• No results found

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport · dbnl"

Copied!
241
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Joris van den Bergh

bron

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport. Amsterdamsche Boek- en Courantmaatschapp , Amsterdam 1941

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/berg103myst01_01/colofon.htm

© 2007 dbnl / erven Joris van den Bergh

(2)

JAN DOMMERING

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(3)

[1]

Wij zijn in de sport gekomen vele en vele jaren geleden, toen in Nederland de sport feitelijk pas begon. Want ja, er werd schaats gereden en men zat te paard, men kolfde en kegelde en men was lid van een schietvereniging, doch daarmede had men de sport gehad. Wij hebben de metalen fiets zien komen en wij hebben de voetbalsport zien komen, waarmede gezegd wil zijn, dat wij de gehele ontwikkeling van het gehele sportwezen in Nederland hebben beleefd.

Beleefd! Ja, in meer dan in de gewone zin van dit woord. Want eerst dartelden wij in de sport en vierden wij er ons jongensleventje in uit, gedachteloos en uitbundig.

Daarna begonnen wij in de sport rond te kijken, en later nam dit rondkijken de vorm aan van aandachtig observeren, van een studie. Vaag rees er iets in ons op; er begon ons iets te schemeren. En uit die schemer trad iets duidelijker naar voren, toen wij een snel ontwikkelingsproces bij een onzer jongere vrienden hadden gadegeslagen.

Deze jongeman was op 20-jarige leeftijd nog een echt teer manneke; trouwens hij stamde uit een lichamelijk tenger geslacht.

Een van zijn oudere vrienden, een ware poteling, die zijn spieren methodisch tot ontwikkeling had gebracht, had hem er toe gekregen physical culture te gaan beoefenen en met groote energie had de zwakke jongeman zich daartoe gezet.

Zijn leidsman in dezen - die oudere vriend - was een

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(4)

overtuigd tegenstander van het werken met zware hulpmiddelen. Halters, expansers en McFadden-apparaten achtte hij - althans de eerste jaren - ongewenst en hij liet zijn jongen vriend met lege handen aan de arbeid gaan.

Een serie zeer simpele oefeningen diende speciaal om arm- en schouderspieren te ontwikkelen. Hij liet den jongen man oefeningen doen waarbij de vuist was gebald en de spieren zich spanden en ontspanden. De arm werd gestrekt en bij krachtig geknepen vuist gebogen, waarbij de biceps waren opgezet. Dan werd de arm weer langzaam gestrekt en werden de antagonistische spieren gespannen. Zo ging het met de armen voorwaarts, zijwaarts en omhoog. Ook werden de ellebogen zover mogelijk op de rug gebracht en voorts werden de vuisten van omlaag langzaam omhoog gebracht, net alsof er een zwaar gewicht werd geheven.

De gehele oefening duurde van twintig tot vijf en twintig minuten, doch deze simpele handelingen waren zó inspannend, dat de reeds getrainde jongeman er toch zeer vermoeid van werd.

Welnu, toen dat tere manneke van 20 jaar 22 jaar was geworden en hij dus twee jaar deze eenvoudige oefeningen had gedaan, kende men zijn tors niet terug. Het slappe manneke was een athletische figuur geworden.

Maar hoe had de jongeman deze eenvoudige en kortstondige oefeningen gedaan?

Wij hadden ook anderen zien oefenen, ‘en club’ en in

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(5)

hun clublokalen. Zij oefenden de ganse avond, doch hun oefening geschiedde genoegelijk.

De zijne was van alle genoegelijkheid gespeend. Zijn oefening geschiedde aandachtig.

In tijdsduur was de oefening van onzen jongen vriend gering, doch zij was belangrijk door de intensiteit. Hij sprak tijdens zijn oefeningen geen woord. Er bestond dan niemand en niets voor hem. Hij keek als het ware met enthousiasme naar zijn vuist, naar onderarm, bovenarm of borst. Hij hield het oog gericht op zichzelven, op het doel. Hij ging geheel in zichzelven, dat is in zijn doel, op.

Zijn geest, zijn gedachten, zijn brein, zijn gemoed en zijn begeerten waren uitsluitend bij de versterking van lichaam en spier.

Voorheen gold algemeen: veel oefenen en lang oefenen. Het zat 'm vooral in de lange duur. Doch toen zeiden wij: het is niet de tijdsduur, welke de mate van de training bepaalt, het is de intensiteit, waarmede de training geschiedt.

En hiermede waren wij een stapje verder gekomen. Thans, na zovele jaren een studie te hebben gemaakt van de sport en van den sportman, en na ons te hebben verdiept in het wezen van de sport, thans zeggen wij, dat de geest van overheersende waarde is, dat het in de sport gaat om de psychische bijstand, dat het gaat om de innerlijke krachten, welke men achter zijn oefeningen en achter zijn sportverrichting schaart.

***

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(6)

De invloed van de geest op sportman en op sportprestatie: dat is de feitelijke inhoud van dit schriftuur.

Dit schriftuur, dat de neerslag van een reeks van ervaringen is.... van ervaringen, die ons nu en dan tot analyseren hebben gebracht en ons ook vragen hebben doen stellen.

Wij hebben deze ervaringen vastgelegd in de hoop, dat anderen, tot welzijn van de sport, er iets uit zouden mogen opsteken, dat zij er iets in zouden mogen vinden waar zij verder mee kunnen werken en dat zij het nuttige, het bruikbare er uit, zouden mogen doorgeven, aan de jongeren, aan den jongeren mens, hetzij hij sportman is of niet.

Want de behandelde materie zit niet alleenlijk vast aan de sport, zij is niet louter sport-materie.

Wat in dezen waar is voor de sport, is ook waar voor het leven buiten de sport.

Zonder de krachten, welke wij hier behandelen, wordt men uiterst zelden een crack in de sport.

Zonder dezelfde krachten wordt men stellig geen ‘crack’ in het ‘gewone’ leven.

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(7)

[2]

De spier, de ontwikkeling van de spier, ondergaat de kracht van de bijstand der gedachte, de assistentie van de geest.

Wanneer dit waar is ten aanzien van de ontwikkeling van de spier, dan geldt dit in nog sterker mate voor de spierverrichting. En met spierverrichting begint de sport.

Wij hebben een sportman gekend, op zijn gebied (de wielrensport) een van de grootste, welke de wereld heeft voortgebracht, die deze geestelijke en mentale materie zeer zuiver en krachtig heeft aangevoeld. Hij heeft tijdens de vele vakgesprekken, welke wij met hem voerden, er het volgende van gezegd:

‘De sportman, die alleen maar physiek traint, is als de kunstschilder, die alleen maar verft. Zoals je schildert met je brein, met je gemoed, met je gedachten en met je sentiment, zo kun je sport beoefenen, trainen met je brein, met je gemoed.

Je kunt een spier ontwikkelen door oefening. Je laat haar veel werken en je onderhoudt haar goed en dan wordt zij op den duur vanzelf sterk. Dat is

doodeenvoudig. Maar een spier, die alleen langs die weg is sterk geworden, is een

“domme” spier.

Nu kun je een spier ook versterken door middel van je gedachten, door met je hersens bij die spier te zijn. De meeste mensen weten niet, wat de hersenbijstand voor den sportman betekent. De meeste sportlui weten er

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(8)

ook niets van. Het is maar een doodenkele, die de zaak voelt. Ze lachen er om en kijken je net aan, alsof je uit Meerenberg bent weggelopen. Daarom spreek ik er met hen ook niet over en bovendien behoef ik de concurrenten toch niet in te lichten.

Maar ik zeg je, wanneer je een spier hebt versterkt door er aan te denken, door er met je hersens bij te zijn, dan is dat een heel ander ding dan die andere sterke spier, dan die “domme” spier. Dan is dat een levendige, vooral gevoelige, fel reagerende spier, dan is dat als het ware een spier met gevoel en begrip. Het klinkt gek, maar als je dat in je leven hebt gebracht, je gemoed achter je physieke daden zetten, dan is het net, alsof je spieren in je sport meedenken. Dat moet je hebben, wil je als sportman het grootste bereiken. Je kunt oefenen zoveel als je wilt, je kunt aanleg hebben, heel ijverig wezen, prachtig gebouwd, soepel en gespierd zijn, je kunt een prima hart hebben, maar “dat andere”, de mentale en geestelijke bijstand, de concentratie van alle innerlijke krachten en de zelfbeïnvloeding, moeten er bij komen, wil je excelleren.’

***

Eerst nog iets van die levendige, vooral gevoelige, fel reagerende spier. Dit is de spier voor den man der lichte athletiek, voor den hardloper, den vèrspringer, den hoogspringer, de spier voor den wielrenner, voor den sprinter vooral. Het is de vertroetelde spier, de gesoigneerde spier, de ook door de geest gekoesterde

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(9)

spier, de spier van het zijden huidje en van een soepelheid, welke haar, in rust, als week doet aanvoelen. Het is de dubbelhoofdige kuitspier, het zijn de dijspieren, welke men, met zachte vingers afgetast, als een bijna gelatineuze substantie kan heen en weer gooien. Zulk een spier is voor sommige sporten een wanbezit en met name de voetballer mag haar nimmer kweken.

De spieren van den athletieker en van den sprinterwielrenner-in-topvorm zijn zó prikkelbaar, zó hypergevoelig, dat zij reacties kennen, welke men ‘schrikken’ zou kunnen noemen. En zo ‘schrikken’ deze spieren o.m. van koud water.

Zij kunnen geen koud water verdragen, zonder van hun functionele waarde voor de sportverrichting in te boeten. Voor athletiekers, wielrenners (baanrenners en vooral sprinters), boksers, vooral wanneer zij in top-conditie verkeren, behoort zwemmen dan ook een verboden genieting te zijn.

Het is niet alleen de invloed van de afkoeling; veeleer staat nog op de voorgrond het gebruik in eens van àndere spieren bij het zwemmen. Dit geldt voor àlle sporten en derhalve moeten ook roeiers niet zwemmen. Bovendien zal het automatisme - hetwelk het lichaam economisch laat werken - door plotselinge andere bewegingen verstoord worden.

Wij hebben een renner, den Olympiade-winnaar Van Egmond, die in topvorm verkeerde, door een enkele zwempartij totaal uit conditie zien geraken en van zijn machtige benen, welke volgens zijn zeggen ‘heerlijk

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(10)

soepel’ waren, getuigde hij de dag na de zwemmerij, dat het stokken waren geworden.

Zulke spieren blijven vertroeteling vragen. Zij dienen altijd warm, altijd op temperatuur te zijn, als in de watten.

Koud water verruwt zo'n spier, maakt haar stug.

De voetballer mag zulk een spier van het zijden huidje nooit kweken. Van de benen, van de beenspieren van den voetballer wordt grovere, ruwere arbeid geëist, een abrupte, hokkende, stotende arbeid, geen rhythmische arbeid, geen arbeid met een cadans. De zaak is, dat het been van den voetballer onderhevig is aan andere drukkingen en andere trekkingen. Het been van den voetballer is een manusje van alles, het moet van alles doen, tot worstelen toe en dientengevolge mag het geen

‘exclusieve’ spier zijn, geen vertroetelde gespecialiseerde spier, geen hypergevoelige een-richtings-spier. Stellig heeft de voetballer een grote mate van lichaamslenigheid van node, doch wat zijn benen betreft, dient hij zijn taak met spieren, die van de grens der overgevoeligheid ver verwijderd zijn, welke zich niet aanstonds getaquineerd gevoelen, welke dus gehard zijn. Hij moge zich massage laten welgevallen, doch bij hem zal de massage gericht moeten zijn op de verkwikkende werking, om van de geneeskrachtige werking niet te spreken. De voetballer, die athletiek beoefent, die op hardlopen traint, dient er voor te zorgen, dat hij de hardlopende voetballer blijft, dus dat hij niet te veel de richting van den athletieker uitgaat.

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(11)

[3]

Wij waren even afgedwaald naar het physiologische, naar de verrichting. Doch wij keren thans terug tot ‘dat andere’, tot den commandant van de spier, tot de mentale en geestelijke werking, tot de concentratie, tot de aandacht en de liefde, tot de psychologische basis van de grote sportverrichting.

Mental training en concentratie zijn hier in Nederland na onze deels versnipperde publicaties op dit gebied en nadat Lotsy deze theorieën als leidraad had genomen bij zijn zo zeer geslaagde pogingen om van het diep getuimelde Nederlandse elftal (1931) een winnend elftal te maken.... wij herhalen, mental training en concentratie zijn hier in Nederland sindsdien welhaast mode-woorden geworden. Maar het woord

‘vitaminen’ ligt in ieders mond bestorven, terwijl het gros van vitaminen zelfs geen vaag begrip heeft. Wat zegt ons dan die populariteit van mental training en van concentratie?

Velen weten in waarheid niet eens, waar zij het over hebben.... en toch willen zij er mee werken, zoals we straks zullen laten zien.

Want mental training en concentratie zijn niet voor de massa. Voor mental training en concentratie moet men het gevoelige vermogen bezitten, men moet er het innerlijk voor hebben, men moet er ‘de ziel’ en de samentrekkende kracht voor bezitten. De tastzin van het gevoel is hier pionier-wegwijzer.

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(12)

KAREL LOTSY

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(13)

Mental training en concentratie zijn zaken van gevoel en van compressie van wil, tevens een dooreenstrengeling van wil, overtuiging en voorstellingsvermogen, van

‘geloof’ en van ‘liefde’.

Men moet in de kracht dezer dingen geloven en men moet vervuld zijn van liefde voor het onderwerp en voor het gestelde doel. De onmeetbare en onweegbare dingen, de imponderabilia, moet men weten te hanteren als voorwerpen uit de

gereedschapskist, dus als practische realiteiten.

Mental training en concentratie staan naast elkaar. Het zijn aparte begrippen. Maar practisch zijn zij dooreen geweven. Mental training zonder concentratie is ondenkbaar en in de sport zullen concentratie en mental training steeds samenvloeien.

Mental training is sportbeoefening met de geest en concentratie is de samentrekking van al zijn innerlijke, geestelijke en physieke krachten op het gestelde doel. Beide voeren tot de mobilisatie van de voedende krachten, welke den mens het doel, waarop zijn ‘liefde’ is gericht, doen naderen. Wie het hoogste in de sport wil bereiken, moet er van doordrongen zijn, dat het lichamelijke eerst leven krijgt door de geest en dat het psychische element in de sport een hoofdrol vervult. Men spreekt van mysterieuze waarden, maar daarom zijn het nog geen exotische waarden, geen waarden, welke ver van ons dagelijkse doen verwijderd liggen. Integendeel! doch daar heeft men zich in de sport nog maar zeer weinig rekenschap van gegeven.

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(14)

De sensibele mens werkt in zijn dagelijkse doen herhaaldelijk met deze waarden.

Hij toont dagelijks aan, dat hij begrijpt, dat zij er zijn, dat hij in het heil dier mysterieuze krachten gelooft. Hij doet echter wat de doorsnee-mens nu eenmaal pleegt te doen; hij bemoeit er zich verder niet mee. Hij gaat er niet verder op in. Hij accepteert ze zonder meer als een natuurlijk iets. Als iets, waarvan het voor hem vanzelfsprekend is, dat men het er niet eens nader over heeft. In vele huisgezinnen komt het bijv. voor, dat onder de maaltijd tot een verstrooid, dus tot een geestelijk afwezig, kind wordt gezegd: ‘Kom jongen, zit toch niet aan iets anders te denken, je weet nauwelijks wat je eet, houd je gedachten bij je eten, dan heb je er veel meer voeding van!’

Er zal welhaast geen bedrijf in de beschaafde wereld zijn, waarin een leider met enig aanvoelingsvermogen niet eenmaal de opmerking heeft geplaatst: ‘Als jij met je geest meer bij je werk was, zou de kwaliteit er van heel wat beter zijn.’

Zo is het ook in de sport.

Men kan volgens de geijkte term de halve dag op een voetbalveld hebben gehangen, aan goaltje trappen, dribbelen, koppen hebben gedaan, men kan een friendly game hebben gespeeld, men kan dus vele uren aan zijn sport hebben gedaan, zonder nochtans vijf minuten behoorlijk te hebben getraind. Wanneer de gedachten afgeleid, dus afwezig waren, wanneer de geest verwijlde ver van het veld, is het verblijf van een

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(15)

JACQUES VAN EGMOND

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(16)

halve dag op de oefenplaats niet meer geweest dan een frisse-lucht-happerij.

***

Professionals bereiken in de sport hogere resultaten dan amateurs.

De records wijzen dit uit.

Men antwoordt op een dergelijke opmerking, dat dit nog al logisch is, want professionals oefenen veel meer dan amateurs. Maar wij hebben in de sport amateurs gekend - en wij kennen er nóg - die in tijdsduur meer trainden dan de sterkste professionals in dezelfde tak van sport. En toch waren deze professionals, die in tijdsduur minder oefenden, sterker dan die amateurs. Zolang die amateurs amateur waren, bleven zij op 'n zeker moment stil staan, d.w.z. dat hun prestaties niet meer vooruitgingen. Werden zij echter professional, dan begonnen na enige tijd hun prestaties te groeien. De verklaring is deze, dat zij als amateur afgeleid waren door hun werkkring, door hun beroepsbezigheden en dat zij, professional geworden, hun aandacht onverdeeld aan hun sport konden schenken. Hun werkkring was nu hun sport geworden. Zij hadden niets anders aan hun kop. Hun leven en denken was op hun sport gericht en juist dáárdoor, doordat hun innerlijk steeds van hun sport was vervuld en zij ook vrijwel doorlopend in vorm waren, konden zij ook met minder training (te weten zichtbare training) volstaan.

***

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(17)

Juist doordat de amateur andere maatschappelijke en andere levensbemoeiïngen kent, juist doordat hij per dag zovele uren is afgeleid en hij gedurende die tijd dus in alle opzichten ver buiten zijn sport staat, dient hij met de tijdsruimte, welke hij aan zijn sport kan schenken, te woekeren.

Doch dit geschiedt sporadisch, althans te weinig.

Er wordt bij de sporttraining veel tijd verdaan. In tijdshoeveelheid gaat er meer tijd verloren dan de training voor groote prestaties strikt genomen vergt.

Wij wezen er reeds op: het is niet de tijdsduur, welke de mate van de training bepaalt, het is de intensiteit, waarmede de training geschiedt.

De sportman verdoet veel van de tijdsduur, welke hij aan zijn sport toe kan meten, door abstracties en omwijlingen van de geest. Velen gaan van huis, pakken de tram naar hun oefenplaats en hun geest zweeft langs de zichtbaarheden van het publieke leven. Wat hun geest betreft kunnen zij net zo goed juffrouwen zijn, die uit verveling lopen te winkelen. Met ‘een hoofd vol lege koffers’, dus mentaal onvoorbereid, bereiken zij de oefenplaats; daar wordt nog gedarteld en een boom opgezet over de film van gisteravond en over dat meisje van de vorige week je-weet-wel, en wanneer zij hun sportkleding aantrekken en hun schoenen dicht rijgen, staan hun snavels nog niet stil; zij beginnen hun oefeningen als ..., ja als locomotieven, waar te weinig kolen in zijn.

In de rustpozen, als zij even op adem moet komen, zijn

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(18)

zij weer de klappende eksters en als zij hun toilet de ville aantrekken, wordt er dadelijk aan een of ander verzetje, zij het dan ook uiterst eerbaar verzetje, gedacht.

En dit terwijl training, waarachtige training, met ernst begint en met ernst eindigt.

Geen dooie-dienders ernst, doch juist een levendige en levenwekkende ernst.

Want de ware training, dit dient de sportman te beseffen, begint reeds zodra hij zich opmaakt om ter oefenplaats te gaan. Het behoort zó te zijn, dat hij ‘traint’ (door zich mentaal geheel over te geven aan het doel) van het moment af, waarop hij zijn trainingsgoed in het valies stopt en hij het huis verlaat. Het moet hem voor ogen staan, neen! het moet hem geheel beheersen, dat hij gaat om te oefenen, om zich te bekwamen, om zijn physieke conditie, zijn techniek, zijn stijl en daardoor de kwaliteit zijner verrichtingen op te voeren, en in deze trainingsgedachten moet hij zijn eerste toekomstige wedstrijd onmiddellijk betrekken. Het moet hem beheersen, dat zijn gaan naar de oefenplaats, dat zijn oefening geen spel is om het spel, doch een ernstige handeling terwille van een ernstig doel.

Dat hij dit alles doet om zich op die en die datum, bij die en die gelegenheid te doen gelden.

Hier herinneren wij ons wat de Amerikaan Edgar Ansel Mowrer in zijn boek ‘This American World’ heeft geschreven. Hij heeft gezegd: voor sport lopen wij,

Amerikanen, warm op onze manier. Voor tal

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(19)

van primitieve volkeren was de sport een voorbereiding tot de oorlog. De oude Grieken beoefenden de sport om de vreugde, welke zij vonden in lichamelijke schoonheid. De Engelsman acht de sport - welke hij spel noemt - nodig voor de karaktervorming. Voor ons, aldus liet hij er op volgen, is de sport een middel om ons te doen gelden.

Dit verklaart - zo voegde hij er aan toe - de ernst waarmede onze athleten zich trainen om aan kampioenschappen deel te nemen en te winnen.

Tot zover E.A. Mowrer.

Men behoeft deze Amerikaanse doelstelling - de sport uitsluitend als middel om zich als natie te doen gelden - nog niet tot de zijne te maken (alhoewel daar toch alles voor te zeggen valt), maar iedere athleet heeft toch stellig het doel, in de strijd der kampioenen zich persoonlijk te doen gelden en dan kunnen wij toch niet anders doen dan Edgar Ansel Mowrer bijvallen, waar hij zo nadrukkelijk wijst op de ernst, waarmede de training ten zijnent geschiedt.

Die ernst behoort zich, zoals gezegd, reeds van den athleet meester te maken bij het pakken van zijn valies, bij het verlaten van zijn huis, bij het gaan naar zijn oefenplaats. Hij moet zich dan reeds in zijn training in-leven, hij moet zich, zoals wij dat noemen, reeds de atmosfeer van de strijd scheppen, de atmosfeer, waarin gewonnen kan worden.

De mate van tijd, welke hij aan zijn sport kan geven, moet van de eerste tot de laatste seconde met die

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(20)

atmosfeer zijn gevuld. In die atmosfeer wordt in kwartieren meer bereikt dan buiten die atmosfeer in reeksen van uren. Trainen is algeheel vergeten van al wat niet tot die training behoort. En tot training behoort enige tijd van overdenking, van terugschouwing ná de training.

Wat haalt de preek uit zonder concentratie en zonder contemplatie? Zonder concentratie en zonder contemplatie haalt de training ook belangrijk minder uit.

***

Training en wedstrijd-verrichting vereisen de steun van geest, van overtuiging, van gemoedstoestand, van moreel.

Hoever die invloed van de geest en van de gemoedstoestand op de physieke materie gaat?

Ieder weet, wat voor een zieke het geloof, het vertrouwen in zijn dokter betekent.

Waar tuimelt de zieke naar toe, wanneer hij in deze ‘overtuiging’ mist?

En ieder voelt toch, wat het voor den zieke is, krachtig in zijn beterschap, in naderende genezing te geloven. Wij hebben van een geval gehoord, waarbij de behandelende geneesheren machteloos stonden. Zij waren, volgens de volksmond, uitgepraat. De wetenschap vermocht hier geen baat meer te brengen.

Een der geneesheren heeft zich toen in dier voege uitgelaten, dat in den zieke de liefde tot het leven, de wil en de begeerte om te leven, in zulk een stuwende mate

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(21)

aanwezig waren, dat daarin nog de hoop op herstel gelegen kon zijn.

De zieke genas.

Hier zegevierden de mysterieuze krachten en brachten een doodziek afgetobt lichaam tot nieuwe levenskracht. Zouden deze geestelijke krachten alleen maar een wonderdadige werking uitoefenen op zieke lichamen en niet op gezonde?

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(22)

[4]

Het psychische element vervult in de sport een hoofdrol. Wij hebben reeds gereleveerd, dat Karel Lotsy bij zijn pogingen om de prestaties van het in de put geraakte Nederlandse voetbalelftal te verheffen, publicaties van ons tot leidraad had genomen.

Hij heeft practisch gewerkt met de mysterieuze waarden, wier invloed in de sport wij hadden geschetst en welke door ons in dit schriftuur nu nader worden behandeld.

Lotsy kweekte liefde, begeerte en wil, hij kweekte concentratie, hij kweekte spanning. Want innerlijke spanning verwekt een gemoedstoestand, welke tot top-prestaties voert.

Hij bracht er de kracht der onmeetbare dingen aan te pas.

Hoe hopeloos was het met de verrichtingen van het Nederlands Elftal in de interland-ontmoetingen gesteld! Om maar eens iets te noemen: in de periode van 15 Maart 1925 tot 2 November 1930 had het Nederlands Elftal 17 ‘uit’-wedstrijden gespeeld en er geen enkele van gewonnen. En in de jaren 1928 tot 1931 speelde het

‘uit’ en ‘thuis’ in totaal 20 wedstrijden en daarvan werden er slechts 3 gewonnen.

De verrichtingen van onze nationale ploeg tegen officiële ploegen van andere landen waren dus wel van zeer teleurstellende aard.

Wat deed Lotsy nu?

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(23)

Hij sloeg niet langzaam aan een andere koers in, neen, hij gooide het roer om, want daarmede had hij ineens de volle aandacht, de waarachtige belangstelling der betrokken spelers.

Kijk eens! Vóór de z.g. Lotsy-periode werden uit diverse verenigingen elf

voetballers (plus enige reserve-manschappen) gekozen en deze speelden droogweg, dat is, zonder dat er enig nader contact had plaats gehad en zonder enige nadere voorbereiding, een oefenwedstrijdje, doorgaans in de stijl van matig interesse.

Deze elf spelers kenden elkaar nauwelijks, de belangstelling voor elkaar was uiterst gering, het waren naar de volksuitdrukking elf loslopende honden, heterogene bestanddelen, waarvan het ene deel niets op het andere overdroeg. Hun

interland-wedstrijden waren meer vermaaksvoetbal dan vervullingen van een met grote liefde, met grote ernst en toewijding aanvaarde en uitgevoerde taak. Een taak, tijdens welker vervulling men met toenemende concentratie en bij een climax aan spanning naar het doel moet groeien.

Lotsy begon met de spelers te verbroederen, met de gemoederen nader te brengen.

Daartoe deed hij de spelers, die trouw hun verenigingen bleven dienen door 's Zondags voor de competitie te spelen, eens per week hun haardsteden verlaten. Zij begaven zich dan 's namiddags na afloop van hun dagtaak (want het waren amateurs, die om aan hun boterham te komen een ambacht uitoefenden en naast hun werkgevers hun sport dienden) naar Den Haag, naar

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(24)

het terrein van de voetbalvereniging V.U.C., hetwelk zich in het bezit van een voortreffelijke kunstlicht-installatie mocht verheugen en bij dit kunstlicht, dat van hoge lichtmasten overdadig werd neergegoten, werd daar dan des avonds geoefend.

Over dat ‘oefenen’ dadelijk meer.

Doch wij willen er nu reeds wel dit van zeggen, dat dit ‘oefenen’ niet de hoofdzaak, niet het hoofddoel van het wekelijkse samenzijn uitmaakte.

Primair was: de spelers, die de nationale ploeg vormden, eens per week bijeen te hebben; primair was: de heterogene bestanddelen in morele zin te versmelten. ‘Als jonge priesters achter een heilige vaan’...

Ja, zó versmolten tot een bezielde, een verrukte eenheid en zó als groep omstrengeld door de koorden der machtige begeerte het gestelde doel te bereiken, diende de nationale ploeg van Nederland op te rukken.

De idealist predikte en won: liefde voor het milieu, liefde voor de stichting, liefde voor deze kleine en aparte voetbalgemeenschap, liefde tot het doel. De spelers leerden elkaar kennen en waarderen en zij dompelden zich gaarne onder in de atmosfeer, welke door overtuiging, menselijkheid, warmte-uitstraling van het gemoed, door opwekkende hartelijkheid en gloedvolle uiteenzettingen en motiveringen was geschapen.

Zo was er een sterk contact ontstaan tussen menselijk wezen en menselijk wezen, er ontwikkelde zich een gemoedsverwantschap ten aanzien van de sport. Er ontstond een mysterieuze band tussen speler en speler en

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(25)

tussen leider en spelers, en de elf man die over verscheidene verenigingen in den lande waren verspreid, waren 's avonds in Den Haag, zoals wij eens hebben

geschreven, opgetogen naar triomfen reikhalzende ‘leden van de Nederlands Elftal Club’,.... een naam, welke er dadelijk is ingegaan.

Enigen dezer amateurs, die toch als vrije mensen hun vereniging hadden gekozen en zich te midden van hun club-vrienden ook zeer wel bevonden, hebben in die dagen gezegd, dat zij - ondanks al de opofferingen en moeiten, welke zij zich wekelijks hadden te getroosten door naar Den Haag te gaan - toch veel gretiger naar het milieu van ‘De Nederlands Elftal Club’ gingen dan naar het milieu van hun eigen

competitie-vereniging.

***

Het wekelijks, tussen twee Zondagen in, naar Den Haag laten komen van al die verspreide spelers, geschiedde volgens buitenstaanders om gemeenschappelijk eens goed ‘technisch te kunnen oefenen’, doch in waarheid lag het doel buiten de techniek.

Het geschiedde om een hinderlijk mentaal hiaat weg te werken. Het diende om een gat in het denken aan de sport te dichten. Het diende om tussen twee momenten van daadwerkelijke sportbeoefening - welke momenten soms ver van elkander verwijderd lagen - een belangrijk moment van hoofdzakelijk geestelijke en morele

sportbeoefening in te schuiven. Het diende om, zoals men in de electro-technische wereld zou zeggen, er nog een voe-

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(26)

dingsstation tussen te schakelen, om de concentratie te vermeerderen.

Dit dient men goed te begrijpen. De Nederlandse spelers toch waren, zoals gezegd, amateurs, die nagenoeg zonder uitzondering alleen des Zondags - voor de

competitie-voetbal speelden. Op de tussen liggende dagen, de weekdagen, beoefenden zij geen voetbal en trainden zij niet of nauwelijks. Er lagen dus telkens zes ‘lege’

dagen tussen hun voetbalbemoeiingen in, en als tengevolge van slechte

weersomstandigheden (afgekeurde terreinen) de competitie-wedstrijd niet had plaatsgevonden, was er een hiaat, een gat van dertien dagen ontstaan. Deze gaten moesten worden overbrugd. Er diende meer en sterker aan voetbal te worden gedacht en daarvoor werd dan ook de wekelijkse concentratie-avond in Den Haag ingericht.

Na des Zondags te hebben gespeeld, dachten de spelers - die immers hun avond hadden vrij te maken - er Maandags reeds aan, dat zij naar Den Haag moesten. Zij dachten er Dinsdags aan en Woensdags aan, zij dachten aan het doel, wanneer zij zich naar de trein begaven, Lotsy schreef hun tussentijds ook suggestieve,

kameraadschappelijke brieven, kortom de tijd buiten hun werkkring, de tijd welke anders naar koetjes en kalfjes uitging, werd nu grotendeels vervuld van

voetbal-met-het-gestelde doel.

***

In diezelfde periode (1930-31) had ook de trainer van het Zwitserse elftal, de Hongaar Kürschner, die ‘'n

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(27)

soort voetbalfilosoof’ werd genoemd, de kracht van het geconcentreerd denken aangevoeld.

Het was deze man, die aan zijn spelers de opdracht gaf gedurende de week vóór een belangrijke wedstrijd vijf minuten na het opstaan èn voor het naar bed gaan, geconcentreerd aan voetbal te denken.

Vanzelfsprekend lokten de adviezen van Lotsy en van Kürschner reacties van spottende aard uit, dat kon welhaast niet uitblijven. Want waarlijk niet alle

sportbeoefenaren zijn sensibele mensen en wie meer marionet is dan mens, wie meer robot is dan warmhartig en geestelijk fijn besnaard wezen, wie dermate

vermaterialiseerd is, dat slechts het tastbare en zichtbare voor hem bestaan, althans voor hem hanteerbaar zijn, zo iemand blijft van de mysterieuze krachten, waarover wij het hier hebben, verre.

Maar toen dan die reacties van spottende aard los kwamen, hebben wij met citaten uit onze schrifturen aangetoond, dat wij reeds tien jaar voordien, in de

wieler-sportwereld top-figuren hadden ontmoet, die met deze psychische krachten even practisch waren omgegaan als met de stukken gereedschap, waarmede zij aan hun fiets werkten.

Maar goed dan! De spelers van het Nederlands Elftal kwamen dan eens per week naar Den Haag om zich bij hun gemeenschappelijk streven met onzichtbare banden aaneen te koppelen. Om geestelijk een falanx te vormen. Om aan voetbal en naderende overwinningen te denken en innerlijke spanning te kweken.

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(28)

Deze spelers, voor het overgrote deel volksjongens, vertegenwoordigers van de z.g.

werkende stand (de een was chauffeur, de andere stucadoor, melkboer,

sigaren-handelaar, havenarbeider e.d.g.) werden in de simpele houten clubtent van V.U.C. door Lotsy en zijn medearbeiders, leden van de Keuze-commissie, ontvangen en begroet en dit niet met de houding van een hoogheid die zich neerbuigt, doch als een werkelijke vriend, die zich voor hun particuliere aangelegenheden sterk

interesseerde en die bij tal van zorgen en zorgjes hun steun en toeverlaat was. Een vriend en voorvechter bij de opmars naar het gestelde doel.

Want dit is bij deze subtiele zaken geboden, dat de leider zich niet de figuur van bevelvoerder aanmeet, want in het innerlijke van den mens valt voor hem niets te bevelen. Slechts als waarachtige vriend kan hij samenweven, kan hij transmissie van gevoelens en van gedachten tot stand brengen. Want hij moet van zijn

gemoedsberoeringen en van zijn emoties, van de spanningen, die in hem leven, iets overdragen, veel overdragen. Leider en spelers moeten op elkaar zijn afgestemd en dit wel zeer zuiver. Het moet zijn als bij snaar-instrumenten. Als op het ene instrument de g-snaar wordt aangeslagen, moet deze op het andere instrument beginnen te trillen.

De leidende concentratie-kweker en opwekker van innerlijke spanning moet een radio-station zijn, hetwelk uitzendt precies op de golflengte waarop de geestelijke apparaten der spelers zijn ingesteld.

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(29)

Zo was het bij Lotsy, die de spelers als zijn vrienden tegemoet trad en naar hun wel en wee vroeg om... om eventueel het wee te helpen wegruimen, want als er een

‘wat zorgelijks aan zijn kop had’, neen! dan ging het niet.

Dan gingen de spelers naar de kleedkamers en daarna vingen de fameuze oefeningen van het Nederlands Elftal aan.

Wij zeggen dit ‘fameuze oefeningen’ bijna ironisch. Het Nederlandse

voetbal-publiek toch heeft lange tijd in de mening verkeerd, dat onder aanvoering van Bob Glendenning (de oud Bolton Wanderers-speler) machtige voetbal-technische oefenstukken werden uitgehaald. Men meende, dat er op inspannende wijze aan doeltrappen, dribbelen, balbeheersing, aanval en verdediging, aan positie-spel en vaardige trucs werd gedaan, doch wij, die iedere week ter plaatse waren, kunnen hier verklaren, dat er meestentijds niet eens een bal in het veld kwam. De hele fameuze oefeningen kwamen hierop neer, dat slechts enige conditie-oefeningen werden gedaan en deze dienden nog niet eens in de allereerste plaats om de lichamelijke conditie te verbeteren. Zij dienden - zoals reeds gezegd - om de eenheden der spelers samen te pakken tot een hecht geheel, om het psychisch samenvoegen van hen te

vergemakkelijken.

In groepsverband werd 'n klein kwartier aan vrije en ordeoefeningen gedaan (zoals gymnastiekleraren hun schoolklassen laten doen) en verder bestonden de

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(30)

fameuze voetbaloefeningen uit enige minuten hardlopen, snel starten, snel wenden en uit snelle rem- en keerbewegingen, welke besloten werden door 'n paar minuten adem-gymnastiek. Het gehele geval nam 'n 25 minuten in beslag en daarna gingen de spelers in looppas naar de kleedkamers.

Alsof men een zeer zware interland-wedstrijd achter de rug had, alsof het een onmisbaarheid gold, werd het verkwikkende bad opgezocht. Het bleef alles in de stijl, in de atmosfeer. En dan na dit bad, eventjes met een warme kop thee bijeen, volgde.... de toespraak.

***

De toespraak?

Ja! De toespraak!

Een gewichtig stuk in het opwekken van stemming, in het kweken van een atmosfeer waarin te winnen valt, in het voorbereiden van de gewenste

gemoedstoestand, in het verwekken van innerlijke spanning.

Het was Lotsy, die sprak. En hij bezat de gave van het woord. Hij sprak gemoedelijk en toch ernstig en bezielend. Hij sprak met het hart. Hij gaf het

Nederlands Elftal iets van zichzelf. Hij gaf het iets van zijn geloof, dat hij het bij het juiste eind had. Hij gaf het iets van zijn overtuiging, dat gecultiveerde aandacht tot een heilzame, bijna wonderdadige concentratie voert; dat de geest voornamer is dan de spier; dat stemming en atmosfeer de meest superieure bodem vormen om

topprestaties te doen gedijen; hij bracht het Nederlands Elftal bij, dat physieke training onmisbaar is, doch dat

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(31)

Spel-technische bespreking in de ‘Wondertent’.

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(32)

Uit grote dagen.

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(33)

de physieke training eerst tot glorie komt door de machtige bijstand van mental training. Hij gaf het Nederlands Elftal iets van zijn onbaatzuchtig enthousiasme, van zijn idealisme, hij gaf het iets van zijn ziel. Hij gaf, zoals de volksmond zegt, ook tekst en uitleg. Hij zette uiteen, waarom men daar bijeen was en waarvoor. Dat het zo onnozel scheen een verre reis te maken, vroeg van huis te gaan en laat thuis te komen om 20 minuten oefeningetjes te doen, die men thuis bij veel minder tijdverlies, vijfmaal zo lang had kunnen doen. Maar hij liet er op volgen, dat dit niet onnozel was, want dat het ging om het saamhorigheidsgevoel, om de geest van de Nederlands Elftal Club. Hij zette uiteen, dat het ging om het aanvullen van het hiaat, van de lege ruimte. Bij zulke hiaten kan er geen sprake zijn van een concentratie welke naar een topprestatie voert. Voor een topprestatie moet de concentratie continu zijn, moet zij dagelijks een steunpunt hebben, een voedingsstation.

***

Voor iedere interland-wedstrijd werd de concentratie opnieuw ingesteld. Want wie spanning kweekt, dient tijdig voor ontspanning te zorgen. Wie een spanning te lang laat duren, vernietigt wat hij begonnen is. Het moment van de inzet van de spanning is niet zonder belang, van hoger belang is echter de regeling van de climax.

Er moet climax in de spanning zijn, de spanning moet groeien en haar hoogtepunt moet liggen tegen de dag

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(34)

van de daad. En dan na de daad, liefst dezelfde dag nog, moet er een volledige ont-spanning zijn.

Wat anderen verkeerd vonden, hebben wij juist goed gevonden: het diner na de interland-wedstrijd, waarbij de spelers desnoods ‘uit de band sprongen’.

Want wij preken ernst, doch wij preken daarnaast, dat de sportman ‘mens’ moet blijven en na een absorberende periode terug moet vallen op de normale genietingen van het wereldse leven. Wij preken geen ascetisme.

En zo werd na iedere interland-wedstrijd, na een periode van volledige ontspanning, de voorbereiding der concentratie en het kweken van spanning voor de nieuwe interland-wedstrijd opnieuw ingezet.

***

Wij hebben hier lang bij stil gestaan. Maar het is dan ook in ons kader een

merkwaardig, een betekenisvol geval. Een geval, waarbij immers onze reeds in 1927 neergeschreven aanvoelingen en theorieën als leidraad hebben gediend. Een geval, hetwelk de waarde van mental training en concentratie, van de assistentie der innerlijke krachten wel heel duidelijk aanwijst.

Want oefenen, technisch oefenen, voetbal spelen, deden de spelers van ons nationale team vóór ‘de periode-Lotsy’, net zoveel, of als men wil, net zo weinig als tijdens ‘de periode-Lotsy’, doch zie nu hier het kapitale verschil in de prestaties van het Nederlands Elftal gedurende ‘de periode-Lotsy’, dus gedurende de assis-

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(35)

CHAPMAN

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(36)

tentie van de gekweekte gemoedstoestand en van de opgeroepen spanning.

Van 15 Maart 1925 tot 2 November 1930 (periode vóór Lotsy) speelde het Nederlands Elftal 17 ‘uit’-wedstrijden, waarvan er geen enkele werd gewonnen.

En van 14 Juni 1931 tot 3 Mei 1936 speelde het Nederlands Elftal 10

achtereenvolgende ‘uit’-wedstrijden, welke alle 10 werden gewonnen. Feitelijk waren het er 11, die ook alle 11 gewonnen werden, doch een dezer buitenlandse

ontmoetingen gold niet als ‘officieel’. In die periode ging er dus geen wedstrijd in den vreemde verloren.

En in de periode 1928 tot 1931 (vóór Lotsy) werden 20 uit- en thuiswedstrijden gespeeld, waarvan er slechts 3 werden gewonnen.

En in de periode 1931 tot 1934 (periode-Lotsy) werden er 21 gespeeld, waarvan er 11 werden gewonnen.

En juist in deze laatste periode was het buitenlandse voetbal, dus het voetbal van den tegenstander, door diverse omstandigheden (als toename van beroepsspel, intensievere training e.d.g.) in kracht toegenomen.

***

Wat er hier in Nederland in deze periode gaande was, was aan de aandacht van het buitenland en met name van Engeland, niet ontsnapt.

Chapman, de grote bezieler van Arsenal, de man die in Arsenal als het ware de geestelijke injectiespuit hanteerde, kwam er o.a. zelfs voor naar Nederland. Hij

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(37)

kwam waarlijk niet om hier voetbal te zien. Dat kon hij in Engeland en in zijn eigen club Arsenal genoeg, en van betere kwaliteit, zien.

De belangstelling van den groten tovenaar van Arsenal was gaande gemaakt door het feit, dat in Nederland werd gewerkt met datgene wat hij als zijn geheim had beschouwd. Hetgeen hij voor zijn privé-bezit had gehouden, werd in Nederland op verdiepte schaal toegepast. Dát had hem getroffen. Want Chapman, de

psycholoog-manager, werkte met dezelfde waarden, met dezelfde imponderabilia.

De enorme waarde, de enorme betekenis en invloed van het werken met

psychologische factoren is wel het felst aan de dag getreden na Chapman's overlijden.

Arsenal, de club van merendeels dezelfde spelers, de club, welke tevens nog over de middelen beschikte om zich met het beste levende materiaal te kunnen versterken, was tijdens Chapman de schitterende top-club van Engeland; na Chapman was Arsenal glansloos, zonder moraal, dat is: zonder innerlijke bijstand.

***

Atmosfeer. Stemming.

Kent gij iets wat nóg gevoeliger is?

Wij willen, alvorens tot het spel terug te keren, u het volgende detail niet onthouden.

Wij hebben verteld, dat de spelers van het Nederlands Elftal op de

concentratie-avonden bijeenkwamen in Den Haag in de club-tent van V.U.C.

Deze tent is door ons de ‘Wondertent’ genoemd.

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(38)

Wat was dat nu voor een inrichting, deze Wondertent van V.U.C.?

Een zeer bescheiden en uiterst eenvoudig getimmerte. Een recreatie-tent zonder enige charme. Bijna 'n primitief geheel. 'n Houten tent, vierkant, met 'n buffet als in een boeren-herberg. Goedkope tafeltjes en banale timmermansstoelen, 'n geschuurde houten vloer, en hier en daar wat aan de wand, club-foto's. 'n Aannemerskeet met enig zit-gerei er in. Dus verre van een intiem geval en allerminst een entourage, zou men zeggen, waar stemming en atmosfeer vlotweg werden geboren.

In deze banale tent werd de wonderdadige concentratie gekweekt en de gevoelige toespraak gehouden.

Maar luister nu.

Op zeker moment stond deze tent niet ter beschikking en was de concentratie-ploeg genoodzaakt te verhuizen naar Rotterdam, naar het veel voornamere clubgebouw van de voetbalvereniging Sparta, welk gebouw door de volksmond het Sparta-kasteel wordt genoemd, 'n big building met een verzorgd interieur, in ieder geval iets van standing en van charme vergeleken bij het planken-gedoetje van V.U.C.

Maar!.... dáár in dat Sparta-kasteel kwam er van de concentratie niets terecht. Dáár ging het niet. Hier was de concentratie-ploeg niet ingeleefd. Hier, in deze veel mooiere gelegenheid, was er geen vertrouwdheid, geen intimiteit tussen wanden, vloer, plafond en de aanwezigen.

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(39)

Geen fluïdum tussen concentratie-kweker en spelers. De spreker sprak. Het waren woorden van de lippen. Zij werden niet gedragen door de warmte-uitstralingen van het hart. Het gemoed scheen verkild. De spelers zaten als employé's, die een plichtmatige gelegenheids-visite bij hun patroon maakten.

Enige weken later kon de concentratie-ploeg weer terugkeren tot de houten tent van V.U.C., waar de intimiteit en de geestelijke samensnoering, waar het vertrouwen en het goede geloof, waar de overtuiging, de broederschap en de wil tot winnen, waar het enthousiasme en de liefde tot de glorieuze daad, waren geboren.

En daar ging het weer! Daar ging het weer volop!

Wij hebben in sportkringen, waar men zeide ‘er ook wel iets voor te voelen’ deze fletse adhaesie vergezeld horen gaan van de opmerking, dat hun club-accomodatie zich echter niet voor zulk intiem werk, hetwelk een intieme omgeving vergde, leende.

Men voelde in deze kringen niet, dat déze stemming, dat déze atmosfeer uit den bezielenden mens stamt en niet wordt gecreëerd door min of meer luxueuze gebruiksvoorwerpen.

***

Er deed zich bij het gros der interland-wedstrijden, die het Nederlands Elftal gedurende ‘de periode-Lotsy’ speelde, een moment voor, hetwelk in de Nederlandse pers ‘het krankzinnige kwartiertje’ werd geheten.

Deze kwalijke uitdrukking werd door het publiek gre-

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(40)

tig overgenomen, zij werd populair. Bij iedere interlandwedstrijd zat het publiek er bij voorbaat op te gnuiven. En als het zich had voorgedaan, schreef men in de courant:

‘van dat moment af lukte alles’, .... alsof dit een kwestie was van veine, van geluk, van toeval.

Hetgeen de pers en het publiek ‘het krankzinnige kwartiertje’ noemden, was echter het meest verheven moment van de werking der mysterieuze krachten, een summum, waartegen het moreel der tegenpartij scheen weg te zakken. Haar initiatief werd overspeeld en het spel werd haar dus opgelegd, spelers, die tot dat moment uiterst lastig te passeren waren geweest, werden nu met een bijna mathematische zekerheid voorbij gegaan, er had bij de Nederlandse spelers een scheppende zelfbeïnvloeding plaats en onder de juichende druk daarvan ontstond bij de tegenpartij onrust, aarzeling.

Het verband werd bij den tegenstander weggespeeld, alle man kwam nabij het belegerde doel assisteren en tegenover de bij den tegenstander ingetreden angstige nervositeit legde het Nederlands Elftal in dat befaamde ‘krankzinnige kwartiertje’

bij het enorme innerlijke enthousiasme een superbe zelfbeheersing aan den dag.

Het waren dezelfde mensen, dezelfde spelers, met dezelfde spieren en gaven, op dezelfde dag, op hetzelfde veld, bij dezelfde voetbalcapaciteiten, doch een kwartier lang waren het àndere spelers, doordat de innerlijke geladenheid hun de spankracht had gegeven, welke de topprestatie behoeft.

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(41)

Deze toestand van suprême vervoering kón niet lang duren; hij is niet voor de duur van tweemaal drie kwartier, dus voor de duur der gehele match denkbaar. Een dergelijke exaltatie ontstaat geleidelijk tijdens de match. Al spelende, al verkennende, groeit het innerlijk der spelers naar deze toestand toe. Deze exaltatie, welke tevens extase was, heeft een inleidende periode nodig. En vandaar, dat het ‘krankzinnige kwartiertje’ zich placht te openbaren in de tweede helft van het spel en wel doorgaans in het midden van de tweede helft.

Wij hebben er reeds op gewezen, dat de spelers door hun mentale en

geconcentreerde voorbereiding als het ware door onzichtbare draden met elkander in verbinding stonden en al spelende begon deze communicatie deugdelijker te werken. Er had de transmissie van gedachten plaats, waarvan reeds werd gerept, de aanvoelingen werden sterker en zuiverder, het fluïdum van wil en van begeerte stroomde van speler naar speler en zo ontstond geleidelijk de toestand van inspirerende en conceptieve vervoering, welke de nauwkeurigheidsdrang aanwakkert en het nauwkeurigheidsvermogen doet stijgen.

Een thema waar wij straks, bij andere takken van sport, nog op terug zullen komen.

Zoals wij trouwens straks dit gehele complex nog eens in enkele voorbeelden zullen recapituleren.

Wij gebruiken het woord vervoering.

Welnu, vervoering kan men niet onderbreken om haar

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(42)

dan weer op gelijk peil in te zetten. Vervoering is bij onderbreking meteen kapot.

Het is dan ook voorgekomen, dat het ‘krankzinnige kwartiertje’ zich beperkte tot 'n krankzinnige vijf minuten, toen wegens een blessure van een der spelers van de tegenpartij het spel enige tijd was stilgelegd geworden. Na deze onderbreking was de vervoering kapot.

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(43)

[5]

Wij hebben hiervoren reeds gezegd: concentratie en psychologische aanvoelingen in de sport zijn niet voor iedereen. Zij waren wel voor Chapman, den enen groten kenner van spel en spelers, zij waren veel minder voor Hugo Meisl, den anderen kenner van spel en spelers en den creator van het prachtige Wunder-team.

Tegen het einde van zijn loopbaan als leider van het Oostenrijkse voetbal, beging Meisl kort na elkaar twee fouten op sportpsychologisch gebied en beide wreekten zich onmiddellijk. De eerste fout beging hij in Engeland, de tweede fout beging hij te Amsterdam.

Als de succesrijke leider van het succesrijke Wunder-team was Meisl de verheerlijker van techniek en van technische bravoure; de hoge waarde van ‘het andere’ vermocht hij niet te zien. Zijn successen waren zonder dát tot stand gekomen Voilà!

Toen wij in 1928 tijdens een bezoek aan Wenen vele uren in gezelschap van Hugo Meisl en andere Weense voetbalprominenten doorbrachten, konden wij onze oren niet geloven.

Het gaat hier om de omringing van Meisl, om het milieu, hetwelk hem hier, op eigen bodem, aanjoeg. Er viel niet meer te getuigen, dat in dit milieu de liefde voor voetbal heerste. De grenzen der liefde waren hier verre overschreden. Dit milieu was bezeten van voetbal. En het was bezeten van een wereldomvattende

superioriteits-gedachte op dit speciale gebied.

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(44)

Op voetbalgebied zou de ganse wereld aan Wenen ondergeschikt zijn, twijfelloos.

Hier ‘op eigen terrein’ werd geen reserve in acht genomen. Oostenrijk had niet deelgenomen aan de Olympische Spelen, welke enkele maanden te voren te Amsterdam hadden plaats gevonden. En Uruguay had gewonnen. Uruguay oppermachtig en daarna Argentinië.

Ja!.... als Wenen er niet was.

Engeland ging er ook aan!

Het was toen Meisl, die over zijn lievelingsdenkbeeld begon: de wereldtournée met zijn Wunder-team.

Hij sprak van de succes-tournée, alsof hij in Dreamland leefde. Het maximum aan overwinningen in een minimum van tijd.

Nu waren wij juist uit Boedapest gekomen, waar wij de wereldkampioenschappen wielrennen hadden bijgewoond en waar wij een tiental dagen te midden der

kampioenen op dit gebied hadden verkeerd. Wij hadden voor de zoveelste maal de spanningen leren kennen, die in deze kampioenen, aan de vooravond van de strijd om de hoogste titel, heersen en toen wij daar met Meisl over spraken en wij deze zaken op voetbalgebied transplanteerden en hem te kennen gaven, dat elke

voetbalploeg, dus ook de zijne, bij een kolossale, aan wedstrijden rijke rondreis op conflicten in de spanning móést stranden en toen wij daarbij aanvoerden, dat naarmate zijn successen zouden toenemen bij den volgenden tegenstander de kracht der begeerte om als succes-breker op te treden zich in beangstigende mate

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(45)

zou ontwikkelen en dat Meisl's ploeg dus op korte termijn in successie tegen ploegen had te spelen in dewelke een speciale-gelegenheids-spanning huisde (een innerlijke geladenheid, welke een tournée-ploeg onmachtig is van start tot finish te

onderhouden), bleek ons uit Meisl's tegenwerpingen, dat deze dit alles als quantité négligeable beschouwde.

Techniek en technische bravoure, positie-spel en mensen bedreven als machines, daarin lag alles en daarin lag het geheim van de macht en van de overwinning. Het was een kwestie van meer en van mindere technische en lichamelijke vaardigheid.

Er mocht bij den tegenstander daar van binnen een en ander zich ontwikkelen, dat zou hij niet ontkennen, maar wel ontkende hij, dat deze factor beheersend en doorslaggevend zou kunnen zijn.

Brillante techniek, daar ging het om.

Hoe groot was dan ook onze verbazing, toen wij in 1933 vernamen, dat Hugo Meisl zich op concentratie cum annexis had geworpen. Het is ons verborgen gebleven, wat bij hem in dezen de doorslag heeft gegeven, welke drijfkrachten hem er toe hebben gebracht. Hadden ervaringen op het groene veld hem er inmiddels de ogen voor geopend, dat het toch wel degelijk aanbeveling verdient aan technische

vaardigheid en technische bravoure nog ‘dat andere’ toe te voegen, of was hij onder de indruk gekomen van de resultaten, welke Nederland met zijn practisch weinig oefenende en dus ook technisch minder ontwikkelde ploeg had bereikt, of

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(46)

had hij iets van Chapman vernomen, die toch over een ploeg beschikte, welke het meest schitterende technische materiaal bezat, doch die desondanks de psychologische factoren in het geding bracht .... in ieder geval:

Hugo Meisl had zich op concentratie geworpen. Hij wilde Engeland slaan, Engeland op eigen bodem, en bij deze greep naar de suprematie had hij concentratie als een hulp-divisie binnen gehaald. Hij reisde met zijn Wunder-team naar Londen en ....

begon daar met een fout. Hij liet n.l. zijn spelers een gewone league-wedstrijd bijwonen, waarvan het spel-peil in het algemeen veel hoger staat dan dat hetwelk het heterogene, immers niet ingespeelde, Engelse Elftal pleegt te zien te geven, en waar in die league-wedstrijd excellent voetbal werd gedemonstreerd, meenden de Oostenrijkse spelers, dat zij in het Engelse Elftal, hetwelk immers uit uitgelezen league-spelers bestond, een super-Wunder-team tegenover zich zouden krijgen. Meisl had dus zijn spelers de gelegenheid verschaft zich.... te laten intimideren.

Die deuk in het moreel meende Meisl nu in weinige dagen weg te kunnen

concentreren. Hij betrachtte concentratie als iemand die meent, dat er in concentratie iets te forceren valt. Hij hield de leden van het Wunder-team in hun hotel, in hun eigen appartementen, om maar ongestoord aan voetbal te kunnen denken, terwijl toch iedereen, die met concentratie vertrouwd is weet, hoe averechts een dergelijke gedragslijn werkt. Want uren, uren achtereen geconcentreerd denken bij lichamelijk

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(47)

omlummelen, vermoeit het denken, en vermoeid denken betekent soezerig en landerig worden, betekent spanningverlies, betekent afzakken naar een gevoel van

verveeldheid, een verfoeibaar element voor den sportman, van wien aanstonds de topprestatie wordt gevraagd. Hier werden dus niet de dagen van afwachten met de ploeg doorgewerkt op een wijze, welke boeiend was, dat wil zeggen, levendig voor de geest en waarbij die geest toch de climax bereikte, waarvan hiervoren reeds sprake is geweest. Deze greep van Wenen naar de oppermacht mislukte. Engeland won op rustige wijze. Van een heroïsch gevecht, van een bijna dramatische worsteling van Engelse zijde was geen sprake geweest. De verplichting daartoe was Albion door Wenen niet opgelegd. Reeds spoedig had Engeland een voorsprong van 3-0 verkregen, waarna de Engelsen het bedaarder aan gingen doen om ten slotte, zonder in werkelijk gevaar te zijn geweest, met 4-3 te winnen. Hiermede had Meisl insiders doen zien, dat hij in deze materie niet thuis was.

***

Voor hem, die er evenwel nog aan mocht twijfelen, dat Hugo Meisl tegenover de grote waarde der psychologische factoren in de sport inderdaad vreemd stond, releveren wij, wederom ter waarschuwing en dus ter lering, nog de volgende gebeurtenis, welke - evenals bovenstaande - interessant is buiten de figuur van Meisl om. Na de match tegen Engeland, op de terugreis naar Wenen, deed Meisl met zijn Wunder-team Amster-

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(48)

dam aan om een wedstrijd tegen het Nederlands Elftal te spelen. Men had bij hem, na de Engelse reis, enige voorzichtigheid mogen verwachten. Wij hebben daar echter niets van bemerkt.

De avond voor de dag, waarop deze wedstrijd Nederland-Oostenrijk werd gespeeld, had er te Amsterdam een bijeenkomst plaats, waar Nederlandse voetbalofficials onder het gehoor van Hugo Meisl zaten. Want Meisl hield daar een causerie over Oostenrijks voetbal en over het Wunder-team, en toen hij te kennen gaf, dat er de volgende dag iets schoons en iets machtigs te zien zou zijn, beging hij een

psychologische blunder. Het Wunder-team, zo zeide hij, zou morgen zijn volle kracht laten zien en het zou op topkracht door blijven spelen tot de laatste seconde toe.

‘Als het voor ons 7-0 is’, riep hij uit, ‘zullen wij doorgaan om er 8-0 en 9-0 van te maken!’

Welk een psychologische fout!

Ligt het niet voor de hand, dat de leider van de Nederlandse ploeg zich

verkneukelde en dat hij Hugo Meisl uit dankbaarheid wel de hand had willen drukken?

Hier heeft men een voorbeeld in de sport van het langs psychische weg versterken van den tegenstander. Meisl laadde hier de accu van het verzet. Hij riep hier machtige krachten tegen zichzelven in het leven. En nu de match.

Met de allergrootste moeite, na zich tot de laatste seconde toe tot het uiterste te hebben ingespannen, bracht het fameuze Wunder-team het tot 1-0, dank zij

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(49)

Ontwikkeling tijdens de moordende seconde.

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(50)

Gratie en kracht.

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(51)

een nog allerminst superieur doelpunt, een sofgoaltje volgens de volksmond.

Een overwinning door een professionele Wonderploeg op een ploeg van amateurs behaald, dermate roemloos, dat zij in Oostenrijk als een onthutsende nederlaag werd opgevat en Meisl zijn invloed deed inboeten.

De 3-4 nederlaag tegen Engeland viel nog te dragen, alhoewel moeilijk. De 1-0 overwinning op de Nederlandse amateurs verdroegen de met oppermachtswaan gedrenkte voetbal-gemoederen niet.

Maar hij had toch weinige jaren te voren te Wenen, plein du coeur in het

onderonsje, gezegd: ‘Er mag bij den tegenstander daar van binnen nog zoveel groeien, er mag zich daar ontwikkelen wat men wil.... brillante techniek, daar gaat het om.’

Gaarne zij natuurlijk toegegeven, dat brillante techniek van de hoogste waarde is, maar de brillante techniek dient toch ook nog ‘bezield’ te zijn.

***

Gemoedstoestand. Emotie.

Wij zullen nu nog een ander historisch geval van het geestelijk injecteren van den tegenstander ter tafel brengen.

In 1934, te Amsterdam, bij de ontmoeting Nederland-België, was het Nederlands Elftal prachtig op dreef. De Nederlandse aanvalslinie werkte als een scoring-machine.

Nederland maakte 6 doelpunten, 7 doelpunten, 8 doelpunten, 9 doelpunten.

'n Toeschouwer, meegesleept in de kolk van zijn dol

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(52)

enthousiasme, bezondigde zich toen aan een grove smakeloosheid jegens de gasten.

Hij schreeuwde: Tien!.... Tien!.... Tien!

Deze onbetamelijke aanvuring werkte op meerdere opgewonden toeschouwers aanstekelijk. Weldra nu schreeuwde de gehele hoek, waar die schreeuwlelijk was gezeten: Tien!... Tien!.... Tien!

Men wilde dubbele cijfers zien.

Doch welk wonder geschiedde daar?

Wat speelde zich daar in het Belgische Elftal plotseling af? De Belgen, die door de Nederlanders totaal overspeeld waren geworden, die hopeloos in verwarring waren geraakt en van het kastje naar de muur liepen, werden in 'n oogwenk andere mensen, andere spelers. Plotseling dreven zij Nederland terug, plotseling deden zij de overheersing van Nederland te niet. En in stede dat Nederland zijn score kon verhogen, had Nederland zich duchtig te weren om meerdere tegenpunten te voorkomen. De Belgen waren in eens gelijkwaardige tegenstanders geworden, neen, meer dan dat.

Zij waren in het bezit van het initiatief gekomen.

Zeg voor ons part wat gij wilt; .... de mens heeft nu eenmaal 'n dooddoener bij de hand, die voor hem voldoende is; waar hij genoegen mee neemt, waar hij het bij laat.

In werkelijkheid speelde zich hier toch een wonderlijk proces af.

De innerlijke bewogenheid, de emotie deed de kraan opengaan van een psychische bron, welke de physiek

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(53)

met krachten voedde, welke de nauwkeurigheidsdrang hevig aanwakkerde en het nauwkeurigheidsvermogen verhoogde. Het waren dezelfde mensen met dezelfde spieren, met dezelfde voetbalvermogens, doch door een simpele psychische aandrang werden zij andere spelers, topspelers.

De innerlijke spanning trad hier tevens op als verscherpster, als veredelaarster van de techniek.

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(54)

[6]

De moordende seconde! Onbegrepen gemoedsbeweging. De athleet jaagt zijn innerlijke geladenheid op tot maximale spankracht, en deze doet hem dan plotseling de sterke daad verrichten, waar hij even te voren weifelend van heeft afgezien.

Dit opjagen is een proces van enkele minuten, vaak zelfs van weinig seconden.

Het is mede een proces van concentratie.

Wij zullen daar iets van vertellen.

Jaren geleden woonden wij de nationale kampioenschappen in het gewichtsheffen bij.

De voorzitter van de leidende organisatie was een intellectueel, die de krachtsport, de z.g. zware athletiek, nooit had beoefend. Hij had het voorzitterschap aanvaard, omdat de desbetreffende Bond een representatieve figuur, een man met ‘poids’ naar buiten uit, behoefde. De technische bemoeiingen liet hij aan andere functionarissen over. Toen wij de zaal binnentraden, waar de elite van de krachtsport zich had verzameld, wenkte de voorzitter ons om naast hem te komen plaats nemen. En elk op onze wijze hebben wij toen onze aandacht aan de gewichtentillerij geschonken.

Aan het eind van de avond had de clou plaats.

Wij stonden voor zware kerels van de zwaarste afdeling en twee van hen waren er nog aan bod gebleven. De rest had reeds afgedaan.

Er was zoiets van 123 K.G. gestoten en toen er nog 'n

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(55)

paar K.G. was bij gedaan, bleek dit een der twee te machtig te zijn. De overgeblevene, 'n zekere Verheijen indien wij ons goed herinneren, liet toen de halter verzwaren tot 135 K.G. Hij wilde het kampioenschap behalen op een wijze welke hem zou sieren, hij wilde de toeschouwers het maximum van zijn athletische vermogen laten zien, hij wilde hun de hoogste waar voor hun geld geven, en nadat een der jury-leden om stilte had verzocht, maakte Verheijen zich voor zijn krachttoer gereed.

Hij stond op enkele meters van de halter, rekte zich, haalde diep adem, keek gespannen naar de halter, deed, steeds met de ogen op de halter gericht, enige passen voorwaarts en toen iedereen dacht, dat hij zich zou bukken om de stang van de halter te grijpen, haalde hij weer diep adem en begon toen, steeds naar de halter kijkend, heen en weer te lopen.

Toen ging hij weer op enige meters afstand recht tegenover de halter staan, hij rekte zich weder, haalde weer diep adem, schreed met afgemeten passen in grijpklare houding naar de halter, greep de stang, tilde de halter 'n handbreedte op, alsof hij hem voor zijn gevoel nog eens wilde wegen.... en zette de halter weer neer.

Wéér liep hij even heen en weer, steeds het oog op de halter gericht houdende, wéér schreed hij met afgemeten passen in grijpklare houding naar de halter, wéér tilde hij hem 'n handbreedte van de vloer om hem toen, na aarzeling, nogmaals neer te zetten.

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(56)

En andermaal ging hij op enkele meters afstand recht tegenover de halter staan.

Toen gingen zijn schouders omhoog en leek het alsof zijn machtige borst nog machtiger werd; schielijk en vastberaden kwam hij naar voren, hij bukte zich snel, greep de halter, gooide hem op tot voor de borst en stootte hem, bij een kreunend geluid, meteen omhoog. 'n Donder van applaus deed de zaal trillen en de voorzitter, staande, applaudisseerde energiek mee.

Maar, weer gezeten, boog hij zich naar ons toe en zei hij 'n tikje spottend: ‘Het komt mij voor, dat daar een flinke portie theater bij was, want hij had datzelfde toch wel in eens kunnen doen.’

Dat hebben wij toen met klem bestreden.

Dat naar de halter gaan en weer weggaan, dat in grijpklare houding er naar toe benen om de vracht dan slechts even op te tillen, te wegen, dat steeds maar kijken naar de halter bij het heen en weer stappen, dat spannen van de borst en dat heffen van de machtige schouders, dat willen en dat aarzelen en dan weer wijken, tot driemaal toe, neen!.... daar zat geen grein aanstellerij in. Er gebeurde daar iets in dien sterken kerel; voor hem bestond er op dat moment geen zaal en geen publiek, voor hem bestond er slechts de halter, het zware gewicht, waarvan hij wist, dat het 't uiterste kruimeltje fut van zijn stieren-corpus behoefde om het te kunnen verwerken. Dat gaan en weggaan, .... wel! .... er gebeurde iets in dien man; hij was doende zich strijdklaar te maken, hij was bezig zich te concentreren.

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(57)

Toen hij de eerste keer naar de halter liep, meende hij klaar te zijn. Hij voelde echter, dat hij van binnen nog niet gereed was, dat hem nog overtuiging ontbrak. Bij dat gaan en weer weg gaan mobiliseerde hij al zijn innerlijke krachten, en toen hij als het ware die krachten voelde groeien en hij door zelf-beïnvloeding tot een opwindende overtuiging was gekomen, toen de vervoering in hem was, waarvan wij ook bij ‘het krankzinnige kwartiertje’ gewaagden, toen, en toen eerst greep hij de halter om hem ook overtuigend omhoog te gooien.

'n Tweede keer zou hij het niet gekund hebben.

En wel, doordat hier in één moordende seconde al de spankracht was verbruikt, welke deze superbe athleet in het machtige arsenaal van zijn physiek had verwekt.

Hier explodeerde de kracht.

En na zo'n explosie is het kracht-vat leeg.

***

Maar om dan nog even op dat gaan van den athleet naar de halter en op dat wijken van hem terug te komen, dit concentrerende doen - het is toch vanzelfsprekend - ziet men ook in andere sporten.

Om maar eens een voorbeeld te noemen: op de Olympische Spelen te Berlijn hebben wij niet één deelnemer aan het nummer schoonspringen de sprong zien ondernemen, zonder dat hij eerst meerdere malen sprongklaar over de springplank was gegaan.

Zij, die gratie zochten bij technische volkomenheid deden hetzelfde als de man met de halter.

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

(58)

Laten wij echter terugkeren tot den gewichtheffer om tevens terug te keren tot de vervoering, waarvan wij reeds zeiden, dat zij geen onderbreking, geen stoornis, geen interruptie verdraagt.

Dienzelfden athleet - indien wij het wel hebben - is het volgende overkomen.

Op 'n wedstrijd was hij andermaal het langst aan bod gebleven, daar was hij trouwens kampioen voor. En tot besluit wilde hij weer zijn top-gewicht stoten.

Hij stond weer voor de halter, schreed er naar toe, liep weer heen en weer, schreed er andermaal naar toe, lichtte de halter even op en week weer terug, kortom, hij

‘bracht er zich in’, waarmede hij bedoelde, dat hij zich innerlijk prepareerde en de spanning opjoeg.

Toen hij ten leste bij volle lading voor de halter stond en zijn borst zich spande, zijn schouders omhoog gingen en hij het gewicht werkelijk te lijf wilde gaan.... zei iemand iets tegen hem.

Het effect was verbazingwekkend.

Hij keek op als iemand die wakker schrikt, weifelde even en bulderde toen los.

Jury-leden susten hem, zij brachten hem zover, dat hij weer achter de halter ging staan.

Hij keek naar de halter, hij liep er naar toe.... maakte een diep mismoedig gebaar en.... verliet het tooneel. Hij voelde, dat hij het niet meer kon; hij voelde zich ‘leeg’.

Spreek nooit tot een sportman, die vlak voor zijn uiterste krachtinspanning staat, gij stoort hem.

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Daarom vindt u in dit rapport niet alleen de gerapporteerde tonnages en evolutie ten opzichte van 2017, maar krijgt u ook een inzicht in de invloed van nieuwe en verloren operatoren

Deze zou niet veel meer dan koude omtrekken, eene onvolmaakte schets op het doek kunnen brengen, en de dichter, die onze karakters in zijne verbeelding zoeken en uit de lucht

2019 start voor Drenthe en ook voor SportDrenthe met de titel Community of Sport.. We zijn trots dat we in ons jubileumjaar deze titel mogen dragen en onze bijdrage kunnen

Hij herinnert zich niet, in de dagen welke aan dien voor hem zoo belangrijken wedstrijd vooraf gingen, zenuwachtig te zijn geweest, maar toch moet zijn gemoedstoestand hem uit

Na een jaar te hebben gewerkt met Rufix, ver- telt Ivo de Groot, directeur van Wolterinck, over zijn bevindingen: hoe je ermee werkt en waar het middel het beste kan

Die zwarte korrel door de duur veracht, Dood, is een ding van alle dagen zoals zingen, dromen, lasten dragen (om 't heil dat vanhier naar 't Lege wenkt worde op aard geen

Nu gaat de wind de wolken hijgend na, hartstocht-verblind, dolzinnig door het blauw en door 't geflakker van de kleur'ge mantels, en wilde escorten vallen van de lucht néér op de

en als Osbroek er dan den boel doorgelapt heeft, en met vrouw en kinderen, van het schriele revenu zijner epauletten eten moet, dan zal ik ze aan mijn overvloed laten ruiken, al was