen was, vergeleken bij zijn aangezichtskleur, een witte bloem te noemen.

Door zag dadelijk, dat ze geen roofzuchtigen schelm voor zich had: de man had wel in een muizengat willen kruipen van verlegenheid. Binnen een paar tellen zat ze weer op haar oude plaatsje; als een geslagen hond steeg de ander achter haar in.

‘Ik vraag U ... duizendmaal excuus ... maar werkelijk, die mand stond aldoor naast die andere dame ... ik had gezien, dat ze er een bij zich hadden bij het instappen ...’

Dora kreeg medelijden. ‘O, ik begreep wel, dat het een vergissing was; ik riep U al, maar U hoorde niets.’

Er kwamen andere passagiers binnen, en de meneer die het gekke figuur dat hij had geslagen, niet dadelijk kon vergeten, vouwde de handen, sloot de oogen, en deed, alsof hij sliep. - Dora zocht haar toevlucht weer bij: Schoolidyllen.

Ongemerkt verliep de tijd en eindelijk haalde ze haar

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis

(28)

horloge te voorschijn: bijna had ze de plaats van bestemming al bereikt, ze zou zich maar vast gaan klaarmaken.

Ze borg haar boek in de mand - de meneer in den hoek deed één oog open en keek schichtig naar het rieten ongeluksding, toen sloot hij weer gauw het venster! - Ze zette haar hoed op, de mantel opgevouwen over den arm, terwijl de trein langzamer ging, en ten slotte stil stond, met een ruk.

Ze keek en keek, of ze geen bekend gezicht zag, totdat ineens vlak bij haar een uniform opdook, en een schelle jongensstem uitriep: ‘Daar is Door, ik zie haar al.

Hallo, Door!’

Oom, een groot, breedgeschouderd man, met verbrande gelaatskleur en al grijzend haar, hielp haar uitstappen, en gaf haar toen een flinken zoen. Wim zoende niet, dat was hem te flauw, maar maakte zich, gedienstig, meester van de mand, die hem schuin deed overhellen, zoodat hij wel een levende toren van Pisa geleek. - En zoo, geëscorteerd door Oom en neef, die honderd-uit vroegen, kwam ze in de Jacoba-straat aan, waar tante Joop al voor het raam stond uittekijken, en haar nog vóór ze de stoep betreden had, een vroolijk: Welkom! toeriep.

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis

(29)

Derde hoofdstuk.

Een nieuw tehuis.

Het huis, waar kapitein Rolsing woonde, stond in een breede straat, vroolijk

weerschijnende spiegelruiten vingen 's morgens vroeg de zon al op, en zooals vanzelf spreekt, hield de serre, die vol planten en bloemen stond, 's avonds het langst het daglicht gevangen. Van vroeg in het voorjaar tot in den Herfst, stonden, bij goed weêr de tuindeuren open, zoodat de bloemengeuren konden binnenstroomen; eerst de hyacinthen, die openden de rij, later kwamen muurbloemen en reseda, en het langst kon men genieten van het groote rozenperk, dat midden in een grasveld prijkte.

De tuin was niet zoo heel uitgestrekt, maar lief, en er was toch nog plaats gemaakt voor een gezellig zitje aan het einde, tegen de schutting. Er was een priëeltje van witte latten, waaromheen zich clematis en wilde wingerd slingerde en daarin stond een wit gelakte tuinbank, en dito tafeltje met twee makkelijke stoelen.

Men had nauwelijks een eerste voetstap in huis gezet, of men kon al zien dat hier menschen woonden van smaak, die er van hielden, het zich gezellig te maken. In de breede vestibule stond een bak vol planten, en een kunstig gesneden console droeg ook al een potje met afhangend groen. Dan hing er een gedrapeerde sarong, waarop Chineesche waaiertjes en gipsmaskertjes waren vastgehecht, en op de richel boven

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis

(30)

de kleeren-standaard stonden een paar aardige Japansche vaasjes, terwijl in een driehoek erboven kleine kleurige wandbordjes waren opgehangen.

Stond de matglazen tochtdeur open, dan zag men de trap met de roode looper en de glimmend gepoetste roeden, terwijl op gelijkmatige afstanden boven langs de leuning mooie etsen in eikenhouten lijstjes hingen.

Mevrouw Rolsing was een jongere zuster van Dora's moeder; ze scheelden tien jaar in leeftijd, maar ofschoon mevrouw Sandhuys er heusch niet ouder uitzag dan ze in werkelijkheid was, zoo kon tante Joop evengoed voor een dochter doorgaan, als voor een zuster. 't Was vaak gebeurd dat men haar in winkels, waar men haar niet kende, met juffrouw of jonge dame aansprak. Ze had een elegant, rank figuurtje, blond kroezend haar, en een paar bruine oogen, die zoo open en vroolijk de wereld inkeken, alsof ze het leven enkel een pretje vonden. Altijd netjes en smaakvol gekleed, of ze op straat was of in huis; altijd had ze keurige schoentjes aan; tot haar

huispantoffels toe waren elegant, 't Scheen of haar blouses nooit vuil werden, haar gesteven kraagjes nooit slap. 's Zomers liep ze meestal in het wit, en een hoed droeg ze alleen, als ze visites ging maken, of op reis moest.

Dora dweepte met haar, vanaf het oogenblik dat de familie eens twee weken bij hen had gelogeerd, en mama Sandhuys sprak altijd met een soort verteedering over Joop, waarover ze zich een soort moedertje voelde. Joop was, niettegenstaande ze altijd modieus gekleed ging, volstrekt geen modepop of ijdeltuit: ze beheerde haar

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis

(31)

huishouden in de puntjes, en stond dikwijls in de keuken te kokerellen. Op een enkele uitzondering na maakte ze haar japonnen zelf, evengoed als ze voor Wim de

sportkousen breide. Zelfs kende ze het geheim, van een ouderwetsch geworden hoed een nieuw, doddig, hoofddeksel te fabriceeren, al bestond de garneering dan ook uit een baan van een afgelegde zijden japon. En juist die hoeden, die ze met een duw hier, en een kneep dáár, een geheel ander fatsoen wist te geven, wekten de

bewondering op van bekenden, die beweerden, dat je zulke modellen toch alleen maar in de hofstad kon krijgen, waar kapitein Rolsing vandaan kwam, en waar ze elk jaar in de vacantie een bezoek gingen brengen bij zijn bejaarde moeder. Dan lachte Joop ondeugend, maar vond het niet noodig, iedereen aan den neus te hangen, dat zij zelf de vervaardigster was. Vooral in het begin van haar huwelijk, toen ze nog van een luitenantstractement moesten toekomen, was die handigheid haar te pas gekomen, ook, dat ze thuis de handen uit de mouwen had leeren steken, zoodat ze met een duizendpoot van vijftien jaren haar boeltje kon beredderen. Twee jaar had ze Jansje gehad, en 't was met tranen, dat deze haar dienst verliet, om bij een zieke tante te gaan oppassen. ‘Zoo'n goede mevrouw zou ze later nooit meer krijgen, en 't was toch een echte mevrouw, ook al was ze niks ‘grooszig.’

Wim was nu tien jaar en was de eenige gebleven, en eenige kinderen worden altijd verwend, naar men beweert. Maar bij Wim was hiervan niet veel te merken; hij kreeg een standje, en ook wel eens een tik, als een

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis

(32)

standje of een tik werd verdiend; maar hij kreeg ook een prijsje, als dit uitgedeeld kon worden. De stelregel van zijn vader was: niet gauw iets weigeren, maar toestaan, als een verzoek eenigszins toegestaan kon worden. Was echter eenmaal neen gezegd, dan bleef het ook onherroepelijk: neen. Moeder wist wel eens een enkel keertje van plooien en schikken, al doorzag ze heel goed Wims vleien, als hij iets van haar gedaan wou hebben. Wim aanbad zijn vader, en dweepte met zijn moeder, en toen de mobilisatie pas was aangebroken, en kapitein Rolsing naar de grenzen moest vertrekken, had het heimwee naar zijn grooten speelkameraad hem den eersten tijd werkelijk te pakken gehad.

Tante Joop sprak niet graag over die weken: dan werd ze bleek en verduisterden zich haar vroolijke oogen. Hoe eenzaam en verlaten had ze zich gevoeld met haar kleinen jongen, waar ze altijd gewend waren, met hun drietjes bijeen te zijn.

Er waren familieleden genoeg die haar en Wim te logeeren vroegen, maar daar had ze geen ooren naar: Wim ging juist naar school, en bovendien, als haar man met verlof kwam, dan moest het in hun eigen huisje zijn; daar hoorden ze. Wim gedroeg zich als een kleine ridder, had het gevoel nu de ‘eenige man’ in huis te zijn. Och, en zelf vloeide zijn eigen kleine hartje over van verlangen, maar dit wilde hij niet bekennen, dat vond hij aan zijn waardigheid te kort doen.

Tante Joop had echter wel een beetje tegen den winter opgezien; die lange avonden, en Wim vroeg naar bed. De zomervacantie hadden ze in Tilburg doorge-

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis

(33)

bracht, dat was maar een uurtje van Ooms standplaats af, en ze hadden er met hun drieën genoten: fietstochtjes gemaakt, lange wandelingen, een rijtoer. Doch toen de school begon, moesten ze weer scheiden. In dien tijd kwam de brief van Marie, Dora's moeder, waarin deze meldde, dat Dora de M.U.L.O. school had afgeloopen, en geen lust had om verder te studeeren, wèl om nog naar een huishoudschool te gaan. Doch hierin had men toch nog geen vast besluit genomen. Ineens stond tante Joop het vroolijke nichtje voor den geest: hoe'n pleizier had ze er den vorigen zomer mee gehad! Wat had Wim met haar gestoeid, als jonge honden hadden die twee geravot!

‘Joop!’ had de oudste zuster gezegd, ‘Dora is precies een jongere editie van jou: ik denk telkens, zoo was Jopie in haar jonge jaren ook, altijd vol leven en grappen, en toch huiselijk en goedhartig.’ -

Dus Dora ging van school: dan had die huishoudschool niet zoo'n haast! Joop's plan was gauw gemaakt. Ze schreef naar Marie, of Dora niet voorloopig voor een poosje bij háár mocht komen logeeren. Het huishouden kon ze bij haar ook wel leeren, een blouse maken eveneens, en Dora zou voor haar een prettig gezelschap en afleiding zijn in den herfst en den winter, die voor de deur stonden. Ze wilde haar zelfs wel als een jonge gezelschapsdame beschouwen en salaris uitkeeren. -

Thuis was het voorstel, om Dora naar tante Joop te laten gaan, ernstig besproken en overwogen.

Dora zelf had er dadelijk dol veel zin in, papa had de meeste bezwaren. Doch tenslotte stemde hij toch ook toe: Bets was thuis, had nog geen trouwplannen, en

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis

(34)

op deze manier kon Dora, hoewel nog jong, zich toch nuttig maken. Het antwoord maakte tante Joop gelukkig: half September zou Dora komen, en dan in het voorjaar weer naar huis terug.

‘Beschouw het als een soort kostschool, kind,’ had vader gezegd, ‘je gaat niet alleen heen, omdat het een veranderingetje is, omdat je het wel aardig vindt, er uit te gaan, maar ook, en bovenal, om een taak te vervullen.’

En zoo was Dora thans opgenomen in het gezin van oom en tante Rolsing. Ze had een aardige slaapkamer, die op den tuin uitzag, en al was het vertrek niet zoo heel groot, toch was er, behalve de slaapkamer-meubelen: ledikant, waschtafel, spiegelkast, ook nog plaats voor een boekentafeltje, en een paar makkelijke stoeltjes. ‘Als je eens brieven wilt schrijven, kun je rustig boven gaan zitten,’ had tante Joop gezegd, ‘en misschien maak je nog eens kennis hier met een of ander meisje van je eigen leeftijd, en dan heb je je vrijheid, als je eens samen wilt zitten.’

Den eersten morgen, bij het ontwaken, lag Dora eerst eens op haar gemak rond te kijken: het heldere morgenlicht stroomde de kamer binnen, gaf alles een vroolijk en blij aanzien. Ze zocht met haar oogen al naar een plekje, waar ze wat portretten van thuis zou kunnen plaatsen; nu, op de tafel was ruimte genoeg voor een paar standaards.

‘Goed geslapen?’ vroeg oom, toen ze de huiskamer binnenkwam.

‘Als een marmot, oom, anders was ik wel eerder

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis

(35)

wakker geworden, en opgestaan. Ik schaam me te zien, dat het al kwart voor negenen is.’

‘Ik ga al naar school,’ verkondigde Wim, die een boekentasch met riemen over zijn schouders vastsjorde. ‘'t Is fijn, dat het Woensdag is, vanmiddag vrij. Ga je mee naar het Bramenbosch?’

‘Hé, hé,’ kalmeerde zijn vader, ‘Dora behoeft niet den eersten dag den besten met jou door de struiken te kruipen, en haar kleeren aan takken en dorens op te halen.

Jou kan het niet schelen, of er een rups in je nek rondwandelt, of dat er spinnen en mieren in je kousen kruipen, maar voor een jonge dame is dat heel iets anders.’

‘Jonge dame!’ Wim schaterde.

‘Nou,’ protesteerde Dora, ‘ik ben toch zeker geen oude heer!’

‘Gelukkig niet. Maar je wil toch zeker wel met me mee, hé Door?’

‘We zullen zien! Maak maar dat je naar school komt,’ dreef zijn moeder hem aan.

‘Nou, atjuus dan samen!’ En bij de deur hield hij nog eens zijn handen als een scheepsroeper voor den mond, en gilde: ‘Dag samen!’ - zoodat zijn moeder de vingers voor de ooren hield. De huisdeur sloeg dicht, dat alle deuren in de gang rammelden.

Ze ontbeten rustig met hun drieën, later ging oom naar boven, naar zijn werkkamer, en Dora waschte met tante de ontbijtboel af. Toen nam ze stof af in het salon, om later haar bed op te maken en de kamer wat op te knappen. Zoodoende had ze vast een morgentaak, en na-

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis

(36)

dat ze de planten in de serre had watergegeven en verzorgd, was het al tijd, om een kopje koffie te drinken.

Met veel lawaai en drukte kwam Wim uit school, nòg meer uitgelaten dan op andere dagen, omdat zijn vader er was, en hij een vrije middag in het vooruitzicht had. Die jongen zette het heele huis onderstboven met zijn kreten en juichtonen, en alsof dit niet genoeg was, haalde hij bovendien nog ieder oogenblik een paar eikenhouten kleppers uit zijn zak te voorschijn, en klepperde in marschtempo net zoo lang, tot hem de instrumenten werden afgepakt. Als tenminste de bedreiging, dat ze in het fornuis gestopt zouden worden, als hij niet ophield, geen succes had gehad.

‘Door, hoe vind je mijn salamanders?’ informeerde hij dadelijk.

‘Prachtig,’ verzekerde ze. Ze had dien ochtend al een heelen tijd in de serre gezeten, in bewondering, voor de bewoners van een vierkant glazen aquarium, dat op een hoektafeltje stond; er waren mossen en plantjes in, die als 't ware een soort van moeras vormden.

Hierin zwommen en wirrelden allerlei waterbewoners dooreen, stekeltjes, bootsmannetjes, watertorren, en jonge kikkertjes, door Wim donderkopjes genoemd.

En dan waren er een drietal groenglimmende salamanders heerschers en meesters.

Ze kropen tegen de wanden op, of lagen met glinsterende oogjes, tusschen de blaadjes door te gluren. Wim was thans in het tijdperk van allerlei dieren te willen houden.

In den tuin stond een kistje zonder deksel, van boven afgedekt door een stuk gaas.

Hierin lagen en kropen allerlei

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis

(37)

rupsen rond, en het was zijn grootste pleizier, een paar bewoners uit hun gevangenis te halen, en een uitstapje te laten maken over zijn hand en arm, tot in zijn mouwen toe. Iederen morgen ging hij kijken, of er vlinders uitgekomen waren, en het heele huisgezin werd er bij gehaald, als uit de onaanzienlijke pop zich een teerranke kapel had ontplooid, die met sidderende vleugels zat bij het leege omhulsel, dat ze pas had verlaten.

Heel, héél voorzichtig, zooals men het niet van jongenshanden zou verwachten, zonder de vleugels aan te raken, zette Wim deze dan op een struik neer, en wachtte met engelengeduld, totdat het diertje de wiekjes uitsloeg, en fladderend opwaarts steeg. - En nu had hij weer een belangstellende meer er bij, want Dora hurkte met volle aandacht naast hem neer, en liet zich door hem de mooie rupsen toonen, die hij vanonder de bladeren te voorschijn haalde, waar ze zich verscholen hadden. Hij wist ze echter overal in hun houten rupsenhuis op te sporen. ‘Ik zal je helpen, om nieuwe te zoeken,’ beloofde ze hem, en dit vooruitzicht ontlokte hem een stormachtige vreugdeontboezeming, waarbij vergeleken een Indianen-krijgsgeschreeuw een liefelijk slaapliedje was.

Nu moesten de konijnen nog gevoerd worden; op zij voor het loodsje, dat tot berging van brandstof en tuingereedschap diende, stond een groot konijnenhok, waar reeds mummelende snoetjes voor de tralies heen en weer bewogen, in afwachting van aardappelschillen, koolrapen, of als extra lekkernij, korstjes brood in melk geweekt.

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis

(38)

‘'t Is hier een menagerie,’ vond Dora, ‘onze kippen en duiven mankeeren nog.’

‘En een poes!’ zei Wim. ‘Hè, ik heb al zoo vaak om een poes gevraagd, of nog liever een hond, maar dat is Ma te lastig. Maar wat voor drukte geeft nou een poes?’

‘Nu,’ beloofde moeder, ‘als we eens een lief zindelijk poesje kunnen krijgen, dan wil ik het wel nemen. Als het dan maar niet op jacht gaat bij je vischjes en

salamanders.’

‘O, dat leer ik hem wel af, dat weet ie gauw genoeg als ie een paar tikken gehad heeft,’ zei Wim.

‘Ziezoo, kom nu maar aan tafel, koffiedrinken.’ Tante Joop legde een stapel gesneden boterhammen op de bak neer. ‘Door, houd je ook van yoghurt?’

‘Ik kan wel tien van die kleine kadetjes op,’ betoogde Wim, die al met verlangende blikken naar de broodschaal keek.

Allen gingen aan tafel zitten. Oom boog het hoofd een weinig voorover. 't Is gek, dat brood ruikt naar vanille, lijkt het wel.’ Wim lag dadelijk met zijn geheele gezicht op zijn kadetje. ‘Vanille! U ruikt naar vanille!’ was zijn kritiek. 't Werkte aanstekelijk, ook Dora boog zich over haar bordje heen.

‘Au!’

Haar neus kwam in onzachte aanraking met het porcelein; Oom keek doodonschuldig.

‘Wat gebeurt er?’

‘Dat deed U,’ schreeuwde Wim, ‘Door, zooiets doet vader altijd.’

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis

(39)

‘Ik had je wel mogen waarschuwen,’ lachte tante. ‘Man, dat je zulke aardigheden op jouw leeftijd nog niet laten kunt!’

‘Wacht maar!’ Dora wreef haar neus, ‘ik zal me wel wreken.’

‘Ja,’ riep Wim, ‘doe jij het dan eens als vader een heet bord soep voor zich heeft.’

Toen was zijn mond voor een oogenblik gestopt door een half broodje.

‘Ga je vanmiddag al mee naar het bosch, Door?’ vroeg hij, toen het spreken hem weer makkelijk viel.

Dora keek tante aan.

‘Neen, jongen,’ atwoordde deze, ‘zoo'n eersten dag heeft Door daar geen zin in, en wel wat anders te doen. De koffer is juist gekomen, die moet ze straks uitpakken, en nu vader tot Maandag verlof heeft, gaan we liever met ons allen een eind wandelen.

Er komen nog meer vrije middagen.’

‘Nou ja, maar 't is nu juist mooi weer. Je kunt er zoo fijn roovertje of Indiaantje spelen. Als Jan de Weert dan ook mee mag, die heeft een dolkmes en een sabel.’

‘Een gevaarlijk heerschap,’ vond Dora. ‘En tooien jullie je dan ook als Indianen?

Heb je wel eens een Indiaansche hoofd-versiering gemaakt? Die had Lo vroeger van kippeveeren; Moeder maakte die voor ons.’

Wim was een en al belangstelling.

‘Zelf gemaakt? Hoe was die dan?’

‘O, heel eenvoudig. Je neemt een reep katoen, zoo wat een meter lang, en daar worden, op een afstand van vijf centimeter, kippeveeren op genaaid. Die band leg je om je hoofd, zoodat de veeren rechtop staan, en

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis

(40)

steekt hem dan met een speld vast. Het stuk dat over is, hangt dan sierlijk op je rug.’

‘Fijn!’ Wim klapte in de handen. ‘Zou jij die ook kunnen maken?’

‘Waarom niet? Als je me maar veeren geeft.’

‘O, natuurlijk. Waar kan ik die krijgen?’

‘Bij den poelier, Wim,’ zei Ma. ‘Ga maar naar Stevens, die zal er je wel wat geven, hij kent je wel.’

‘Ik ga er dadelijk heen. Door, maak je er dan heusch een? Is het een erg werk?’

‘Wel, ik heb er den tijd voor. Als jij dan voor veeren zorgt, en tante geeft een reep katoen, dan zul je eens zien, hoe gauw het klaar is. En jij moogt meehelpen.’

Na een half uur kwam Wim al triomfantelijk met een doos met veeren aan, hij had er zelfs een van een faisant bijgekregen. Die was voor den hoofdman bestemd.

Ongeduldig wachtte hij, totdat Dora klaar was met het opbergen van haar goed.

Zooals alle jongens was hij maar het liefst direct aan den gang getogen. Gelukkig, eindelijk zat zij in de serre, moeders naaimand naast zich, en een dubbele reep katoen was ook al aanwezig. Hij zat met zijn gezicht vlak op haar vingers, om te zien, hoe ze deed.

‘Je hebt wel veeren genoeg voor vijf mutsen,’ zei Dora, terwijl ze op gelijken afstand van de lap spelden stak.

‘Ja, ik kreeg een paar handen vol. Zou ik er voor Jan ook een maken, dunkt je?’ -

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis

(41)

‘Doe dat. Tante heeft nog wel een stuk katoen. Je kunt het best.’

‘O, ik heb al vaak genaaid,’ pochte Wim, alsof hij zijn eigen spullen in orde hield.

‘Als jij het me eerst voordoet, kan ik het best.’

Daar togen ze samen aan het werk. 't Ging nu niet direct handig bij Wim, maar hij hield vol, en dienzelfden dag kwamen de twee stukken gereed. Telkens draaide Wim voor de spiegel heen en weer, liet met een elegante beweging de staart op zijn rug bengelen, en was met de nieuwe uitvinding buitengewoon in zijn nopjes.

Als het nu Zaterdag maar goed weer was!

Gelukkig, het was mooi weer, en Dora hield zich aan haar gegeven woord. Jan de Weert was ook van de partij, Wims dikke vriend. Met recht een ‘dikke vriend,’ want dé jongen had de omvang van een tonnetje, alsof hij met gas opgepompt was. De veeren mutsen hadden ze in Wims botaniseertrommel gedaan, die ook nog een paar appels bevatte. Dora had een pompadouren tasch bij zich, met een boek, en - als verrassing voor de jongens - wat biscuits en een busje met balletjes. Ze hadden om één uur gegeten, en het hinderde dus niets, als ze wat laat thuis kwamen.

Het bramenbosch was een drie kwartier ver loopen; 't was een aardige wandeling, langs heuveltjes en weilanden, en de jongens liepen en draafden als jonge veulens, waarbij Jan de Weert van zijn wichtigheid niet veel last scheen te hebben. Soms holde Dora ook mee, maar de zon was nog warm, en ze vertraagde al gauw haar stap.

Ieder oogenblik toch waren de jongens weer

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis

(42)

naast haar om iets te vragen, iets te vertellen, of iets te laten zien.

Eindelijk kwamen ze bij een sparreboschje, met laag eiken hakhout, waarop hooger geboomte volgde, waar verschillende paden zich kruisten.

‘Nu zijn we er bijna,’ wees Wim, ‘die laan ginds uit, en dan heb je op zij de braamstruiken.’

Dora keek rond. ‘Wat is het hier al aardig, Wim, laten we even gaan zitten.’

De dikkert plofte al neer op een grasheuvel. Wim keek in het rond als een veldheer, die zijn troepen inspecteert.

‘Nu, goed dan. We hebben hier ook mooie boomen, om kunsten aan te vertoonen, of gymnastiekoefeningen te maken. Jan, willen we op dien tak gaan zitten?’

Jan keek bedenkelijk, vond den beganen grond veiliger zitplaats. Dora kreeg medelijden; met hem.

‘Kom nu eerst eens rustig bij me zitten, en eet een appeltje en: -’ ze rammelde met het busje - ‘een balletje toe.’

Dat voorstel viel in goede aarde. Jan gleed dadelijk van de hoogte af, aangelokt door het vooruitzicht: eten. Je zag bij hem tenminste waar het blééf, dacht Dora, en eendrachtig zaten ze nu naast elkaar te knabbelen. Toen het op was, had Wim echter niet veel rust meer.

‘Laten we ons nu eens aan dien tak optrekken, Jan, en kopje duikelen. Maar we zullen ons eerst ‘sterk’ maken.’

Jan begreep, dat geen ontkomen mogelijk was: Dora was in spanning, wat dat

‘sterk maken’ beteekende.

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis

(43)

Toen ze zag, dat Wim en Jan met hun armen begonnen te zwaaien, als bezetenen sprongen, en heen en weer draafden, begreep ze, dat ‘sterk maken,’ hetzelfde was, als zich afmatten. Eindelijk waren ze zeker sterk genoeg. Jan hijgde als een afgedankt vigelante-paard, zijn hoofd had de kleur van een klaproos, en Wim liet zich uitgeput, languit op den grond vallen. - Dora was de jury, en zou zeggen, wie het het langst aan de noodhulp-rekstok uithield.

De jongens stonden naast elkaar; Dora telde: een, twee, drie. Huup, met een sprongetje hadden zij den tak, die een eind boven hun hoofd was, te pakken. Daar hingen ze! Nu optrekken. Wim was lenig, en op de gymnastiekles altijd haantje de voorste; hij schoot omhoog als een duveltje uit een doosje. Jan had meer moeite, die werkte met armen en beenen, en toen tenslotte zijn hoofd boven den tak uitstak, leek het, of de volle maan opkwam, en waren zijn oogen tweemaal zoo groot als

gewoonlijk: van knikkers waren het ronde stuiters geworden! Enfin, na een poosje martelen zat hij toch naast Wim, en deze richtte tot Dora de uitnoodiging, er ook naast te komen, maar zij vond een laag heuveltje veiliger, en wèl zoo gemakkelijk.

De jongens kwamen spoedig weer omlaag, beklommen andere boomen, en toen ging het verder, naar het Braambosch. Dien naam hadden ze het zelf gegeven, omdat er een gedeelte vol met braamstruiken stond. Met hun drieën gingen ze aan het zoeken:

de oogst viel mee, en de afspraak was, niet onder de hand ervan snoepen, dan kon later alles gelijk verdeeld worden. 't Was wel wonderlijk, dat Jan de

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis

(44)

Weert zijn lippen toch donkerblauw zagen, maar Wim zei er niets van, want die was ook niet zonder zonden op dat punt.

Nu zouden ze eens echt gaan spelen; de strooken met veeren kwamen voor den dag, die Dora de jongens om het hoofd legde.

Jan stond doodstil, als voor een operatic, en draaide zijn oogen bijna binnenst buiten om de staart op zijn rug te kunnen bewonderen. ‘Maar jij hebt beloofd, ook mee te doen,’ zei Wim, ‘ik heb ook nog losse veeren in mijn trommel, steek jij die dan tusschen je haren.’

Dora keek eerst eens goed rond: geen levende ziel, buiten vogels en insecten, was er te bespeuren; ze waren midden in de wildernis. Ze trok de zwarte strik los, die haar haren bijeen hield, en deze vielen nu los over haar rug en schouders. ‘Prachtig!’

jubelde Wim, ‘trek ze nu eens over je gezicht heen, Door!’ -

Ze trok een lange lok naar voren, grijnsde met een breed-vertrokken mond, en siste:

‘De bruine squah wil blanke kinderen rooven; hautekioemau!’

Het ging Wims verwachting te boven. ‘O, wat zullen we een pret hebben!’

Ze liet zich door hem gewillig allerlei veeren in het haar steken, achter haar ooren, in haar ceintuur. Met braamsap trokken ze haar roode lijnen over het gezicht.

Jan stak zijn sabel krijgshaftig omhoog, Wim hield het dolkmes in de hand. De twee jonge Indianen zouden tezamen op het oorlogspad gaan, en zij zou bij de wigwam blijven en hout verzamelen voor het vuur. Telkens

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis

(45)

zouden de jongens hun schellen oorlogskreet doen hooren, en dan zou Door hen eindelijk tegemoet gaan, en hen opzoeken op hun jachtterrein.

‘Dat is ginds, bij die hooge beuk,’ legde Wim uit, ‘aan het eind van het bosch.

Daar is een beekje, en daar gaan we water drinken uit onze hand.’

Daar trokken ze heen: ‘de witte bison’ en de gele havik’; bijzonder toepasselijke namen voor Wim met zijn donker haar; en de roodgekleurde Jan, die van alle vogels het meest op een broedsche kip geleek.

Dora, die achterbleef, wilde haar rol toch goed spelen, en brak droge takjes en bladeren af, die ze bij elkaar legde. Telkens klonk een gerekt: ioe - ioe -! En dan gaf zij de kreet op gelijke wijze terug: ioe - ioe!

Eindelijk riep een doordringend gefluit haar naar de plaats van samenkomst.

De jongens zouden zich verborgen houden, en zij moest hun schuilplaats ontdekken.

Gebukt, haar rokken, bij elkaar houdend om niet door lastige takken tegengehouden te worden, sloop ze door het hout, totdat ze de groote beuk genaderd was. Het was hier dichtbegroeid, van een paadje viel niets te bespeuren, en natuurlijk zaten de jongens haar vanachter de een of andere struik te bespieden. Ze trok haar haren over haar gezicht, alleen voor de oogen een opening vrij houdend. Ze meende fluisteren te hooren, een zacht lachen.

‘Hier komt de roode squah!’ riep ze op luiden, plechtigen toon. ‘De roode squah is naar het bloedig oorlogsveld gegaan, om de dappere krijgers op te sporen. De roode squah is op zoek naar blanke kinderen, zij

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis

(46)

wil menschenvleesch. Ha - ha - ha - ha!’

Die ha's stootte ze naar haar meening al bijzonder Indiaan-achtig wraakgierig uit.

Een oogenblik bleef ze staan: het bleef muisstil. Weer sloop ze verder.

‘Waar toeft mijn bruine broeder? Is hij op de vlucht gegaan voor het blanke bleekgezicht met de lichte haren? Dan moet de gansche stam zich met asch bestrooien, want dan is er een lafaard in ons midden. En dan weer ons, wee!’

Ze galmde het uit; ze had beweging bespeurd, door het hout heen, vlak bij de bewuste boom. Nogmaals riep ze: wee! en sprong, met de armen zwaaiend, het bevederde hoofd schuddend, te voorschijn. Doch het laatste wee! werd opgevolgd door een gil, een angstkreet. Ze stond plotseling voor twee soldaten, die een oogenblik met stomme verbazing naar de wonderlijk toegetakelde jonge dame zagen, blijkbaar gestoord in een rustig onderhoud.

Ze stond een oogenblik stokstijf, sprakeloos: de vlucht leek haar de eenige oplossing. Ze zag nog, hoe de twee landsverdedigers, in lachen uitbarstend, opsprongen, - toen rende ze weer terug, het kreupelhout in. Maar: nu kon ze met recht wee! roepen; straks had ze voorzichtig geslopen, voor hindernissen uitwijkend, voetangels en klemmen vermijdend, die in de gedaanten van doornige takken en venijnige ranken zich overal vertoonden. Nu ging ze in wilde haast, niets ziend, nergens op lettend, alleen met de gedachte bezield, die twee jonge mannen te ontloopen. En daar was het ineens of iemand haar bij de haren terugtrok, of ze ge-

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis

(47)

scalpeerd moest worden. Ze gaf een gil, maar kon niet verder komen: haar lokken, door geen lint bijeengebonden, werden vastgehouden door een vinnige

hagedoornstruik. Ze rukte, ze trok, - al moest haar halve pruik eraan, als ze maar wegkwam - doch alles raakte blijkbaar nog meer verward, en ofschoon ze lang niet kleinzeerig was, zoo dreef de pijn haar toch de tranen in de oogen.

Ze hoorde vlak bij zich takken kraken, zag iets blinken, en de twee geuniformden stonden naast haar.

‘Verloren!’ dacht zij; ze zag hen aan als een dier, dat in het nauw gedreven is; ze was op genade of ongenade overgeleverd.

‘Juffrouw, we zullen U helpen,’ zei een beschaafde stem. Ze herademde.

Ze zag bloedrood: wat een toestand, met die twee vreemde snoeshanen, ze konden wel denken, dat ze gek was, zoo wonderlijk zag ze er uit.

Een verklaring leek haar niet overbodig. ‘Mijn neefje en een vriendje moeten hier vlak bij zijn; we spelen Indiaantje. Wim!’ riep ze zoo hard ze kon. Geen antwoord volgde.

‘Blijft U even stilstaan,’ zei de een, ‘dan zullen we trachten, u te bevrijden.’

‘Als u soms een schaar bij u hebt,’ ze werd wanhopig, ‘knipt u het dan maar af.’

‘Afknippen! Dat zou wat moois zijn. Maar rukt U niet zoo. Geduld een beetje.’

Geduld! Hij had mooi praten!

Daar kraakten weer takken. Nog een paar soldaten

Tine Brinkgreve-Wicherink, Voor 't eerst van huis

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

“Toen ik naar het secundair moest, dacht ik: ‘Dit kan niet meer, ik maak dat niet nog eens mee.’ Ik ben gaan letten op mijn eten, ik wou terug aan sport doen, maar in de

Zo weten de kinderen al ongeveer wat we in het thema tegen gaan komen.. De eerste stap lees

Ze kon zoo zoetsappig zeggen, als ze samen bij tante Louise waren: ‘Och, geeft u Hannie maar eerst, tante, ik ben de oudste.’ Of ze keerde zich, als ze samen ruzie hadden, opeens

- Dat de bloemen, de boomen, ja zelfs alle onbezielde voorwerpen, op ergens eene geheimzinnige wijs zich in het märchen met elkaar onderhouden en elkander verstaan, is goed en

Dat doe je best onder begeleiding van een endocrinoloog (hormoonspecialist). Lichaamsvreemde hormonen nemen heeft immers grote gevolgen. Niet alleen verandert je uiterlijk, je

Opvolger van Bertone in de Congregatie voor de Geloofsleer werd Angelo Amato, wel een ge- reputeerd theoloog en op zijn beurt salesiaan?. Zuster Enrica Ro- sanna bezet

'Wij konden als familie respect opbrengen voor haar wens om te sterven, omdat

Verstandelijk kon De Koninck zijn moeder helemaal volgen: ‘Zelfbeschikking