UMC ~)St Radboud
Universitair Medisch Centrum
Bloktoets Datum Aanvang
50102 Stofwisseling, water en zouthuishouding I 29 apri12011
10.00 uur
Deze tentamenset kunt u na afloop meenemen
Faculteit_ der Medische Wetenschappen
Ook de doordruk van het antwoordformulier voor de meerkeuzevragen mag u behouden.
ALGEMENE AANWIJZINGEN EN INSTRUCTIE:
• Dit tentamen bestaat uit 70 meerkeuzevragen.
• De beschikbare tijd voor het gehele tentamen is 2 uur.
• Controleer of uw tentamenset compleet is.
• Vermeld op het antwoordformulier duidelijk uw naam en studentnummer.
• Bij iedere vraag is slechts één alternatief het juiste of het beste.
• U geeft het naar uw mening juiste antwoord aan door het CIJFER voor het betreffende alternatief te omcirkelen.
• Vragen waar u door tijdnood niet aan toekomt, laat u onbeantwoord. Acht u alle alternatieven, .na zorgvuldige bestudering, even juist, dan moet u de vraag niet beantwoorden. Kunt u één of meerdere alternatieven elimineren, dan moet u de vraag wel beantwoorden.
• Wanneer u het tentamen beëindigd hebt, dient u uw antwoorden (dus de omcirkelde CIJFERS)
zorgvuldig over te brengen op het antwoordformulier, het gebruik van een potlood is ongewenst.
• Open gelaten vragen laat u blanco.
• De op het antwoordformulier ingevulde antwoorden worden beschouwd als uw definitieve antwoorden, ongeacht uw omcirkelingen in uw toetsboekje.
• Onleesbare cijfers of meer dan één cijfer per hokje zullen als blanco worden geïnterpreteerd.
• Het gebruik van alle audiovisuele en technische hulpmiddelen is niet toegestaan, tenzij expliciet vermeld elders op dit voorblad. Mocht u dergelijke apparatuur toch gebruiken, dan zal dit als fraude worden aangemerkt. Op uw tafel mogen uw studenten- en registratiekaart en los schrijfmateriaal liggen. Etui's moeten van tafel.
De vragen worden als volgt gescoord:
antwoorden: Goed fout open
2 keuze-vraag 1 -1 0 punten
3 keuze-vraag 1 - 1/2 0 punten
4 keuze-vraag 1 - 1/3 0 punten
5 keuze-vraag 1 -1/4 0 punten
Indien u commentaar heeft op de vragen, noteert u dat op het commentaarformulier (laatste blz.) en levert u dat na afloop van het tentamen in, tezamen met uw antwoordformulier.
Voor het overige mag u de volledig ter hand gestelde tentamenset, incl. het kopie-antwoordformulier behouden.
LET OP 11
ZET EERST UW NAAM EN STUDENTNUMMER OP HET ANTWOORDFORMULIER!
VEEL SUCCES!
Voorblad_MC.doc/U-4-101 I
Bloktoets 50102 Stofwisseling, water en zouthuishouding I, 29-04-2011, blz. 1 van in totaal 15.
BL
5
30
!.lm
Vraag 1.
Bekijk deze tekening goed. Welke bewering over de functie(s) van de hier afgebeelde cellen is correct?
1. Cel S produceert intrinsic factor 2. Cel S produceert slijm
3. Cel T produceert pepsinogeen
@)Cel T produceert zoutzuur (HCI)
Bloktoets 50102 Stofwisseling, water en zouthuishouding I, 29-04-2011, blz. 2 van in totaal 15.
Vraag 2.
In deze tekening is langs de randen een gedeelte van vier levercellen te zien.
Geef de correcte combinatie van namen van structuren en gebieden en de in de tekening aangegeven hoofdletters ?
...t~-:- P
=
de Kupffer cel die in de ruimte van Disse ligt.:2:: P
=
kern van de fat-storing cel3. R
=
lumen van sinusoïde; Q=
ruimte van Disse@) R
=
ruimte van Disse; Q=
lumen van sinusoïde(
)
Bloktoets 50102 Stofwisseling, water en zouthuishouding I, 29-04-2011, blz. 3 van in totaal 15.
Vraag 3.
De wand van de dunne darm heeft een specifieke opbouw. Welke structuur in de wand van de dunne darm zorgt voor de oppervlakte-vergroting ten behoeve van opname van de vetten, eiwitten en koolhydraten in ons voedsel ?
1. Microvilli 2. Plica 3 Villi
@
Alle drie de antwoorden zijn goed Vraag 4.De in de darm opgenomen voedingsstoffen bereiken de lever via de:
1. Galwegen 2. Leverader 3. Leverarterie
@
PoortaderVraag 5.
Indirect, ongeconjugeerd bilirubine circuleert in het bloed:
1. Als bestanddeel van chylomicronen
@
Gebonden aan albumine 3. In de vrije vorm4. Opgestapeld in mononucleaire cellen Vraag 6.
Hetjs!eurloze urebilinegeen (stercobilinogeen) wordt gevormd door:
\..1} Darmbacteriën 2. Enterocyten 3. Hepatocyten
4. Niercellen 0 c- ...._pc; t. "
J .:
Vraag 7. /
Een patiënt met een gelig gelaat heeft de volgende bloedwaarden: normaal ongeconjugeerd bilirubine, verhoogd geconjugeerd bilirubine, geen lactaatdehydrogénase en normaal
albumine. Waar duiden deze waarden op? ·' I ( --..
. d I ~ • t Y~
~1. ontsteking van e ever
2. verminderde afgifte geconjugeerd bilirubine aan galwegen
(r. verminderde uitscheiding geconjugeerd bilirubine door de nier 4. verstopping van de galwegen
Vraag 8.
De lever maakt galzouten uit cholesterol. Deze zouten worden opgeslagen in de galblaas.
De afgifte van deze zouten aan de twaalfvingerige darm wordt gestimuleerd door het hormoon cholecystokinine. De belangrijkste rol van deze zouten is het:
G)
Emulgeren van vetten2. In oplossing houden van eiwitten
3. Katalyseren van de afbraak van koolhydraten 4. Neutraliseren van de zure pH
Vraag 9.
De aanwezigheid van aspartaat aminotransferase (AST) en alanine aminotransferase (ALT) in het serum duidt op:
1. Cholestase 2. Hemolyse
®
Leverontsteking 4. NierfalenBloktoets 50102 Stofwisseling, water en zouthuishouding I, 29-04-2011, blz. 4 van in totaal 15.
Vraag 10.
De aminozuren die de lever nodig heeft voor de productie van de acute fase eiwitten zijn afkomstig van:
1. Verhoogde eiwitafbraak in de lever
®
Verhoogde eiwitafbraak in de spier Verhoogde eiwitopname in de darm A. Verhoogde eiwitopname in de nierenVraag 11.
De lever bezit een enzym dat voor zijn werking afhankelijk is van vitamine K. Dit enzym zorgt ervoor dat verschillende stollingsfactoren zodanig worden gemodificeerd dat zij:
1. Calcium kunnen binden
2. Een interactie kunnen aangaan met koper 3. Geen metaalionen meer kunnen binden
4. In plaats van calcium te binden ijzer gaan binden
Vraag 12.
De enzymen voor de d~saturatie van vetzuren bevinden zich in:
G)
De mitochondriële matrix 2. Het cytosol3. Het endeplasmatisch reticulum 4. Het peroxisoom
Vraag 13.
Welke van de onverzadigde bindingen in C-18:3, .6.9·12
·15
kan de mens zelf maken?
11 .
1:192. .6. 9 en 1:112
3_ .6. g • .6. 12 en .6. 15
Vraag 14.
De vloeibaarheid van de plasmamembraan wordt door cholesterol: 1. Niet beïnvloed
2. Verhoogd 3. Verlaagd
Vraag 15.
Een deel van de primaire galzouten wordt in de darm omgezet in secundaire galzouten. Dit gebeurt:
1~ Door bacteriën
2. Door enzymen aanwezig op de enterocyten 3. Door enzymen uitgescheiden door de pancreas 4. Spontaan
Vraag 16.
De opname van vetzuren en monoacylglycerol in de darm geschiedt:
1. Via actief transport
2. Via receptor-gemedieerde internalisatie 3. Via simpele diffusie
4. Via transporter-gemedieerde diffusie
Bloktoets 50102 Stofwisseling, water en zouthuishouding I, 29-04-2011, blz. 5 van in totaal 15.
Vraag 17.
Bij welk ziektebeeld spelen schuimcellen een rol:
1. Alzheimer (Î) Atherosclerose
3. Geelzucht 4. Parkinson Vraag 18.
Tijdens langdurig vasten gaat de lever ketenlichamen maken omdat:
1. Acetyi-CoA in toenemende mate wordt geoxideerd in de citroenzuurcyclus 2. De mitochondriën steeds meer citroenzuur gaan afgegeven aan het cytosol 3. De verbranding van glucogene aminozuren toeneemt
4. Oxaloacetaat opraakt omdat het in toenemende mate wordt gebruikt Vraag 19.
In de maag wordt intrinsic factor geproduceerd door specifieke cellen. Deze intrinsic factor-
producerende cellen secreteren ook: - ~
<
t1. Gastrine Î ) H+
3. HCOJ-
4. Pepsinegeen Vraag 20.
Een vrouw heeft vaak last van diarree na het drinken van melk. Het enzym dat deze vrouw mist wordt gemaakt door:
1. Acineuze cellen van de pancreas 2. Acineuze cellen van de speekselklieren
@
Epitheelcellen van het duodenum 4. HepatocytenVraag 21.
Bij achalasia is er sprake van een defectieve relaxatie van de volgende anatomische structuur:
1. Bovenste oesofageale sfincter 2. Midden van de oesofagus 3. Onderste oesofageale sfincter A. Pylorus van de maag
Vraag 22.
Welke van de volgende prikkels stimuleert het ledigen van de maag via de pyloris?
1. Een lage pH in het antrum
.1 .
Een lage pH in het duodenumQ.
Het oprekken van het antrum 4 . Het oprekken van het duodenum Vraag 23.Welke van de volgende enzymen is de activator van pancreas proteases?
1. Chymotrypsine 2. Chymotrypsinogeen 3. Trypsine
4. Trypsinegeen
Bloktoets 50102 Stofwisseling, water en zouthuishouding I, 29-04-2011, blz. 6 van in totaal 15.
Vraag 24.
Een jongen meldt zich bij de spoedeisende dienst met een ernstige Qr~der vulling. Hij krijgt een orale NaCI repletie. Welke van de volgende elektrolyten wordt nu in verhoogde mate gesecreteerd door het colon?
1. Ca2+
2.
er
®
K+4. Na+
Vraag 25.
Secretaire diarree kan ontstaan ten gevolge van toxines die in de darm worden afgegeven door bacterien. Welke van de volgende stoffen reguleert de secretie van water en
electrolyten in de darm via het zelfde moleculaire mechanisme als cholera toxine?
G)
Acetylcholine%.
Adrenaline ... 3~ Aldosteron4. Vasoactive lntestinal Peptide (VIP)
Vraag 26.
Onderstaande cel is een:
1. lntercalaire cel 2. Lus van Henle cel
(3:
Proximale tubulus cel 4. Verzamelbuis celVraag 27.
... ...~ t'\
·-
'l (
• ~ l tJ Cf
4
C:..l
In een semi-permeabele zak is een oplossing van 200 mmoliL glucose aanwezig. Alleen watermoleculen kunnen de zak passeren. Vervolgens wordt deze zak geplaatst in een groot bekerglas met een ~oplossing waarna de zak begint te zwellen. Wat is de concentratie
van.Qe NaCI oplossing?
~l) 50 mmoliL NaCI 2. 1 00 mmoliL NaCI 3. 150 mmoliL NaCI 4. 200 mmoliL NaCI
Vraag 28.
Indien de secretiesnelheid van de pancreasvloeistof toeneemt zal de samenstelling van het uiteindelijke secreet als volgt veranderen:
1. De
er
concentratie neemt toe ..2. )
De HC03-concentratie neemt toe. 3. De K+ concentratie neemt toe.4. De Na+ concentratie neemt toe.
Bloktoets 50102 Stofwisseling, water en zouthuishouding I, 29-04-2011, blz. 7 van in totaal 15.
Vraag 29.
In de maag is de ontledingssnelheid het snelst voor?
1. 1 liter hypertone vloeistof 2. 1 liter hypetene vloeistof
a
1 liter isotone vloeistof Vraag 30.Een onderzoeker wil het transportmechanisme van een stof X bepalen. Zij is in staat om de concentratie van X buiten en binnen in de cel te meten. Ook heeft zij de gemeten snelheid van influx uitgezet op de y-as. Bij punt A is de extracellulaire concentratie van X gelijk aan de
intracellulaire concentratie. · , ,
Rate of movement of substance X into
the cell
Concentratien of sul)Stance X 'Hithin t11e cell minus tl1e concentration outside t11e cell
, l -
IJ
Wejkjype transport van X is in overeenstemming met de data?
'-.1) Actief transport
:r.
Diffusie3. Kan niet worden bepaald
K Passief transport Vraag 31.
-
, v)
c.n·.!. tJOI 1
•
De producten van de maag stimuleren de secretie van een hormoon, dat de pancreas aanzet tot het uitscheiden van ~ïsverteringsenzymen. Dit hormoon is:
(.1'")
Cholecystokinine2. Gastrine
t (
3. Histamine 4. Secretine
Vraag 32.
Het hoofddoel van de ureumcyclus is:
1. Het genereren van ammonium (NH4 +) voor de pH regulatie van het bloed 2. Het leveren van aminogroepen voor de biosynthese van aminozuren
3. Het leveren van stikstof voor de synthese van nucleïnezuren
. Het uit het lichaam verwijderen van de aminogroep van aminozuren
Vraag 33.
Welk van de volgende aminozuren moet absoluut in het voedsel aanwezig zijn: 1. Alanine
2. Asparagine 3. Tryptofaan
..4~ Tyrosine
Bloktoets 50102 Stofwisseling, water en zouthuishouding I, 29-04-2011, blz. 8 van in totaal 15.
Vraag 34.
~ne:c l. Convucn11. ~cal kc~•l"t. JnS fd•lHin.
Ccpyrt9ht /!) 2&)9 by MO~(. at'lompMt Of EtsfM-. UO. AU ,..,nu~
Bijgevoegde figuur geeft een overzicht van de verschillende aminozuren die gebruikt kunnen worden om energie uit te winnen. Welke aminozuur kan alleen in de lever worden verbrand?
1. Cysteine
(t.
Lysine3. Tyrosine 4. Valine
Vraag 35.
Sommige aminozuren worden gevormd uit ketozuren. Welke soort enzymen katalyseren deze vorming? Dat zijn:
1. Aminozuuroxidases 2. Dehydratases 3. Dehydrogenases
4.
Transaminases Vraag 36.Het enzym urease splitst ureum in twee soorten moleculen. Een daarvan is ammonia. Wat is de andere? Dat is:
1. Arginine
2. Carbamoylfosf_aat 3. Koolstofdioxide .../
4. Ornithine
Vraag 37.
Omdat ammonia toxisch is, is het belangrijk om een goede balans te handhaven tussen de productie en het gebruik van ammonia. Het aminozuur dat hierbij vooral een belangrijke rol speelt is:
1. Alanine 2. Citrulline
'3.
Glutamine 4. OrnithineVraag 38.
In tijden van acidose neemt de ammoniak productie in de nier toe. Deze stelling is:
~J Juist --r- 1
2. Onjuist l-. ... /
.J)Jr
t/Bloktoets 50102 Stofwisseling, water en zouthuishouding I, 29-04-2011, blz. 9 van in totaal 15.
Vraag 39. /
Alanine wordt afgebroken tot pyruvaat, glutamine wordt afgebroken tot alfa-ketoglutaraat en leucine wordt afgebroken tot acetyi-CoA. Welk aminozuur is alleen ketogeen? Dat is:
1. Alanine
%. ""\
Glutamine8/ Leucine Vraag 40.
Ureum bevat twee stikstofatomen. Een daarvan is afkomstig van glutamaat. Het andere stikstofatoom is afkomstig van:
- 1. Arginine 2. Aspartaat 3. Citrulline 4. Ornithine Vraag 41.
Welke bewering over de cellen van de macula densa is correct ?
1. De epitheel-cellen van de macula densa zorgen voor de productie en afgifte van het hormoon renine
(i"'~ De macula densa cellen functioneren als sensor-cellen voor de zoutconcentratie in de
voorurine
.2: De macula densa cellen raken direct aan de capillairen van de glomerulus
~ Epitheel-cellen van de proximale tubulus vormen de macula densa
c
Vraag 42.
Het volume van de extracellulaire vloeistof neemt het meest toe na:
f
~ ~-,(
~
CD
Het drinkenvan
1 liter hypertone zoutoplossing (9% NaCI) 1" ( ) ' 2. Het drinken van 1 liter hypotone zoutoplossing (0,09% NaCI) ~~3. Het drinken van 1 liter isotone zoutoplossing (0,9% NaCI)
'1
t .,,
l<'~, 1:)Vraag 43.
De glomerulaire filtratie snelheid (GFR) is recht evenredig met:
'1. De ultrafiltratie coëfficiënt ,2~ De waterresorptie
3. Plasma inuline concentratie 4. Plasma kreatinine concentratie Vraag 44.
-{ >
Per dag wordt in de nieren van een gezonde jongeman ongeveer gefiltreerd:
1 . 50 liter bloedplasma 2. 1 00 liter bloedplasma 3:' 200 liter bloedplasma 4. 300 liter bloedplasma Vraag 45.
I 'r\_
'1
{'e_lIn welk gedeelte van het nefron wordt §5% vao het water en nagenoeg alle electrolyten en plasma eiwitten geresorbeerd?
1. Dalende lis van Henle 2. Distale convoluut
3. Opstijgende lis van Henle
~ Proximale tubulus
•
(" F
Bloktoets 50102 Stofwisseling, water en zouthuishouding I, 29-04-2011, blz. 10 van in totaal 15.
Vraag 46.
-S
10pm
_ t
Bekijk deze tekening goed: de tekening rechts is een schematische tekening; de tekening links toont meer (EM) details van een deel van de rechter tekening.
Welke combinatie van letters is correct ?
;(.' Tubulus Y
=
tubulus qQ)
Tubulus Y=
tubulus r..-3. Tubulus Z
=
tubulus q4. Tubulus Z
=
tubulus tky( ... t t~J'1 -:? I :cJ'c: dntlt
Vraag 47.
,__ I·'
f'C ,. rEen kind krijgt bij het zwemmen in de zee een kwart liter zeewater binnen (3% NaCI). Wat kunt u zeggen over de aldosteron en kaliumconcentratie in het bloed na het binnenkrijgen
van het zeewater? c
1. Aldosteron daalt, kalium daalt -~ Aldosteron daalt, kalium stijgt 3. Aldosteron stijgt, kalium daalt
4. Aldosteron stijgt, kalium stijgt
1 - d ~ fc_., c
{ l ( ({,...
I -
t I
Bloktoets 50102 Stofwisseling, water en zouthuishouding I, 29-04-2011, blz. 11 van in totaal 15.
Vraag 48.
Waarom heeft de resorptie van opgeloste stoffen door transporteiwitten in de nier een transport maximum (Tm)?
"'~': Omdat diffusie alleen wordt bepaald de oplosbaarheid van de stof
2. Omdat er drukverschillen over de plasmamembraan nodig zijn
,3':' Omdat het oppervlak van de cel beperkt is
4. Omdat transporteurs verzadigd kunnen zijn
Vraag 49.
Welk transporteiwit in de proximale tubulus is verantwoordelijk voor het in stand houden van de natnumgradient nodig voor het co-transport van natrium en glucose de cel in?
1. H+/K+ ATPase
2. Na+/glucose co-transporteur 1:f./ Na+/K+ ATPase
4. Na+/K+/2CI'
Vraag 50.
In onderstaand schema ziet u hoe de nier omgaat met 4 verschillende verbindingen. Een stof heeft een transportmaximum van 330 mg/min. Welk nefron geeft het beste de situatie weer als dit transport maximum wordt overschreden? 1 •
< '
t • C. ttJ t-r.
A
1. A
Cf.J
B 3.c
4. 0 Vraag 51.
8
L
Urine
..,
c
DUrine · Urlno Uline
De renale plasma flow (RPF) kan bepaald worden bij de mens door de klaring van de volgende stof te meten:
1. Insuline 2. lnuline 3. Kreatinine
~ Para-aminohippuraat
P' A
V-{Bloktoets 50102 Stofwisseling, water en zouthuishouding I, 29-04-2011, blz. 12 van in totaal 15.
Vraag 52.
In dit figuur is de relatie tussen de effectieve moleculaire radius van een stof weergegeven en klaring in de nier ten gevolge van het filtratieproces. De linker lijn is voor de normale situatie en de rechter lijn voor een ziektebeeld. De lijn is naar rechts verschoven omdat:
1. De negatieve lading van de filter is afgenomen 2. De negatieve lading van de filter is toegenomen 3. De positieve lading van het filter is afgenomen 4. De positieve lading van het filter is toegenomen
1.0
0.8
Clearance
ratio 0.6
( ~~)
0.4 0.20 1.8 2.2 3.0 3.4
Etfective molecular radius
Vraag 53.
Bijgaande figuur betreft een glucose titratie relatie in de nier.
Lijn 3 is hierbij een weergave van:
1. De hoeveelheid gefiltreerde glucose 2. De hoeveelheid geresorbeerde glucose
~ De hoeveelheid uitgescheiden glucose
800
:5
700 .§0>
g 600 i;
"'
E 500
"'
>
0
E 400
Cl>
ctJ 0
~ 300
C>
0 200
Cl>
a: ;;
100 -
0
Renal threshold
I I I I
I I
Transport
- ·maxfmum
1 ~ - - ~ .. -
100
'
'
I
200 300 400 500
Plasma concentratien of glucose (mg:dL) 600
3.8 4.2
Bloktoets 50102 Stofwisseling, water en zouthuishouding I, 29-04-2011, blz. 13 van in totaal 15.
Vraag 54.
Een 72 jarige vrouw heeft t.g.v. hartfalen last van oedeem. Welke van de navolgende factoren speelt een belangrijke rol bij deze oedeem vorming:
1. Verhoogde Na+ uitscheiding in de urine
-=-- .~
<:'Q• ·...>cJ c1 L'-1 <:: c).i'lL '•
X
Verlaagde interstitiële oncotische druk C~-t1 ~ f
Q)
Verlaagde Na+ uitscheiding in de urine ",.... 1"'-R~ ~ wt..t-1 11t-, tÁ.O. ,
1_,.4-:'"' Verlaagde veneuze druk -:::. "" " , • t\
Cl
Vraag 55.
Een ernstige t"1ypernatriëmie leidt tot:
1. Alleen verhoogde vasopressine afgifte 2. Alleen verlaagde vasopressine afgifte
@
Dorst sensatie en verhoogde vasopressine afgifte 4. Dorst sensatie en verlaagde vasopressine afgifteVraag 56.
De heer Hamer voelt zich niet goed en meldt zich bij de huisarts. Bij nadere analyse van zijn bloedplasma blijkt hij een hypoaldosteronisme te hebben, Welke verdere
verstoringen verwacht U te bij de heer Hamer? • ' 1
_;."':' Hypotensie - verhoogd plasma renine t ! i t"
~2. Hypotensie -verlaagd plasma renine
~Hypertensie - verhoogd plasma renine /4. Hypertensie - verlaagd plasma renine
Vraag 57.
Tijdens een operatieve ingreep bij een dierproef stijgt de bloeddruk met 25%. Hoe zal onderstaande curve vervolgens verschuiven?
1. Naar boven
~i. Naar links
---3~ Naar onderen
\.;t· Naar rechts
Ma x
(j) c
(/) (/)
~ a.
0
(/) cv 2:.
ro E
(/) ro 0..
0
270 290 310
Plasma osmolality (mOsm/kg H20l
V I
\.
f •.
)• ·- (r:.J.t
Bloktoets 50102 Stofwisseling, water en zouthuishouding I, 29-04-2011, blz. 14 van in totaal 15.
Vraag 58.
Ten tijden van een hoge waterinname ontstaat er een waterdiurese in de nier.
De osmolariteit van de voorurine zal dan het laagst zijn in:
1. De distale tubulus 2. De lus van Henle 3. De proximale tubulus
&
De verzamelbuisVraag 59.
In de afwezighei,P van vasopressine is de waterpermeabiliteit het hoogst in:
1. De distale tubulus 2. De lus van Henle
~3.) De proximale tubulus 4. De verzamelbuis
Vraag 60.
Een polyuria of verhoogde urineproductie kan bij het volgende ziektebeeld optreden:
1. Diabetes mellitus
4-
____.l'-::>
2. Pseudohyperaldosteronisme.- 3. Pseudohyperkalemia
z
4. Syndrome of inappropriate antidiuretic hormone secretion (SIADH)J-
~ I re;;I
rr. •) :' tVraag 61.
Er is een groot scala aan diuretica op de markt met ieder een eigen aangrijpingspunt langs het 11..efron. De ervaring heeft geleerd dat hetj1leest effectieve diureticum aangrijpt in:
t
'De distale tubulus ' .. t , . ~ , '- r:J c., 2:::> 2. De proximale tubulus (-· ... ,, 1
3. De verzamelbuis .. t --
Vraag 62. ..;
h.-....
1 1--<:.. f 1.-u./...vt
De excretie van kaliumionen door de nier zal afnemen door:
(f)
Een chronische acidose.-2-: Een verhoogde plasma aldosteron concentratie~ ~ l c( "' ' -
~ Inname van een kaliumrijk dieet _:::,--_.,
4. Verhoogde plasma adrenaline spiegel - ~ .Y a ~ \,.
Vraag 63.
De regeneratie van bicarbonaat in de nier neemt toe:
1. Met een verhoogde filtratie van HPol·
2. Met een verhoogde filtratie van H2Po4·
3. Geen van beide
Vraag 64.
Gebruik van diuretica kan ook de zuur/base status van het lichaam beïnvloeden. Welk van onderstaande diuretica zal de bloed pH enigszins kunnen verlagen? • v '
.... ~ 1 Amiloride
v c . "
Of 1 '(.t~~ 1 12. Furosemide t;J
C1
t r.te
3. Thiazide ·,;:-'-' t u,...,
t• \,
tVraag 65.
De uitscheiding van H+ ionen in de proximale tubulus wordt voornamelijk geassocieerd met:
....____,_ 1. Resorptie van bicarbonaat
;....--J -2. Resorptie van calcium
-3.
Uitscheiding van kalium' 4 . ·
Uitscheiding van zuurBloktoets 50102 Stofwisseling, water en zouthuishouding I, 29-04-2011, blz. 15 van in totaal 15.
Vraag 66.
Welke van de onderstaande beweringen is correct?
([) Bij een chronische respiratoire acidose vindt in de nieren bicarbonaatvorming plaats uit glutamine
Z
Bij een metabole alkalose reageert de long met hyperventilereny.
De nieren reageren sneller op verstoringen van de zuur-base balans dan de longen dit doen.4. Een metabole acidose wordt altijd veroorzaakt door de nieren
~ I I I
Vraag 67. /
Correctie van hyperkalemie door de nier zal leiden tot:
1. Acidase
(!.:, \
Alkalose2': Verhoogde uitscheiding van bicarbonaat 4. ·· Verlaagde uitscheiding van zuur
Vraag 68. 1 c ." '
Een renine producerende tumor is gelokaliseerd patiënt. Wat is de consequentie van deze tumor?
.. r
Hyperkalemie (2. Hypertensie,.3. Metabole acidose
y.
Verhoogde natriumuitscheiding Vraag 69.c-d .
nin het juxtaglomerulaire apparaat bij een
Over de uitscheiding van zuur door de nier kunnen we het volgende concluderen:
UÎ
Al het gefiltreerde bicarbonaat wordt normaal gesproken geresorbeerd in de proximale tubulus en de lus van Henle"2. De intercalaire cellen scheiden H+ ionen uit om bicarbonaat op te nemen
3~ De pH van de urine is hoger dan van het plasma
4. Het gefiltreerde bicarbonaat wordt geabsorbeerd door anion transport
Vraag 70.
Een man heeft een maagzweer en braakt gedurende 2 dagen voortdurend. Eindelijk is het braken gestopt maar de man heeft nog niets gedronken. Zijn serum kalium is laag (2.5 mmoi/L) terwijl zijn kaliumuitscheiding in de urine hoog is. Waarom zit er zoveel kalium in zijn urine terwijl hij een hypokalemie heeft?
(9
Een laag extracellulair volume activeert RAAS • -:>-..>k
CL ~ 2. Er is een metabole acidose opgetreden - ~ èt t Lt ct 1 cç;;3:"" Er is een toenemende GFR
4. Er is een toenemende urineproductie • ,.. ..
e
~~""U v1EINDE VAN DE BLOKTOETS