• No results found

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Max Rooses, Op reis naar heinde en ver · dbnl"

Copied!
309
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Max Rooses

bron

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver. Met illustraties van Armand Heins. Ad. Hoste, Gent 1889

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/roos015opre01_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd

zijn.

(2)

t.o. III

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver

(3)

Brieven uit Spanje naar huis.

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver

(4)

1

Brieven uit Spanje naar Huis.

San Sebastian, Vrijdag, 14 september 1877.

Gisteren morgen vertrokken wij uit Bordeaux met den trein van 8 uren, en lieten ons reisgoed inschrijven voor San Sebastian. Hier begon eigenlijk onze Spaansche reis;

wat wij tot dan toe in Frankrijk zagen, kent gij, of verschilt te weinig van wat gij kent, om er lang bij stil te blijven staan.

Wanneer men Bordeaux verlaat om naar het zuiden te rijden, trekt men eerst de Landes door, eene streek, die in en buiten Frankrijk bekend staat voor hare

onvruchtbaarheid en hare eentonige woestheid. Ik moet zeggen, dat de indruk, dien zij op ons maakte, geheel anders was. Gedurende vier vijf uren loopt de trein door een land, dat eenigszins aan de Kalmpthoutsche heide gelijkt, maar er onder veel punten dan ook weer van verschilt. In plaats van de bruine effen vlakte, die zich bij ons uitstrekt, zoover het oog draagt, en alleen hier en daar door mastbosschen afgebroken of met heuvelenrijen bezoomd is, ziet men hier

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver

(5)

een zeer weelderigen plantengroei. Wel is waar zijn die planten niet winstgevend, maar toch leenen zij het landschap een levendig en zelfs een vruchtbaar uitzicht. De heide, die nu bloeit en hare lichtpurperen bloem vroolijk op haar donker hout en op haar donker groen loof vertoont, overheerscht hier niet; nevens haar rijst de bremstruik met zachter groen in hooge pluimbossen op, en neemt de varen met zijn weelderig en golvend blad verre weg de grootste plaats in. Pijnboomen, die men hier kweekt om er terpentijn uit te tappen, staan niet in dichte bosschen, maar met verspreide stammen tusschen die wilde plantenschaar. Elke boom draagt op eene zijde van zijne schors eene witte schram, eene goede hand breed, die van beneden naar boven loopt en die men altijd hooger en hooger doet klimmen, naarmate men, om het terpentijn te doen vloeien, noodig heeft de schors verder af te steken.

Hier en daar heeft de zon de varens vaal gezengd, of ziet men in de lage gronden het moeraswater tusschen de planten staan; maar dit zijn zeldzame uitzonderingen, en immer verder duurt de krachtige plantengroei en rollen de frissche varenplanten hare dichte golven voort; men zou zeggen, dat men in eene wildernis reist, waar nooit een menschenhand in gewerkt of een menschenvoet in gewandeld heeft. De lage maststruiken, die onder de hoogere stammen opkomen, de brem, die hier veel hooger dan bij ons opschiet, en vooral de eeuwige varen links, rechts, op de vlakte, onder de boomen, in de nabijheid en in de verte, doet aan die overdaad van groeikracht denken, waar ons de beschrijvingen der tropische gewesten van spreken.

Wij reisden met een paar heeren uit Bordeaux, die bij ons bleven tot aan Bayonne, vanwaar zij verder de Pyre-

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver

(6)

3

neën gingen bezoeken. Zij kenden zeer goed de streek, waren ontwikkelde mannen en gaven ons eenige kostelijke inlichtingen over het land en zijne bewoners, Tot vóór weinige jaren waren de Landes in eenen ongelooflijken staat van verachterdheid; de menschen woonden in hutten, laag als holen, geen begrip van eenigen welstand of van eigen verzorging bezittende. Afschuwelijke ziekten, uit levenslange vuilheid voortkomende, waren onder hen verspreid. Sedert heeft men zorg gedragen, dat de gezondheidsregels wat meer gekend worden. Hunne lage huizen zien er wat beter uit, en men zoekt ook hunne schrale nijverheid wat winstgevender te maken. In die moerasachtige streken legt men zich toe op het voortbrengen van terpentijn en honig en op het kweeken van vee. Wanneer de lieden hunne koeien wachten, gaan zij op stelten van vier tot zes voet hoog en breien, op eene derde stelt gezeten, waarvan zij zich bij het gaan als van eenen wandelstok bedienen. De bijen vinden haar voedsel op de heidebloemen, maar worden slecht gekweekt. Een onzer reisgezellen was een bijenkweeker uit liefhebberij, en vertelde ons zooveel aardigs van de nieuwste uitvindingen in het maken der korven, dat P. al seffens adressen nam om eenige modelkorven op de Antwerpsche hei te beproeven.

Wij hebben ook een heel brok over politiek gepraat, iets waar het in Frankrijk met ons dan nog al natuurlijk op uitdraait. Over het algemeen let men daar anders tegenwoordig erg op zijne woorden. Die lieden hebben een slot op het hart, en wanneer hun mond al eens opengaat om over staatsbelangen te spreken, dan voelt men toch wel, dat hun gemoed gesloten blijft, en zij maar ijdele klanken voortbrengen. Tusschen Amiens en Valencijn waren wij met twee deftige

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver

(7)

heeren in ons compartiment, beiden aan de officieele wereld toehoorende en natuurlijk min of meer gedecoreerd. Thiers was juist dien dag begraven, en zij spraken misschien een half uur lang over die plechtigheid. Ik luisterde toe, nieuwsgierig om den staat der geesten bij onze naburen te leeren kennen. Maar, ja wel, een half uur lang koutten die verstandige menschen zonder te laten merken van welke gezindheid zij waren, en of zij voor Thiers of voor Mac Mahon zouden gestemd hebben: Thiers was een Uitstekend man, alles was rustig te Parijs afgeloopen, men had ongeduldig op de depeches gewacht en ze te vier uren gekregen: dit was alles wat men dacht of ten minste wat men zei over de gewichtige gebeurtenissen van den dag.

Te Amiens zaten wij in een koffiehuis; nevens ons, aan een tafeltje vereenigd, waren een viertal jongelui aan het praten. De eene had in den dag aan eenen

gazetleurder gevraagd, tot welke gezindheid het blad behoorde, dat hij verkocht. De man had geantwoord, dat hij het niet wist en verteller had hem daarom een imbécile genoemd. Groote woordentwist om te weten, of de gazetleurder schuldig of dom was of niet. De eene meende van ja, de andere van neen; een derde zei het eenige verstandige woord van de heele discussie: En France, il n'y a plus d' hommes, il n'y a que des Jésuites. Niemand durft voor zijne gedachte uitkomen, allen verbergen ze zorgvuldig; waarom een armen man het kwalijk afnemen, dat hij niet stouter is dan de bazen?

En dat leeft daar in eene republiek! Wat wij er voor staaltjes van vrijheidsliefde gezien hebben, gaat alle verbeelding te boven. In Amiens trachtten wij een

republikeinsch dagblad te vinden om bijzonderheden over de begra-

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver

(8)

5

fenis van Thiers te lezen: niets te bekomen dan de Figaro, de Gaulois en soortgelijken.

Ik vroeg aan den man met de gazetten, of hij geene republikeinsche bladen had: ‘Het is verboden die in de gare te verkoopen’ was het antwoord, en verder: ‘De

conservatieve bladen vertellen alles even goed.’ Te Bordeaux was het verboden de republikeinsche bladen op den straatweg rond te venten!

In deze laatste stad had Mac Mahon twee dagen te voren zijne intrede gehouden, en men had hem met den kreet Vive la république! onthaald. Het volk was daarom uiteengedreven. Den volgenden dag had men Gambetta's veroordeeling in de stad vernomen. De republikeinen, die er in overgroote meerderheid zijn, hadden dit bespottelijke vonnis met verontwaardiging gehoord, en hadden des avonds onder het balkon van den Maarschalk: ‘Leve de republiek! leve Gambetta! weg met Fourtoul!’

geroepen. De gendarmen hadden hunne paarden naar het volk doen achteruitgaan, en het tegen de huizen gepletterd; verscheiden straten en plaatsen werden ontruimd door de gewapende macht.

De heeren dan, met wie wij van Bordeaux naar Bayonne reisden, spraken over politiek. De eene kon zeventig jaar oud zijn: hij was een conservateur, had tegen Napoleon gestemd (dien hij eenen coquin noemde), toen deze zich als voorzitter der republiek liet voordragen; en had vóór Napoleon gestemd (dien hij als een nog grooter coquin had leeren kennen), toen de Keizer zijne regeeringsdaden aan de

volkstemmingen onderwierp. Die keering was gebeurd voor het behoud der orde, uit vrees voor de omwenteling. De Commune had hem den schrik op het lijf gejaagd;

hij zou echter niet gaarne nog eene nieuwe revolutie zien, en zou het bestaande ook maar zoolang dulden, als de buitensporigheden vermeden

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver

(9)

werden. De andere was een veertiger: hij was orleanistischgezind, maar bekende, dat de verzoening van den Graaf van Parijs met den Graaf van Chambord eene zelfmoord voor de Orleanisten geweest was. Hij uitte zich niet over zijne stemming;

maar vijandig aan de republiek scheen hij niet. Beiden en met hen al de republikeinen, die wij te Bordeaux, Parijs en Orleans ontmoetten, waren het eens om ons onze Grondwet te benijden; allen bekenden, dat onze regeeringsvorm eene republiek is met eenen erfelijken voorzitter aan het hoofd; allen aanzien dit als een ideaal, en allen morren en knorren, omdat de omstandigheden voor hen dit ideaal onbereikbaar maken. Overal hoort men met lof van Louis-Philippe en van 1830-1848 spreken, en allen laten zich hevig uit tegen den halsstarigen Guizot, die het constitutioneele koningdom ontrouw aan zich zelf deed worden.

De republiek is echter wat het dichtst bij onzen regeeringsvorm komt, en het ziet er wel uit, alsof zij moest zegepralen over al de Figaro's en Don Bazile's, die het tegenwoordige, diep verachtelijke gouvernement van Frankrijk steunen.

Verschoon mij zoolang over politiek te spreken; maar de dagen, die wij in Frankrijk doorbrachten, hoorden wij bijna van niets anders, en de dingen, die daar gebeurden in die dagen, zijn van zoo groot belang, dat zij ieders aandacht wel afdwingen.

En nu verder op reis. Nog vooraleer men te Bayonne aangekomen is, begint men de Pyreneën, die wij in hun uiterste westeinde gaan doorsnijden, te zien. Zij teekenen tegen den hemel hunne grijze, nevelachtige kemelsruggen af; die gebochelde lijn wordt langzamerhand vaster en vaster, totdat men ze, Bayonne voorbij, klaar en van nabij te zien krijgt. Te S' Jean de Luz ligt het station aan den

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver

(10)

7

voet der bergen. Twee drie spitsen, die hier achter elkander oprijzen; een paar roofvogels, die in de lucht langzaam met onbewogen vleugel hunne kringen trekken;

een bergstroom, die in een bed, dat veel te breed is, over de keien rimpelt; kale bruine rotsen op het voorplan, die als reusachtige zeeleeuwen in de zon liggen te roosteren en verder donker grijs en watachtig worden, kenmerken treffend de Pyreneënnatuur.

Vóór de bergen is de grond vruchtbaar: eenige huizen zijn op de heuvelen verspreid, een dicht begroeide tuin grenst aan het station; de zee, die aan onze rechterhand ligt, maar die wij niet ontwaren, zendt een koel windje naar hier over.

Menschen en zaken beginnen er Spaansch uit te zien. Wij krijgen drie Spanjaards in ons compartiment: een heer en twee dames, allen gekleed naar de Parijsche mode, waar de vrouwen dan ook lang over bezig zijn; alleen hunne taal, die zij vlug spreken en die rijk aan sis- en gorgelklanken is, doet hen voor een ander volk erkennen. De dames hebben als eenige onderscheiding, het coquette spel met den waaier, dien zij met het eigenaardig geritsel, dat gij kent, gedurig doen open- en toevallen.

Te Irun treffen wij het eerste Spaansche station en de Spaansche douane aan. Er wordt geen woord over een pasport gesproken en ik had het geld, dat mij dit kladpapier gekost heeft, beter kunnen gebruiken. P. kan er niet over, dat hij daarenboven nog 11 fr. moest betalen aan den grande, die zich wel gewaardigde te Antwerpen zijn pas te teekenen en zijn geld aan te nemen. Nog een klein tochtje en wij zijn te San Sebastian, een allerliefst plaatsje, gelegen in den uitersten hoek van de baai van Gasconje, met de bergen rechts en de zee links.

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver

(11)

De stad is vol wandelingen en fraaie openbare plaatsen; men neemt er baden en het ontbreekt er niet aan een zekere weelde. Zij is gebouwd rondom eene hooge rots, die in de zee vooruitsteekt, en waar een kasteel op gesticht is. Van dit kasteel heeft men een heerlijk gezicht op de omstreken: ongelukkiglijk was het te laat om eene ingangkaart te krijgen, toen wij hier aankwamen.

Wij zijn gelogeerd aan de rechterzijde van de sterkte, met uitzicht op den oceaan en op eene met boomen beplante wandeling, die er nevens loopt. Het water breekt met zilverige franjes bij de opening eener soort van baai, die tot monding eener rivier dient; wanneer de tij hoog is, komt de zee met geweld tegen de kaai beuken. Dag en nacht hooren wij den eentonigen zang van het klagend geruisch der baren, juist gelijk te Blankenberg.

Wij zijn dus in Spanje. Alles ziet er over het algemeen uit als bij ons: de huizen van San Sebastian zouden te Antwerpen niet misstaan. De hotels zijn gehouden als ten onzent; de menschen verschillen weinig met ons. De mannen zijn over het algemeen kloek; de vrouwen zijn niet kwaad, vele der laatste zijn klein; de meeste menschen van beide geslachten zijn zwart van haar; sommige echter zijn bruin;

andere zijn lichtbruin of kastanjekleurig. Wat ze nog meest onderscheidt, is de kleeding. De helft der vrouwen draagt de Spaansche kanten mantilla op het hoofd, alle dragen den waaier in de hand. De werkende klas draagt eene platte muts (baret) op het hoofd, en dikwijls het vest op den eenen schouder.

Des avonds woonden wij een concert op de Plaza nueva bij. Het was echte kattenmuziek. De groote helft der toehoorders keerden hunne stoelen met den rug naar de

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver

(12)

9

muzikanten, en letten op de wandelaars, den beau monde van het stadje en van de badgasten.

Aan tafel aten wij nagenoeg als ten onzent: onder andere eene lekkere vleeschsoep met vermicelli op zijn Vlaamsch en eene Vlaamsche eiervla; na de soep een soort van smoutebol met heel veel olie, die minder gunstig op P. werkte; dan kalfsvleesch met tomatsaus, dan rooden beet enz. De meeste menschen knabbelden olijven tusschen elk gerecht, het gansche diner door. De wijn was van de streek, zoeter dan Bordeaux:

men maakt er hier een zeer matig gebruik van en drinkt geenen anderen. Er was zelfs geene wijnkaart op tafel. Zooals overal bezuiden Parijs rekent men bij het middagmaal den wijn niet, en geeft men hem naar verlangen. Ik zal nog tijd hebben om het kasteel te beklimmen, en zeg er u dan een woord over. Ik sluit nu mijnen brief, die wel wat lang aan het rekken is, en schrijf u morgen uit Burgos of overmorgen uit Valladolid.

San Sebastian, zelfden dag des middags.

Ik ben nog eene wandeling in de stad en omstreken gaan doen. Voorbij de badplaats gaande heb ik voor de eerste maal den Spaanschen of liever den Baskischen dans gezien. Op het zand van het strand zaten twee vrouwen, de eene speelde op de beltrommel, de andere zong een slepend deuntje; vóór hen maakte een man en een meisje den voornaamsten dansgroep. De man was een soort kaaiwerker,

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver

(13)

wiens baltoilet bestond uit een gekleurd hemd, dat op de borst open was, een linnen broek en een paar zeildoeken schoenen met biezen zolen, de gekende espadrillas;

de vrouw was een jong meisje uit de volksklas. zij dansten tagen malkander; de vrouw altijd achteruit of ter zijde wijkende, de man haar achtervolgende, beiden met uitgestoken of opgeheven armen min of meer zwierige gebaren makende, en min of meer gewaagde houdingen aannemende. Het lijkt een soort van pantomime, waarin de minnaar zijne beminde achtervolgt en haar ten langen laatste bereikt. Twee jonge meisjes dansten nevens het voornaamste paar op eigen hand. Een kring toeschouwers, staande of op den grond liggende, zag het spel na.

Verder gaande beklom ik den berg, die ten zuiden van San Sebastian ligt. Op den top gekomen geniet men een zeer diepsten hoek van de baai van Gasconje. Vóór de stad steken twee bergen uit als ossenhorens, waartusschen de zee eene kom maakt in vorm van hoefijzer, zoo regelmating alsof zij met den passer geteekend ware. Te beginnen aan de noordzijde vindt men in dien insprong (la Concha) vooreerst de monding eener rivier, daarna eene landtong eindigende met eenen berg, waarop een kasteel staat, dan een eiland, waarop een buitengoedje ligt, en eindelijk den zuidelijken hoorn, dien ik beklommen had.

Op den bodem dier kom is de badplaats, met fijn zand onder den voet als te Blankenberg, ongeveer een half uur strand, goede baden en een heerlijke omgeving:

al wat men maar droomen kan.

Van den berg, waarop ik geklommen was, overziet men dit alles zeer gemakkelijk.

De stad met hare huizen is

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver

(14)

11

popperig netjes, alsof zij uit eene Neurembergsche doos gehaald was. De zee, ten westen donker grijs en zeer kalm, verliep in een donker grijzen mist. De bergen ten noorden en ten oosten bezoomen de stad en de vallei met eene driedubbel getande lijn van nevelig grijs op de verre toppen, met eenen doorloopenden zoom van planten- en boomengroei op de hellingen. Afwisseling is er genoeg en indrukwekkend is het geheel. Onze noordelijke badsteden mogen stellig die ligging aan hare Spaansche zuster wel benijden.

Toen ik van den berg afkwam, ging ik de hoofdkerk voorbij, die mij trof door haren bonwtrant, welken ik voor de eerste maal zag. De gevel heeft in het onderdeel eene diepe groote nis, die aan onze gothische kerken herinnert en waarin de deur staat. Aan weerszijde van de deur een spierwit beeld, daarboven een derde, die hard uitkomen op den grauwen steen; tusschen de beelden kolommen van Corinthische orde, bovenop twee kleine torentjes in vorm van peperbussen. Torens, nissen, kolommen, muren, alles is beplakt met buitensporig gekronkeld loofwerk en sieraden van rocaille-stijl. De beelden zij nog erger verwrongen dan de sierden.

Binnen ziet de kerk er vreemder uit. Zij is bijna even lang als breed en krijgt haar licht alleen door een half dozijn ramen, niet veel grooter dan onze kamervensters.

Hierdoor is het er zoo donker, dat men eenen heelen tijd moet wachten, eer men er kan zien en lezen. Waarschijnlijk is zij dan ook meer voormenschen die bidden, dan voor menschen die lezen, gebouwd. Langs al de zijden zijn de muren met outers bezet. Drie dezer zijn van verguld hout, en bestaan uit kolommen, die drie nissen beneden en eene omhoog

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver

(15)

maken. De nissen, de muren, de kolommen, alles is glinsterend van goud. Alleen de vier beelden in de nissen zijn gekleurd. Ik mag zeggen, dat dit ongewone, smakelooze sieraad niet nalaat eenen indruk van rijkdom te maken, die den gewonen kerkbezoeker moet aangrijpen en eerbied inboezemen.

Valladolid, 16 september 1877, 6 uren 's morgens.

Onze reis gaat immer voorspoeding voort. De gezondheid laat niets te wenschen, en over menschen of zaken hebben wij niet te klagen.

Wij genieten hier het schoonste weder, dat men droomen kan, en zooals wij het ten onzent niet kennen. Op dit oogenblik beschijnt de zon de hoogste daken, er is geen windje in de lucht, nauwelijks genoeg om het rookwolkje, dat uit de schouw over onze kamer opstijgt en lichtjes verguld wordt door de morgenzon, te bewegen.

Gisteren was de hemel onbewolkt, en in volle zon liepen of reden wij den heelen dag zonder eenig ongemak van hitte te gevoelen: er was geen wind en echter was de warmte niet drukkend, want overal was er lucht. Vooral de avonden zijn schoon; wij reden in den spoortrein met de venstertjes aan beide zijden open en geen tochtje werden wij gewaar. Tot midden in den nacht voelden wij dezelfde zachte frischheid.

Maar ik moet u regelmatig voortvertellen wat mij meest trof op onze reis.

Toen wij San Sebastian verlieten om naar Burgos te

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver

(16)

13

rijden, trokken wij al terstond de bergen, een verlengsei der Pyreneën in: het was rondom 7 uren, toen het donker werd en wij te Vittoria stil hielden, zonder dat wij iets anders gezien hadden dan maar altijd bergen rechts en links, voor en achter. De trein klimt er zeer langzaam tegen op, zoodat men het haast niet gewaar wordt; hij maakt groote omwegen om de al te steile hellingen te vermijden, en de tunnels volgen elkander met korte tusschenpoozen op.

Het is eene schoone landstreek, zoowel om het schilderachtige van al die gezichten, als om de vruchtbaarheid van den grond, die van den voet tot aan de kruin der bergen bewerkt is en met boomen van alle soort, masten uitgezonderd, en met velden van Spaansche tarwe of andere gewassen overdekt is. Daar de spoorweg de gemakkelijkste valleien kiest en langzamerhand naar de hoogere ruggen klimt, krijgt men de bergnatuur in hare grootsche schoonheid niet te zien. Links en rechts ziet men min of meer stoute lijnen langs den hemel loopen of in min of meer steile wanden en spitsen de rotsen zich verheffen; maar dit alles is minder indrukwekkend dan men zou denken, en zeker niet te vergelijken bij hetgeen men zou zien, indien men de Pyreneën langs de schilderachtigste punten of van uit de diepste valleien moest aanschouwen.

Het was half elf van den avond, toen wij te Burgos aankwamen, en ons naar het hotel (Fonda del Norte) en het bed spoedden. Den volgenden dag waren wij al vroeg te been: wij kuierden een beetje door de straten en markten om menschen en dingen van naderbij te zien, en begaven ons dan naar de hoofdkerk, het merkwaardigste, dat Burgos oplevert en een der merkwaardigste dingen, die ik ooit zag. Burgos is reeds eene oprechte Spaansche stad. De betere

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver

(17)

straten hebben van de laagste tot de hoogste verdieping doorloopende balcons (miradores), die met glas afgesloten zijn voor ééne rij der ramen in den gevel - het balcon uit den Barbier de Séville. In de mindere buurten ziet het er nog eigenaardiger en veel Spaanscher uit. De straten zijn met rivierkeien belegd, en loopen, zoo goed als het gaat, over den hobbeligen grond, zij keeren links of rechts, verbreeden of versmallen, hebben hoeken en kanten, en trappen en plaatsen naar ieders willekeur.

De gevels zijn doodelijk plat met zeer schaarsche en zeer kleine vensteropeningen.

Zulk eene straat met hare uitsprongen en inhammen op den middag gezien, wanneer de vinnige zon op de witte blinde muren schijnt, geeft u den indruk, die schilderingen uit het Oosten overal bekend maakten.

De beneden van de meeste huizen laat men, wonder genoeg, ongebruikt. Alleen hier en daar ziet men er een winkeltje in houden, verder dienen zij tot trapzalen. Niets treffends in de menschen: natuurlijk is de type zuiderlijker, maar daarbij bepaalt het zich. Hunne kleederdracht is hier wat meer afgewisseld. Het meestedeel der vrouwen draagt de oude Spaansche kleederdracht: zwart kleed, een korten zwarten overdoek en een zwarten kanten hoofdsluier; de waaier hoort bij het costuum. Velen wisselen die toilette echter met Parijsche nieuwigheden af. De mans zijn in de betere klas gekleed als wij. Bij het volk en de boeren dragen zij nog al dikwijls den breeden, stijven, zijden, Spaanschen hoed, met eenen bol in vorm van laag suikerbrood. Dat die hoeden niet uit de mode geraken, denk ik gedeeltelijk hieraan te mogen

toeschrijven, dat de Spaanjaard ze nooit versleten acht; ik geloof, dat al de exemplaren, die wij te zien kregen, ten minste eene eeuw dienst hadden gedaan.

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver

(18)

t.o. 15

BURGOS. - ZIJPOORT DERKATHEDRAAL. (PUERTA DE LAPELLEGERIA).

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver

(19)

In de hemdsmouwen, met sandalen, die boven op den voet met koorden of riempjes vast zijn, en het vest op den eenen schouder, zijn zij verder gekleed. Het ziet er een opgewekt, zeer tevreden en gelukkig volk uit.

Ezels en muildieren vindt men hier bij honderden: zij vervangen over het algemeen de paarden. Op de markt was bijna de eenige groente, ik zou wel mogen zeggen, de eenige koopwaar, roode en groene tomaten, die men niet alleen als toespijs, maar ook als hoofdspijs eet.

De hoofdkerk van Burgos is allermerkwaardigst. Het is een juweel van gothischen stijl en meteenen een voorbeeld van de geleidelijke ontwikkeling, of ontaarding, gelijk men wil, van eene middeleeuwsche kerk, waar elke eeuw iets van het hare bijgevoegd heeft, en die nooit door eene beeldstormende of herstellende hand schoon geveegd werd. Zoo zouden er ongeveer onze hoofdkerken van het noorden uitgezien hebben zonder de verwoestingen, die de XVI

e

en de XVIII

e

eeuw er in aanrichtten.

Misschien echter wat minder rijk versierd; want onder dit oogpunt is de kerk van Burgos verbazend. Van zoohaast men er intreedt, staat men verstomd om den overvloed en de overdaad van het beeldhouwwerk en om de keurige bouwkundige versiersels. Wij kwamen langs het zijportaal rechts van den kruisbeuk binnen, en ons oog viel al aanstonds op den koepel, die in de doorsnede van het kruis der kerk in de hoogte rijst. Hij is gedagteekend van 1550, terwijl de kerk 300 jaar ouder is, en vertoont eene zonderlinge maar rijke vermenging van zwaren renaissance- en bloemig gothischen stijl. Onder de laagste der twee rijen ramen loopt een breede band gebeeldhouwde wapenschilden en letters, dan volgt een rijk balkon; tus-

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver

(20)

16

schen de vensters met diep uitgewerkte lijsten staan standbeelden. Er is geen voet vierkant in gansch dien grooten koepeltoren of hij is met beeldhouwwerk overladen.

Van boven naar beneden ziende treft hetzelfde; aan onze rechterhand is de deur der kloostergangen in eene gebeeldhouwde nis en met gebeeldhouwde paneelen; links en rechts rijzen levensgroote standbeelden op. De kerkwanden zijn in rijken gothischen stijl. Eene zuilenopening beneden, die niet heel hoog is, dan eene gaanderij (triforium) met open kolomwerk en even hoog als het raam, dat het bovenste deel der wanden uitmaakt.

Recht over de deur, langs waar wij inkwamen, zagen wij door eene hooge koperen tralie eenen rijk gebeeldhouwden trap in fijnen renaissance-stijl, met laag uitgebeitelde en smaakvolle sieraden.

Wij gaan de kerk rond. Het koor is met een hoog verguld koperen hek afgesloten;

elke pijler die het omringt, is van onder tot boven uitgesneden en tusschen elke groef staan er beelden. Aan onze rechter hand in den omgang hebben wij kapellen, meest van lateren tijd en stijl, al even overvloedig bedekt met beeldhouwwerk. In die kapellen zijn de graven van edellieden en prelaten met hunne standbeelden en met rijke omlijstingen, die dikwijls tot tegen het gewelf klimmen.

De rug van het hoog altaar is één beeldhouwwerk: in het onderdeel gothische figuren, hooger op breede paneelen met levensgroote beelden, die in

zestiende-eeuwsch verheven beitelwerk tooneelen uit Christus' leven voorstellen.

Achter het altaar rijst de Capilla del Condestable op, eene kleine kerk bij eene groote gevoegd: daar liggen Pedro Fernando de Velasco, hertog van Frias en zijne gemalin

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver

(21)

begraven, hij in 1492, zij in 1500 gestorven, beiden voortlevende in statige, rijke beelden, slapende op hunne zware zerken.

In eene kapel en in een graf, zoo heerlijk als deze, rusten, is waarlijk niet dood zijn, en, zoo er na dit leven iets benijdenswaardig zijn kan, moet het wezen van in zulk een meesterstuk van kunst begraven te liggen.

In de kapel van den Constabel is natuurlijk alles weer van onder tot boven overladen met beeldhouwwerk uit het begin der XVI

e

eeuw, zoo fijn en smaakvol als de oudere renaissance het weet te maken. En zoo gaat het immer voort: kapellen met graven, graven met beelden, grafnissen met beeldhouwwerk, geheel de kerk rond. Tegen den grooten ingang vinden wij als uitzondering eene kapel met vijf vergulde altaren in den trant van die van San Sebastian, het gewelf in ‘half appelsien,’ zooals men een ronde koepel met regelmatige naden en een netwerk van sieraden noemt. In haar geheel is die jongere aanbouw overdadig en smakeloos versierd.

Het koor maakt eene kerk in de kerk uit, en beslaat niet enkel als bij ons de plaats tusschen kruisbeuk en hoog altaar, maar eveneens een deel van den grooten beuk.

In het hooge koor heeft men het altaar: vijf verdiepingen van beelden en nissen, van den vloer tot het dak loopende; in het lage koor heeft men het gestoelte in fraaien renaissance-stijl, met al de verscheidenheid en de grilligheid, die de houtsnijders dier dagen aan hun werk wisten te geven. Het altaar is geheel verguld; het gestoelte in notelaar, met eene gele houtsoort rijk ingelegd.

Aan de buitenzij is de kerk niet minder schoon: aan den ingang twee spitse torens, die van het stadhuis van Brussel

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver

(22)

18

herinnerend; dan de hooge vierkante koepel in het midden, en de fijne spitse torentjes der kapel van den Constabel achteraan: alles gelijk kant uitgewerkt, wedijverend in smaak en slankheid en rijkdom, een waardige juweelkast voor zoo kostelijke kleinodiën als hier bewaard worden.

In de kerk knielt het volk op den grond, voor de helft op matten, die op de steenen verspreid liggen. Er waren weinig menschen, meestal vrouwen, gelijk bij ons. Een paar kapellen, de eene met eenen Christus in een linnen rok gekleed, de andere met een O.L.V.-beeld in plankstijven tabbaard op het altaar, twee onmogelijke

voortbrengsels der meest smakelooze kwezelaarskunst, trokken vooral de godvruchtigen aan en genoten den meesten bijval.

Spanje is dan ook waarlijk het vaderland van kwezelarij en kwezelaars, en wat dit goed bij ons het meest kenmerkt schijnt van hier uitgegaan te zijn. Sedert de kloosters gesloten zijn, zijn er haast geene monniken meer; dit zal echter wel beteren, nu men hen weer toelaat. Maar de vrouwen in de kerken gelijken, in hare zwarte huiken, sprekend aan onze nonnen, en wij zagen een paar staaltjes van Spaansch kloosterleven, die nog al treffend bewijzen wat ik daar zegde.

In den namiddag gingen wij het Karthuizersklooster la Cartuja de Miraflores op eene kleine mijl afstand der stad en daarna het vrouwenklooster las Huelgas reales bezoeken. In la Cartuja woonden 26 monniken; elk had eene cel gevormd uit vier kamers en eenen tuin. Zij hadden geene gemeenschap met de wereld dan door eene vierkante opening in den muur, langswaar men hun te eten bracht. In de kerk bewondert men het overheerlijk graf der ouders van Isabella la Catolica, en schilderijen, meest marteliën van Karthuizers verbeeldende.

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver

(23)

BURGOS. - ZIJPOORT DERKATHEDRAAL. (PUERTA DE LAPELLEGERIA).

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver

(24)

19

Ziedaar dus menschen, die de wereld verlaten om zich met niets bezig te houden dan met de zorg om zich, tegen eene tijdelijke versterving, een eeuwigdurend genot te verzekeren. Wanneer men in een bekrompen hersenpan dit ééne gedacht kan doen doordringen: het leven duurt 80 jaar, het genot des levens beteekent heel weinig, het is bedrieglijk en onstandvastig; maar de hemel duurt eeuwig, en zijne vreugden zijn onvermengd en oneindig verheven boven alles wat de aarde geven kan, dan moet de opoffering der wereld en wat men aan verstervingen en ontberingen in het klooster zich oplegt een heel kleine penning zijn, dien men tegen woekerintrest voor

hiernamaals uitzet. Is het dan zoo wonderlijk, is het dan vooral zoo

bewonderenswaardig, dat die hebzuchtige berekening monniken voortbracht en nog voortbrengt?

Een gelijkslachtig schouwspel leverden ons de Huelgas op : daar leven eenige nonnen, van adellijken bloede, geheel afgescheiden van de wereld. Geen man mag bij haar binnen; zelfs de priester, die hare biecht hoort en haar de communie geeft, doet het door eene opening in den muur, die hare bidplaats van de andere kerkgangen afscheidt. Hare kleederdracht is heel fraai en doet het aangezicht voordeelig uitkomen.

Toen wij de kerk binnentraden, waren de nonnen in haar gestoelte. Op eens begint een orgel te spelen en eene frissche welluidende stem heft een gezang aan. Wij waren heel alleen en in der waarheid die nonnenstem met hare kunstelooze ingetogenheid en hare kinderlijke zuiverheid maakte daar eenen diepen indruk.

Maar met dit alles mag men wel zeggen, dat de godsdienst, waarvan de hoogste volmaaktheid bestaat in mannen van vrouwen af te zonderen en beiden hun leven te laten

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver

(25)

verslensen en verslijten in nuttelooze en hebzuchtige zelfvernietiging, haar ideaal niet hoog stelt en de wereld geen zeer navolgenswaardig voorbeeld op het hoogste toppunt der inenschelijke volmaking te bewonderen geeft.

Ook hier weer maken de graven de voornaamste stoffeering uit: wij kregen ze echter niet te zien. De kerk is in zeer zuiveren gothischen stijl, maar loont de moeite van het uitstapje niet.

Madrid, Dinsdag 17 september 1877.

Wij zijn in Valladolid aangekomen des Zaterdags avonds ten 10 uren, en hebben er den ganschen Zondag doorgebracht; met den nachttrein zijn wij dan naar Madrid gereden.

Valladolid is onder weinig opzichten het ziens of het stilhoudens waard. Ofschoon eene der oudste en eene der grootste steden, vermits zij 57,000 zielen telt en tot in de helft der XVI

e

eeuw de hoofdstad van Spanje was, bevat zij geen enkel gebouw, merkwaardig genoeg om er een woord van te reppen.

Ik was er bijzonder heen gelokt door den naam, dien het Museum heeft van verscheiden werken van Rubens te bezitten. Drie dezer, onder de naam van ‘las Fuensaldanjas’ bekend, zouden voor het klooster van Fuensaldanja door den grooten meester geschilderd zijn, zoo zegt ieder gids het, en zelfs Th. Gautier spreekt er terloops van in zijn Voyage en Espagne. Welnu die drie groote stukken, zoowel als de lange reeks kleinere, zijn zoomin van Rubens als van mij. De

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver

(26)

21

kleinere stukken zijn eenvoudig omgewerkte copieën van Rubens' meesterstukken, en de drie groote zijn wel van eenen of liever van twee Vlaamsche schilders, maar niet van den grooten Antwerpenaar.

Hetzelfde Museum is nog al rijk aan beeldhouwwerk, uit de gesloten kloosters afkomstig, en voor wie de Spaansche beeldhouwkunst zou willen studeeren, zou het hier de goede plaats zijn. Ik vond er onder ander het oorspronkelijke beeld van den monnik met uitgeteerd gelaat, de kap op het hoofd, de handen in de mouwen overeengestoken, ten hemel blikkende met eene uitdrukking van diep geloof en vurig verlangen, een werk, dat ik, en anderen waarschijnlijk wel met mij, voor een modern meesterstuk aangezien heb. Dan nog eenige hoofden vol uitdrukking, en, wat het meest kenmerkend was, verscheidene meer dan levensgroote groepen. Al die beelden zijn gekleurd en allen hebben het eigenaardig kenmerk, dat de Spaansche kunst onderscheidt, namelijk van den mensch in gansch zijne werkelijkheid met wat hij schoons of leelijks, edels of onedels bezit, weer te geven. Daar hier nu gewoonlijk bijkomt, dat zij tooneelen verkiest van ongemeene hartstochtelijkheid, en aangrijpende dramatische toestanden, zooals martelingen van heiligen, geeft dit aan hare beelden en schilderingen een karakter van sterk uitgesproken, dikwijls van ruwe en

terugstootende waarheid; maar terzelfder tijd leent het hun veel beweging en een overspannen leven. Zoo bemerkten wij te Valladolid eenen ganschen Calvariënberg met den Christus, de beulen en de vrienden, de soldaten en het volk, alles in

levensgroote en alleenstaande beelden voorgesteld; eene Graflegging, met de werkers, Maria, Joannes, enz.

Wij brachten den Zondag in Valladolid door, en wisten

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver

(27)

kwalijk, hoe den tijd te korten. Wij kuierden de stad rond, gingen eenige kerken binnen, en ik nam hier en daar eene aanteekening. Verscheiden der straten en plaatsen van Spanjes oude hoofdstad zijn met zuilengangen bezoomd, iets wat uitstekend te pas komt in een land, waar men gaarne buiten leeft en wandelt en noodig heeft zich voor de zon te kunnen schutten. Wonder genoeg, ik geloof geene twee zonneschermen in de handen der dames van Valladolid of elders in Spanje gezien te hebben. Zij vergenoegen zich met hunnen waaier voor het gezicht te houden, wanneer zij in de zon gaan. Des morgens werkte iedereen, en in de kerken zagen wij ter nauwernood een dozijn menschen - en dit des Zondags in het katholieke Spanje! Des namiddags was het volop feest: de winkels waren gesloten en er heerschte veel beweging op straat.

Wij wandelden langsheen de rivier en kwamen aan eene plaats, die tegen een kazerne ligt. Daar hoorden wij trommel en fluit in een dichten hoop volk; wij gingen zien : twee dansen waren er in gang. In den eersten stonden er een doedelzakspeler en een fluitspeler te midden van een wijden kring. In de ronde wandelden een vijftigtal paren, voor de helft bestaande uit vrouwen der volksklas met soldaten, die er in Spanje ongemeen net en fraai uitzien en wier verleidingskracht waarschijnlijk in verhouding staat tot die bevalligheid. Eenige weinige paren warener, waarvan de man een burgersjongen was; andere bestonden uit twee vrouwen, die met elkander dansten. Toen de muziek zich liet hooren, zette heel de kring zich in beweging, ruiter en dame dansten tegenover elkander, armen en beenen roerende, maar elkander niet aanrakende : ik geloof nog geene vrouw gezien te hebben, die een man den arm geeft.

Zoo dansende maakt men

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver

(28)

23

de ronde. Het was toen drie uren des namiddags: in de kamers teekende de

thermometer in de schaduwe 20 graad Réaumur en onder die brandende zon, op een grond, dik met stof en keien bedekt, duurde die dans uren voort. Als de menschen maar tevreden zijn, is het gelijk, waarmee zij zich vermaken! En in Spanje schijnt men licht tevreden in het dagelijksch leven - van de politiek spreek ik niet.

De andere dans was eenvoudiger. Een man speelt op een fluit en op een baskische trom; de paren staan in lijn en dansen tegenover elkander, van tijd tot tijd neemt de danser de plaats van zijn vis-à-vis in. Men danst vijf minuten, rust een oogenblik en begint dan op nieuw.

Buitengewoons ligt er in dit alles niets. Ik teeken het echter aan bij gebrek aan meer kenmerkends. Ik zal nu niet zeggen dat, met de verven wat aan te dikken en de lijnen wat te krullen, er van dit alles geen kleuriger, zelfs geen heel kleurig schilderijtje zou te maken zijn; maar dit verkies ik nu juist niet. Gij kunt dan Gautier of de Amicis nog maar eens herlezen, wilt gij Spanje in romantischen zonneschijn bezoeken. Ik tracht de eenvoudige waarheid volgens mijne indrukken weer te geven.

Des avonds wilden wij nog eens zien, hoe er de stad in de koelte uitzag, en wij bezochten achtereenvolgens den Campo mayor, eene plaats, die aan het eene uiteinde der stad ligt en met reien boomen op eene onafzienbare lengte beplant is, en daarna de Plaza de la Constitucion, in het midden der stad, met kolonnades en winkels er rond.

In den Campo mayor was de laan, dichtst tegen de stad gelegen, met een dubbele rij gaslantaarns helder verlicht, daar wandelde in de frissche avondkoelte een deel der burgerij, veel meer vrouwen dan mans. Al de dames dragen

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver

(29)

lange slepende kleeren en kanten mantillas op het hoofd. Alleen de jonge meisjes, die nog in korte kleederen steken, dragen Parijsche hoeden.

Op la Plaza de la Constitucion was het veel drukker. Aan eene der zijden, die met hardsteen gevloerd is, paradeerde een dicht opeengepakte drom menschen uit de betere burgerklas; een ander deel zat het op stoelen na te zien. De menigte bewoog zich immer op dezelfde plaats en op dezelfde wijs. Aan het einde gekomen, keerden zij om en herbegonnen: de opgaanden rechts, de terugkeerenden links. Een zeer levendig en kenmerkend tooneel van zuidelijke zeden.

Sedert gisteren morgen zijn wij in Madrid. Ik heb in den namiddig het Museum van schilderijen eens doorloopen: het is fabelachtig rijk, nog rijker dan ik het mij voorgesteld had. Maar ik ga over dit alles niet beginnen, ik wacht tot dat ik Museum en Madrid wat van nader bij gezien heb. Tot binnen een paar dagen dus.

Madrid, Zaterdag 22 September 1877.

Ik heb u niet eerder geschreven, ook omdat er in Madrid maar weinig

beschrijvenswaardig is. De stad ziet er uit gelijk alle hoofdsteden der wereld. Het meest heeft zij nog van Brussel weg. Over het algemeen zijn straten en winkels fraai, maar zonder karakter, op zijn modern grootsteedsch. Er zijn eenige paleizen van zeer rijke edellieden, die buitensporig groot, maar alweder karakterloos zijn.

Het beste wat er nog aan de stad is zijn hare wandelingen.

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver

(30)

25

Gij zult u nog wel herinneren, wat de Amicis vertelt van de ongemeene levendigheid van het verkeer in sommige straten, plaatsen en wandelingen. De Puerta del Sol, de Prado enz. waren iets eenigs in hunne soort. Het kan zijn, dat dit zoo is in andere jaargetijden, maar nu blijft het er nog al wat beneden.

De Puerta del Sol is eene half ovale plaats, ongeveer anderhalven keer grooter dan het Kerkhof van Antwerpen of de Kouter van Gent: daarop loopen al de bijzonderste straten der stad naar de vier hemelstreken uit; de ligging is dus bijzonder gunstig.

Aan de eene zijde staat een ministerie; daarnevens en rond de plaats winkels, koffiehuizen en hotels. Tegen den avond komt men er wandelen en men vent er gazetten: ik zal niet gauw het krijschende: la Correspondencia! vergeten, dat wij daar dagelijks hoorden. De kleederdracht is als in Parijs, altijd la mantilla

uitgezonderd. Ik kom meer en meer tot de overtuiging, dat dit het beste is wat Spanje behouden heeft, en zoo ik in de modes iets te zeggen had....! Gij herinnert u nog de Spaansche dame, die wij te Brussel eens op den trap van het museum ontmoetten:

hoe voornaam, hoe gekleed zij er uit zag. Welnu al de vrouwen met dit hoofdsieraad, waarbij dan nog de waaier komt om de begoocheling te volledigen, schijnen in gala-toilette en op weg naar het bal. Wanneer men ze zoo door de straten ziet wandelen met hare lange slepen, de kanten sluier in het haar, zou men zeggen dat, boulevard en stadplaats in salons veranderd zijn. Het is misschien daarom, dat het meest bezochte deel van den Prado de Salon del Prado genoemd wordt.

De Prado is een wandeling nagenoeg als onze boulevards, maar wat meer voor wandeling ingericht: de dreven

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver

(31)

breeder, de grond fijner gezaveld, verder niets bijzonders.

Beter vind ik dan nog het perk van Madrid, de Buen Retiro, waar ik het Antwerpsche toch niet zou voor geven. Naar Spaanschen trant is het als alle wandelingen onmetelijk, met goed gezavelde wegen, vijvers, smalle paden onder het loof der boomen. Maar het heeft een paar gebreken. Niets ten eerste wil er van nature groeien: de grond bestaat hier uit gemalen of geraspten graniet, eten noch drinken is er voor de arme boomen. Rond al de planten heeft men dan ook kuipen gegraven, die met goten aan elkander verbonden zijn. Die goten en kuipen zijn er met duizendtallen en zijn uren lang. Men laat het water er door loopen en aan den voet van elken boom, groot of klein, grof of fijn, blijft een plasje staan. Zij worden gevoed als de bewoners van een dierentuin. Daarbij komt dat dit park in den onzaligen Franschen stijl is aangelegd: alle wegen recht, alle bochten met den passer getrokken, overal boomen met naakte stammen, niets van de natuur. Zoo een park moet dan ook bestemd zijn voor het gebruik, dat ik er gisteren zag van maken. Eene reeks

rijkeliekoetsen met knechten, krakend van zindelijkheid en voornaamheid, twee paart korrekter gekleed dan hun meester, stijf en zwijgend, dravende paarden en blinkende getuigen, rolden daar achtereen, met één wandelaar voor zes koetsen. Het verwonderde mij dan ook niet in die stijfst geordende van alle wandelingen aan elken omdraai eenen gendarm te paard in het oog te krijgen, die de orde een handje hielp bewaren.

Nooit heb ik meer een man op zijn plaats gezien dan dien suwarowdrager daar.

Wat is er dan in Madrid te zien, vraagt gij? Het Museum, antwoord ik, en dat is genoeg. Wij Nederlanders, zijn in

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver

(32)

27

dien wonderlijken en ongelukkigen toestand, dat, zoo wij onze heerlijke schilderschool willen leeren kennen, Europa mogen rondreizen. In Italie vormt men zich een uitstekende gedachte van de Italiaansche school, hier leert men de Spaansche naar hartelust kennen; maar waar ten onzent zullen wij de Nederlandsche, waar zullen wij de Antwerpsche school leeren waardeeren? Van Rubens, ja, hebben wij eenige meesterstukken; maar gansche deelen uit zijne werken missen wij daarentegen. Al wat hij voortbracht in historie, mythologie, landschap, jacht, moet men in den vreemde gaan zoeken. Van Dijck is in England, Parijs, Genua en Munchen; Teniers in Weenen en Madrid; Vloeren Breughel in Madrid en Dresden; Jordaens is overal behalve in onze Museums. Snijders, Fijt en de meeste dieren -, bloemen- en vruchtenschilders moet men elders gaan opsporen, wil men hen te zien krijgen. Niet een onzer schilders van eersten rang kan men zelfs ten halve voldoende in onze streken leeren kennen.

En Madrid is eene der rijkste van die bewaarplaatsen. Erfgenamen van de hertogen van Burgondië, meesters van onze landen in de tijden, toen de kunst daar weelderigst bloeide, en, het zij hun op afrekening van hun vele kwaad ten goede gezegd, warme liefhebbers van schilderijen, waren er geene vorsten in Europa, die zoo natuurlijk en gemakkelijk een overvloed van meesterstukken konden bijeen krijgen als de koningen van Spanje. Alleen het huis van Oostenrijk, een tak van hunne familie, bevond zich soms in dezelfde gelegenheid. De meeste onzer groote schilders waren hunne hofschilders: Otto Venius, Rubens, Teniers, Breughel, Snayers en zooveel anderen werkten een deel van hun leven voor hen: en al dit werk kwam naar Madrid. Er is veel ver-

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver

(33)

loren gegaan, verbrand of versukkeld; maar er is nog meer bewaard.

Ik zei bij mij zelven wel niet als de Amicis: wat mag ik in mijn leven toch voor goeds hebben uitgericht om de gunst waardig te worden het Museum van Madrid te zien; maar het was toch niet zonder hartklopping, dat ik het gebouw binnentrad en het haast op zoo weinig tijd, als ik noodig heb om u dit te schrijven, doorvloog, om een eerste opervlakkig overzicht te hebben van al die schatten, om mij een denkbeeld te vormen van wat er daar te bewonderen en te leeren is.

Noch het eerste noch het tiende overzicht bedroog mij in mijne verwachting. In de zestig Rubensen, voor de helft meesterstukken; een half dozijn Van Dijcks en Jordaensen van de eerste klas; Breughels en Teniersen zonder tal, wedijverend in keurigheid en kleurigheid; stukken van Fijt en Paul de Vos, Erasm Quellin en Rombouts, Snayers en Adriaensen en Pourbus en Moro, zooals men ze nergens ontmoet. Voeg daarbij een heele lijst schilders, waar men elders weinig of niets van vindt dat deugt en die hier prachtig zijn: Marinus de Zeeuw, Patinir, Hieronymus Bosch en veel anderen.

En dit alles is uitmuntend bewaard, vele stukken dragen kostelijke handteekeningen.

De catalogus is goed, alleen de zalen laten te wenschen, in zooverre het de

Nederlandsche school betreft. Terwijl de Spaansche en Italiaansche geherbergd zijn in eene gaanderij gelijk die van den Louvre, hangen onze meesters in kleine zalen, van ter zijde verlicht, zoodat een vierde deel den dag vlak over het doek heeft, en een ander vierde tegen den muur hangt, waarin de vensters gebroken zijn. Ruim een dozijn Rubensen hangen in dien erbarmelijken toestand.

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver

(34)

29

Gij begrijpt, hoe ik mij te goed doe aan al dit schoone, en hoe ik met trage stappen de zalen verlaat, telkens als het teeken tot sluiten wordt gegeven. Kost gij er maar eens een halven dag met mij in rondwandelen, of kon ik er met W. een heelen dag in slijten! Ik zou eens willen hooren, wat nieuwe superlativen hij zou uitvinden. Van de Spaansche kunst, die nergens dan in Spanje en bijna geheel te Madrid bestudeerd kan worden, zeg ik later een woord; over de Italiaansche, die hier ook zeer rijk vertegenwoordigd is, spreken wij ten naaste jaar in Italië.

Buiten dit Museum zijn er nog twee andere, die veel minder zijn, maar in het Escuriaal, waar wij Maandag heengaan is er nog een overvloed van schilderijen.

Bijzondere galerijen heb ik nog niet bezichtigd. Toen ik hier eerst aankwam ging ik den Heer Pedro de Madrazo opzoeken. Ik ontmoette in hem den liefsten en

gedienstigsten mensch der wereld, met een weinig geëvenaarde kennis van zaken in alles wat kunst en letteren aangaat. Lang spraken wij over al wat mij in Spanje belang inboezemde en ik verliet hem niet, voor dat hij mij beloofd had een paar

verzamelingen met mij te gaan bezichtigen, en mij veel kostelijke wenken en beloften van later voort te zetten betrekkingen gegeven had.

Ik verwacht hem morgen in den voormiddag; in den namiddag gaan wij een stierengevecht zien, waarvan iedereen al het mogelijk kwaad zegt, maar dat ieder toch eens met eigen oogen afschuwelijk wil leeren vinden.

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver

(35)

Sevilla, 29 September 1877.

Ik schreef u den laatsten keer uit Madrid. Wij waren voornemens den Zondag namiddag het. stierengevecht te gaan zien; maar uit hoofde van het slechte weder werd dit feest uitgesteld en met heel weinig spijt schrapten wij het van ons programma.

Den Dinsdag daarna hebben wij het Escuriaal bezocht; 's Woendags morgens zijn wij naar Toledo gegaan en Donderdag zijn wij van Toledo naar Sevilla gereisd, waar wij gisteren morgen, na 25 uren in den trein doorgebracht te hebben, zijn aangeland.

Ik ga voort u eenige aanmerkingen over het bijzonderste, dat wij gezien en gedaan hebben mede te deelen.

Wij zijn dan, zooals ik u zegde, verleden Dinsdag uit Madrid naar het Escuriaal vertrokken. Wanneer men de hoofdstad van Spanje langs de noordzijde verlaat, treft men eerst eene karig bebouwde vlakte aan, die weldra in eene woestijn verandert:

men ziet er niets anders dan velden met steenen bezaaid, waarop niets groeit dan eenige schaarsche en ruige brem- en jeneverstruiken; verder ontzaglijke rotsklompen, die hier en daar verspreid liggen boven den grond of hunnen rug tegen de oppervlakte van den bodem vertoonen, of, verbrokkeld, in duizende millioenen het plein

overdekken.

In zulk eene vlakte aan den voet der hellingen van het Guadarama-gebergte. rijst het Escuriaal op: een klooster, dat terzelfder tijd een paleis en een college is. De indruk, dien het maakt bij het eerste zicht, heeft niets van de grootsche statigheid, die men zou verwachten. Het ziet er een

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver

(36)

31

grauw grijs gebouw uit, zeer regelmatig en vierkant, met een half dozijn torens en een hoogeren koepel er boven; alles is zoo gelijkmatig, zoo meetkundig in

evenredigheid gebouwd, dat het veel kleiner schijnt in zijn geheel en in zijne onderdeelen dan het wezenlijk is. Zooals gij weet, is het gebouw ontworpen en voltrokken door Philips II ter herinnering aan de zegepraal, te St. Quentijn door den Graaf van Egmond op de Franschen bevochten. Om den heiligen Laurentius te vergoeden voor eene kerk, die tijdens den oorlog verbrand was, beloofde de Koning er hem eene te bouwen, die de wereld zou verbazen. En hij bouwde het Escuriaal, dat inderdaad verbazend is. Hij gaf er in eene oprechte kwezelaarsgril den vorm aan van een rooster, vierkant van buitenmuur, met een toren op elken hoek voor de vier pooten en een vooruitspringend gebouw voor het hecht. Hij bouwde het geheel in graniet. Om een denkbeeld te geven van de buitensporige reusachtigheid zij het genoeg te zeggen, dat de buitenmuren vijf meters en half dik zijn. Men trekt het gebouw door en overal vindt men graniet: onder zich, boven zich, van buiten, van binnen, links en rechts, in de kerk, op den koer, in de gangen, in de keuken, overal en altijd graniet, regelmatig gekapt, tot kunstig geboogde gewelven en statige muren samengevoegd, maar koud voor het lichaam en koud voor de ziel, eentonig door zijne regelmaat en naakt in zijne reusachtigheid. Philips II had het slechts met een paar fresco's in de kerk laten versieren, latere koningen hebben eenige gangen en zalen eveneens laten beschilderen; maar dit maakt misschien een twintigste deel van het geheel uit, en dit geheel blijft even bedroevend ledig, even eentonig grijs als te voren.

Onder de kerk is het graf der Spaansche koningen. De

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver

(37)

kelder en de kisten zijn van de kostelijkste marmers gemaakt, maar ook hier is alles doodelijk regelmatig en eentonig, en de verzameling van grafsteden elk op haar schap, de eene niet grooter, niet rijker dan de andere, gelijkt meer aan een magazijn van doodkisten, op den koop gemaakt, dan aan eene koninklijke begraafplaats.

In de kerk zelve heerscht alweer dezelfde reusachtige eentonigheid, de pijlers zijn acht en dertig voet dik; alles is kolossaal en alles laat koud. Het best gelukte nog, dat ik er in vond, waren de oratorio's nevens het hoog altaar. Links knielt daar Keizer Karel in zijn mantel van verguld brons met den zwarten arend er op geteekend en nevens hem zijn zoon en zijne vrouw; rechts knielt Philips II met zijne vrouwen en zoon, allen statig, streng en rijk in hun gouden tint tusschen het roode marmer van het altaar uitkomend.

Het Escuriaal bezit een menigte kunstwerken, waaronder mij vooral trof de Afdoening van het kruis door Rogier Van der Weyden, nagenoeg het eenig bekende echte stuk van dien grooten meester.

In de bibliotheek zag ik het portret van Philips II: eene schilderij, die den mensch en het gebouw, waarin hij leefde en stierf, wel doet begrijpen. Hij staat daar stijf, norsch, koud, bleek en grijs in zijn zwart kostuum, als met een bijl uit een blok marmer gekapt. Men ziet het hem bij den eersten oogslag aan, dat hij nooit gelachen heeft; men begrijpt, dat hij zonder genade aan zijn eens opgevat plan doorwerkte, hetzij het gold het Escuriaal te bouwen of de Nederlanden in den schoot der Roomsche kerk terug te voeren.

Die man heeft oneiding veel kwaad aan onze landen gedaan, hij heeft misschien nog meer kwaad aan Spanje

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver

(38)

33

berokkend. Hij offerde alles op aan zijne buitensporige plannen, en het land, dat het machtigste der wereld was, toen het den oorlog tegen de Nederlanden begon, was uitgeput, stoffelijk en zedelijk ontaard en tot onvermijdelijk verval gedoemd, nog vóór die oorlog ten einde liep. Maar genoeg politiek; als ik op dit hoofdstuk kwam, zou ik veel te langdradig worden.

In de bibliotheek had ik gaarne het een en ander gezien; maar de koninklijke familie was juist in het paleis en de bibliothecaris had de handen zoo vol, dat er niet aan te denken viel hem nog verder met vragen lastig te vallen. De boel, zegde hij, lag dan ook nog sedert den laatsten brand geheel overhoop. Al wat ik verkreeg was, dat hij mij, na lang zoeken, een exemplaar van den veeltaligen bijbel, bij Plantijn gedrukt, te voorschijn haalde. Het was wel een der perkamenten exemplaren, die Philips II voor zijne bibliotheek bedongen had. Hoe gaarne had ik wat meer van die boeken gezien, die allen uit Plantijns huis van de Kammerstraat en Vrijdagsche markt naar hier gekomen zijn om de kern dezer bibliotheek te vormen; die op hunne platte zijden nog den rooster dragen, er te Antwerpen op gedrukt, en die wij in Plantijns rekeningen één voor één opgesomd vinden. Maar ik kon ze slechts van buiten zien. De bibliotheek is prachtig, de boeken staan met den rug naar den muur, zoodat men hunne vergulde snede langs voren ziet, iets wat aan de zaal een bijzonder rijk uitzicht geeft. Zij zijn allen uitmuntend bewaard, wellicht te uitmuntend om ooit eenigen dienst gedaan te hebben. Toen wij er waren, verbleef er sedert achttien maanden een jonge Duitscher op het Escuriaal, bezig met eenige der kostelijkste handschriften te benuttigen. Ik had hem in een der gangen

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver

(39)

ontmoet: jammer genoeg vernam ik slechts later wie hij was.

Wij vertrokken Woensdag morgen naar Toledo. Het was zeven uren in den voormiddag, toen wij Madrid verlieten: de herfstzon in haar frisschen morgenglans verlichtte de wijd openliggende streek en hulde ze in een zacht opaal licht: het was een schoon gezicht. Achter ons Madrid, dat in regelmatige helling den heuvel opsteeg, met een half dozijn ronde koepels boven de witte huizen; vóór ons de zacht golvende heuvels, alleen door een stronkje hier en daar afgebroken; in de verte een dorpje. De ijzeren weg keert en draait een half dozijn malen en telkens krijgt men op nieuw Madrid in het zicht, immer flauwer en flauwer uitkomende in het dampig zonnelicht tegen de Guadarramabergen, die daar achter in de hoogte rijzen en die men ten lange laatste niet meer onderscheidt van de wolken in den hemel.

De streek ten zuiden van Madrid is vruchtbaarder dan ten noorden; maar alleen aan gene zijde van den Taag, dien wij te Aranjuez overreden, is die verbetering in de gesteltenis van den grond merkbaar.

In den morgen kwamen wij te Toledo aan. Het is wel de zonderlingste stad, die ik ooit zag. Van drie zijden is zij omringd door den Taag, die in eene diepe rotskloof er rond stroomt. Nadert men haar, dan ziet men ze zich verheffen op een hoogen rotsigen heuvel met steile klipwanden; is men ze binnengetrokken, dan ziet men aan de veldzijde dezelfde rotsen en klippen en tusschen in kronkelt en bruist de stroom met zijn drabbig, geelbruin water door eene bedding, die te nauw is en die hier en daar dan nog enger toegenepen wordt.

Nog veel wonderlijker ziet er de stad langs binnen uit. Zij

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver

(40)

35

schijnt voor een wedding om het onregelmatigst gebouwd. En zeker moet zij die wedding gewonnen hebben. De steegjes en gangetjes van oud Frankfort zijn in vergelijking bij haar toonbeelden van regelmatigheid, en Nurenberg, met al zijne grillige straten en markten, schijnt met eene buitensporige ordelijkheid gebouwd. Te Toledo klimt of daalt elke straat; elk huis of teerling van huizen is gebouwd zooals men het goedvond: vierkant, driekant, rond of halfrond, met een plaats er vóór of er achter, met een tand op zij, met een tand in het midden, met twee of drie tanden, geteekend als een zaag of geteekend met neus, mond en kin; in kleine blokken of in groote, in smalle of breede, al naar het viel, en dit alles is dooreen gerommeld en dan gezaaid op den top van eene rots, die zelve zoo gehult en gebult is als een notebeen. Gij begrijpt, hoe het daar moet gaan van draaien en kronkelen, bergop, bergaf, rechts en links, en hoe plezierig het moet zijn, als men het ongeluk heeft zijnen weg te verliezen; een ongeluk, dat elken vreemdeling onvermijdelijk alle vijf stappen overkomt. Voeg daarbij, dat de bijzonderste straten twee wagens breed zijn, en dat buiten een half dozijn van die soort en een ander half dozijn, waar men voren in de muren gekapt heeft, ter hoogte van de assen, om de wagens door te laten, een rijtuig de straten niet binnen kan.

Ik zal niet licht vergeten, in wat prettig huisje wij daar logeerden. Een paar Antwerpenaars, die wij in Madrid ontmoetten, hadden verklaard, dat er niet aan te denken viel te Toledo te slapen, uit hoofde van onaangenaam nachtbezoek. Ik had er den heer Madrazo over geraadpleegd, en hij had mij het adres opgegeven der zusters Figueroa, Calle de Isabel, 16. Wij landden er aan en bevonden er ons uitstekend. Het zijn een paar oude jongedochters, die veel

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver

(41)

houden van katten, kanarievogels en Onze-Lieve-Vrouwen, maar die uitstekend hare gasten verzorgen.

En haar huisje dan! Het is het geld waard, dat men er betaalt om te vernachten, alleen om er eens te mogen in komen. Tegen de straat een open vestibule, in den hoek van den vestibule een koord; men trekt met deze en een andere koord doet de deur open. Gij zijt in den koer, tien stappen of zoo wat in het vierkant, met roode en witte plaveien en het deksel van een regenbak met groen blijvende planten er rond in het midden; tegen den muur de keel van den regenbak met galg. Rond dit plaatsje loopt aan twee zijden een overdekt gaanderijtje op kolommen en boven het

gaanderijtje zijn de koorden gespannen, waarmede men het zeil over dien kleinen patio kan trekken: die koorden, waartusschen dan nog de belkoord en de slotkoord loopt, zijn als een netwerk over de openlucht gekruist. De muren der gaanderij zijn wit gekalkt, de vensters bleek groen.

Binnen in het huis kamers, die driemal te groot zijn, met vensters, die driemaal te klein zijn; vensters, waarvan men niet verstaat, hoe de kleine ruiten in het dunne lood, en het dunne lood in het nog dunner hout kunnen of willen blijven. De eetkamer is tegen de straat, met een gesloten balkon vóór het eenige raam. Als men op dit balkon staat, dan kan men heel gemakkelijk zijne cigarette aan die van den overbuur aansteken.

Behalve zijne zeer eigenaardige ligging bevat Toledo nog een schat van

kunstwerken. Een paar oude synagogen, tot Roomsche kerken onder de namen van Nostra Señora del Transito en Santa Maria la Blanca omgeschapen, waarin wij voor de eerste maal den keurigen Moorschen boog in vorm van hoefijzer en de even grillige als sierlijke muur-

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver

(42)

37

versiersels van Araabschen stijl ontmoetten; de Puerta del Sol, een oude stadspoort van den tijd der Araben, in volkomen zuiverheid van stijl en in de beste bewaring overgebleven, en eindelijk de hoofdkerk: een waar museum van beeldhouwwerk, waarin weder als te Burgos, te rekenen van 1227 tot op onze dagen, elke eeuw haar aandeel van versiersels in haar eigen trant en smaak heeft aangebracht. Zoo ziet men er, nevens de heerlijke kolommen, gewelven en kapellen in den zuiversten Gothischen stijl; nevens het hoofdaltaar, dat van den vloer tot de zoldering heel het uiteinde van den middenbeuk met gebeeldhouwde tafereelen van ongehoorden rijkdom in denzelfden trant bekleedt, een stel kasdeuren in den allerbekoorlijksten renaissancestijl der eerste jaren, zoo fijn, zoo slank, zoo onuitputtelijk in afwisseling en zoo

onovertroffen in den geoden smaak zijner grillige sieraden. Zoo is ook nog het gestoelte, half in hout, half in marmer, met fijne colonnetten en beelden en prachtige zetels en leuningen in denzelfden stijl, een meesterwerk van kunstvernuft en smaak.

Van Toledo gingen wij des morgens te 7 uren weg: wij rolden den ganschen dag door de eentonige vlakten van la Mancha, den geboortegrond van den onsterfelijken ridder Don Quixote, eene streek, die nog vol is van de herinneringen aan zijne ongeëvenaarde wapenfeiten. Tegen den donkere trokken wij de Sierra Morena door, en zagen alleen bij schemerlicht de vervaarlijke rotskloven, waar de baan doorgaat.

Toen wij des morgens vroeg met de zon wakker werden, waren wij in een gansch ander land. De agave met hare stekelige zwaarden vormde hagen langs den weg, de cactus met groote handvormige bladeren groeit er tusschen en duidt een heelen ommekeer in de luchtgesteltenis aan.

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver

(43)

Grenada, 1 October 1877.

De indruk, dien Sevilla al spoedig op u maakt, en dien het u dan ook eindelijk nalaat, is, dat de stad niet op de hoogte van haren naam staat. Het gekende ‘Qui no ha visto Sevilla, No ha visto una miravilla’ - Wie Sevilla niet gezien heeft, heeft geen wonder gezien - kan waar zijn voor iemand, die nooit ver van huis geweest is; voor den meer bereisden bezoeker zou het veel juister zijn het rijmpje te wijzigen in ‘Qui ha visto Sevilla, No ha visto una miravilla.’

De hoofdkerk is zeker merkwaardig. Het onderste deel van den toren (la Giralda), in Moorschen stijl, is een onovertroffen gedenkteeken van Araabschen bouwtrant.

Hij staat nevens den hoofdingang der kerk, is vierkant en heeft zeven of acht verdiepingen van ongelijke hoogte en schikking. Op elke verdieping is een venster geopend, met enkelen of dubbelen boog, in de meest afgewisselde samenkoppelingen.

Nevens het smalle venster is de muur besneden met de figuren, die de Araben zoo grillig en zoo smaakvol op het vlak hunner gebouwen wisten aan te brengen. Hier zijn het kronkelende lijnen, die elkaar sober en sierlijk doorsnijden, en die aan het anders zoo massieve gebouw eenen stempel van kunstige en keurige bewerking geven.

De kerk zelve is in zuiver Gothischen stijl met gepijpte kolommen, die tot dicht bij het gewelf gaan, en waarboven kleine vensters met geschilderd glas een zeer schaarsch en gebroken licht in de beuken laten dringen. Wat het meest

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver

(44)

39

treft is de ontzagwekkende hoogte der drie middelste beuken. ‘O.L.V. kerk van Parijs zou er met opgeheven hoofd kunnen in rond wandelen,’ zegde Th. Gautier, en dat woord is waar. Hare hoogte treft meer dan die der domkerk van Keulen; het eenige gebouw, dat, bij mijn weten, er kan mede vergeleken worden, is het hooge koor der kerk van Beauvais.

Verder staat de hoofdkerk van Sevilla beneden die van Toledo, en zelfs beneden die van Burgos, voor den rijkdom der versiersels van beeldhouw- en bouwkundigen aard. De sieraden zijn voor het overgroote gedeelte in zwaren renaissance-stijl van het tweede tijdperk, die weinig behouden van de keurigheid en den fijnen smaak van die van vroeger dagen. Daarentegen is zij rijk aan schilderwerken.

Maar ongelukkiglijk zijn deze, het meesterstuk van Murillo uitgezonderd, in eenen zoo ellendigen dag geplaatst, dat daar, waar de koster ze met geen solferstekje kan verlichten, men er zooveel als niets van te zien krijgt.

Van den Alcazar zagen wij slechts een deel, omdat koningin Isabella, die het paleis bewoont, verboden had, iemand toe te laten.

In de Caridad en in het Museum bewonderden wij een groot getal meesterstukken van Murillo; ik geef u later den indruk weer, dien de bijzonderste Spaansche schilders, te Madrid en Sevilla gezien, op mij maakten.

Maar dit alles wettigt juist nog den geestdrift niet, waarmede de Spanjaards over de stad spreken, en buiten het hier gemelde zie ik te vergeefs naar iets om, dat den aanschouwer in bewondering zou kunnen brengen.

Laat ons nog als merkwaardigheid aanstippen de gewoonte, welke men heeft de huizen met patio's te bouwen. Een patio is een openluchtje, dat men van aan de straat kan

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver

(45)

zien, en dat van de huisdeur door een gang of voorkamer gescheiden is. Tusschen gang en patio bevindt zich gewoonlijk een keurig bewerkte ijzeren afsluiting. Op den patio zelven ziet men in het midden eenige sieraadplanten, rond de muren loopt eene overdekte gaanderij, waaronder stoelen en soms andere meubels staan. Tegen de muren hangen prenten en schilderijen; in het midden of tegen de wanden zijn gas- of andere lichten. Ieder doet zijn best om dit plaatsje zoo lief mogelijk te maken, en wij mogen zeggen, dat wij nergens iets smaakvollers aantroffen dan die opsmukking, in het algemeen genomen. Het ziet er zoo recht vriendelijk, gezellig en verkwikkend uit, dit open luchtje, waar het niet te warm, noch te koel is, waar men half binnen en half buiten zit! De frissche schildering, de onberispelijke netheid, de keurigheid van het hek en van de meubels, en vooral het lachende groen van de malsche planten lonken u verleidelijk tegen in het voorbijgaan. Men zou er willen binnenloopen en uitrusten en praten en luierikken.

Wat ons nog wel het meest trof in Sevilla, was de ongewone bedrijvigheid van een der straten, Calle de las Sierpes - Slangerstraat - geheeten en loopende van de post paar het stadhuis, midden door de stad. Verbeeld u eene straat, ongeveer half zoo breed en bijna even lang als de Kalverstraat te Amsterdam; men rijdt er met geene wagens door, en aan weerszijden is zij bezoomd met winkels en koffiehuizen.

Maar welke koffiehuizen, heilige deugd! Ik heb er een afgestapt, dat van de eene straat naar de andere gaat: het is 150 passen lang, en zoo zijn er tien of misschien wel twintig. Zes onzer grootste koffiehuizen uit België kunnen in elk een ronde dansen. Gansch den dag is het druk in de straat, maar tegen den avond wordt zij de algemeene wan-

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver

(46)

41

deling; dan is zij letterlijk opgepropt, en baant men zich met moeite een weg. De koffiehuizen zijn dan vol, en het ziet er uit, alsof er geen mensch thuis bleef in Sevilla.

Zoo iets, of iets wat daaraan gelijkt, ontmoetten wij nergens.

In het koffiehuis is de bevolking opgewekt, zonder zeer luidruchtig te zijn. Het water speelt de groote rol in de verbruiking: men neemt het overal bij, en meestendeels ziet men niets anders in de glazen. Wat er bij elke consommatie behoort is een tandenkoter. In een der koffiehuizen vroegen wij een glas limonade: wij kregen haast een halven liter drinkens en daarbij ieder een paar tandenkoters, uit een lang, dun, puntig stokje gesneden. Wij dachten aan eene vergissing van den ‘mozo’; maar, jawel, nevens ons, waar men koffie dronk; verder, waar men een likeurtje gebruikte:

overal stond het vaasje met tandenkoters. Een cognac met een tandenkoter, een orgeat met een tandenkoter, chocolade met een tandenkoter, enz.

In de herbergen vindt men in vergoeding geene solferstekjes op tafel. Ieder Spanjaard is er van voorzien en wel van voorzien. Een doosje met wassen

phosphoortjes van uitmuntende hoedanigheid kost hier met doos en al vijf centiemen.

Dat de Spanjaard er veel gebruik van maakt, spreekt van zelf. Hij rookt altijd en overal: in de koffiehuizen, op straat, in den spoorweg, in huis. De garçons in de herberg rooken, terwijl zij u bedienen; de toezichters van de museums, waar het uitdrukkelijk verboden is te rooken, hebben de brandende cigarette in den mond, terwijl zij u rondleiden; de wachters van den spoorweg rooken, terwijl zij uw kaartje komen afhalen; burgerlijken en geestelijken en soldaten, het rookt alles. Moest men al dit volk gratis solferstekjes verstrekken, hoe goedkoop deze ook zijn,

Max Rooses, Op reis naar heinde en ver

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dans les maisons du Vieil Anvers, situées le long du Marché, des Rues du Jardin et In de huizen van Oud-Antwerpen, die. liggen langs de Merckt, de Hof-

Hier zijn zij niet op last van eene treurende echtgenoot, door eenige vreemde kunstenaars gemaakt; maar het waren de inheemsche meesters, die eeuwen achter elkander werkten om

Max Rooses, Het schildersboek. Nederlandsche schilders der negentiende eeuw.. schildering, omdat de rol van kleur en licht door hem werd omgeschapen: niet meer in hun kracht, hun

Als men bedenkt hoe dor en conventioneel de schilderkunst nog in ons land was, terwijl in Parijs, maar vooral in de omstreken dier stad, de jonge school aan zulke frissche,

Dat 's meesters zeldzaam talent in deze heerlijke, gezonde natuur in omvang en macht toenam, bleek reeds uit zijn inzending op de tentoonstelling der Hollandsche Teekenmaatschappij

Velen zullen voorbijgaan zonder zijn schilderijen op te merken, velen zullen vinden dat deze onbegrijpelijk zijn, en zich boos afwenden; de rationeele beschouwer zal vragen doen,

Van Dijck schilderde echter het stuk niet vóór zijne reis naar Italië, daar is het te gloeiend warm van toon voor, het is of wel in Italië geschilderd of wel na den terugkeer van

Die zwarte korrel door de duur veracht, Dood, is een ding van alle dagen zoals zingen, dromen, lasten dragen (om 't heil dat vanhier naar 't Lege wenkt worde op aard geen