Annotation: Rb. Haarlem 2005-10-31
Groothuis, M.M.Citation
Groothuis, M. M. (2006). Annotation: Rb. Haarlem 2005-10-31. Uitspraken Sociale Zekerheid, 224-227. Retrieved from https://hdl.handle.net/1887/13555
Version: Not Applicable (or Unknown)
License: Leiden University Non-exclusive license
Downloaded from: https://hdl.handle.net/1887/13555
USZ 2006/71
Rechtbank Haarlem
31 oktober 2005, Awb 05-1703 AKW. ( Mr. Ghrib ) Noot Groothuis Verzending bezwaarschrift, Termijnoverschrijding, E-mail, Ontvankelijkheid [Awb - 2:15 lid1; 6:8; 6:9]
Essentie: Nu niet in geschil is dat de zoon van eiseres aan verweerder een e-mailbericht heeft verzonden en dat tussen verweerder en de zoon naar aanleiding van dit bericht telefonisch contact is geweest, is de rechtbank van oordeel dat het feit dat de e-mail bij verweerder in het ongerede is geraakt en dus niet meer te traceren is wanneer deze is ontvangen en wat de inhoud was, voor rekening van verweerder dient te komen.
Samenvatting: Uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep volgt dat de indiener van een bezwaarschrift of beroepschrift in beginsel het risico draagt dat zijn geschrift de geadresseerde niet of te laat bereikt. Ook (de keuze van) de wijze van verzending van een bezwaar- of beroepschrift, zoals in dit geval per e-mail, komt in beginsel voor rekening en risico van de verzender. Nu niet in geschil is dat de zoon van eiseres aan verweerder een e-mail bericht heeft verzonden en dat tussen verweerder en de zoon naar aanleiding van dit bericht telefonisch contact is geweest op 2 juni 2004, is de rechtbank van oordeel dat het feit dat de e-mail bij verweerder in het ongerede is geraakt en dus niet meer te traceren is wanneer deze is ontvangen en
wat de inhoud was, voor rekening van verweerder dient te komen.
A, te B, eiseres,
gemachtigde: mr. W.G. Fischer, advocaat te Haarlem,
en
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 7 april 2004 heeft verweerder besloten aan eiseres met ingang van het derde kwartaal van 2002 kinderbijslag toe te kennen voor haar zoons C en D.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 7 januari 2005 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 22 maart 2005 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 26 april 2005 beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 29 september 2005, alwaar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. W.G. Fischer, voornoemd. Namens verweerder is verschenen mr. P.C.I. van der Nes, werkzaam bij de SVB te Leiden.
2.1. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat het bezwaar ten onrechte
niet-ontvankelijk is verklaard. Zij heeft tijdig tegen het besluit van 7 april 2004
bezwaar aangetekend per e-mail. Dit bezwaarschrift is door haar gemachtigde bij brief van 7 januari 2005 aangevuld. In het primaire besluit heeft verweerder, zo stelt eiseres, haar website vermeld en de mogelijkheid geboden om een e-mail bericht te sturen. Een zoon van eiseres heeft deze mogelijkheid benut en bezwaar aangetekend per e-mail en dit binnen 6 weken gedaan. Verweerder heeft erkend dat er een e-mail bericht is binnengekomen en op 2 juni 2004 telefonisch gereageerd. Eiseres is van mening dat het e-mail bericht ten onrechte is aangemerkt als een verzoek om informatie. Verweerder heeft niet duidelijk aangegeven dat het e-mail verkeer niet geldt voor bijvoorbeeld het indienen van een bezwaarschrift en verweerder had eiseres daar op moeten wijzen.
2.2. Verweerder stelt dat eiseres geen feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht op grond waarvan voor het achterwege laten van
niet-ontvankelijkverklaring wegens overschrijding van de gestelde
bezwaartermijn aanleiding zou kunnen bestaan. Niet is komen vast te staan dat de zoon van eiseres met zijn e-mail bedoeld heeft bezwaar aan te tekenen en niet is vast te stellen wanneer de e-mail is verzonden. Verweerder is van mening dat eerst bij brief van 7 januari 2005 namens eiseres bezwaar is gemaakt tegen het primaire besluit van 7 april 2004 en dat dit bezwaarschrift derhalve buiten de termijn is ingediend. Verweerder acht de termijnoverschrijding niet verschoonbaar.
2.3. Ingevolge artikel 6:7 Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken. Artikel 6:8, eerste lid, Awb bepaalt dat de termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Krachtens artikel 6:9, eerste lid, Awb is een bezwaar- of beroepschrift tijdig
ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
2.4. De rechtbank stelt vast dat de bezwaartermijn van het besluit van 7 april 2004 is aangevangen op 8 april 2004, zijnde de dag na verzending daarvan en is geëindigd op 19 mei 2004. 2.5. Verweerder heeft gesteld dat een ingediend bezwaarschrift, verzonden per e-mail wordt geaccepteerd op de datum dat de e-mail bij verweerder is
binnengekomen. Eiseres noch
verweerder kunnen aantonen wanneer het e-mail bericht van eiseres is verzonden of ontvangen en eiseres noch verweerder kunnen inzichtelijk maken wat de inhoud van dit bericht is geweest.
2.6. Uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat de indiener van een bezwaarschrift of beroepschrift in beginsel het risico draagt dat zijn geschrift de geadresseerde niet ofte laat bereikt. Ook (de keuze van) de wijze van verzending van een bezwaar- of beroepschrift, zoals in dit geval per e-mail, komt in beginsel voor rekening en risico van de verzender. De rechtbank onderschrijft deze jurisprudentie. Echter, nu niet in geschil is dat de zoon van eiseres aan verweerder een e-mail bericht heeft verzonden en dat tussen verweerder en de zoon naar aanleiding van dit
2 juni 2004, is de rechtbank van oordeel dat het feit dat de e-mail bij verweerder in het ongerede is geraakt en dus niet meer te traceren is wanneer deze is ontvangen en wat de inhoud was, voor rekening van verweerder dient te komen. 2.7. Dat op grond van het beleid van verweerder, inhoudende dat binnen 48 uur op een e-mail bericht gereageerd dient te worden, valt af te leiden dat het e-mail bericht van eiseres niet eerder dan 28 mei 2004 bij verweerder zou zijn binnen gekomen kan de rechtbank niet volgen. Immers het feit dat dit beleid bestaat sluit niet uit dat ook na 48 uur gereageerd kan worden. Ook hetgeen verweerder heeft gesteld omtrent de inhoud van het bericht kan de rechtbank niet volgen. Immers, verweerder kan op geen enkele wijze onderbouwen dat zonder twijfel uit de tekst van het bericht zou blijken dat eiseres geen bezwaar wilde maken tegen het besluit van
verweerder doch slechts informatie wilde vragen.
2.8. Nu verweerder niet ontkend dat zij een bericht van eiseres heeft ontvangen en zij niet meer kan traceren wanneer dit bericht is binnen gekomen en wat de inhoud van dit bericht was, had
verweerder naar aanleiding van de brief van eiseres van 7 januari 2005, eiseres het voordeel van de twijfel moeten gunnen en het bezwaar ontvankelijk moeten verklaren.
2.9. De rechtbank zal het bezwaar gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Voorts ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten, begroot op € 644,= (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het
bijwonen van de zitting van 29 september 2005).
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1. verklaart het beroep gegrond; 3.2. vernietigt het besluit van 22 maart 2005 waarin het bezwaar
niet-ontvankelijk is verklaard; 3.3. veroordeelt verweerder tot
vergoeding van de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,=, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres; 3.4. gelast dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiseres betaalde griffierecht van € 37,= aan haar vergoedt.
Noot
stelde dat haar zoon namens haar tijdig (op 7 april 2004) bezwaar had gemaakt per e-mail en dat deze e-mail ten onrechte als een verzoek om informatie is aangemerkt. Volgens verweerder – de Raad van Bestuur van de Svb – is niet komen vast te staan dat de zoon van eiseres met zijn e-mail bedoeld heeft bezwaar aan te tekenen en is niet vast te stellen wanneer de e-mail is verzonden. Verweerder was van mening dat pas op 7 januari 2005 per (papieren) brief door de gemachtigde van eiseres bezwaar is gemaakt tegen het primaire besluit en dat het bezwaarschrift derhalve buiten de termijn was ingediend. Verweerder achtte de termijnoverschrijding niet verschoonbaar.
3. Een eerste opvallende aspect aan deze uitspraak is dat de Wet elektronisch verkeer (Webv) in het geheel niet wordt genoemd. Deze wet, die op 1 juli 2004 in werking trad [noot:1] heeft een tweeledig doel: a) het wegnemen van onzekerheden over de vraag wanneer elektronisch verkeer met bestuursorganen mogelijk is, en b) het eisen van waarborgen van een goed verloop van dit verkeer. [noot:2]
Strikt genomen hoefde deze wet in de uitspraak van de rechtbank niet genoemd te worden: nu de e-mail (zo kan uit het feitencomplex worden afgeleid) voor 1 juli 2004 was verzonden, moest de zaak worden behandeld naar het recht dat gold voor de inwerkingtreding van de Webv. 4. Ten tweede valt op dat in de uitspraak (indirect) de vraag aan de orde komt of een bezwaarschrift langs elektronische weg, namelijk per e-mail, kan worden ingediend. Verweerder heeft daarover gesteld dat een ingediend bezwaarschrift, verzonden per e-mail, wordt
geaccepteerd. De afgelopen jaren was er enige rechtsonzekerheid over de vraag of
bezwaarschriften langs elektronische weg konden worden ingediend, hetgeen voor de wetgever mede aanleiding was om de Webv op te stellen. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft, kort voor de inwerkingtreding van de nieuwe wet, aan die rechtsonzekerheid een einde gemaakt in een uitspraak van 17 december 2003.
[noot:3] Daarin overwoog zij kortweg dat tegen de indiening van
bezwaarschriften per elektronische post ‘‘geen wettelijk voorschrift zich verzet’’. Dit standpunt werd ook ingenomen door de CRvB in een uitspraak van 23 maart 2005. [noot:4] Het standpunt van verweerder, zoals weergegeven in de uitspraak, sluit hierbij aan. In de memorie van toelichting bij de nieuwe Webv gaat de regering nader in op de eis van schriftelijkheid. [noot:5] Een
schriftelijk stuk kan volgens de
toelichting op papier staan, maar ook een elektronisch document zijn. De regering heeft gekozen voor een ‘ruime,
dynamische uitleg’ van het begrip schriftelijk. Daaronder wordt weergave van schrifttekens op een gegevensdrager verstaan. Op p. 27 van de memorie van toelichting geeft de regering nog eens expliciet aan dat het instellen van bezwaar langs elektronische weg mogelijk is. De nieuwe wet komt op dit punt dus overeen met hetgeen de
verzonden of ontvangen en kan eiseres noch ontvanger inzichtelijk maken wat de inhoud van dit bericht is geweest. Uit vaste jurisprudentie van de CRvB volgt dat de indiener van een papieren
bezwaarschrift of beroepschrift in beginsel het risico draagt dat zijn geschrift de geadresseerde niet of te laat bereikt. [noot:6] Dit is slechts anders indien het probleem is veroorzaakt door de ontvanger. [noot:7] Nieuw in de onderhavige zaak is dat het zoekgeraakte stuk niet op papier (per traditionele post) is verzonden, maar per e-mail. De Rechtbank Haarlem volgt in haar
uitspraak de jurisprudentie van de CRvB over zoekgeraakte papieren
bezwaarschriften en past deze toe op het geval van de zoekgeraakte e-mail. De rechtbank stelt voorop dat de indiener van een bezwaarschrift of beroepschrift in beginsel het risico draagt dat zijn geschrift de geadresseerde niet of te laat bereikt. Vervolgens overweegt de rechtbank (r.o. 2.6): ‘‘Echter, nu niet in geschil is dat de zoon van eiseres aan verweerder een e-mail bericht heeft verzonden en dat tussen verweerder en de zoon naar aanleiding van dit bericht telefonisch contact is geweest op 2 juni 2004, is de rechtbank van oordeel dat het feit dat de e-mail bij verweerder in het ongerede is gemaakt en dus niet meer te traceren is wanneer deze is ontvangen en wat de inhoud was, voor rekening van verweerder dient te komen.’’ Nu verweerder niet meer kan traceren wanneer de e-mail is binnengekomen en wat de inhoud ervan is geweest, had hij naar het oordeel van de rechtbank (naar aanleiding van de latere brief van 7 januari 2005) eiseres het voordeel van de twijfel moeten geven en het bezwaar ontvankelijk moeten verklaren. In deze uitspraak van de Rechtbank Haarlem wordt de jurisprudentielijn van de CRvB
over zoekgeraakte papieren
bezwaarschriften dus doorgetrokken naar zoekgeraakte e-mails. Het is mijns inziens redelijk om van bestuursorganen te verwachten dat zij, indien zij een e-mailadres hebben opengesteld
(bijvoorbeeld door dit te vermelden op hun website), hun interne organisatie zo inrichten dat binnengekomen e-mails worden geregistreerd en bewaard, op een zodanige wijze dat zij later kunnen worden teruggevonden en gelezen. De uitspraak van de Rechtbank Haarlem bevestigt dit standpunt.
6. Zou de uitkomst in deze zaak anders zijn geweest als de e-mail van eiseres was verstuurd na 1 juli 2004, de datum van inwerkingtreding van de Webv? Deze wet heeft een nieuwe afdeling toegevoegd aan de Awb (afdeling 2.3, art. 2:13 t/m 2:17) getiteld ‘Verkeer langs elektronische weg’. Ingevolge art. 2:13 lid 1 Awb kan een bericht tussen
bestuursorganen en burgers elektronisch worden verzonden, mits de bepalingen van de afdeling in acht worden genomen. Kernbegrippen in de nieuwe afdeling 2.3 Awb zijn de begrippen
‘betrouwbaarheid’ en ‘vertrouwelijkheid’. De begrippen ‘betrouwbaar’ en
‘vertrouwelijk’ zijn blijkens de memorie van toelichting open normen die
uitdrukking geven aan een
gedifferentieerd stelsel van nadere beginselen. [noot:8] De toelichting verwijst in dit verband naar de door Franken geïntroduceerde beginselen van behoorlijk ICT-gebruik: authenticiteit, integriteit, transparantie, beschikbaarheid, flexibiliteit, en vertrouwelijkheid.
verzonden voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend. Die kenbaarmaking kan bijvoorbeeld plaatsvinden in een brochure, huis-aan-huisblad of op een website. [noot:10] Uit de uitspraak van de Rechtbank Haarlem blijkt niet expliciet hoe de kenbaarstelling in dit geval heeft plaatsgevonden. De rechtbank is niet aan dit punt
toegekomen, nu verweerder heeft gesteld dat bezwaarschriften, verzonden per mail, worden geaccepteerd. Als er een e-mailadres is weergegeven op de website van een bestuursorgaan en deze niet duidelijk heeft aangegeven dat dit e-mailadres niet is bedoeld voor het insturen van bezwaarschriften, dan moet mijns inziens worden aangenomen dat deze elektronische postbus openstaat voor het indienen van bezwaarschriften. Voorts is ook het nieuwe art. 2:17 lid 2 Awb van belang. Ingevolge deze bepaling geldt als tijdstip waarop een bericht door een bestuursorgaan elektronisch is ontvangen het tijdstip waarop het bericht zijn systeem voor gegevensbewerking heeft bereikt. Onder een ‘systeem van gegevensverwerking’ wordt volgens de memorie van
toelichting een systeem verstaan voor het genereren, verzenden, ontvangen,
opslaan, of op andere wijze verwerken van gegevens. [noot:11] De nieuwe afdeling 2.3 Awb geeft echter geen regels van bewijsrecht. Meer specifiek regelt het niet wie de bewijslast heeft als een elektronisch bericht in het ongerede raakt (net zo min als de ‘oudere Awb-bepalingen’ regelen wie de bewijslast heeft als een papieren document, bijvoorbeeld een bezwaar- of
beroepschrift, in het ongerede raakt). De jurisprudentie zal op dit punt uitsluitsel moeten bieden. Mijns inziens kan voor gevallen als deze worden aangesloten bij
de bestaande jurisprudentie van de CRvB over in het ongerede geraakte papieren bezwaar- en beroepschriften. Hoofdregel zou moeten zijn dat de indiener van een elektronisch bezwaarschrift of
beroepschrift het risico draagt dat zijn document de geadresseerde niet of te laat bereikt (dit volgt uit het nieuwe art. 2:17 lid 2 Awb). Een uitzondering zou echter moeten gelden indien het probleem is veroorzaakt door het bestuursorgaan (bijvoorbeeld wanneer een e-mail binnen het computernetwerk van het
bestuursorgaan zoekraakt of beschadigd wordt, waardoor achteraf niet meer is vast te stellen op welk moment de e-mail is binnengekomen). Overigens wijs ik erop dat de nieuwe afdeling 2.3 Awb niet van toepassing is op het indienen van beroepschriften bij de rechter. Vanwege de eigen aard van de rechtspraak kan deze afdeling niet zonder meer van toepassing worden verklaard op verkeer met de bestuursrechter, zo stelt de regering in de memorie van toelichting.
[noot:12] Blijkens een brief van de minister van Justitie van 17 december 2004 treft de Raad voor de Rechtspraak echter voorbereidingen voor een
experiment, waarbij door een of meer rechtbanken op specifieke dossiers elektronisch verkeer met de rechter mogelijk zal worden gemaakt. Bezien zal worden of en in hoeverre de regels van de Webv van overeenkomstige
toepassing kunnen worden verklaard op het verkeer met de rechter. [noot:13]
Het wetsvoorstel (nu: de nieuwe wet) bood aanknopingspunten waarbij de rechtbank in dit geval had kunnen aansluiten. De rechtbank heeft er
niettemin voor gekozen dit wetsvoorstel niet bij haar overwegingen te betrekken. In toekomstige jurisprudentie zal moet blijken hoe zaken als deze zullen worden beoordeeld onder de nieuwe wetgeving. M.M. Groothuis Departement
Publiekrecht, Universiteit Leiden Cumulatief chronoligisch register
» Voetnoten
[1] Stb. 2004, 260. [2] Kamerstukken II 2001/02, 28 483, nr. 3, p. 2. [3] LJN AO0340. [4] AB 2005/193, m.nt. RO [5]Zie o.a. ABRvS 2 september 1996, AB 1997/51, m.nt. NV onder nr. 55; zie ook: B.J.P.G. Roozendaal, ‘De verzending van besluiten, bezwaar- en
beroepschriften’, NTB 2001, p. 33-41.
[6]
Zie over de omkering van de bewijslast bij bewijsnood: Y.E. Schuurmans,
‘Bewijslastverdeling in het bestuursrecht.
Zorgvuldigheid en bewijsvoering bij beschikkingen’ (diss. UL), Deventer: Kluwer 2006, p. 205 e.v.
[7]
Zie over de omkering van de bewijslast bij bewijsnood: Y.E. Schuurmans,
‘Bewijslastverdeling in het bestuursrecht. Zorgvuldigheid en bewijsvoering bij beschikkingen’ (diss. UL), Deventer: Kluwer 2006, p. 205 e.v.
[8]
Kamerstukken II 2001/02, 28 483, nr. 3, p. 14-15.
[9]
H. Franken, Kanttekeningen bij het automatiseren van beschikkingen, Deventer: Kluwer 1993, p. 18 e.v.