• No results found

Herman van den Bergh, Niet hier, niet heden · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Herman van den Bergh, Niet hier, niet heden · dbnl"

Copied!
42
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Herman van den Bergh

bron

Herman van den Bergh, Niet hier, niet heden. Querido, Amsterdam 1962

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/berg043niet01_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd

zijn.

(2)

Om dat woord

In het uur dat de slangen verstijven dat het arendsoog verflauwt en de baarden blauwen

(de zon daalt en de stem der vertellers) hebben de vissers de kim omkringd met hun lampen en viel ik gevangen in hun deinende fuik.

Dit uur ondervraagt mij ik kan meegolvend tussen wier en steen eindelijk trachten te zeggen wat onbegrensd te zeggen blijft.

Niet in de levenden geloof ik maar in wat binnen hen woont zonder dat zij het zelf kunnen weten.

De mens geboren wordt steeds herboren, hoe te benoemen wat hem baren zal?

Zocht ik een naam daarvoor een naam waar als het licht waarder dan het zwijgen dan begon ik met de liefde die het oerlied verzon

om dan beter de stilte te zingen het eerste woord ten hemel te heffen.

*

Herman van den Bergh, Niet hier, niet heden

(3)

Zó heeft een vriend*gedicht:

‘Alles voor mensen, niets voor God want hij zelf is gezang en einde’. - O wanneer maar dat woord, dat eerste zo rein is als de lucht

op een doorzichtige avond wanneer niets geschiedt

en toch elk blijmoedig en verdroomd door zijn oude straten wandelt elk louter twee benen die gaan.

De vogels tsjirpen

en jagen elkaar uit hun nesten de lucht galmt door nauwe snavels als naakte openbaring.

Zo is het wel in 't einde

en zulk een leven is het enig goede.

Zie de mensen ontwaken ontzet als kwam hun laatste god genaderd.

Wat is gebeurd? Niets niets bewogen heeft enkel de lucht die honderdduizend eeuwen oud is.

- Niet daar was het woord.

*

* Arno Nadel (1876-vermoord 1943)

Herman van den Bergh, Niet hier, niet heden

(4)

Mijn fuik golft tussen bazalt een schemergrot tegemoet.

Ik scheur het licht uiteen

voel met de hand tot in de zwartheid die god bewoont - daar zit hij:

wat mag ik mens, wat mag ik niet!

Uit luchten steekt geen hoofd vooruit.

Wees goed en weet; leer, en vrees niet.

Allen is vreugde gegeven.

Deze eet, die laaft zich warm aan boeken, die spreekt met zijn meisje, verbaast zich.

Anderen weer praten manlijk en zijn verheugd en deren niemand.

Zo gaat elk dus zijn eigen weg laat komen wat 't donker uitdenkt.

*

Waarheid breekt door de dunne luchthuid zij wil zich tonen

Maar haar volgt Dood omhoog tot in het licht snijdt in haar weke hart

waar ze als een schemerzon treurig uitbloedt.

En altijd dit te weten:

een dag is veel, is oneindig veel morgen zal die dag zijn

verleden is maar spel en toekomst waanzin.

Herman van den Bergh, Niet hier, niet heden

(5)

De zeedichter

De nacht komt van kaap Matapan Chlotilde slaat persianer om

de storm wast de schouders van 't steen

een groot schip werpt het anker tussen goudvissen een knaap speelt het verhaal van Robinson en iemand schreeuwt:

Hij eist een ander leven andre droom een andere misdaad

tussen liefde en alkohol tussen liefde en zee.

Heel duidelijk hoort men het ademhalen van de schroeven;

de hemel heeft de wind verzonnen

en de sirene wielt de zee op met haar staart.

Herman van den Bergh, Niet hier, niet heden

(6)

Vijf luisterschelpen

Een langzame duizel, een dwaze leegte een loden zegel op de ogen

een reutelen in 't holle van de borst een grote stilte

een kreet van blind dier wat as in de handen...

o ieder is gemaklijk te herkennen aan zijn bedrogen liefden.

*

Verzinnen wij een gouden tijd

onzichtbaar voor het blote oog:

daarna rest

ons niets meer te bezien dan ons geluk in 't mikroskoop.

*

Neerzitten is afstand doen.

De zittende man moet blozen, hij moet opstaan!

*

Herman van den Bergh, Niet hier, niet heden

(7)

De eeuwige mens bebouwt zijn veld en weeklaagt om 't weer

dat zorgt voor granen en voor dieren.

Thuis dekt een vrouw met glorielijf de tafel.

*

Dichten is

een enkel boomblad maken van alle bossen op aarde, een enkele korenaar maken van alle graanvelden op aarde.

Herman van den Bergh, Niet hier, niet heden

(8)

Een nieuw jaar, als een dolk...

Een nieuw jaar, als een dolk, valt op mijn ogen.

Ook dit begin is naar mij toegekeerd maar zonder lippen behangen met kussen.

Het is of in het bos een enkle boom, de mijne, witte takken had gekregen.

Verlaat mij niet juist nu, wervel van jeugd (draai boven aan de trap, meisje, je om:

misschien dat dan een nieuwe lach mij striemt).

Want ik ben, Tijd, met jou bevracht zoals de moeder met haar kind. 'k Bemin je gratie en je bittere gebreken

die licht en kleur bezitten van mijn bloed.

Deel zijn zij van jou, als de tak die aan de stam zich klemt totdat het kapmes valt op hem, op mij de dood.

Maar zolang 'k leef prijs ik het manlijk gezicht van je uren, prijs ik de angst die ons omvat, reflex van andre angst de plechtige die jij inhoudt, steil, veraf voorbij de sterren, en blijf in jou prijzen het golven van idee, van deze in daden die komen en die gaan, in strijd of liefde.

De natte grond ben je, Tijd, waaruit 'k sproot de lucht waarin ik wankelend verdwijn zonder een faam dan van wie nimmer boog zonder een naam dan iets uit poëzie

(en zo 't mocht zijn dat 't vers zijn dichter maakt hang ik daarom soms af van mijn gedicht?)

Herman van den Bergh, Niet hier, niet heden

(9)

Die zwarte korrel door de duur veracht, Dood, is een ding van alle dagen zoals zingen, dromen, lasten dragen (om 't heil dat vanhier naar 't Lege wenkt worde op aard geen rozeblad gekrenkt...) Genoeg, mij niet te ontzeggen het geluk te zijn steeds dit ontwrichtend zelf, maar trouw toch aan de forse tred waar Tijd ons dwingt zijn wagen mee te volgen, die ons leidt (of die wij duwen) daarheen waar de dissel wijst een gehoopte haven - dag of nacht -, waar altijd, flarden van één enkel zeil altijd in holle ruimten opgehesen elk van ons aan zijn werk hangt als aan zijn haren, slingrend tussen kruipdiervrees en vogelvreugd.

Vind uit, nieuw jaar van mij. O durf vóór brood! - ...(Charon, ik zal schandaal zijn in je boot).

Herman van den Bergh, Niet hier, niet heden

(10)

Het onverbeterlijke

Een vogelzang geprikt

op 't strakke koord dat de ruimte snijdt Een beweeglijke ijdele hemel

een goddelijke tijd verwrongen in zijn wentelende dood Alom de zomer

alom het grote bezoedelde beest En in die verbijsterde tijd die krijt toch nog een iets

van eeuwigheid -

- Of dan misschien in 't eind, vermoeid

van al dat puin uit weggeschoten hemel waarin werelden wankelen,

de hand van de schutter neervalt langs zijn dij verminkt van deernis, van een nooit verloren

onvergetelijke onverbeterlijke tederheid...?

Herman van den Bergh, Niet hier, niet heden

(11)

Een emigrant

Dichter jij arme is je moedertaal soms iets om mee te nemen als een groene pullover van ene oceaan naar de andre En als je goed wakker bent en je je klaar maakt voor een lange amerikaanse werkdag is dan je nette ronde

nederlandse hoofd (met wat vage kennis van gotische kerken en hellende trapgevels) niet al weggerold

tussen de voeten van deze of gene die stampt en verslindt

en die naarstig voortbreit

aan de toekomstkous van Amerika?

Jouw moedertaal dichter jij arme

vergezelt je al niet meer of beter trekt je kreunende terug naar een mistige sleep op de Lek naar een saksisch dorpsplein in Twente naar een gooise meent

naar de bloem aan een limburgse delling je moedertaal katapulteert je achteruit maar rooft je ziel -

en als Amerika jou een dag zal zijn waar geen nacht uit verlost

Herman van den Bergh, Niet hier, niet heden

(12)

dan verraadt een stijgende dorst een krimpen in 't hart

een heimwee dat liefde is en nooit was er

liefde die groter ster liet aan de hemel.

Herman van den Bergh, Niet hier, niet heden

(13)

Ook hiervoor

Ook hiervoor zijn we op aarde wat zon in 't gezicht

in het hart wat laat berouw een scheurtje links in de longtop veel rust bij nacht wat dromen minder

en dan nog de ontgoocheling onwaardig als tevoren te ontwaken

Herman van den Bergh, Niet hier, niet heden

(14)

Niet voor zich alleen

Vreugde van 't hart niet voor zich alleen maar voor lijf en geest beide te slaan, vreugde van dichter niet voor zich alleen te schrijven maar voor een lange stoet van nu tot eindeloos,

vreugde van de dichter dat is de mens

zijn gelijken te hervinden!

Nu dan dit is kern van die vreugde.

Hemel en lente en vrijheid waarvan steeds sprake was in oude gedichten

zullen straks voor allen zijn, en de schoonheid en de hoop aan de mensen hergeven

als 't gezicht aan blinden.

Want naar u mensen van toekomst gaat mijn sterkste denken uit en wat ik wil is dat ge uitroept als ge mijn gedichten leest:

hij was van de onzen!

Herman van den Bergh, Niet hier, niet heden

(15)

Chagall

Van mij is alleen

het land dat bestaat in mijn ziel en dat land is wat ik niet verloochen.

In mij bloeien tuinen

en mijn bloemen zijn verzonnen.

De straten behoren mij toe maar huizen staan er niet in:

zij zijn al in mijn kindertijd vernield de bewoners zweven door de lucht op zoek naar een woning.

Zij wonen in mijn ziel.

Dit is de taal van Chagall:

groeten wij de ziel van Chagall die een woning heeft geopend met de waseming van een traan de zekerheid van een lach

Want Chagall - nieuwe Mozes - heeft bronnen geslagen het vuur getemd het steen beheerst

en de lucht trilt van hem

Boven de aardse glories hing hij glories van triomf.

Hij ging uit en opende een woning.

Hij herstelde het oude Israel

en omwolkt het met sluiers van gebeden.

Herman van den Bergh, Niet hier, niet heden

(16)

Vrij en triest

Lente nog? Werkelijk. Bij 't dagen zie ik (groen vlezig voedzaam) het bollende pulp van de wereld.

Eerst later later hitst de zon de gulzige mikrobenkolonies op die er

onder liggen ingegrift, een stuk levend grafschrift in 't hart van dingen

die gedoemd zijn naar 't blonde toe te rotten.

En 's middags vallen vliegen erop neer.

Dan verschijnt de vlag

waaraan geen medaljes hangen de naakte boom die rondtast

zonder vruchten of loof, als een blinde, de vreemdeling die op een zondag een onverhoedse trap is afgekomen en die nu overal sterven kan vrij en onmetelijk triest

zonder ooit de namen te noemen de werken de motieven

aan de raaf en aan de mens

aan de ontgoochelde zwerm van de vlinders.

Herman van den Bergh, Niet hier, niet heden

(17)

Manier van zijn

In deze wereld van ons vergeten zijn wij de schaduwen van onszelf en de echte gebaren die wij maken in de andere waar wij als zielen leven zijn hier grimas en zijn geveinsd.

Als wie de geesten oproept zo roep ik mij zelf op zonder iets te vinden.

Ik ga naar 't raam en zie de straat met ingeritste duidelijkheid De winkels zie 'k en de trottoirs de trams die voorbijgaan.

Ik zie de levende

geklede wezens elkaar passeren ik zie de honden die eveneens bestaan.

En al dat drukt me als vonnis van verbanning, dat alles is mij vreemd, als ieder ding.

Herman van den Bergh, Niet hier, niet heden

(18)

Antifoon

Na een bittere weg tussen lijken en stenen en kreten en maan, zijn wij gekomen waar de dag zich losmaakt, en nog is het nacht.

Neem af de dageraad die zwarte doek!

Gedurende onze reis, die ons verschijnt in een onzeker licht, als roerloos tegen flarden herinnering, is alles zonder dat wij het bemerkten veranderd.

Maar wat veranderd is weten wij niet en juist daarom zijn wij wanhopig:

Nooit iets te weten zoals Monsieur Jourdain

die heel zijn leven proza had gesproken en zich er niet bewust van was, zoals een uil die nooit, met muzische lijsters en kalanders haar eigen metamorfose heeft geleerd.

*

Open een boek, ondervraag het, sluit het.

Ergens past steeds de jan-van-gent de stormvogel de heggefluiter

zich aan de nieuwe breedtegraden aan.

Zij stellen ook geen vragen.

En de mens? hij vraagt nog altijd, lach hem niet uit, want de mens die vragen stelt is onzalig.

Zullen wij een dag tezamen, koorgewijs, een steen kunnen rapen van zekerheid

en ze in onze zwarte poelen van twijfel smijten?

Laat ook het wrede teken gaan verloren van de zwarte kleren die bij 't dagen om jongenslenden rode sjerpen draaien.

Herman van den Bergh, Niet hier, niet heden

(19)

Want altijd is de tijd een tijd tot sterven hetzij volgens Ezechiël

of volgens Judas de apostel.

Maar mijn klacht, verborgen onder de grote planeten der doden -REQUIEM! -

die door de lege kathedralen dolen zij wasse deze dageraad schoon.

(Nooit zal ik je verliezen o mijn puurheid zwijgende liefde

stille liefde

die door het wier van 't wachten nog gevoed wordt!).

*

Welnu, als 't waar is verandert alles, evolueren wij.

Als 't waar is wordt de mens - wordt wat?

De spreeuw der Shetlands is met zijn winterkoninkje over de Färöer gegaan. Hij zegt

‘Verwacht mij hier over een miljard jaren’

(en dit staat in 't brevier van Huxley*te lezen).

Wij zullen wachten, kunnen we anders doen?

Als 't regent en je hebt een goede schuilhut kijk dan door 't venster naar die natte furie, lach naar je warme handen, lach en wacht.

Een zondvloed? En wat zou 't. Hij houdt eens op.

* Julian S. Huxley, Animal biology

Herman van den Bergh, Niet hier, niet heden

(20)

Een dag

Gister-de-dag draafde achter me aan menend als een hongrige hond dat riem of touw - altijd nog iets - zijn leven aan het mijne bond.

Tot op een viersprong, beelden rondom, ontheemd hij zich zag, en keerde om.

Dolend en duizelend is hij gevallen na me al deze tijd te zijn gevolgd stap voor stap, tot aan vandaag op 't middaguur.

Wie een dag verloor die hem leven docht zoeke die snel terug; hij zoekt vergeefs.

De nacht valt al. De nevel zwelt.

Herman van den Bergh, Niet hier, niet heden

(21)

Volgende schepping

Hier

waar de mens eet en niet anders kan zich bezoedelt en niet anders kan andren bevuilt en niet anders kan om zelf in rottenis te eindigen wie spreekt hier nog van zuiverheid?

Hier

in dit rijk van bare waanzin

deze hoek waar 't denken draait om 't ingewand en wisselt als kleur boven olievlak

wie spreekt hier nog van zuiverheid?

Ik wraak de duif die vol luizen zit en de al vroeg verwelkte roos en 't maagdelijke kind

met de benen wrak van begeerte en de heilige die enkel

van zoenen droomt op de uiers van een teef en de engel

die de mensdingen aanziet zonder eraan te sterven en de god die deze dingen aanblaast.

Ik droom van een volgende schepping van een andere god

heel ver van dit allemaal, vreemd er aan, en naar die god gaan mijn gebeden uit die god schoon en onschuldig

wiens vingers, maken zij een mens, hem maken uit wat anders dan uit drek.

Herman van den Bergh, Niet hier, niet heden

(22)

Een kind dat spreekt in naam van Zon

Het is waar

ik houd niet erg van mijn tijd ik meen dat hij verkeerd zal einden dat hij dit zelfs al heeft bewezen Maar profeten zijn onverdraaglijk vooral zij wier profetie

slechts voor het uur zelf is gegeven die zeggen wij zullen

omdat zij hebben vergeten te zijn die zeggen er zal

omdat zij steunen op niets - en vooral omdat er woorden zijn die geen toekomstige vorm verdragen woorden

die enkel een vrij water spreken kan.

Alleen er moet steeds iemand zijn die het heeft over paradijs of hel niet in theologicis

maar menselijk menselijk

maar klein en beperkt naar onze maat.

Doch wie gelooft er aan?

Hoe smaak van dageraad te geven en van de zon de nacht de liefde aan lieden voor wie alle woorden nog enkel zijn een veile munt?

Herman van den Bergh, Niet hier, niet heden

(23)

Wie wie springt nog heftig op tegen 't hoogste vuur?

Vermetele knapenvreugd wat verteer je gauw

wat verbrand je snel en word grijs!

En uit een dichte hemel

valt de zwarte sneeuw van het vergeten er is geen zee er is geen aarde meer, de wereld schuilt in 't holle van je hand en languit in een greppel slaapt de nacht

*

Er waren (zegt men) vierkante mannen eens, moedige mannen kort geleden die zich opwaarts vochten

die zich krampten om een rand van hemel die kropen in de mond

van een lofzingende engel

maar de engel spuwde hen weer uit en die dag regende het bloed.

Nadien zijn er de blijvers, wachters zij die rekenen en niet dromen zij die handelen en niet geloven:

Toen zij van vlak nabij

alle monsters hadden aangezien waarmee de profeten hen bedreigden en gezien dat alle van 't zelfde pluksel waren zetten zij zich rustig neer in een heldre kamer en keken naar de ruimte

Herman van den Bergh, Niet hier, niet heden

(24)

O ik heb u niets voorspeld!

Het leven ruikt nog goed naar de aarde van voorheen en ijdel is het vooruit te zien

beter is het uit te zien op straat

en mensen te zien lopen zonder toekomst zonder verleden

mensen van hier en nu

dat wil zeggen van nergens nimmer...

*

...totdat een kind dat spreekt uit naam van Zon gaat door de straat en alles uitwist

gaat door dat niets en alles aanwijst alles saamtrekt op zijn blonde hoofd:

eiland waarop koers zet ieder schip en waarop alle golven breken:

Dat kind balt trillingen op zijn vuist het draagt tjilpende nesten op zijn schouder het wordt omspeeld door een weefnet van vogels onnoemelijke webbe van klank en kleur

sidderende harmonie der sferen

een harp die zingt van planeet tot planeet de vogels waardig van de Vijfde Dag.

Herman van den Bergh, Niet hier, niet heden

(25)

Toen

- Zes gieren heb ik gezien.

- Ik twaalf en ik ben koning!

Kom werpen we in de Tiber de lijken van al wat er niet gans is wel-geschapen de kindren met twee hoofden de kalvers op vijf poten de siamese tweeling en de hermafrodiet.

En zo de bliksem mij op de open akker velt begraaf mij dan vervloekt maar roem mij sacrosanct.

Eerst rennen we om de heuvel heen, romp naakt en zwepend elke vrouw.

Opdat de Stad kan leven wordt geen schandaal geduld geen dood en geen geboorte buiten de norm. -

Herman van den Bergh, Niet hier, niet heden

(26)

De bordestrap

Zij rekt zich ver, uit treden licht geheven:

verlangt zij niet dat 'k langzaam ze beklim?

Roerde ik haar leuning aan, zeker dat even goudstof van vergeten zweeft naar de kim.

Een stap van mens is altijd het begin

van zijn historie, steen voor steen geschreven.

Herman van den Bergh, Niet hier, niet heden

(27)

Kostís

Kostís mijn jongen blijf bij je heel simpele dorst en koester

de slaap zoals men druiven verkopert, dat hij je tijdig dekt: Zo

zamel je je dagelijkse leden tot orde en droom je je op weg.

Kostís mijn vriend maak de stille huid los van je lippen, anders beur je je hart niet naar de ster.

Voedzaam is 't donker maar te groot voor onze ingebedde ogen. Schud het nut van je voet en open je gezicht.

Kostís mijn vijand stop je tanden weg, die komen nog lang bij 't maal van pas: de tafel is rijkelijk, twist is onrecht. Laat mijn hand het oude licht van je ogen houden, de wereld is steil, het blindt bij 't stijgen.

Kostís mijn broer het speeksel is ruw om mijn woord: je mag niet slapen.

Als je je tong loslaat, gedenk

de levenden, een kroes alsem spoelt ze omlaag, slaat hun vettige tred

neer en zwijgt ze dood, zonder waan.

Herman van den Bergh, Niet hier, niet heden

(28)

Kom Kostís, kom wij zullen het roet van de adem scheuren, de melk niet laten verzuren, maar hand in hand door de huizen gaan, de daken openen, muren uitbreken en van de stenen een lied bouwen, wijdte en woning.

Herman van den Bergh, Niet hier, niet heden

(29)

De kliniek

Wij naderden de grote rode gebouwen waar gezondheid een fabrieksprodukt is:

we konden ook al de vensters zien gloeien waarachter de dood een van ons beiden wachtte.

Jij ligt op je bed van koorts, kijkt naar de vliegen.

Het is mooi weer, 't is koud, 't is ochtend, nacht.

Ik loop door de regen, druip van de zon,

doof ben ik en durf op deuren niet meer kloppen.

Scheiding van bed.

Je ligt vlak, je oor op 't onzichtbare dat je bewoont.

Ik ben in de stad, aan het werk, onder kinderen,

kom thuis, zie de tafel, slaap. Zoek insecten die je kunnen kwellen:

Mijn blinde lichaam waagt zich de straat niet meer op.

Scheiding van tafel.

En 't lege huis, de tuin die je handen niet meer schramt, de stilte bij 't eten, de wijn die ik drink uit een leeg glas en de fletse sering en de niet meer gesproken woorden.

Scheiding van bed.

En de rechtse met de kastanjeogen die leest zonder ons, de linkse met 't waakstergezicht die slaapt zonder ons en de lauwe met porseleinen huid die na ons binnenkwam...

Scheiding van tafel.

Herman van den Bergh, Niet hier, niet heden

(30)

Maak van mij...

Ik spreek jou van die zaden die enkel kiemen kunnen tussen gespreide vingers.

Met luide stem stijgt vlugge liefde op tussen je vingers door.

Maak van mij wat ik ben:

waar ik loop wanneer 'k spreek de rechtstaande mens.

En van jou, maak dit wonder een bres in de muur

die omsluit elk geluk.

Herman van den Bergh, Niet hier, niet heden

(31)

Voor mijn dode schilder

Nu dat je vol en fier bent op je hoogte op een punt aan de kust dat ons triester maakt wijden we jou toe als een memoriaal

deze straat rood van avond zwaar van antieke wind en verdriet Leontijnenstraat

sterkte van ons hart.

Deze avond ben jij het die de witte wind ranselt met je bolle jaartijlampen:

jouw deuren zijn het die antwoord geven op mijn stappen van vermoeide schildwacht gevangen in de wolfsklem van de nacht.

Maar niet dit is wat telt, je weet het.

Een engel van hout is dol geworden

en tracht al 't goud zich schreiende af te krabben om 't hem te geven die van honger stierf een avond toen werd afgesloten

zijn lege hart, zijn goed hart van asceet.

Ik weet het nog, het duister was het, alleen het duister dat de zeilen hees,

dat hem zoals een vriend hielp zee te kiezen.

Straat enkel rijk van onze dromen!

jij kunt niet weten of hij blootvoets gaat over de lichtster die jouw lot bewaakt;

jij hebt hem niet gekend met volle keel met alle kreten in zijn mond bestorven.

Herman van den Bergh, Niet hier, niet heden

(32)

Vriendelijke straat der grote stad lange ruimte na een lange weg,

hij zal niet komen kloppen aan een huis:

voor zoveel onverhoedse dood zijn er nooit rozen genoeg geweest;

hij zal ook niet een koetspoort openduwen nu dat zijn hand het heeft berouwd levend geweest te zijn en is gevallen losjes, als een wit boomblad langs zijn flank.

Niet weten van zijn lichte vlucht de nachtegalen in hun kooi gebalsemd.

Zij weten niet van zijn bestaan van man, niet hoe soms een vrouweprofiel

op 't kuis papier uitrusten kwam van liefde, hoe hij in het vermoorde zonlicht uitdrukte de kleuren en de boze dromen die

hij bloeien liet in bloed op al zijn doeken.

Hij stierf nog armer dan hij had geleefd en nam zijn hemel in zijn ogen mee om ze te doen ontluiken in ons hart,

een blauw dat hij wou schenken aan zijn god.

Wij kenden van hem enkel zijn zwijgen dat hij ons reikte met zijn dichte vuist van jonge man nog altijd zonder jeugd van mens zonder het voorspel van een feest.

Herman van den Bergh, Niet hier, niet heden

(33)

Hier aan de zoom van de latijnse zee waar één punt van ons nog deze aarde raakt (daar waar het leven pakt ons, grijpt ons aan) krijsen thans meeuwen zijn lof, huivert de brem van herinneren, voelen wij hoe wijzelf

zonder verweer van armen golven moederogen aanstonds gaan vallen als langzame druppels in de dood.

Maar tot dat uur wandelen we door zijn doeken de lange dichte straat af waar de zeilen

strak staan van antieke wind en van verdriet, grotestadsstraat rood van eenzame avond Leontijnenstraat,

liefde

en sterkte van ons hart.

Herman van den Bergh, Niet hier, niet heden

(34)

Openbaar schrijver

Ik zal wederom voor u zijn, plompe onhandige bewoners

van een land met stem van jeugd en aarde, het kleine kind dat ik immer bleef, stadskind op zoek naar liefde van 't volk zo buigzaam als het voddemanslied dat door 't hoogland van uw herinnering spookt:

van mensen die alles weten zonder ooit iets anders te hebben gelezen dan het boek van het uur dat slaat. -

Mijn schrijfplank zal ik zetten recht tegen de hand van de heuvels en voor u wil ik wezen

uw openbare schrijver.

Herman van den Bergh, Niet hier, niet heden

(35)

Een venster...

Een venster staat open naar de dakenzee waar de avond op valt met de herfst.

In de muren, rustig, barstig, grijs, kraakt niets. Ik volg

lange zwijgende wegen:

mijn geest verwacht

wat hij niet kent, een nieuwe triestheid, vage gedachten, nevels

om zich te verliezen, te schuilen, de tijd te vergeten.

Dit rest mij - leven, gisten

eenzaam in dit alkoof, dit oude, bevolkt met mijn geringste werken, mijn reizen.

Gebroken en trouw sta 'k uit mijn boeken op, mijn bed ontvangt me: maar waar is hier de streling van vrouw, haar geheime vormen?

Dit rest mij - hier het bed,

daar de tafel, ginds de lamp, de deur, zotte trofeeën uit een grafspelonk.

Ik heb mijn leven aan 't ijdelste verbruikt, aan zuchten, lege woede,

aan 't tellen van alle valse stenen, minuten kussen gedichten.

Ik wil mijn dood verdienen met mijn dood, me in éne lange nacht verteren

mijzelf verlaten, niets voelen, niets weten.

Wie brengt mij feilloos naar de Slaap omhoog langs zachte spiralen, voorbij heuveltoppen die langzaam, veerkrachtig

als jonge borsten opstaan in de lucht?

Herman van den Bergh, Niet hier, niet heden

(36)

Altijd dezelfde

Het blad danst op de vleugel de ekster in de hand van wind.

Deze weg is mij dikwijls een eeuwig leven gelijk.

Rood ligt de bes in de dorens wit is de sla in de wingerd.

De lemen hut, de cipres, een cipres, een lemen hut - dezelfde mens met zijn ezel vóór het leven of erna...

Herman van den Bergh, Niet hier, niet heden

(37)

Verlaten ochtend

Vandaag weet niemand of de tijd nu komt of gaat.

Een man ligt languit naast zijn hond die in zijn oor bijt: naakte man, 't gezicht alleen bedekt

met een vuurrode lap.

De hond begraast hem of hij dood was.

Ruggelings ligt de man op 't kiezel van de verlaten ochtend.

Mensen gaan langs en vinden dat thans de stad een andre zin heeft:

maar niemand weet precies of de tijd gaat of komt.

Twee zakken zwaaien boven de oever zwaaien in 't ledig en er valt

geen vis en ook geen vlinder in de netten.

De hond blaft.

Vrede of oorlog, er is nog groen op aarde.

En 't water laat ternauwernood de fuiken bewegen, zo langzaam is de stroom.

Herman van den Bergh, Niet hier, niet heden

(38)

Verre woede

Mijn woede, geschreven op de huid van de zee, veranderde in een toorts.

Zij verlichtte mij.

Zolang ik steigerde, door de hemels borend een zwavelgeel oog, was ik de cycloon.

Dan viel mijn woede, dit gezicht werd grijs.

Redelijk als een rund kauw en herkauw ik de roest van een veld.

Herman van den Bergh, Niet hier, niet heden

(39)

Voortbestaan

Maar wat zullen wij, eens het graf voorbij waar ook wij geen andere steen torsen dan met dit onzichtbare opschrift:

hier ligt weer een oude generatie, - wat zullen wij nog ten antwoord geven aan de vierschaar van de zonen aan hen die hebben gevonden de woorden der volgende onschuld?

Wie zal een vers geboren bloem op de schijngraven leggen van mensen die leefden tussen verwelkte bloemen?

wie ons laten opstaan uit het duister uit het grijze amorfe stof

om onze onvindbare ogen te openen voor het licht van een levende wereld?

Niets draagt, niets steunt ons voortbestaan dan enkel wat sap en wat gist

die in ons verdorren, maar verklaren wat wij waren, wat wij zijn,

wat morgen van ons zal maken.

Herman van den Bergh, Niet hier, niet heden

(40)

Essentieel

Jagende jaren brachten mij dichter tot waar 'k ben en altijd sterker wind blies me in de rug,

zodat reeds 't tred houden een sterven was.

Nooit keerde ik het hoofd om, altijd snelde ik voort:

dus weet ik niet, zal ook niet weten, wat fortuin is.

Maar in mij werd geslagen 't merk van man der eeuwhelft, man van gramschap, trots, ironie.

Alles heeft mij een wijde prijs gekost,

om alles heb 'k getwist, moest strijden, weerstaan en iedre rimpel die ge telt op mijn gezicht spreekt van ontmoeting, nederlaag, of zege ten koste zelfs van wie mijn beetre was.

O 'k weet hoe andren me op de eindstreep wachten wanneer mijn lichaam zwaarder nog zal zijn;

en zwaarder slag ook zal 'k verduren - wellicht is wie mij overwint niet eens meer ver.

Maar hier nog sta ik, rekenend te blijven in 't drijfwerk dat beweegt, en dat niet vraagt hoeveel aan tijd voorbij is, hoeveel rest.

Vaak nader ik tot 't bloed dat in mij stroomt - gewekt door 't wilde krijten uit dit lijf -

te weten welk geheim rolt en klopt onder de slapen;

dan treedt een man voorwaarts uit mij, verlaat mij en stellig, verkent al 't duister dat er gaapt.

Toch leerde ik levend en bewust wat leven is, wat dood, en 't schaars moment dat elk met zich alleen

is, leerde blijven geloven in wat ik raakte:

tenslotte leerde ik niet de hand te strekken naar wat ver-af is en niet voor ons bestemd.

Herman van den Bergh, Niet hier, niet heden

(41)

Maar zie ik 't vonnis tegemoet, dit weet ik vast:

dood kome in wervelwind, of als een kat, doch poëzie verbreekt het marmer zwijgen;

waarheid door schouwen laat 't menselijke herleven, maakt zichtbaar 't elk die mijn gedicht doorvorst, maar waarheid zelfs mist 't sluiks finale punt en wanneer niets is te begrijpen, wereld- systemen storten, rijke planeten vergaan, dan nog is, poëtisch gesproken, liefde essentieel.

Zoals in muziek het ware ligt tussen de noten zal wilskracht noch actie zeggen wat gaande is - alleen die kracht die tussen beiden staat;

't is iets dat aanvloedt, wijkt, dat afschampt en altijd verlokt:

de volle orgelende oerzin

van 't Al, het mogelijke, 't onuitsprekelijke.

Herman van den Bergh, Niet hier, niet heden

(42)

De bijl, de boom

Zij droeg aan haar vingers een glans aan haar lippen een zachte dorst de ene straalde over een geheim de andre maakte ieder ding zwaar en vol als een vrucht

Zij sprak van heel ver ik kwam nabij ik heb haar meteen uit trots verkoren ik was de bijl en tegelijk de boom ik was haar gelijke naar ik dacht maar toen is de nood gekomen en toen het eerste bosviooltje openging onder een den velde ik in mij de boom

en haar schoonheid als een wonder brak uit.

Van die vreugde af is mijn herinnering

nog alleen in het heden te vertellen.

Herman van den Bergh, Niet hier, niet heden

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het zanduur van de dood ruist in haar kleine hand, de roze van haar mond welkt treuzelend naar binnen.. Bertus Aafjes, Het zanduur van

en als Osbroek er dan den boel doorgelapt heeft, en met vrouw en kinderen, van het schriele revenu zijner epauletten eten moet, dan zal ik ze aan mijn overvloed laten ruiken, al was

Zolang het aantal personen dat in een bouwwerk of een gedeelte daarvan aanwezig is niet groter is dan het onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van dit

Deze zou niet veel meer dan koude omtrekken, eene onvolmaakte schets op het doek kunnen brengen, en de dichter, die onze karakters in zijne verbeelding zoeken en uit de lucht

In de Visie recreatie en toerisme (raadsbesluit 26 januari, bb21.00753) is als actiepunt opgenomen het opstellen van een omgevingsprogramma, met ruimtelijke kaders

Hij herinnert zich niet, in de dagen welke aan dien voor hem zoo belangrijken wedstrijd vooraf gingen, zenuwachtig te zijn geweest, maar toch moet zijn gemoedstoestand hem uit

Men behoeft deze Amerikaanse doelstelling - de sport uitsluitend als middel om zich als natie te doen gelden - nog niet tot de zijne te maken (alhoewel daar toch alles voor te

• De Kerk is een moeder voor de mensen die zich rond de Heer verzamelen en die niet in staat lijken zichzelf te voeden. De Kerk heeft ieder van ons nodig. Zoals de Heer in